Plan: | Rudolphlaan I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1218-0002 |
De heer Van Deelen heeft aan de Rudolphlaan 30 te De Glind een biologisch-dynamisch kippenbedrijf met ruim 39.000 leghennen. Het bestaande agrarisch bouwvlak ter plaatse heeft een oppervlakte van 8.630 m² en is volledig bebouwd. De heer Van Deelen heeft een verzoek ingediend om een nieuwe stal te mogen bouwen. Het aantal kippen zal echter niet toenemen. Met dit verzoek wil de eigenaar inspelen op de (toekomstige) Europese regelgeving voor biologische landbouw. De normen voor scharrelhuisvesting, vrije uitloop en biologische legpluimveehouderij zijn vastgelegd in Europese regelgeving. In de biologische veehouderij staat dierenwelzijn voorop en krijgt het vee veel ruimte.
De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om de gevraagde stal mogelijk te maken dient het bestaande agrarisch bouwvlak te worden vergroot. De nieuwe gewenste stal was op ongeveer 30 meter van de bestaande stal geprojecteerd, buiten het bestaande agrarisch bouwvlak. Hiervoor is in eerste instantie een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 opgesteld. Inmiddels is de wens van de eigenaar veranderd en hij wil de nieuwe stal anders situeren. Hierdoor hoeft het bouwvlak niet uitgebreid te worden naar 1,35 hectare (zoals eerder is verzocht), maar is een uitbreiding nodig naar 1,12 hectare. Dit betreft een uitbreiding van 30% van het bestaande agrarisch bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze uitbreiding mogelijk te maken.
Afbeelding 1: ligging van de planlocatie
Het plangebied ligt aan de Rudolphlaan 30 nabij de kern De Glind. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een open agrarisch gebied en aan de zuidzijde door de kern De Glind ter hoogte van de lokale ijsbaan. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie E, nummer 2254.
Afbeelding 2: begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 (vastgesteld op 28 mei 2013, gedeeltelijk herzien op 25 februari 2014 en op 8 juli 2014) en heeft de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" met de aanduiding 'hoge verwachtingswaarde'. Ook is het plangebied aangeduid met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', de gebiedsaanduiding 'overig - kernrandzone' en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur'. Realisatie van de stal is binnen het bestaande bouwvlak niet mogelijk.
Het agrarisch bouwvlak ter plaatse heeft een oppervlakte van 8.630 m² en is volledig bebouwd. In artikel 3.7, lid 1, sub c, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', met dien verstande dat:
Met toepassing hiervan kan medewerking worden verleend aan het aangepaste verzoek voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak tot 11.219 m².
Afbeelding 3: geldend bestemmingsplan Buitengebied 2012
Aan de Rudolphlaan 30 te De Glind is een biologisch-dynamisch kippenbedrijf gevestigd. Het bestaande agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van 8.630 m².
Initiatiefnemer heeft in 2011 een verzoek ingediend om een nieuwe stal te mogen bouwen. Het aantal kippen zal echter niet toenemen. Hij heeft dit verzoek gedaan om aan de toekomstige Europese regelgeving voor biologische landbouw te kunnen voldoen. Voor biologische legkippen is veel ruimte nodig.
In 2016 is het verzoek aangepast, omdat de eigenaar de stal anders wenst te situeren. De nieuwe stal is nu geprojecteerd ten westen van het bestaande agrarisch bouwvlak, tegen een bestaande stal aan. Het nieuwe bouwvlak wordt uitgebreid naar circa 1,12 ha. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld, zie bijlage 4. Dit beplantingsplan is goedgekeurd en reeds uitgevoerd.
Afbeelding 4: situatietekening
Wijzigingsbevoegdheid
In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV', met dien verstande dat:
Binnen het plangebied is sprake van een intensieve veehouderij. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid mag het huidige bouwvlak (8.630 m²) ten hoogste met 30% worden vergroot (8.630 x 1,3 = 11.219 m²).
Het onderhavige plan voorziet in een vergroting van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak met 30%. Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van 11.215 m² en blijft binnen het in de wijzigingsbevoegdheid gestelde maximum.
Gelet hierop is er geen belemmering voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna van de provincie en de gemeente een beknopte samenvatting gegeven.
De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones. Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.
Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.
Verwevingsgebied
Naast extensiveringsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden heeft de rest van het gebied de status 'verwevingsgebied'. Het plangebied aan de Rudolphlaan is gelegen in het verwevingsgebied. Dit zijn volgens de wet ruimtelijk begrensde gedeelten van het reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. In het verwevingsgebied is in principe een eenmalige vergroting met 30% mogelijk van het agrarisch bouwvlak voor uitbreiding van intensieve veehouderij, mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Een tweede 30% is mogelijk mits aangetoond wordt dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
Het onderhavige plan voorziet in een uitbreiding van het bouwvlak met 30% en het nieuwe bouwvlak blijft kleiner dan 1,5 hectare. Hiermee is het onderhavige plan niet in strijd met het Reconstructieplan.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Een tweede actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten het tweede en laatste deel van het Actualisatieplan Omgevingsvisie op het gebied van water en natuur vastgesteld.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Vernieuwing landbouwsector van belang. Hieronder wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.
Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.
Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig
De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.
Doorwerking in plangebied
Het agrarisch bedrijf aan de Rudolphlaan 30 zet in op een biologisch-dynamisch kippenbedrijf en heeft daardoor extra ruimte nodig. Met dit plan neemt het aantal dieren niet toe. Ook is er een kwaliteitsbijdrage geleverd door de realisatie van landschappelijke inpassing.
Geconcludeerd wordt dat de voorgestelde ontwikkeling binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley past.
Provincie: Dynamisch
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Rudolphlaan 30 betreft geen stedelijke ontwikkeling.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN ligt, maar wel in GO.
Afbeelding 5: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelingszone. Zie voor de doorwerking § 4.2.2.2 'Omgevingsverordening'.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Vanuit deze kaarten behorend bij de Omgevingsverordening is het volgende relevant voor het plan.
Veehouderijbedrijven
De Omgevingsverordening handhaaft vooralsnog de reconstructiezonering voor wat betreft de zones. De mogelijkheden voor een veehouderijbedrijf is op onderdelen echter anders dan in de Reconstructieplannen. Voor zover dat betrekking heeft op een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf (deze werden eerder intensieve veehouderijen genoemd), laat het overgangsrecht de flexibiliteitsbepalingen in de geldende bestemmingsplannen in stand. Voor de uitbreiding van een grondgebonden (melk)rundveehouderijbedrijf gelden nu al direct de randvoorwaarden die de Omgevingsverordening stelt, dit in tegenstelling tot de voorwaarden waar een overgangsperiode voor is opgenomen.
Een grondgebonden veehouderijbedrijf is volgens de Omgevingsverordening (een onderdeel van) een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.
Als het gaat om de uitbreiding van een (melk)rundveehouderijbedrijf vergt de Omgevingsverordening dat daaraan een Grondgebruiksplan voor wordt opgesteld. Een Grondgebruiksplan is een plan waarin de ondernemer informatie biedt over de grondgebondenheid van het veehouderijbedrijf of de veehouderijtak. Een grondgebonden veehouderijbedrijf of bedrijfstak is een onderdeel van een agrarisch bedrijf waarvoor het bedrijf beschikt over voldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de bedrijfsgebouwen om de dieren binnen de veehouderijtak voor meer dan 50% zelf te kunnen voeren.
Groene Ontwikkelingszone
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone is uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30% mogelijk, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde plan dan wel een ander gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Gelet op bijlage 8 van de Verordening ligt de planlocatie in deelgebied 83: "Erica - het Paradijs". Ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap binnen de Groene Ontwikkelingszone in dit gebied zijn:
Beoordeling
De planlocatie aan de Rudolphlaan 30 ligt aan de rand van de Groene Ontwikkelingszone (zie afbeelding 5) en direct naast de kern De Glind. Het bestaande bouwvlak behoort al gedeeltelijk tot de Groene Ontwikkelingszone en een deel van het bestaande bedrijf valt buiten de zone.
Binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kan uitbreiding van de bestaande intensieve veehouderij tot 30% mogelijk worden gemaakt. In dit plan wordt daarvan gebruik gemaakt. De uitbreiding wordt zodanig ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast.
Met het onderhavige plan zullen de kernkwaliteiten ten opzichte van de oorspronkelijke situatie niet veranderen. Er worden geen landschapselementen verwijderd. Voor dit plan is een beplantingsplan uitgevoerd, waarmee de landschapselementen juist zijn versterkt. Ten zuiden van de bestaande stallen is een verbreding van de bestaande beplanting gerealiseerd en ten westen van de stallen tot aan de noordelijk gelegen landweg is kavelgrensbeplanting aangelegd. Dit plan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich mee.
Het onderhavige plan is niet in strijd met de provinciale verordening.
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.
De Structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
Het plangebied aan de Rudolphlaan 30 ligt in het deelgebied "Agrarisch bekenlandschap" en in de zone "Robuuste ecologische verbindingszone". Onderstaand is voor dit deelgebied een ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het plan.
Agrarisch bekenlandschap
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.
Doorwerking in plangebied
Intensieve landbouw is een belangrijke gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid staat passende schaalvergroting toe, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor op de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren. De voorliggende ontwikkeling aan de Rudolphlaan 30 past binnen deze visie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.13).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald. Voor zover blijkens historisch onderzoek bekend is er geen sprake van een verdachte locatie.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Binnen het plangebied zijn geen historische (steden)bouwkundige en historisch geografische waarden aanwezig. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau "De Steekproef" heeft een inventariserend Archeologisch Bureau- en Veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in het Steekproefrapport 2012-04/08Z. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het rapport is opgenomen in bijlage 1.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plan heeft geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe. Door de provincie Gelderland is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 afgegeven. De vergunning is opgenomen in bijlage 2. De provincie Utrecht heeft op 16 december 2015 het ontwerpbesluit gepubliceerd voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en heeft op 10 februari 2016 de vergunning afgegeven (zie bijlage 3).
In de regels behorende bij dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen vanwege de voorwaarde dat met dit plan geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Binnen het bouwvlak zijn door het opnemen van de voorwaardelijke verplichting nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan voor zover de maximale ammoniakemissie daardoor niet wordt overschreden.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
De bouwlocatie voor de nieuwe stal bestaat nu uit alleen grasland. Hierop zijn geen beschermde natuurwaarden te verwachten. Verder hoeven er geen bomen gekapt en sloten gedempt te worden. Ook behoeven er geen gebouwen gesloopt te worden. Gezien de locatie en de aard van de ingreep is de verwachting dat geen natuurwaarden in het gedrang komen.
In de Flora- en faunawet staat daarentegen wel dat het verboden is om vogels te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aangeengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli.
Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de ecologische verbindingszone. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.2.1 Omgevingsvisie en § 4.2.2.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing wordt naar deze paragraven verwezen.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op het bedrijf vinden ten gevolge van de reguliere bedrijfsvoering geen activiteiten plaats die tijdens een calamiteit van grote invloed zijn op de veiligheid naar de omgeving.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan of een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelig object. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek niet nodig.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de directe omgeving van het plangebied en de gewenste uitbreiding van het bouwperceel bevindt zich de burgerwoning Rudolphlaan 28 en het agrarisch bedrijf Rudolphlaan 74. De afstand van de gewenste uitbreiding tot de woning bedraagt 145 m. De afstand van de emissiepunten naar de agrarische bedrijfswoning nr. 74 dient tenminste 50 meter te zijn. Hieraan wordt voldaan. In het onderhavige plan wordt alleen een nieuwe stal gebouwd. Het aantal dieren neemt niet toe en de afstand naar geurgevoelige objecten wordt niet kleiner.
Gelet op artikel 5 van de Wet geurhinder en veehouderij dient een afstand van 25 meter aangehouden te worden tussen de buitenste gevel van een dierenverblijf en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Hier wordt aan voldaan.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).
De voorliggende ontwikkeling, betreft vergroting van een bestaand agrarisch bouwvlak, valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig plan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (plan MER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Dit wijzigingsplan voorziet in een vergroting van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van de bouw van een nieuwe stal. Gezien het aantal dieren ontstaat er een plan-m.e.r.-plicht. Gelet op het feit dat het vergunde aantal dieren niet toeneemt en gezien de uitgevoerde milieuonderzoeken (zie paragrafen 5.3, 5.6 en 5.9) is er echter geen toegevoegde waarde van een plan-m.e.r. ten opzichte van de informatie uit de onderzoeken.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat (toekomstige) woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeeld is of omliggende gevoelige objecten hinder kunnen ondervinden van de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel aan de Rudolphlaan 30. Voor agrarische bedrijven in het buitengebied tot gevoelige objecten geldt een afstand van minimaal 50 meter. Hieraan wordt in dit geval voldaan. De dichtstbijzijnde woning Rudolphlaan 28 ligt op 145 meter van de grens van de uitbreiding van het bedrijf. In het onderhavige plan wordt alleen een nieuwe stal gebouwd. Het aantal dieren neemt niet toe.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
De verandering van het agrarisch bouwperceel vindt plaats aan de westzijde van het bestaande bouwvlak. Het plangebied bestaat alleen uit grasland en er zijn geen waardevolle elementen (bomen en/of houtopstanden) aanwezig.
Het huidige bedrijf is duidelijk waarneembaar in het landschap. Een goede landschappelijke inpassing is daarom vereist. Dit is te bereiken met een verbreding van de bestaande beplanting ten zuiden van de stallen en de aanleg van een kavelgrensbeplanting ten westen van de stallen tot aan de noordelijk gelegen landweg. De initiatiefnemer heeft voor het plan een erfinrichtingsplan opgesteld. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage 4 en inmiddels uitgevoerd door de initiatiefnemer.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
De planontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat bij een ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaats mag vinden. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, dient op eigen terrein, op dezelfde manier als in de huidige situatie, geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.
De planontwikkeling zal naar verwachting gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. Door de toename van verhard oppervlak (daken en/of terreinen) treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op. Er dient een compenserende waterberging te worden gerealiseerd. Deze waterberging (wadi, oppervlaktewater, e.d.) is gebaseerd op een maatgevende kortdurende bui waarbij 34 mm neerslag valt. De inhoud van de waterberging moet gelijk zijn aan 0,034 m³ per m² toename verhard oppervlak (notitie 'Normering en uitgangspunten voor stedelijk gebied', Waterschap Vallei en Eem).
Bedrijfsmatig afvalwater
Bedrijfsmatig afvalwater mag niet op de drukriolering worden geloosd. Dit dient afgevoerd te worden naar een mestdichte kelder of een soortgelijke voorziening. Bovenstaande staat ook beschreven in de voorschriften bij een agrarische milieuvergunning, mits deze actueel is. In het kader van de actualisatieplicht kunnen de voorwaarden alsnog in de vergunning worden opgenomen.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Indien deze toch worden toegepast, zullen ze gecoat moeten worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012", vastgesteld op 28 mei 2013 Ook de regels van de "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012", vastgesteld op 25 februari 2014, zijn van toepassing. Verder is ook de "Tweede partiele herziening Buitengebied 2012", zoals deze door de raad op 8 juli 2014 is vastgesteld, is van toepassing. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing verklaard.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7, lid 1, sub c - zoals deze luidt na de eerste en tweede herziening - een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden een vergroting van een agrarisch bouwvlak kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridisch toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Daarnaast zijn in artikel 1 van het wijzigingsplan ook de begrippen plan en wijzigingsplan gedefinieerd. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard (evenals de twee partiële herzieningen). Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd door een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting toe te voegen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
In artikel 7 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen vanwege de voorwaarde dat met dit plan geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en is aangetoond dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Binnen het bouwvlak zijn door het opnemen van de voorwaardelijke verplichting nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan voor zover de maximale ammoniakemissie daardoor niet wordt overschreden.
In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen, onverkort van toepassing verklaard. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een nieuwe stal op een agrarisch bouwperceel mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Gelet op de omvang en de aard van de wijziging van het bestemmingsplan is afgezien van overleg met de verschillende instanties in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 juni tot en met 31 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.