Plan: | Molweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1201-0002 |
Agroplan heeft namens de heer Van Heekeren een verzoek ingediend om op het perceel aan de Molweg 28 te Terschuur de agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en daarvan in de plaats middels het beleid van functieverandering twee woningen te mogen bouwen. De bestaande bedrijfswoning wordt daarbij ook gesloopt en nieuw gebouwd. Doordat op de locatie Molweg 28 niet voldoende agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is wordt op de salderingslocatie aan de Garderbroekerweg naast 54 de bebouwing gesloopt.
De gronden aan de Molweg28 zijn gelegen in het buurtschap Kallenbroek aan een smalle landweg ten zuiden van de A1, Terschuur en nabij de Esvelderbeek. Het perceel ligt in het kampenlandschap en maakt onderdeel uit van het stroomgebied van de Barneveldse beek. De boerderij ligt op de oost-west georiënteerde dekzandrug, waarbij de kleine en onregelmatig verkavelde akkers en hooilanden worden afgewisseld met houtwallen en singels. De kavelstructuren die in het gebied aanwezig zijn is nagenoeg ongewijzigd en stamt nog van voor de ruilverkaveling. Ook de houtwallen en houtsingels zijn grotendeels in stand gehouden. De bestaande cultuurhistorie en het besloten en kleinschalige karakter wordt met dit plan hersteld.
De bestaande boerderij met bedrijfsgebouwen welke wordt ingezet voor functieverandering hebben een oppervlakte van 2.390m2. Hiervan wordt 150m2 behouden als bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning. De eigenaar wil graag de bestaande schaapskooi en het bakhuisje renoveren en in gebruik nemen als bijgebouw. De nieuw te bouwen voormalige bedrijfswoning wordt vergroot tot een inhoud van 1.000m3.
Uitgangspunten bij de herontwikkeling aan de Molweg is het gebruik maken van bestaande landschapsstructuren en deze te versterken waar dit mogelijk is. De groenstructuur is daarbij leidend. De bestaande inrit heeft krommingen die historisch gezien waardevol zijn. Op de plaats van de bestaande woning wordt een statige nieuwe woning teruggebouwd, welke de uitstraling en allure van een landhuis krijgt. De inhoud van de woning zal daarvoor worden vergroot tot 1.000m3. De twee overige woningen worden ondergeschikt aan de hoofdwoning gebouwd en hebben een inhoud van 600m3. Deze woningen krijgen meer het karakter van een eenvoudige landgoedwoning zoals een koetshuis. De bestaande schaapskooi bij de hoofdwoning wordt hersteld en zal dienen als bijgebouw. Ook het bakhuisje zal worden behouden en verbeterd om als bijgebouw bij de woning te kunnen fungeren. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 150m2.
De totaal benodigde aantal sloopmeters bedraagt daardoor 3.000m2 voor twee woningen en 500m2 voor het vergroten van de inhoud van de bestaande, nieuw te bouwen woning. Totaal is dus 3.500m2 benodigd.
De in te zetten bebouwing aan de Molweg ligt in het extensiveringsgebied waardoor de sloopmeters voor 125% meetellen. Dit komt neer op 2.390 – 150m2 bijgebouw = 2.240m2 x 125% = 2.800m2. Doordat dit niet voldoet aan de totaaleis aan te slopen bebouwing is de locatie aan de Garderbroekerweg naast 54 gekocht waar de bebouwing in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is bestemd als 'Agrarisch'. De totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt aan de Garderbroekerweg 719m2 waardoor tezamen met de oppervlakte van de Molweg 3.519m2 wordt gesloopt.
Om de herontwikkeling van het perceel aan de Molweg 28 en de Garderbroekerweg naast 54 mogelijk te maken is een herziening ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening nodig.
Op 5 maart 2012 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Terschuur in het gebied Kallenbroek aan een zijweg, de Molweg, van de Kallenbroekerweg. Het plangebied wordt begrensd door de omliggende weilanden en de houtwallen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (omcirkeld) ten zuiden van de kern Terschuur
Het plangebied wordt verder begrensd door de ligging van het huidige agrarische bouwperceel. Daarop zijn nog een reeks aan voormalig agrarische opstallen aanwezig. Op de afbeelding hieronder is de huidige situatie weergegeven.
Afbeelding 2.2 Huidige situatie met opstallen van het perceel Molweg 28
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I' met bouwperceel. Realisatie van twee vrijstaande woningen in het kader van functieverandering is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding 2.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2000. Plangebied omvat het agrarische bouwperceel.
De locatie ligt in een kleinschalig dekzandgebied. In de opeenvolgende historische kaarten is te zien dat de kavelstructuur rond de locatie nagenoeg ongewijzigd is. De reden hiervan is dat deze gronden waarschijnlijk onderdeel zijn geweest van het vroegere landgoed Kallenbroek en daardoor voor ruilverkavelingen behouden zijn gebleven. Niet alleen zijn de vormen van de kavels grotendeels bewaard gebleven, maar ook de aanwezige kavelbeplanting van houtwallen en houtsingels is hierbij grotendeels in stand gehouden. Op de kaart van 1931 is te zien dat de Esvelderbeek ten noorden van de locatie, deels is genormaliseerd. Op de kaart va n1974 is de beek volledig genormaliseerd.
Op de historische kaart van 1870 staan al enkele boerderijen in de omgeving van de locatie ingetekend. Voorbeelden van deze boerderijen zijn; Westerveld, De Mol en Groot Malkenhorst. Deze boerderijen zijn waarschijnlijk in de 16e eeuw, ten tijde van de landontginning langs de Esvelderbeek ontstaan. Het hier aanwezige kampenlandschap typeert zich door individuele huiskampen welke gelegen zijn op de hoger en droger gelegen, oost-west georienteerde dekzandruggen. Zie voor de ontstaansgeschiedenis de afbeelding 2.4.
In de loop der tijd is het grondgebruik deels veranderd. Voorheen bestonden de gronden uit akker, heide, weiland en soms braakliggende akkers. Tegenwoordig is het grondgebruik voornamelijk bouwland en weide, de heidegronden zijn nagenoeg verdwenen.
Afbeelding 2.4 ontstaansgeschiedenis van 1870 tot 2000 van de locatie en de directe omgeving.
Afbeelding 2.5 ontwikkeling van de groenstructuur van 1850 tot heden.
In de huidige situatie zijn de bestaande opstallen en groenstructuren aanwezig zoals die in het hoofdstuk hiervoor zijn beschreven. De vele voormalig agrarische opstallen hebben een oppervlakte van 2.947m2 waarvan 2.390m2 inzetbaar is voor functieverandering. De locatie van de opstallen is verspreid over het agrarische perceel in een groot gebied. Dit geeft een sterk verromelde indruk en er is geen sprake van een duidelijke structuur in de bebouwing. Een groot deel van de historische groenstructuur is nog in tact, maar met name rond de gebouwen is de structuur minder helder geworden. Er is niet overal meer sprake van van een verbinding tussen groenstructuur en bebouwing. Op het erf bevindt zich een rechthoekig bosje met naaldbomen en loofbomen waarvan de kwaliteit matig is.
Zoals gezegd worden alle aanwezige opstallen gesloopt. Het plan is om door middel van het beleid voor functieverandering naar wonen daar 2 vrijstaande woningen met bijgebouw voor terug te bouwen. Daarnaast krijgt de hoofdwoning een inhoud van 1.000m3 en wordt een bijgebouw behouden van 150m2. Aangezien op de locatie aan de Molweg niet voldoende te slopen bebouwing aanwezig, er is 3.650m2 - 150m2 bijgebouw = 3.500m2 benodigd, is aan de Garderbroekerweg naast 54, 719m2 extra gesloopt. In totaal wordt er 2.390m2 aan de Molweg gesloopt en daarvan blijft 150m2 als bijgebouw behouden en resteert nog 2.240m2 in te zetten bebouwing. Deze locatie ligt in het verwevingsgebied waardoor deze 1m2 een waarde heeft van 1,25m2. Omgerekend naar 'normale sloopmeters' wordt er 2.800m2 gesloopt. Deze bebouwing valt onder het overgangsrecht. Samen met de salderingslocatie waar 719m2 wordt gesloopt, wordt in totaal voor 3.519m2 aan bebouwing ingezet voor functieverandering hetgeen voldoende is.
Op de plaats van de bestaande boerderij wordt een statige nieuwe woning teruggebouwd, welke de uitstraling en allure van een landhuis krijgt. De bestaande schaapskooi bij de boerderij blijft behouden en zal gaan dienen als opslag en onderhoudslocatie. De orientatie van de hoofdwoning sluit aan op die van de schaapskooi. Ook wordt gestreefd naar behoud en verbetering van het bakhuisje wat naast de boerderij staat.
De overige twee woningen zijn ondergeschikt aan de hoofdwoning, ze hebben het karakter van een meer eenvoudige landgoedwoning zoals een koetshuis. De woningen worden gesitueerd in een erf-achtig ensemble rond een deels bestaand bosje. De naaldbomen die in dit bosje staan worden vervangen door streekeigen loofbomen. De ecologische kwaliteit van de beplanting wordt hiermee verbeterd.
Afbeelding 3.1 Landschappelijke en stedebouwkundige inrichting van het plangebied.
De nieuwe woningen hebben allen uitzicht op een weide. Bij de hoofdwoning is het zicht vanaf het erf op het oostelijk gelegen grasland behouden. Daarnaast is er bij de orientatie van de woningen rekening gehouden met een goede bezonning.
De inrit volgt de bestaande inrit vanaf de Molweg, de karakteristieke rondingen zijn ook in het verloop van de nieuwe erfweg aangebracht, zodat er verschillende zichtlijnen vanaf deze route beleefbaar zijn. Het eerste deel van de inrit wordt begeleid door een bomenlaan, deze wordt aangevuld met meer bomen. Daarna gaat deze lijn over in een bomenrij welke refereert naar de oude groenstructuur van 1870, de inrit slingert tussen de bomen door.
De houtopstanden volgen grotendeels de bestaande landschapsstructuur, maar zijn op enkele plaatsen aangevuld of juist uitgedund waardoor de bestaande kwaliteit van de groenstructuur verstevigd en versterkt wordt. Omdat de groenstructuur van oudsher de lijnen van de beek volgt is de oost-west structuur veelal steviger gemaakt dan de noord-zuid structuur. Met een nieuwe, transparante bomenrij aan de noordkant van de locatie wordt de oost-west structuur aangevuld. Aan de westzijde van de locatie is gekozen om de langgerekte weide te onderbreken met enkele bomen. Zo wordt de plek waar vroeger een bosje heeft gestaan aangestipt, maar blijft het doorzicht behouden.
Met het slopen van de opstallen verdwijnt het rommelige beeld dat in de loop der tijd is ontstaan. Door toevoegen van gebiedseigen beplanting en vervangen van uitheemse beplanting wordt de kwaliteit van het landschap aanzienlijk verbeterd. De bestaande cultuurhistorie en het besloten en kleinschalige karakter van het gebied wordt in ere hersteld. De locatie krijgt meer de allure van een landgoed passend bij de historie van het gebied.
Afbeelding 3.2 Impressie van de uitstraling van het hoofdgebouw.
Afbeelding 3.3 Impressie van de uitstraling van woningen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'EHS-verwevingsgebied'. Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Tot groot openbaar belang wordt in ieder geval gerekend de veiligheid, de drinkwatervoorziening en de plaatsing van installaties voor winning, opslag of transport van gas. In de EHS verweving en verbindingszones zijn, in tegenstelling tot de EHS natuur, onder voorwaarden mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere functies. In de EHS-verweving en sterker nog in EHS-verbinding, zijn onderdelen van de EHS niet voor 100% belegd met natuurdoelen. Het zijn als het ware zoekgebieden waar de precieze locatie van natuurdoelen nog niet vast staat. Initiatieven voor bijvoorbeeld recreatie of landschappelijk wonen kunnen hier mogelijk zijn wanneer wordt bijgedragen aan de realisering van de natuurdoelen, die dan onderdeel moet zijn van de realisering van het initiatief. Door gelijktijdig met een initiatief bij te dragen aan de realisering van de natuurdoelen kan het mogelijk zijn om significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities te voorkomen. Dit geldt alleen wanneer daarmee geen bestaande natuurwaarden significant worden aangetast en geen barrières voor de gewenste samenhang worden gecreëerd.
Plangebied
Aangezien het plan ligt in het EHS verwevingsgebied is in principe een ontwikkeling mogelijk voor bijvoorbeeld landschappelijk wonen wanneer wordt bijgedragen aan de realisering van de natuurdoelen. Hiermee wordt tevens een aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied voorkomen. Momenteel heeft het perceel nog een bestemming 'Agrarisch gebied I' met bouwperceel waardoor er agrarische activiteiten mogelijk zijn. Ook is over een groot gebied voormalige agrarische bebouwing verspreid. Met dit iniatief worden juist de kernkwaliteiten van het gebied gezocht en versterkt. Zo wordt de mogelijkheid van het agrarische bedrijf wegbestemd en komt de veel minder belastende functie van wonen terug. Ook de bebouwing wordt meer bij elkaar geconcentreerd om het landschap te kunnen versterken. Middels een landschappelijke inrichtingsschets en een beplantingsplan zijn de kernkwaliteiten van het gebied gezocht en geven aan waar deze kunnen worden versterkt. Hierbij worden met name de groenstructuren in de omgeving van het plangebied extra aangeplant of verdund. Daarnaast is het gebied rondom het plangebied inmiddels als 'landgoed' aangemerkt en wordt middels een subsidieregeling een bepaald beheer van het gebied nagestreefd en verzekerd. Kortom levert dit iniatief een bijdrage aan de kernkwaliteiten van het gebied.
Afbeelding 4.1 kaart met de EHS waarbij het plangebied in rood omcirkeld in het EHS verwevingsgebied ligt.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied net als in de Ruimtelijke Verordening aangewezen als EHS-verwevingsgebied.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Natuur algemeen
Vergeleken met andere provincies in Nederland is de natuur in Gelderland zeer divers van karakter. Bescherming en kwaliteitsverbetering is niet alleen ecologisch van belang. De natuur is ook de basis voor recreatie en toerisme en als vestigingsfactor voor wonen en bedrijvigheid van belang. Het ruimtelijke beleid voor de natuur draagt bij aan behoud en ontwikkeling van natuur. Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. De provincie vraagt de gemeenten om hiervoor een passende wijze regelingen in hun bestemmingsplannen op te (blijven) nemen.
EHS
Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen.
Hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur moet in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen.
Ruimtelijke ingrepen/ontwikkelingen in natte delen van de EHS mogen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of (bij wateren) tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
Plangebied
Zoals in de paragraaf over de Ruimtelijke Verordening omschreven levert het initiatief een bijdrage aan de kernkwaliteiten van het gebied. Daarnaast wordt het iniatief tot de bouw van twee vrijstaande woningen en het vergroten van het hoofdgebouw mogelijk gemaakt door middel van het functieveranderingsbeleid welke in 2008 door de regio De Vallei is vastgesteld. Daarnaast voldoet het plan eveneens aan het in oktober 2012 vastgestelde beleid voor de 'Aanvullingen op het functieveranderingsbeleid' van de regio.
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan
Agrarisch bekenlandschap
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik, ingepast in het behoud en de versterking van de structuurbepalende natuur- en landschapselementen. In de natuurkerngebieden van de EHS is landbouw niet richtinggevend, maar volgend: duurzaam ingepast. Functieverandering naar wonen / niet agrarische bedrijvigheid geven we vorm in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Robuuste ecologische verbindingszone
We zullen de robuuste verbinding pas opnemen in ons beleid zodra er concreet zicht is op uitvoering.
Ontwikkelingsfonds Platteland
De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancieerd uit het Ontwikkelingsfonds. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.
Plangebied
Het plangebied ligt in het 'agrarisch bekenlandschap' en in de 'robuuste ecologische verbindingszone'. Het initiatief voor functieverandering aan de Molweg past binnen het streven van het versterken van de kwaliteiten die het landschap biedt. Door het verwijderen van het voormalige agrarische bedrijf en het versterken van de landschapselementen wordt een bijdrage geleverd aan de ecologische verbindingszone. Dit in combinatie met de beheersmaatregelen die voortvloeien uit de subsidieregeling voor de omliggende gronden.
Regionale beleidsinvulling functieverandering
In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundig oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.
In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
In oktober 2012 heeft de gemeenteraad het beleid met aanvullingen op het functieveranderingsbeleid vastgesteld. Aanleiding daarvoor is de verwachting dat ook de komende jaren veel agrarische bedrijven worden beëindigd. De nadere invulling benoemt de mogelijkheden om binnen het bestaande beleidskader te komen tot een verbreding en verfijning van de mogelijkheden voor de inzet van sloopmeters. Dit om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het behoud en de ontwikkeling van een goede ruimtelijke kwaliteit van de Regio Vallei. Eén van de mogelijkheden die in het aanvullende beleid is opgenomen is het inzetten van sloopmeters voor een grotere inhoud van de woning of oppervlakte bijgebouw, bij bijvoorbeeld de voormalige agrarische bedrijfswoning.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel aan de Molweg 28 past binnen de regionale beleidsinvulling.
Stap 1: hergebruik
Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige pluimveestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Molweg 28 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.
Stap 2: vervangende nieuwbouw
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woning/woongebouw |
1.000 m2 | 600 m3 |
2.000m2 | 800 m3 |
3.000 m2 | 2 maal 600 m3 |
Op het perceel aan de Molweg worden twee vrijstaande woningen gebouwd en wordt de inhoud van de hoofdwoning vergroot van 750m3 naar 1.000m3 waarbij tevens een bijgebouw van 150m2 behouden blijft.
Conform het functieveranderingsbeleid en de in oktober 2012 vastgestelde aanvullingen daarop zal voor de twee vrijstaande woningen 3.000m2 moeten worden gesloopt en voor het vergroten van de woning met 250m3 zal 500m2 moeten worden gesloopt. In totaal is daarom 3.500m2 benodigd.
Aan de Molweg, welke ligt in het extensiveringsgebied, is 2.390m2 in te zetten bebouwing aanwezig. Daarvan blijft 150m2 behouden bij de hoofdwoning waardoor 2.240m2 wordt ingezet voor functieverandering. Aangezien het extensiveringsgebied betreft heeft bedraagt de waarde van elke 1m2 1,25m2. Omgerekend naar 'normale sloopmeters' wordt daarom 2.800m2 gesloopt. Ter aanvulling op deze sloopmeters is aan de Garderbroekerweg naast 54 een salderingslocatie aangekocht waar 719m2 voormalige agrarische bebouwing is gesloopt. In totaal komt het aantal gesloopte m2 voormalige agrarische bebouwing op 3.519m2 hetgeen voldoende is voor het intitiatief.
Zoals vermeld krijgt de hoofdwoning hierbij een grotere inhoud van 1.000m3 en blijft 150m2 bijgebouw behouden, de twee vrijstaande woningen krijgen elk een inhoud van 600m3 en een bijgebouw van 80m2.
Bij functieverandering naar wonen zal door de intiatiefnemers ook een bijdrage worden geleverd voor de versterking van de landschappelijke structuren door middel van een landschappelijk inpassingsplan. In het kader hiervan is door Agroplan namens de initiatiefnemer een beplantingsplan opgesteld waarbij de woningen zorgvuldig worden ingepast in het landschapstype. Dit beplantingsplan is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
In verband met het verzoek om functieverandering aan de Molweg 28 is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gaat om het bodemonderzoek uitgevoerd door Hunneman met projectnummer 2011765/dh/sh d.d. oktober 2011. Aan de hand van dit onderzoek is beoordeeld of eventueel aanwezige bodemverontreiniging een belemmering vormt voor de voorgenomen realisatie.
Het onderzoek is onderverdeeld in een aantal deelgebieden:
Onverdachte gedeelte
In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte kwik, lood, PAK en minerale olie aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte zink aangetroffen. In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte nikkel aangetroffen. Zintuigelijk zijn er geen asbestverdachte materialen in de bodem aangetroffen. Een (sterk) verhoogd gehalte aan zware metalen komt plaatselijk in de gehele Gelderse Vallei voor. Het betreft van nature verhoogde achtergrondgehaltes.
Stalling tractoren
In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte molybdeen, zink, PAK en minerale olie aangetroffen.
Bovengrondse olietanks
In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.
Conclusie
De aangetroffen gehaltes vormen geen belemmering voor de voorgenomen realisatie voor de ontwikkelingen in het gebied van twee vrijstaande woningen en herbouw van de hoofdwoning. De bodem is geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
ARC-rapporten heeft in mei 2012 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport heeft de projectcode 2012/128 gedateerd d.d. 10 mei 2012.Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Afbeelding 5.1 archeologische verwachtingswaarden met in het rood omcirkeld het plangebied waarvoor een hoge verwachtingswaarde geldt.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Binnen een straal van 3km bevinden zich geen Natura 2000 gebieden of andere gebieden die beschermd zijn door middel van de Natuurbeschermingswet 1998.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
In maart 2012 is door Van Bommel Faunawerk een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, projectnummer 017-12 gedateerd d.d. 19 maart 2012. Hieronder volgen de conclusies uit dit rapport;
Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen (van half maart tot half augustus) uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels worden gestuit, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.
In de uilenkast in de hoomijt is, in tegenstelling tot wat in het onderzoeksrapport is weergegeven, een bosuil aanwezig. Op 25 februari 2013 is een nest aangetroffen met 3 eieren. De bosuil is minder zwaar, niet jaarrond beschermd. Een kerkuilmitigatieplan is niet nodig. Wel wordt aangeraden om ter vervanging van de nestgelegenheid in de hooimijt, ruim voor het volgende broedseizoen, een of meer bosuilnestkasten te plaatsen.
Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de (mogelijk) aanwezige grondgebonden zoogdieren (tabel 1 soort).
Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft, mits bomen, houtwallen en het bos gehandhaafd blijven, geen rekening te worden gehouden met beschermde vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen aanwezig in de te slopen opstallen. Het foerageergebied en de mogelijk aanwezige vliegroute zullen geen negatieve effecten ondervinden, mits de bomenlanen, houtsingels en bosranden niet verlicht worden. Door de beoogde natuurontwikkeling zal het terrein als foerageergebied aan betekenis winnen.
Er worden geen beschermde soorten amfibieen, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen fan de Flora- en faunaweg vereist is.
Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Afbeelding 5.2 De EHS gebieden waarbij het plangebied rood omcirkeld is. Op de afbeelding is het plangebied gelegen in EHS-verwevingsgebied.
Zoals in hoofdstuk 4.2 onder provinciaal beleid beschreven levert de ontwikkeling een bijdrage aan de kernkwaliteiten van het gebied en de natuurwaarden.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Voorliggend plan aan de Molweg 28 ligt niet binnen een zone voor het (spoor)wegverkeerslawaai. De hoofdwoning is op zo'n 360m afstand van de Kallenbroekerweg gelegen. Daarnaast is de hoofdwoning op zo'n 640m afstand tot de spoorweg gelegen. Derhalve is geen akoestisch onderzoek benodigd.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Het perceel aan de Molweg 28 zal op een passende wijze landschappelijk worden ingepast. Teneinde hiervoor is het beplantingsplan Molweg 28 Terschuur opgesteld welke is bijgevoegd in de bijlage van deze toelichting.
Afbeelding 5.3 Beplantingsplan Molweg 28
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
De planontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met een ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving plaatsvindt. De gemeente sluit hier met haar beleid op aan.
Hemelwater
De planontwikkeling zal gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het gebied. Door de afname van verhard oppervlak (daken en terreinen) door de sloop van agrarische bebouwing treedt bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater op.
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt dient op eigen terrein, op dezelfde manier als in de huidige situatie, geborgen en/of geinfiltreerd te worden. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten. Er is geen toename van verhard oppervlak en daarmee geen aanleiding voor aanvullende waterbergende voorzieningen.
Huishoudelijk afvalwater
Op dit moment heeft de locatie Molweg 28 één aansluiting op de drukriolering. De ontwikkeling beoogt de nieuwbouw van 3 woningen en een schuur. Iedere woning dient het huishoudelijk afwalwater met een eigen aansluiting op de pompput van de drukriolering te brengen. De ideale situatie is dat deze aansluiting via eigen terrein loopt, anders via het terrein van derden met recht van opstal. Voor deze aansluitingen is een aansluitvergunning nodig.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn vodoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.
Het bestemmingsplan 'Molweg I' is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het bestemmingsplan juridisch direct bindend voor de burger. Het bestemmingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.
Het bestemmingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het provinciaal- of Rijksbeleid. Waar nodig is in het bestemmingsplan een eigen afweging gemaakt: bijvoorbeeld op basis van de retrospectieve toets of een specifieke lokale situatie.
In de hierna volgende paragrafen is per functie aangegeven welke bestemming is toegekend, en welke aanduidingen zijn gebruikt. De inhoud van de regeling wordt beknopt weergegeven, waarbij met name aandacht is voor het waarom van de regeling (waarom worden bepaalde ontwikkelingen wel of niet toegestaan) en hoe wordt een aanvraag getoetst (wat zijn de voorwaarden, wat is bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing en hoe wordt dat getoetst).
Voor aanvrager en toetser wordt hiermee meer duidelijkheid gegeven over het hoe en waarom van de in de planregels opgenomen bepalingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de huidige planologische situatie vastgelegd. De regels van het bestemmingsplan kunnen veranderd zijn ten opzichte van de voorschriften die worden geactualiseerd, omdat nieuwe standaardregels zijn toegepast. Deze standaardregels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'. Niet alle bestemmingen uit de geactualiseerde bestemmingsplannen komen als zodanig voor in de hoofdgroepen van de bestemmingen. Voor deze bestemmingen is een vertaling gemaakt naar de nieuwe regels. De voorheen geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn zoveel mogelijk aangehouden.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in dit artikel.
Bestemmingsregels
In de regels zijn in artikel 3 tot en met artikel 6 de bestemmingsregels opgenomen.
Algemene regels
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiltieitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In de algemene wijzigingsregels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels van dit bestemmingsplan
Overgangs- en slotregels
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Groensingels
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestaande groensingels hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemming is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels. De groensingels hebben een landschappelijke waarde in de vorm van een afschermende functie. Ook zijn de singels vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en water.
Extensief recreatief medegebruik
In de natuur- en bosgebieden ligt een groot aantal fiets-, wandel- en ruiterpaden. Deze functie van extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Extensief recreatief medegebruik is gericht op natuur- en landschapsbeleving. Hieronder vallen wandelen, fietsen, paardrijden en skeeleren. Activiteiten als paintball of gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de natuurgebieden beperkt te houden.
Vergunning voor werken en/of werkzaamheden
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
Algemeen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Dit zijn woningen die in het geldende bestemmingsplan al als woning waren bestemd of in de tussenliggende periode via bijvoorbeeld een wijzigingsprocedure zijn bestemd. Het kan ook gaan om de voormalige bedrijfswoningen op percelen waar de agrarische bedrijfsvoering gestaakt is. De voormalige bedrijfswoning heeft dan de woonbestemming gekregen.
Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. . De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Bijgebouwen bij de woning
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Bij toepassing van het functieveranderingsbeleid is bij de hoofdwoning tot maximaal 150m2 bijgebouw toegestaan.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch' (zie artikel 3.5), waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
Waarde - Beplanting en Verkaveling
Voor te handhaven bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat bijvoorbeeld bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit om de voor het betreffende gebied specifieke en/of cultuurhistorisch waardevolle kavelstructuur te beschermen.
Normaal beheer, onderhoud en gebruik
Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft op 5 oktober 2011 ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Eem heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het terinzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en eventuele opmerkingen van belanghebbenden kunnen in het kader van de zienswijzen behandeld worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 april tot en met 6 juni 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.