direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Speulderbosweg I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1204-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De eigenaar van Camping Speulderbos aan de Speulderbosweg 55-57 te Garderen wil Camping Speulderbos optimaliseren en uitbreiden. Camping Speulderbos behoort tot de oudere recreatieparken in de gemeente Barneveld. Op het terrein bevinden zich zo'n 175 vaste standplaatsen, waarvan 166 door stacaravans worden bezet. De vanouds aanwezige inrichting van het terrein voldoet niet aan het geldende bestemmingsplan en de huidige eisen omtrent brandveiligheid.

In de jaren '80 is het naastgelegen bosperceel bijgekocht en illegaal deels bij de camping getrokken. Een verzoek om legalisatie is afgewezen, omdat eerst op het oorspronkelijke terrein sprake moet zijn van een acceptabele situatie alvorens wordt gesproken over een uitbreiding middels een bestemmingswijziging voor het aangekochte perceel.

De eigenaar heeft een plan opgesteld om het gehele recreatieterrein te herstructureren, zodat een forse kwaliteitsverbetering optreedt. Hierdoor zal het aantal stacaravans verminderen. Dit zet echter de exploitatiemogelijkheden van het terrein onder grote druk. Derhalve is het verzoek om de verblijfsrecreatieve bestemming uit te breiden op het bijgekochte bosperceel. Hiervoor is een herziening van de geldende bestemming noodzakelijk.

De gemeente heeft dit initiatief samen met de provincie Gelderland behandeld, in het kader van de provinciale streekplanuitwerking Groei- en Krimp. Op 1 november 2011 hebben Gedeputeerde Staten besloten onder voorbehoud medewerking te verlenen aan het plan voor optimalisering en uitbreiding van camping Speulderbos, omdat een deel van de krimp die nodig was nog niet juridisch was afgehandeld. Op 25 februari 2013 heeft de provincie Gelderland een Natuurbeschermingswetvergunning verleend voor uitbreiding van Camping Speulderbos. Op 22 mei 2013 is het voorbehoud voor uitbreiding van camping Speulderbos komen te vervallen. Op basis hiervan kan de benodigde procedure voor herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld worden.

Inmiddels is het provinciale Groei- en Krimp beleid er niet meer en vigeert er een nieuw bestemmingsplan. Ook is een deel van de in het oorspronkelijke verzoek voorgenomen maatregelen van verbetering van het recreatieterrein reeds gerealiseerd. Zo is de oude kantine gesloopt en het onverwarmde buitenzwembad verwijderd. Op de plaats van de kantine is een verwarmd buitenzwembad met kiosk en terras verschenen. Achter het huidige zwembad is ruimte ontstaan voor sport- en speelactiviteiten. Ook zijn diverse elementen van het beplantingsplan aangelegd in het kader van de landschappelijke inpassing.

Sinds september 2014 is gewerkt aan een aangepast inrichtings- en beplantingsplan. Hierin is het volgende opgenomen:

  • 1. Het terugbrengen van het aantal standplaatsen naar: 125 stacaravans en 9 zomerhuisjes.
  • 2. Uitbreiding van het recreatieterrein met 0,80 hectare.
  • 3. Het verplaatsen van standplaatsen, omdat een aantal te klein zijn en de stacaravans te dicht op elkaar staan.
  • 4. Het realiseren van 30 kampeerplaatsen.

Dit plan - met name de uitbreiding van de verblijfsrecreatieve bestemming - past niet binnen het op 28 mei 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0001.png"

afbeelding 1: ligging Camping Speulderbos

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit het bestaande recreatieterrein aan de Speulderbosweg 55-57 te Garderen en de gevraagde uitbreiding van dit recreatieterrein. Het recreatieterrein is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie A, nummer 1088. De uitbreiding van 0,8 hectare is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie A, nummers 833, 1236, 1396 en 1397.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Garderen en wordt begrensd door de Speulderbosweg aan de noordzijde, bos en een voormalig rioolpersgemaal aan de oostzijde, aan de zuidzijde door de Putterweg en aan de westzijde door recreatieterreinen. Afbeelding 2 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0002.png"

afbeelding 2: plangebied (luchtfoto 2016)

2.2 Geldende bestemmingen

Camping Speulderbos is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied 2012”. Dit bestemmingsplan geeft aan de betreffende locatie de bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatie” (artikel 16) met de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 4”, "Maximaal aantal wooneenheden (bedrijfswoningen) = 2", "ecologische hoofdstructuur" en "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V". Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - archeologie-1" met de aanduiding "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde".

Ter plaatse van het bijgekochte perceel geldt de bestemming “Natuur” (artikel 13) met de aanduidingen "ecologische hoofdstructuur" en "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V". Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - archeologie-1" met de aanduiding "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde". Realisatie van het plan is binnen deze bestemming(en) niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0003.png"

afbeelding 3: uitsnede geldend bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Camping Speulderbos is gesitueerd aan de Speulderbosweg 55-57 te Garderen. Het bedrijf is in een fraaie omgeving gelegen in een gebied waar een aantal recreatiebedrijven gevestigd zijn. Het bestemde recreatieterrein meet een oppervlakte van 4,1 ha, waarop in het verleden 230 jaarplaatsen waren gesitueerd. Er was sprake van een veel te hoge dichtheid. De ondernemer is al een groot aantal jaren bezig met een kwaliteitsslag om het bedrijf naar een goede marktpositie te brengen. Om meer ruimte te geven aan het recreatiepark is een kleine uitbreiding nodig.

Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch uitbreiden van het recreatieterrein met 0,80 hectare. Deze uitbreiding is gewenst zodat er een optimalisatie en herstructurering kan plaatsvinden. Het doel is om het aantal standplaatsen terug te brengen naar maximaal 125 stacaravans en 9 zomerhuisjes. Daarnaast worden 30 kampeerplaatsen gerealiseerd.

Voor het versterken van de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld. Hierin is onder meer aan de kant van de Putterweg een brede houtwal opgenomen.

Het inrichtings- en beplantingsplan is bijgevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0004.png"

afbeelding 4: ligging planologische uitbreiding

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebied 

In dit geval is er sprake van één van deze nationale belangen, namelijk "Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten" (11). Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden. Zie voor dit punt verder paragraaf 4.3.2. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd waarop de wet van toepassing is. Het voorliggende project valt daar niet onder, zodat de Crisis- en herstelwet niet van toepassing is.

4.3 Provincie

4.3.1 Reconstructieplan Veluwe

De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die goed geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones. Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.

Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Deze laatste komt niet voor in het deel van de gemeente Barneveld dat in het reconstructieplan van de Veluwe ligt.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt in het extensiveringsgebied. Extensiveringsgebieden betreffen 250 meter brede zones rond natuurgebieden waar de intensieve veehouderij niet meer mag groeien. Het aantal vierkante meters mag alleen nog worden uitgebreid om te voldoen aan eisen van dierenwelzijn of om aan milieueisen te voldoen. Er is een verplaatsingsregeling om bedrijven uit te kunnen plaatsen. Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van een recreatieterrein.

4.3.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. De actualisaties van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening over water en natuur zijn op 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (december 2015).

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.3.2.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het speerpunt "Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid" van belang.

Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid

De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.

Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.

Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.

Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley, aangezien het gaat om een geringe uitbreiding van een bestaand recreatieterrein waarbij landschappelijke inpassing plaatsvindt.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

Doorwerking in plangebied

De voorgenomen ontwikkeling heeft niet betrekking op een stedelijke ontwikkeling.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied in het GNN en het GO ligt. Het bestaande recreatieterrein Camping Speulderbos ligt binnen de Groene ontwikkelingszone. De beoogde uitbreiding ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0005.png"

afbeelding 5: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bevat tevens een zoekgebied voor nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Verordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.

Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.

Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.

Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in het GNN en in de GO. Zie voor de doorwerking § 4.3.2.2 'Omgevingsverordening' en § 5.3.3 'Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones'.

4.3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu
  • Kaart 10: Natura2000-gebieden (toelichtend)

Het bepaalde in artikel 2.7.1 Gelders Natuurnetwerk en in artikel 2.7.2 Groene ontwikkelingszone is van toepassing. Vanuit de overige kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het voorliggende plan.

Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk

De betreffende uitbreiding van het recreatieterrein is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN kan uitbreiding van bestaande functies mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

De voorliggende uitbreiding van het recreatieterrein Camping Speulderbos is mogelijk op basis van het uitgevoerde provinciale Groei & Krimp project van de provincie. Zie hiervoor paragraaf 4.3.3.

4.3.3 Structuurvisie Gelderland

Bij de beoordeling van het ingediende inrichtingsplan, toen de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening nog niet opgesteld waren, was het provinciale Streekplan (2005) het geldende beleidskader. Ten aanzien van recreatie was hierin het volgende opgenomen.

Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.

Streekplanuitwerking Groei & Krimp

In 2006 is de Streekplanuitwerking Groei & Krimp vastgesteld. Het doel van deze Streekplanuitwerking is de uitvoering voor het project Groei & Krimp op het niveau van de Veluwe te coördineren en de planvorming in dat kader richting te geven en te fungeren als een beoordelingskader voor RO-procedures en de Natuurbeschermingswet 1998.

De inhoudelijke hoofdlijnen zijn als volgt:

  • Groei & Krimp houden elkaar in evenwicht; het Groei- & Krimpscenario leidt per saldo tot nul-groei in hectares verblijfsrecreatie op het Veluwemassief.
  • Groei vindt plaats binnen de aangegeven zoekgebieden voor recreatieclusters van bedrijven.
  • Voorwaarde is dat de betreffende uitbreiding of omzetting past in de ontwikkelingsvisie; (clustervisie) die voor het gehele zoekgebied is opgesteld.
  • Groei wordt ingezet voor toeristische verblijfsrecreatie, dat wil zeggen voor verblijfsrecreatie waarbij sprake is van een toeristische verhuur van overnachtingseenheden (tenten, toer- en stacaravans, recreatiebungalows) onder een bedrijfsmatige exploitatie van de terreinen.
  • Groei wordt ingezet ten behoeve van kwaliteitsverbetering van de bedrijven; deze verbetering heeft zowel betrekking op de bedrijven zelf als op de omgeving en de aanwezige natuur.
  • Terreinen, waar permanente bewoning plaatsvindt, worden uitgesloten van groei; dergelijke terreinen komen alleen in nog aanmerking voor mogelijke ontwikkelingskansen, wanneer gegarandeerd is dat de permanente bewoning is beëindigd.
  • Krimp wordt in eerste instantie gezocht in de in het scenario aangegeven solitaire bedrijven;
  • Krimp vindt plaats hetzij via sanering van bedrijven, hetzij via uitplaatsing naar de aan de Veluwe aangrenzende gebieden. In beginsel vindt dit plaats op basis van vrijwilligheid en in goed overleg met de ondernemers. In krimpgebied worden de planologische rest- en omwisselcapaciteiten gesaneerd.
  • In het kader van het Groei- & Krimpscenario is sprake van een specifieke toepassing van het regime van bos- en natuurcompensatie. Daarbij vindt de fysieke compensatie voor de groei plaats in de vorm van realisering van de krimplocaties; hierbij wordt uitgegaan van 100% compensatie, in plaats van de gebruikelijke 120, 130, of 140%.

In de Streekplanuitwerking wordt nader ingegaan op de te volgen procedures, worden richtlijnen voor de uit te werken clustervisies gegeven, wordt toegelicht hoe wordt omgegaan met de natuurwaarden (de Natuureffectenboekhouding) en wordt aangegeven hoe aanvragen worden beoordeeld.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het Groei & krimpbeleid. Op 28 september 2011 heeft de Adviescommissie Ontwikkeling Verblijfsrecreatie Veluwe een advies gegeven over het plan voor optimalisering en uitbreiding van Camping Speuldebos. In het advies is geconcludeerd dat in het plan de recreatieve duurzaamheid aanzienlijk wordt versterkt en dat de ecologische duurzaamheid belangrijk is versterkt. Op 1 november 2011 hebben Gedeputeerde Staten besloten onder voorbehoud medewerking te verlenen aan het plan voor Camping Speulderbos, omdat een deel van de krimp die nodig was nog niet juridisch was afgehandeld. Op 22 mei 2013 is het voorbehoud voor uitbreiding van camping Speulderbos komen te vervallen. Op basis hiervan kan de benodigde procedure voor herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld worden.

Op 25 februari 2013 heeft de provincie Gelderland een Natuurbeschermingswetvergunning verleend voor uitbreiding van Camping Speulderbos, zie bijlage 3. Inmiddels is het inrichtingsplan in die zin aangepast dat 27 standplaatsen zijn ingeruild voor 30 kampeerplaatsen. De provincie heeft aangegeven dat deze wijziging niet leidt tot andere effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe en daarom valt binnen de reikwijdte van de verleende vergunning.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van het door de provincie goedgekeurde inrichtings- en uitbreidingsplan.

4.4 Gemeente

4.4.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Recreatie en toerisme

De aantrekkelijkheid van Barneveld uit zich in de aanwezigheid van het grote aantal recreatiemogelijkheden. Met name in het overgangsgebied van het Centraal Veluws Natuurgebied ten oosten van Voorthuizen en in het gebied rondom de kern Garderen komen veel verblijfsrecreatieterreinen voor. Daarnaast vormt het afwisselende landschap tevens een geschikt decor voor dagrecreatieve activiteiten. Zo zijn er op vele plekken in de gemeente wandel- en fietsroutes gelegen. Een andere vorm van dagrecreatieve activiteiten manifesteert zich in het gebied rondom recreatieplan Zeumeren. Het deel van het buitengebied ten westen van de kern Barneveld biedt goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van kleinschalige toeristische activiteiten als nieuwe economische dragers. Agrarische ondernemers hebben er minder uitbreidingsmogelijkheden als gevolg van de aanwezigheid van vele natuurwaarden in het kwetsbare kleinschalige, besloten kampenlandschap. De ondernemers krijgen om deze reden meer ruimte voor de ontwikkeling van kleinschalige recreatiemogelijkheden. Het provinciale "Groei- en krimpbeleid" kan daarbij ondersteunend werken, omdat het agrarisch gebied groeiruimte kan bieden ter compensatie van de beoogde krimp van verblijfsrecreatie.

De Veluwe is uniek en is in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap. De kwaliteiten van het gebied vragen om bescherming, behoud en versterking. Voor de Veluwe geldt dan ook dat ingezet wordt op versterking van deze kwaliteiten. Daarmee worden ook de mogelijkheden voor toerisme en recreatie in het gebied vergroot. Aandachtspunt daarbij is de toegankelijkheid van het natuurgebied te waarborgen. Rekening houden met het behoud en de versterking van de ecologische kwaliteiten en de mogelijkheden van recreatie en toerisme betekent een extra economische impuls voor het gebied.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0006.png"

afbeelding 6: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied:

Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek

Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.

De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000. Voor het onderhavige plan aan de Speulderbosweg is reeds een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet afgegeven (zie paragraaf 5.3.1).

Verblijfsrecreatie

Er is een trend naar meer tweede woningen en naar minder toeristisch verblijf. Dat laatste is niet goed voor de lokale economie en de voorzieningen in de kernen. Daarom wil de gemeente sturen op het behouden en bevorderen van toeristisch verblijf, niet op meer tweede woningen. De bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieve terreinen is hierbij van belang. Verder richt de gemeente zich op innovatie en kwaliteit (vernieuwen accommodaties, betere seizoensspreiding, innovaties als boomhutten en ondergronds bouwen). Ook de eventuele vraag naar uitbreiding van verblijfsrecreatieterreinen moet gericht zijn op innovatie en kwaliteit. In feite is dit het doortrekken van het bestaande beleid.

Een kwaliteitsverbetering van verblijfsrecreatieterreinen zal vooral moeten bijdragen aan:

  • Het herstel en behoud van natuur en landschap.
  • De versterking van het toeristische imago van Barneveld.
  • Vernieuwing van accommodaties en voorzieningen.
  • Een betere seizoensspreiding voor het gebruik van recreatieve voorzieningen.
  • Een grotere differentiatie en innovatie in het aanbod.
  • Het behoud en versterking van de voorzieningen in de kernen.
  • Meer samenhang en synergie tussen recreatieondernemers voor het ontwikkelen van een samenhangend toeristisch product.

Voor een deel van de verblijfsrecreatieterreinen geldt het provinciale "Groei- en krimpbeleid". Op basis daarvan worden uitbreidingsmogelijkheden geboden voor verblijfsrecreatie die liggen binnen het Natura 2000-gebied Veluwe en buiten de zogeheten groeiclusters. Waar mogelijk wil de gemeente de bedrijven die geen uitbreidingsmogelijkheden hebben wel kansen bieden voor herstructurering van het bedrijf. Dit laatste natuurlijk wel binnen de kaders van het provinciale beleid.

Doorwerking in plangebied

Bij het voorliggende plan gaat het om uitbreiding van Camping Speulderbos in combinatie met de herstructurering van het bestaande recreatieterrein. Hierdoor kan er een kwaliteitsslag worden gemaakt. Daarnaast zorgt de toevoeging van kampeerplaatsen, naast de stacaravans en zomerhuisjes, voor een grotere differentiatie in het aanbod.

Het inrichtings-/uitbreidingsplan is in het kader van het provinciale "Groei- en krimpbeleid" getoetst en akkoord bevonden. Zie ook paragraaf 4.3.3.

Dit plan draagt bij aan het gemeentelijk speerpunt om het toeristisch product te verbeteren.

4.4.3 Clustervisie Garderen

In de Clustervisie Verblijfsrecreatie Garderen (d.d. 27 juni 2005) is voor de groeicluster Garderen een clustervisie vastgesteld binnen het kader van de streekplanuitwerking Groei en Krimp. In deze visie zijn de mogelijkheden opgenomen voor uitbreiding van verblijfsrecreatie rondom de kern Garderen. Bij het opstellen van de clustervisie is aandacht besteed aan:

  • de belangen van de individuele bedrijven,
  • de toegevoegde waarde voor het totale toeristisch-recreatieve product 'de Veluwe',
  • de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Opgave

De cluster Garderen is een vakantiegebied met een lange traditie voor gezinnen (schoolvakanties) en senioren (voor- en naseizoen). Het aanbod in de toeristisch-recreatieve sector is verspreid over de gehele cluster, maar er zijn wel een aantal concentratiepunten aan te wijzen zoals bij de Putterweg ten westen van de kern Garderen en bij de Oud Millegenseweg.

De toeristische kwaliteit van de cluster Garderen komt vooral voort uit de voorzieningen en programma's zoals door de bedrijven zelf en op eigen kracht ontwikkeld zijn. De exploitaties maken het onvoldoende mogelijk om hiermee voldoende concurrerend te blijven. Het is in het belang van alle partijen om met kracht een duurzame toeristische ontwikkeling van de cluster te stimuleren.

Garderen moet toeristisch sterker worden gepositioneerd in de markt, zodat de relatieve concurrentiepositie verbetert. De opgave luidt om Garderen te positioneren voor het toerisme als een eenheid (zowel kwalitatief als kwantitatief), met een concurrerende belevingswaarde en een eigen identiteit.

Kaderstelling voor groei

De groeimogelijkheden binnen de cluster zijn gebonden aan voorwaarden. Voorkomen moet worden dat de kernwaarden van het toeristisch-recreatieve product (i.c. de bijzondere, groene omgeving) worden gemarginaliseerd. De verblijfsrecreatieve sector heeft daarom een parallel belang met de kwaliteit van het landschap. Het streven van de clustervisie is een balans te vinden tussen het behouden van de landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden en het scheppen van ontwikkelingsmogelijkheden voor de verblijfsrecreatie.

Natuur

De cluster ligt binnen een aangewezen beschermd gebied (Vogel- en Habitatrichtlijngebied). In de overgebleven heideterreinen (habitats) zijn uitbreidingen niet mogelijk. Daarbuiten moet zorgvuldig gekeken worden naar de indirecte effecten van de uitbreiding of herstructurering (externe werking). In dit kader dient voor elk concreet plan een nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

De cluster ligt in een landschappelijk waardevol gebied. De ligging van een authentiek Veluwedorp nabij het Speulderbos en het Houtdorperveld maakt deze cluster tot een aantrekkelijk recreatiegebied. De ontwikkelingsruimte voor recreatieondernemers wordt in grote mate bepaald door de ligging van de waardevolle landschappelijke structuren en elementen, zoals open essen, heiderelicten, grafheuvels en monumenten. De open essen en heiderelicten mogen niet worden aangetast en moeten open en beleefbaar blijven. Puntelementen als grafheuvels en monumenten kunnen worden ingepast in het inrichtingsplan van de recreatieondernemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0007.png"

afbeelding 7: visiekaart cluster Garderen

Visie ontwikkelingsmogelijkheden

- Ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden

Op de visiekaart (zie afbeelding 7) zijn gebieden aangegeven waar vanuit natuur en landschap grote bezwaren zijn voor uitbreidingen. In deze gebieden zijn geen uitbreidingen mogelijk. De oude bosrelicten aan de noordzijde blijven behouden en de overgangen naar oud bos worden versterkt. De openheid van de essen versterkt het contrast met de bosrijke omgeving. Het behouden van de openheid van de essen, met bijbehorende kenmerkende zichtlijnen, is een belangrijke opgave voor de landschappelijke identiteit van de cluster. De ecologische verbindingen moeten open blijven en versterkt worden.

Directe significante schade aan habitats of soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijnrichtlijn moet voorkomen worden. Daarnaast mogen door de uitbreidings- of herstructureringsmogelijkheden van recreatieondernemers geen externe werking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ontstaan. Per bedrijfsplan moet worden beoordeeld welke mogelijkheden er zijn om betreding, vervuiling en verstoring van de natuur zoveel mogelijk te beperken.

- Economische ontwikkelingsmogelijkheden

Het is van belang dat in de cluster een impuls wordt gegeven aan de verblijfsrecreatieve economie. Dit wordt gedaan door:

  • bedrijven krijgen economische groeimogelijkheden door versterking van de structuur op het bestaande bedrijf en waar mogelijk uitbreiding van het bedrijf;
  • de attractiviteit van Garderen voort laten komen uit de omgeving en minder uit de voorzieningen op de bedrijven;
  • streven naar een duurzame situatie in Garderen waarin de eigenlijke kwaliteiten van de omgeving de basis (de reden) zijn voor het toerisme.

Op basis van de bijzondere en bruikbare omgevingskwaliteiten kunnen de investeringen in voorzieningen op de bedrijven beperkter blijven en kan de bezetting verder worden verbeterd. Vooral de kleinere bedrijven zullen hierdoor in staat zijn om te investeren in de kwaliteit van het complex.

Beoordeling plan

Zoals in paragraaf 4.3.3 is beschreven past het onderhavige plan binnen de uitgangspunten van het project Groei en Krimp. De locatie van de gewenste uitbreiding van Camping Speulderbos ligt in het zoekgebied recreatiecluster (groei). In de clustervisie Garderen is een kaderstelling vanuit natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie opgenomen. Daarnaast is de ruimtelijke en economische ontwikkelingsrichting uit de clustervisie richtinggevend voor het uitbreidingsplan. Voor het onderhavige plan kan het volgende geconcludeerd worden.

De onderhavige uitbreiding van het recreatieterrein Camping Speulderbos ligt buiten waardevolle natuurlijke en landschappelijke eenheden. Camping Speulderbos is aangeduid als een recreatiebedrijf < 1% externe werking. Het ingediende plan leidt tot minder verblijfsobjecten op het terrein en daarmee gepaard gaande ook tot minder verstoring van de natuur. De geringe uitbreiding van het recreatieterrein met 0,8 ha leidt daarom niet tot een grotere externe werking op beschermde gebieden.

De uitbreiding vormt een essentieel onderdeel van de noodzakelijke saneringen en renovatie van de bestaande camping. De ondernemer heeft een bedrijfsplan laten opstellen en een inrichtingsplan (zie bijlage 1). Er is sprake van een bedrijfsmatige exploitatie. Zonder uitvoering van het herstructurerings- en uitbreidingsplan zou een aanzienlijke schade aangebracht worden aan de continuïteit van deze onderneming en dus aan de economische duurzaamheid.

Met de uitvoering van het plan wordt de kwaliteit van het aangeboden product fors verbeterd. Het plan voorziet in de toevoeging van kampeerplaatsen op het terrein. Hierdoor ontstaat een grotere diversiteit op het terrein, door het aanbod van zomerhuisjes, stacaravans, chalets èn kampeerplaatsen. Permanente bewoning wordt niet toegestaan.

Daarnaast levert het plan een bijdrage aan natuur op eigen terrein, door middel van landschappelijke inpassing en het realiseren van een houtwal parallel aan de Putterweg.

De gekozen inrichting en landschappelijke aankleding betekenen een duidelijke kwalitatieve verbetering ten opzichte van de voorheen rommelige terreinopzet. Bij de gekozen inrichting van de uitbreidingslocatie heeft de ondernemer duidelijk aandacht geschonken aan de gebruikswaarde en belevingswaarde waardoor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit is verkregen. Hierdoor wordt voldaan aan belangrijke randvoorwaarden uit de clustervisie.

Uitvoering van het plan levert geen bijdrage aan de vernieuwing van het toeristische product. Wel aan een kwalitatieve verbetering.

De ondernemer geeft aan zijn gasten informatie over bos- en natuurgebieden in de omgeving en verwijst voor bos- en natuuractiviteiten door naar de plaatselijke VVV. Die organiseert wandelingen in het aangrenzende natuurgebied.

De samenwerking met aangrenzende terrein beherende instantie kan verbeterd worden, door via (structureel) overleg de wederzijdse wensen beter op elkaar af te stemmen.

4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

In 2012 is op Speulderbosweg 55-57 ten behoeve van deze ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (Vink, projectnr. P12M00120, d.d. 14 februari 2012). Zie bijlage 2. Het onderzoek is op 5 maart 2012 door de gemeente Barneveld beoordeeld en akkoord bevonden.

In de vaste bodem (boven- en ondergrond) is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. Het grondwater is, conform de norm, niet onderzocht omdat dit zich dieper dan 5 meter onder maaiveld bevindt.

Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van de nieuwe bestemming en de afgifte van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden en het voorgenomen gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op 28 mei 2013, heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden vondsten (scherven, vuursteen, funderingen of opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.)  worden aangetroffen waarvan men redelijkerwijs het vermoeden heeft dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 onmiddellijk melding te worden gemaakt bij de minister (namens deze de RCE).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Deze komen in het plangebied beide niet voor. Ook overige historische (steden)bouwkundige waarden komen niet voor.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Beoordeling

Als gevolg van de ontwikkelingen in de afgelopen decennia is het voormalige cultuurlandschap (tot ver in de twintigste eeuw heide) volledig veranderd. Het plangebied heeft daarom geen landschapstypering gekregen.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

Op 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De onderstaande conclusies in deze paragraaf wijzigen niet onder de nieuwe wet.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen het Natura 2000-gebied Veluwe, maar er wel direct tegenaan. Zie de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1204-0002_0008.png"

afbeelding 8: ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied

De eigenaar van het recreatieterrein heeft voor de voorliggende ontwikkeling op 6 november 2012 een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 gedaan. Deze vergunning is verleend met zaaknummer 2012-019378 (zie bijlage 3) en heeft van 28 februari 2013 tot en met 11 april 2013 ter inzage gelegen. Er is geen beroep ingesteld tegen deze vergunning. De volgende voorwaarden zijn verbonden aan de vergunning:

  • 1. Het recreatieterrein mag niet meer dan 0,80 hectare uitbreiden;
  • 2. Er zijn maximaal 9 recreatiebungalows en 150 chalets/stacaravans;
  • 3. Twee weken voor aanvang van de werkzaamheden moet melding worden gedaan bij de afdeling handhaving, team Bodem Water Ontgrondingen en Natuur, via het e-mailadres post@gelderland.nl, onder vermelding van het zaaknummer van dit besluit.

Vergunningverlening was mogelijk vanwege het Groei- en krimpbeleid van de provincie Gelderland. Het groei- en krimpbeleid is erop gericht de recreatiebedrijven op de Veluwe ruimte te bieden voor uitbreiding zonder dat de natuurwaarden op de Veluwe achteruitgaan. Voor elke groei van recreatiebedrijven moet elders evenveel krimp gerealiseerd worden.

Inmiddels is het inrichtingsplan in die zin aangepast dat 27 standplaatsen zijn ingeruild voor 30 kampeerplaatsen. De provincie heeft aangegeven dat deze wijziging niet leidt tot andere effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe en daarom valt binnen de reikwijdte van de verleende vergunning.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Op 21 februari 2012 heeft het Ecologisch Adviesbureau Viridis bv uit Culemborg rapport uitgebracht van o.a een quickscan voor de Flora-en faunawet (projectnummer 2012-15, zie bijlage 4.

Het rapport is beoordeeld en akkoord bevonden door de gemeente Barneveld. De eindconclusie voor wat betreft de quickscan is:

  • 1. De voorgenomen ingrepen hebben geen negatieve effecten op strikt beschermde vaatplanten, zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen en insecten;
  • 2. Verstoring van eventueel aanwezige broedvogels dient door middel van mitigerende maatregelen voorkomen te worden.

Broedvogels

  • 1. Indien broedgevallen aanwezig zijn in de naaste omgeving van de uitvoeringslocaties dient buiten de broedperiode (globaal 15 maart-15 juli) gewerkt te worden. Overleg met een ecoloog hierover is noodzakelijk;
  • 2. Indien dit niet mogelijk is dient de broedlocatie uitgerasterd te worden zodat het broedgeval niet wordt verstoord tijdens de werkzaamheden.

Voor de uitvoering van de werkzaamheden is, indien mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, geen ontheffing van art. 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Anno 2016 zijn maatregelen reeds uitgevoerd. Inmiddels is het terrein helemaal ingericht met grasveld en daarin kampeerplekken en parkeerplaatsen. Er zijn inmiddels ook nieuwe beplantingen aangeplant. Beschermde flora en fauna zijn hier (nog steeds) niet geconstateerd noch te verwachten. De conclusies uit het onderzoeksrapport zijn daarom nog van toepassing.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt net buiten de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.3.2.1 'Omgevingsvisie' en § 4.3.2.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied gedeeltelijk in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en gedeeltelijk in de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Naast Camping Speulderbos ligt camping De Wijde Blik, aan de Putterweg 66. Op deze camping ligt een propaantank van 3000 liter. De afstand tot de erfgrens is 50 meter, de maximaal aan te houden afstand is 25 meter. Dus deze tank vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling op Camping Speulderbos.

De verplaatste propaantank op Camping Speulderbos komt verder van de gevoelige objecten buiten het eigen terrein te liggen, zodat het risico wordt verkleind. De tank voldoet aan de afstandseisen die gesteld worden in het Activiteitenbesluit inrichtingen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde worden vastgesteld.

Het bovenstaande is van toepassing als het gaat om geluidsgevoelige objecten. Recreatiewoningen en kampeerplaatsen zijn geen geluidsgevoelige opjecten in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Beoordeling

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Op grond van deze geurverordening mag de geurbelasting van recreatieterreinen maximaal 8 ou zijn. Vanaf de dichtstbijgelegen hoek van het agrarische bedrijf aan de Putterweg 75 tot aan de locatie van de tennisbanen levert dit een geurbelasting op van 4,5 ou en tot aan de hoek van de uitbreiding van de camping een geurbelasting van 1,8 ou. Beide waarden liggen onder de 8 ou.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

De uitbreiding van een recreatieterrein valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In dit plan wordt het aantal standplaatsen met 43 verminderd en worden 30 kampeerplaatsen mogelijk gemaakt. Een aantal plaatsen wordt verplaatst zodat per standplaats meer ruimte gereëerd wordt. Door deze ontwikkelingen vermindert het aantal verkeersbewegingen en is een toets aan de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen niet nodig. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Beoordeling

Het onderhavige plan voorziet in een uitbreiding van een (permanent) verblijfsrecreatieterrein met stacaravans en kampeermiddelen. Deze activiteit is genoemd in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage. Uit kolom 2 behorende bij deze activiteit blijkt dat er een m.e.r.-plicht geldt in gevallen waarin deze activiteit betrekking heeft op:

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
  • 3. 100 ligplaatsen of meer, of
  • 4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Het onderhavige plan ziet op een kleinschalige uitbreiding (0,8 hectare) en maakt onderdeel uit van het provinciale project Groei en Krimp, op basis van de Streekplanuitwerking Groei en Krimp. De Streekplanuitwerking Groei en Krimp is voorzien van een strategische milieubeoordeling, inclusief passende beoordeling op hoofdlijnen. De commissie MER heeft in het kader van de streekplanuitwerking een advies uitgebracht. De adviezen van de commissie zijn opgevolgd in de definitieve uitwerking van de Streekplanuitwerking Groei en Krimp en de natuureffectenboekhouding (NEB). De Streekplanuitwerking Groei en Krimp is voor een goedkeuring op grond van artikel 19j toegestuurd aan het toenmalige ministerie van LNV (thans EL&I). Het ministerie van LNV heeft de Streekplanuitwerking op 14 mei 2007 goedgekeurd (DRZO/2007-1799). Hierna is onder andere de Tweede groei- en krimptender 2011 opengesteld. Alle bedrijven (groeiers en krimpers) die meedoen worden gezien als 1 project. Met het instrument 'natuureffectenboekhouding' is voor de Tender 2011 de natuurtoets groei en krimp, tweede groeitender 2011 (Arcadis) opgesteld.

De activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D [10] en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben.

Natuurbeschermingswet 1998

In het kader van de Natuurbeschermingswet is voor het onderhavige plan een passende beoordeling opgesteld. Op basis van de uitkomsten kon worden gesteld dat er per saldo geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe. De Natuurbeschermingswetvergunning is verleend op 25 februari 2013. Omdat dit plan geen significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied heeft, is de plan-m.e.r.-plicht hier niet aanwezig.

Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het onderhavige plan voorziet in een uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatieterrein. Door deze uitbreiding komt het verblijfsrecreatieterrein dichter bij de woningen Speulderbosweg 49, 51 en 58 te liggen. De afstand tussen het verblijfsrecreatieterrein en deze omliggende burgerwoningen bedraagt echter nog steeds meer dan 80 meter. Door deze afstand en gelet op de omgeving waarin zich nog meer verblijfsrecreatieterreinen bevinden, is er vanuit milieuzonering geen belemmering voor het onderhavige plan.

5.12 Natuur en landschap

Er is een beplantingsplan opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het beoogde recreatieterrein, zie bijlage 1. Op het recreatieterrein zijn al diverse groenelementen aangebracht, dat bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering. In het beplantingsplan is met name voor de randen voorzien in een goede inpassing van het recreatieterrein in de omgeving. Langs de Putterweg, wat een vrij drukke weg is, wordt een dichte groenstrook met een houtwal gerealiseerd. Dit houdt tevens verkeerslawaai tegen. Aan de zijde van de Speulderbosweg wordt een haagbeuk gerealiseerd.

Teneinde de realisatie en het behoud van het inrichtings- en beplantingsplan zeker te stellen is in de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid

De brandweer en andere hulpverleningsdiensten moeten bij een voor het verblijf van personen bestemd bouwwerk kunnen komen. Daarom is een verbindingsweg tussen de toegang van een dergelijk bouwwerk en de openbare weg (in dit geval de Speulderbosweg) nodig. Voor een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten dient de inrichting van het recreatieterrein aan een aantal voorwaarden te voldoen, zodat de doorgang voor de brandweer op het gehele terrein is gewaarborgd. Het betreft de volgende maatregelen:

  • de wegen op het terrein moeten een breedte hebben van minimaal 3,25 meter en een vrije doorgang hebben van 4,50 meter, met verharding belastbaar tot 14.600 kg;
  • de wegen op het terrein moeten een vrije doorgang hoogte hebben van minimaal 4,20 meter;
  • de kruisingen dienen voldoende toegankelijk te zijn, zodat brandweervoertuigen voldoende ruim kunnen afslaan;
  • de afstand tussen de hoofdingang van elk, voor het verblijf van personen bestemd, bouwwerk en een opstelplaats voor een brandweervoertuig mag maximaal 40 meter bedragen;
  • de aanwezigheid van een te openen calamiteitenhek van goede kwaliteit aan de zuidwestzijde van het terrein, zoals aangegeven op het inrichtingsplan Chaletpark Het Speulderbos Garderen, opgesteld door KR8architecten, werknr. 14034, gedateerd d.d. 12-03-2015 (zie bijlage 1).

Een verbindingsweg is niet nodig voor bouwwerken met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 50 m² en voor bouwwerken waarvan de toegang op maximaal 10 meter van de openbare weg ligt.

Een verplichte verbindingsweg moet altijd vrijgehouden worden, zodat hulpverleningsdiensten er altijd gebruik van kunnen maken. Obstakels zijn dus verboden. Wanneer het nodig is om hekken te plaatsen in de verbindingsweg, dan moeten deze hekken gemakkelijk geopend kunnen worden door de brandweer of ontsloten worden met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.

Conclusie
Over het uitvoeren van de hierboven benodigde maatregelen zijn met de eigenaar afspraken gemaakt. De maatregelen zijn inmiddels bijna allemaal uitgevoerd, alleen dienen nog enkele kruisingen verruimd te worden.

Wanneer alle maatregelen zijn uitgevoerd, zijn er voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

De nog te nemen maatregelen zijn onderdeel van het overeengekomen inrichtingsplan. Teneinde de realisatie van dat plan zeker te stellen is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.14 Verkeer

Het plangebied ligt aan de Speulderbosweg en het recreatieterrein wordt op deze weg ontsloten. Met de uitbreiding wordt er een extra in-.uitrit gerealiseerd. Dit komt de bereikbaarheid van het terrein ten goede, ook voor hulpdiensten.

Parkeergelegenheid dient op eigen terrein opgelost te worden. Ten aanzien van parkeren wordt er een norm gehanteerd van 1,3 parkeerplaats per standplaats. De inrichtingstekening voorziet in 220 plaatsen voor het parkeren van personenauto's en/of campers. Uitgegaan wordt van 162 keer parkeerruimte op de plaats (bij stacaravan, zomerhuisje of kampeerplaats) en zo'n 50 extra parkeerplaatsen. Hiermee is de verwachting dat er voldoende parkeerruimte is op eigen terrein.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Waterschap Vallei & Veluwe

Op  1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Speulderbosweg 55-57 ligt in het buitengebied van Garderen naast het Speulder- en Sprielderbos. Het is een chaletpark met de bijbehorende voorzieningen als een receptie, kantine sanitair en een zwembad. Er zijn geen watergangen in de omgeving. In de Speulderbosweg ligt drukriolering. De afvoer van het vuilwater van de camping gaat via het naastgelegen voormalig rioolwaterzuiveringsterrein naar het rioolgemaal.

Het perceel Speulderbosweg 55-57 ligt naast het terrein van de voormalige rioolwaterzuivering, waar nu nog het gemaal en open retentiebakken gelegen zijn. Enkele malen per jaar, bij hevige neerslag, stort het riool over in deze bakken. De bakken worden daarna schoongemaakt, maar tot die tijd kan het stankoverlast geven.

Ten oosten van het perceel, en ten noorden van het voormalig zuiveringsterrein, ligt een speelveld met een verhard parkeerterrein. Dit parkeerterrein voert het water oppervlakkig af naar de randen, waar het infiltreert in de bodem. Dit bestemmingsplan maakt verblijfsrecreatie op dit perceel mogelijk. Op het perceel worden 30 plaatsen ingericht voor toeristisch kamperen (gras). Het bestaande parkeerterrein (1.350 m2 klinkers) wordt verkleind (ca. 700 m2 klinkers). De wijze van afwatering blijft gelijk. Op het perceel worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd.

Eind 2015 zijn de voorbereidingen gestart voor de aanleg van een gesloten retentiebak. Realisatie zal naar verwachting eind 2016 of in 2017 plaatsvinden. Slechts in een uitzonderlijk geval zal de gesloten retentiebak in de toekomst nog overstorten naar een groendeel.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

De regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

Bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

Algemeen 

Bestaande verblijfsrecreatieve terreinen zijn bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het gaat dan om de terreinen met recreatiemiddelen als kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.

Met uitzondering van een aantal tweedewoningenterreinen, is bedrijfsmatige exploitatie van de terreinen verplicht. Bedrijfsmatige exploitatie is het via een centrale organisatie verhuren van de standplaatsen, stacaravans of recreatiewoningen op het terrein. Het doel is om alle plaatsen beschikbaar te stellen en te houden voor de recreant en toerist.

Centrale voorzieningen

Centrale voorzieningen zijn voorzieningen op verblijfsrecreatieterreinen voor de gasten en bedrijfsvoering. Hierbij kan worden gedacht aan receptie, kantoor, kantine, zwembad, sport- en spelvoorzieningen, wellnessfaciliteiten, sanitaire voorzieningen en gebouwen voor beheer en onderhoud. In de planregels is per type voorziening de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing aangegeven. De goot- en nokhoogte van deze bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 3,5 respectievelijk 6,5 meter.

Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk om de toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing uit te breiden met maximaal 50% van de in de bouwregels toegestane oppervlaktes. De bedrijfseconomische noodzaak moet hiervoor zijn aangetoond door de ondernemer. Een bedrijfsplan moet hiervoor de onderbouwing bieden.

Medegebruik van de voorzieningen door personen die geen recreatief nachtverblijf op het terrein hebben, is toegestaan. Het draagvlak voor deze voorzieningen neemt hiermee toe en terreinen kunnen onderling afspraken maken over het meegebruiken van elkaars voorzieningen. Zo kan bijvoorbeeld het exploiteren van een zwembad rendabel(er) gemaakt worden.

Stacaravans, recreatiewoningen en trekkershutten

In de bouwbepalingen zijn de maten voor stacaravans, recreatiewoningen, bijgebouwen bij recreatiewoningen en stacaravans en trekkershutten opgenomen. In verband met de brandveiligheid is ook een minimale onderlinge afstand opgenomen.

Bedrijfswoning

Per bedrijf is één bedrijfswoning met bijgebouwen toegestaan. De bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van de eigenaar of beheerder van het terrein, met het doel toezicht te kunnen houden en in noodgevallen snel ter plaatse te kunnen zijn. Als er in de huidige situatie al een groter aantal bedrijfswoningen aanwezig is, dan is dat aantal toegestaan en weergegeven op de verbeelding. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan.

Afwijking inrichting/invulling van het terrein

De gemeente wil dat ondernemers kunnen inspringen op veranderende wensen van recreanten en de markt. Het kan nodig zijn om het terrein te vernieuwen of anders in te richten. In het bestemmingsplan zijn daarom verschillende mogelijkheden opgenomen die een andere inrichting van het terrein mogelijk maken. Er zal dan vaak sprake zijn van een integraal plan voor het hele of een deel van het terrein.

Zo is het mogelijk om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen voor verkleining van de afstand tussen bebouwing en bestemmingsgrens, verruiming van de maximale goothoogte voor gebouwen voor centrale voorzieningen en de bedrijfswoning, het aaneenbouwen van maximaal vier recreatiewoningen, verkleining van de minimale afstand van recreatiewoningen ten opzichte van elkaar of ten opzichte van stacaravans en verruiming van de maximale oppervlakte en inhoud van recreatiewoningen.

Ook zijn in het plan mogelijkheden opgenomen om na afwijking een omgevingsvergunning te krijgen het bouwen van bijzondere vormen van recreatieverblijven, zoals bijzondere recreatiewoningen of trekkershutten met een grotere goothoogte en/of bouwhoogte of een bijzonder recreatief verblijf in de vorm van een boomhut.

Vergroting van de maximale maten van recreatiewoningen is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. De oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, het aantal bouwlagen en de inhoud van recreatiewoningen kunnen worden verruimd door middel van toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

Wijziging aantal recreatiewoningen

De gemeente wil via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid bieden om op een deel van de recreatieterreinen nieuwe recreatiewoningen toe te staan. Zo kunnen terreinen worden vernieuwd of kan worden ingespeeld op een veranderende markt. Voor het maximale aantal recreatiewoningen is in de regels een formule opgenomen. De ondernemer moet aantonen dat sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie die continu wordt voortgezet.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding ''overige zone - voorwaardelijke verplichting' toegepast.

In dit bestemmingsplan is het noodzakelijk afspraken met betrekking tot het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij zijn het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de initiatiefnemer verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken en de overgangsregels ten aanzien van gebruik. De overgangsregels ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsregels ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan niet de bouw van een gebouw zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op het provinciale Groei en Krimp project. De provincie heeft eerder in het kader van dit project ingestemd met dit plan en er is door Gedeputeerde Staten een Natuurbeschermingswetvergunning verleend.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m². In dit geval is hier sprake van, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 oktober tot en met 8 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.