direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hazendonkweg I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1211-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

In 2009 heeft de heer Koudijs een verzoek ingediend om op het perceel Hazendonkweg 7 in Kootwijkerbroek zijn aannemersbedrijf te legaliseren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Dit bijgebouw heeft een oppervlakte van 196m2 en zal gedeeltelijk als bijgebouw bij de woning en als bedrijfsgebouw in gebruik worden genomen. Gedeeltelijk op de begane grond en op de verdieping zal de bedrijfsruimte en het kantoor worden gevestigd met een oppervlakte van 240m2.

Volgens de aanvullingen op het beleid van functieverandering naar werken, welke door de gemeenteraad op 23 oktober 2012 is vastgesteld, kan bij een burgerwoning in het buitengebied een niet-agrarisch bedrijf worden gevestigd. De maximale oppervlakte bedraagt daarbij 300m2. Conform dit beleid bedraagt de oppervlakte van het te legaliseren aannemersbedrijf maximaal 240m2. Daartoe wordt aan de Overhorsterweg 70 te Voorthuizen 240m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening nodig.

1.1 Aanleiding

In eerste instantie is op 24 april 2009 een principeverzoek ingediend voor het het legaliseren van het aannemersbedrijf. Het uiteindelijke gewijzigde verzoek is op 21 februari 2013 bij de gemeente ontvangen. Naar aanleiding van het verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Hazendonkweg 7 ligt in het buitengebied nabij Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt begrensd door landelijk gebied en de bestemming Wonen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0001.jpg"

Afbeelding 2.1 ligging plangebied Hazendonkweg 7

Het plangebied aan de Overhorsterweg 70 ligt in het buitengebied nabij Voorthuizen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0002.jpg"

Afbeelding 2.2 ligging plangebied Overhorsterweg 70

2.2 Geldende bestemmingen

De plangebieden aan de Hazendonkweg 7 en de Overhorsterweg 70 liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 2000, het nieuwe bestemmingsplan 2012 is reeds vastgesteld maar nog niet in werking getreden. De percelen hebben in beide bestemmingsplannen de bestemming 'Wonen'. Legalisering van een aannemersbedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0003.jpg"

Afbeelding 2.3 bestemmingsplan Buitengebied 2000.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

Het perceel aan de Hazendonkweg 7 is gelegen nabij Kootwijkerbroek en nabij de Veluwe. De heer Koudijs heeft in het bijgebouw bij de woning een aannemersbedrijf gevestigd terwijl het perceel bestemd is voor de functie wonen. In het kader van functieverandering is door de de heer Koudijs gevraagd om legalisering van het bedrijf. In eerste instantie zou nieuwbouw plaatsvinden, maar deze plannen zijn herzien waardoor het uiteindelijke plan de legalisering in de bestaande bebouwing betreft. Op het perceel is een bijgebouw bij de woning aanwezig van 196m². In dit bijgebouw is reeds het aannemersbedrijf gevestigd en het verzoek is om op de begane grond en de verdieping het bedrijf te legaliseren met een oppervlakte van 240m².

In het kader van functieverandering naar werken kan bij een burgerwoning een niet-agrarisch bedrijf worden gerealiseerd met het slopen van voormalige agrarishe bebouwing ter compensatie. Op het eigen perceel is geen agrarische bebouwing aanwezig, waardoor de heer Koudijs deze heeft gekocht aan de Overhorsterweg 70. Op deze locatie is 800m² aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig waarvan 240m² wordt ingezet voor de Hazendonkweg 7. Bij de woning aan de Overhorsterweg 70 blijft 110m2 behouden als bijgebouw bij de woning en de overige 450m² zal op een locatie elders worden ingezet.

Voor de legalisering van het aannemersbedrijf is een stedebouwkundige inrichtingsschets opgesteld en een beplantingsplan. De inrichting van het perceel blijft qua bebouwing gehandhaafd op het huidige niveau. Buitenopslag mag daarbij niet meer plaatsvinden. Het perceel wordt landschappelijk ingepast conform het omliggende landschapstype van de heide- en broekontginningen. Het beplantingsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0004.jpg"

Afbeelding 3.1 opzet perceel Hazendonkweg 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0005.jpg"

Afbeelding 3.2 inrichting perceel Hazendonkweg 7

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening niet aangeduid. Conform de regels van de verordening artikel 2.2 is nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestan. In artikel 2.3 kan in een bestemmingsplan in afwijking van artikel 2.2 nieuwe bebouwing worden toegestaan in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie. De voorwaarden daarbij zijn dat de functieverandering in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader, sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing welke leidt tot een substantiele vermindering van het bebouwde oppervlak, buiten concentratiegebieden glastuinbouw is gelegen en in de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Plangebied

Het verzoek tot functieverandering voor de legalisering van het niet-agrarische bedrijf aan de Hazendonkweg past binnen de regionale kaders van Gedeputeerde Staten, de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten 2008. Ten behoeve van de legalisering van 240m2 bestaande bebouwing tot een niet-agrarische bedrijfsfunctie wordt aan de Overhorsterweg 240m2 voormalige agrarische bebouwing gesloopt, waarmee wordt voldaan aan de eis dat er sprake moet zijn van een substantiele vermindering van het bebouwde oppervlak. Het plangebied ligt niet in een concentratiegebied voor glastuinbouw. En tot slot wordt in deze toelichting een landschappelijk inpassingsplan weergegeven in hoofdstuk 5 en in de bijlage bij de toelichting. Conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'multifunctioneel platteland'.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Functieverandering

In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.

Plangebied

Het plangebied ligt zoals vermeld in het 'multifunctionele platteland' Uitgangspunt daarbij is een mix van diverse functies die passen binnen het karakter van het buitengebied. In het kader van functieverandering wordt een bestaand kleinschalig niet-agrarisch bedrijf gelegaliseerd. Dit vormt een toevoeging aan het buitengebied van een niet-agrarische functie welke past binnen het multifunctionele buitengebied. Het plan past daardoor binnen de kaders van het Streekplan 2005.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan

Agrarisch bedrijvenlandschap 

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Ontwikkelingsfonds Platteland

De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancieerd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0006.jpg"

Afbeelding 4.1 Uitsnede kaart Structuurvisie Buitengebied Barneveld met in het rood omcirkeld het plangebied.

Plangebied

Het plangebied ligt in het agrarisch bedrijvenlandschap en in de overgangszone landschap, landbouw en recreatie. Het aannemersbedrijf dat met deze functieverandering wordt gelegaliseerd levert geen belemmering op voor agrarische bedrijven in de omgeving. Het plangebied heeft een woonbestemming maar zal met de functieverandering worden bestemd tot bedrijf waarbij het perceel landschappelijk zal worden ingepast. In de nabijheid van het plangebied is geen verblijfsrecreatieve functie aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling dermate dicht op het Veluws natuurgebied dat geen ruimte bestaat om het perceel om te schakelen naar een intensieve agrarische bedrijfsfunctie. Derhalve past deze ontwikkeling binnen de kaders van de structuurvisie.

Regionale beleidsinvulling functieverandering

In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundig oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.

In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

In oktober 2012 heeft de gemeenteraad het beleid met aanvullingen op het functieveranderingsbeleid vastgesteld. Aanleiding daarvoor is de verwachting dat ook de komende jaren veel agrarische bedrijven worden beëindigd. De nadere invulling benoemt de mogelijkheden om binnen het bestaande beleidskader te komen tot een verbreding en verfijning van de mogelijkheden voor de inzet van sloopmeters. Dit om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het behoud en de ontwikkeling van een goede ruimtelijke kwaliteit van de Regio Vallei. Eén van de mogelijkheden die in het aanvullende beleid is opgenomen is functieverandering naar een niet-agrarische bedrijfsfunctie op een woonbestemming.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel aan de Molweg 28 past binnen de regionale beleidsinvulling.

Stap 1: hergebruik

Vanwege de aard van de bebouwing is het bestaande pand nog in goede staat om te kunnen worden hergebruikt voor de legalisering van het niet-agrarische bedrijf.

Conform onderstaande staffeling dient ter compensatie van het vestigen van een niet-agrarische bedrijfsfunctie voormalige agrarische bebouwing te worden gesloopt.

Hergebruik   Te slopen bij hergebruik  
Tot 500m²   dezelfde oppervlakte  
501 - 750m²   tweemaal zoveel  
751 - 1.000m²   driemaal zoveel  

Op het perceel Hazendonkweg 7 zal 240m² van het bestaande gebouw worden gebruikt om het aannemersbedrijf te vestigen. Conform bovenstaande staffeling dient daarvoor dezelfde oppervlakte te worden gesloopt. In het kader daarvan zal aan de Overhorsterweg 70 240m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Bij de bedrijfswoning is daarnaast een bijgebouw van 80m² toegestaan, welke eveneens in het bestaande pand aanwezig is.

Bij functieverandering naar wonen zal door de intiatiefnemers ook een bijdrage worden geleverd voor de versterking van de landschappelijke structuren door middel van een landschappelijk inpassingsplan. In het kader hiervan is door Stichting Landschapsbeheer Gelderland een beplantingsplan opgesteld waarbij de woningen zorgvuldig worden ingepast in het landschapstype. Dit beplantingsplan is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwbouw voorzien waardoor het aspect bodem niet van toepassing is.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologische verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Het project valt onder deze vrijstelling vanwege het feit dat er geen nieuwbouw is voorzien met de voorgenomen ontwikkeling. Een archeologsich onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt nabij het Natura 2000 gebied de Veluwe. Er is echter geen sprake van nieuwe bebouwing die een negatief effect op het Natura 2000 gebied heeft.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Er behoeven voor het plan geen bomen te worden gerooid of watergangen te worden vergraven. Daarnaast wordt op de Hazendonkweg 7 geen bebouwing gesloopt of nieuwgebouwd. Er bestaat dus geen bedreiging voor flora- of faunawaarden.

Aan de Overhorsterweg 70 wordt 240m² bebouwing gesloopt ten behoeve van de legalisering. De bebouwing bestaat uit twee aan elkaar gekoppelde langwerpige houten kippenschuren. In deze schuren zijn geen natuurwaarden in de vorm van bewoning door fauna te verwachten. Er zijn geen sporen van steen- of kerkuilen of overige fauna aangetroffen. Daarnaast lijken de te slopen schuren door de vorm van de bouw en isolatie minder geschikt voor vleermuizen, in tegenstelling tot de woning. De sloop van bebouwing dient buiten het broedseizoen te worden gepland, tenzij is gebleken dat geen broedgevallen aanwezig zijn.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0007.jpg"

Afbeelding 5.1 EHS 2009 met in het rood omcirkeld de locatie Hazendonkweg 7

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 300 meter bedraagt.

Dit bestemmingsplan ten behoeve van de legalisering van een aannemersbedrijf waarbij sprake is van hergebruik van bestaande bebouwing brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.

Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Het bedrijfsgebouw behoeft geen bescherming in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.  

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn wel agrarische bedrijven. Aan de Oude Essenerweg 13-17 is een bestemd agrarisch bouwperceel aanwezig. Op dit bouwperceel is voorheen de Barneveldse Pluimvee Industrie gevestigd. Na beeindiging van de BSI is het perceel opgesplitst in 5 verschillende bedrijven waarvan 3 agrarisch. Uit de toetsing op het gebied van geur door de 3 agrarische bedrijven afzonderlijk is er geen sprake van overbelasting voor de Hazendonkweg 7. Daarbij liggen de woningen Oude Essenerweg 10 en 12 dichterbij deze bedrijven waardoor deze eerder belemmerend zijn voor eventuele bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er plannen in ontwikkeling om de bedrijven te stoppen, maar deze zijn momenteel nog niet bekend.

Er zijn in de omgeving geen andere agrarische bedrijven aanwezig die invloed hebben op het perceel Hazendonkweg 7. Er zijn voor wat betreft het aspect geur geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het aannemersbedrijf valt conform de VNG bundel bedrijven en Milieuzoneringen binnen de milieucategorie 2. Hiervoor is een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid de grootste afstand. Ten opzichte van de omliggende woningen moet dus minimaal 30 meter afstand worden gehouden om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Ten opzichte van de woningen aan de Oude Essenerweg 8, 10 en 12 wordt aan deze richtafstand voldaan. De afstand tussen het bedrijfsgebouw en de rand van het bestemmingsvlak Wonen bedraagt 76m, respectievelijk 40m en 48m.

Het bedrijf levert daardoor geen belemmering op voor het woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving.

5.10 Natuur en landschap

Door de Stichting Landschapsbeheer Gelderland is een inrichtingsvoorstel/beplantingsplan opgesteld. In dit plan wordt beoogd het erf landschappelijk verantwoord in te richten vanuit een cultuurhistorische invalshoek. Rondom het agrarische gedeelte van het perceel wordt een nieuwe houtsingel van eik, berk en hazelaar aangeplant en langs de in/uitrit wordt een bomenrij aangeplant. Daarnaast wordt aan de noordzijde van het terrein de coniferenhaag worden verwijderd. Zie de afbeelding hieronder en het beplantingsplan in de bijlage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1211-0002_0008.jpg"

Afbeelding 5.2 Beplantingsplan Hazendonkweg 7 Stichting Landschapsbeheer Gelderland.

5.11 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.12 Verkeer

Het parkeren van personenauto's en bedrijfsauto's zal uitsluitend op eigen erf plaatsvinden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitritten.

5.13 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

De plantontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Eem met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving plaatsvindt. De gemeente sluit hier met haar beleid op aan.

De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Er is immers geen sprake van toename van verhard oppervlak. Bij neerslag blijft de stroming van het hemelwater via het maaiveld gelijk. Er zijn geen maatregelen wat betreft waterberging mogelijk.

Het hemelwater dat op de bestaande schuur en woning valt dient op eigen terrein geborgen en of geiinfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering in de Hazendonkweg worden aangesloten. De beste optie is om het hemelwater dat op het dak valt, via eventuele regenpijpen, weg te laten vloeien.

Het aannemersbedrijf produceert wellicht meer huishoudelijk afvalwater ten opzichte van het normale gebruik van een schuur. Voor een nieuwe aansluiting op het riool, of bij een substantiele toename van de hoeveelheid afvalwater is een aansluitvergunning nodig.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Agrarisch'

Algemeen

Het grootste deel van de bestemming 'Agrarisch' bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen.

In de bestemmingsomschrijving van de bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het gaat hier dan om het agrarisch grondgebruik (houden van vee, verbouwen van gewassen) en het plaatsen van voorzieningen ('andere-bouwwerken') ten behoeve van het agrarisch gebruik (weidepalen, hekken en dergelijke) en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding (slootjes, stuwtjes, bruggetjes en dergelijke), het recreatief medegebruik (wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes en dergelijke), landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.

Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Overigens, bij waardevolle landschappen dient hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' (voorheen: aanlegvergunning) te worden verleend.

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

Recreatief medegebruik

Extensief recreatief medegebruik is bij recht toegestaan. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wandelen, fietsen, paardrijden. Activiteiten dus die zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Hieronder worden niet verstaan activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten. Op een aantal percelen vinden wel dergelijke activiteiten plaats. Hiervoor is een aanduiding opgenomen.

Omschakelen naar natuur

Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de agrarische bestemming om te zetten naar een natuurbestemming. Voorwaarde bij de bevoegdheid is dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad. Ondanks het feit dat de doelstellingen voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur teruggeschroefd zijn, is deze mogelijkheid wel opgenomen. De verwachting is dat in de toekomst nog wel natuurontwikkeling plaats zal vinden, maar dan op een kleinere schaal. Bijvoorbeeld als kleine(re) particuliere initiatieven. Ook kan het natuurontwikkelingsbeleid binnen de looptijd van dit bestemmingsplan weer veranderen.

Bestemmingen 'Niet-agrarisch bedrijf'

Algemeen

In het buitengebied van de gemeente Barneveld komt een groot aantal niet-agrarische bedrijven voor. Veel van deze bedrijven zijn ontstaan nadat de agrarische bedrijvigheid is gestaakt en er nieuwe bedrijfjes zijn gestart in de leeggekomen schuren en stallen. De bedrijven vervullen een belangrijke rol voor de lokale werkgelegenheid en economische dynamiek. Een deel van deze bedrijven hoort qua aard van de bedrijvigheid thuis in het buitengebied, een deel van deze bedrijven past beter op een bedrijventerrein. De gemeente wil via het functieveranderingsbeleid ruimte bieden aan nieuwe bedrijven, mits ze passend zijn in het buitengebied. Daarbij is de aard en omvang van de bedrijven vaak bepalend.

In dit bestemmingsplan hebben de bestaande, legaal tot stand gekomen bedrijven een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf gekregen. Veelal betreft dit de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Voor bedrijven die verwant zijn aan het landelijk gebied is de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' opgenomen. Een specifieke vorm van niet-agrarische bedrijven zijn de winkels en horecabedrijven. Locaties met deze functies hebben de bestemmingen 'Detailhandel' of 'Horeca' gekregen.

Toegestane soorten bedrijvigheid

Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder opleveren. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen. In het plangebied zijn echter ook 'zwaardere' bedrijven gevestigd. Deze vormen van bedrijvigheid zijn op de verbeelding aangeduid, en hier is dan (naast een categorie 1- of 2-bedrijf) alleen het aangeduide type bedrijvigheid toegestaan. Bij de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke bedrijvigheid. Binnen de bestemming 'Detailhandel' is met aanduidingen aangegeven welk soort detailhandel is toegestaan.

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' kan voor de locaties met een specifieke aanduiding (dit zijn bedrijven in de milieucategorie 3 of hoger), via afwijking een omgevingsvergunning worden verleend voor het toestaan van een ander type bedrijvigheid uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het nieuwe bedrijf moet qua aard en invloed op de omgeving gelijk zijn aan het al toegestane bedrijf. Bevi- en Wgh-inrichtingen zijn uitgesloten van deze bevoegdheid.

Toegestane omvang van het bedrijf

In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 60 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain.

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Als het bestaande aantal bedrijfswoningen groter is, dan is maximaal dat aantal toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

Wijzigen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'

De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is gebaseerd op de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. De normen en categorisering in deze publicatie worden eens in de zoveel tijd geactualiseerd. Dit kan leiden tot een andere categorie-indeling van bepaalde bedrijven. In het bestemmingsplan is daarom via de wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om deze lijst aan te passen en te vervangen door een actuele versie.

Wijzigen naar woonfunctie

Voor stoppende bedrijven is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.

Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.

Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.

Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft op 17 juli 2013 ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Eem heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het terinzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het terinzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en eventuele opmerkingen van belanghebbenden kunnen in het kader van de zienswijzen behandeld worden.


8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 juli tot en met 29 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting