| Plan: | Wencopperweg I |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1198-0002 |
De firma Skippyrent wil op het perceel Wencopperweg 20 een nieuwe bedrijfshal realiseren.Skippyrent is een bedrijf in verhuur van onder andere tenten en artikelen voor feesten en attracties alsmede de verhuur van apparaten en materieel. Daarnaast is het wenselijk de bestaande podoposturale praktijk aan de Wencopperweg 16 te voorzien van een passend planologisch regime. In de praktijk worden mensen met voetklachten behandeld inclusief het op maat maken van schoeisel.
Het geldende bestemmingsplan geeft staat het gewenste gebruik alsmede de gevraagde bouwmogelijkheden niet toe. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Sinds 2001 is de firma Skippyrent gevestigd op de locatie Wencopperweg 20. In eerste instantie zou het een positieve bestemming krijgen in het bestemmingsplan Harselaar-Zuid. Gezien de economische situatie en de keuze om Harselaar-Zuid op te knippen in fasen is gebleken dat het wachten op een bestemmingsplan voor het hele Harselaar-Zuid gebied niet wenselijk is.
De firma Skippyrent heeft dan ook aangegeven vooruitlopend op de komende fasen in het bestemmingsplan Harselaar-Zuid een passende bedrijfsbestemming te wensen. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Op het perceel Wencopperweg 16 is op dit moment een bedrijfswoning aanwezig met in de achtergelegen bebouwing een praktijk voor podoposturale therapie. De eigenaren hebben in het traject voor bestemmingsplanherziening voor het buitengebied aangegeven dat de wens bestaat het gebruik overeenkomstig te bestemmen. Dit wordt in het onderhavige bestemmingsplan gefaciliteerd.
plangebied met te bestemmen bedrijvigheid vanuit zuidelijke richting
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Harselaar in het gebied Harselaar-Zuid.
Luchtfoto
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorweg Apeldoorn-Arnhem. Aan de oostzijde vormt een woning op nummer 24 de grens van het plangebied. De zuidzijde is op dit moment agrarisch onbebouwd gebied en aan de westzijde vormt een een agrarisch onbebouwd gedeelte met middenin een groene afscheiding van bomen en struiken de afscheiding met de woonbebouwing aan de Stationsstraat. Bovenstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1983' en heeft hier de bestemming 'bijzonder agrarisch bedrijf - broederij'. Dit gebruik heeft het perceel overigens al lang niet meer.
In 1985, 1989 en 1995 is achtereenvolgens voor een periode van telkens vijf jaar vrijstelling verleend voor gebruik als kantoor- en opslagruimte (ogv art 173 bp 1983). In 2003 is vrijstelling verleend voor gebruik voor 3 jaar als (kleinschalig) kantoor. In 2005 is vervolgens vrijstelling verleend voor gebruik voor 5 jaar ten behoeve van catechisatie, verenigingen en clubs binnen kerkgemeenschap.
In 2006 is vergunning verleend voor het vernieuwen van de opstallen tbv opslag Skippy Rent voor de schuren die oorspronkelijk bestemd waren als kippenhok.
Daarnaast is op 22 mei 1998 een bouwvergunning verleend voor de verbouw van een garage/berging op het perceel Wencopperweg 16 tot een garage/ behandelingsruimte.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' is het perceel niet meegenomen waarna het in het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2012 (28 mei 2013) ook buiten het plangebied is gelaten om in het plan Wencopperweg I te worden voorzien van een definitieve bestemming. Destijds was er al sprake van de wens om hier bedrijventerrein te realiseren.
Uitsnede uit bestemmingsplannen buitengebied 1983(links) en 2012(rechts)
De realisatie van functies anders dan de agrarische broederij zijn binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk.
In het bestemmingsplan zijn ook geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
Van oorsprong liggen de percelen in een agrarische omgeving welke door middel van de spoorlijn Apeldoorn - Amersfoort worden gescheiden van de noordelijk gelegen gronden. Van oorsprong waren deze gronden ook agrarisch. Op deze gronden werd van vanuit westelijke richting vanaf de Baron van Nagellstraat het bedrijventerrein Harselaar-Oost ontwikkeld. Rond 1970 was het gebied nog deels agrarisch en waren er enkele bedrijven aan de Baron van Nagellstraat. In de jaren '80 begon de ontwikkeling met het bestemmingsplan Harselaar-Oost 1986 waarna het gebied inmiddels tot en met het bestemmingsplan Harselaar-Driehoek als bedrijventerrein in gebruik, dan wel bestemd is.
Kaartbeeld medio jaren '80
Het plangebied is gelegen in een zoekgebied voor bedrijven. De zone tussen de afvalberg en de bestaande bebouwing aan de Stationsweg zal in de loop van de tijd ingericht worden als bedrijventerrein. De ontwikkeling zal gefaseerd plaats vinden te beginnen met het gebied Harselaar-Zuid Fase 1a.
Ontwikkeling Harselaar-Zuid
Wencopperweg 20
De motivering om medewerking te verlenen aan onderhavig plan van de firma Skippyrent is gelegen in het feit dat er sprake is van een bestaand bedrijf met uitbreidingswensen in een gebied dat in de toekomst als bedrijventerrein ingericht zal worden. Daar het bedrijventerrein Harselaar-Zuid vanuit de oostelijke zijde ontwikkeld zal worden, zou dit betekenen dat het perceel Wencopperweg 20 (en 16) pas over een groot aantal jaren zou kunnen worden ontwikkeld. Het zou daarmee getuigen van kapitaalvernietiging om het bestaande bedrijf te laten verplaatsen naar de eerste fase in Harselaar. Om deze reden is ervoor gekozen om de uitbreidingswens te faciliteren. Dit zal echter wel op een manier gebeuren dat dit straks moeiteloos ingepast kan worden in het zich langzaam in westelijke richting opschuivende bedrijventerrein. Tevens zal het plan, omdat Harselaar zich niet op zeer korte termijn uit zal strekken tot en met dit perceel, op een goede manier worden ingepast. Zie hiervoor de inrichtingsschets zoals verbeeld in paragraaf 5.11 waarbij er een bedrijfshal van 2475m2 gebouwd kan worden
Wencopperweg 16
Daarnaast is er een bestaande woning op het terrein Wencopperweg 16. Deze woning met achterliggende podotherapiepraktijk is tevens een bestaande situatie en sluit op een goede manier aan bij de overgang van bedrijventerrein naar de woonbebouwing aan de Stationsstraat. Hier is geen sprake van een aan huis verbonden activiteit aangezien hier naast de bewoner van de woning ook personeel werkzaam is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4e Nota waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening gelegen tussen 'bestaand bebouwd gebied' en gedeeltelijk in de zoekzone voor wonen en werken.
Uitsnede Provinciale Verordening Gelderland (PVG) zoekzone wonen en werken
Binnen bestaand bebouwd gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. Binnen de zoekzone is ook nieuwe bebouwing toegestaan. De zoekzone overlapt een groot deel van het onderhavige bestemmingsplam. De nieuwe bebouwing zal worden gebouwd in, en strak tegen de zoekzone aan. Conform de verordening is slechts nieuwe bebouwing toegestaan ten behoeve van wonen en werken binnen bestaand stedelijk gebied als ook in zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Het plangebied is niet geheel gelegen in de zoekzone. Nu zijn de zoekzones niet geheel nauwkeurig op perceelsniveau ingetekend en kan gesteld worden dat het voor dit gebied, ook al omdat het in de toekomst onderdeel uit zal maken van het grotere bedrijventerrein Harselaar-Zuid, een gewenste situatie is dat hier bedrijvigheid is toegestaan.
In afwijking hiervan kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de (in paragraaf 2.2) genoemde gebieden en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Zoals beschreven in de toelichting van dit plan past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'Multifunctioneel gebied, nader aangeduid als Multifunctioneel platteland''.
Multifunctioneel gebied
Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
Conclusie
Het plangebied werd vroeger gebruikt voor agrarische doelen. De bijhorende agrarische bebouwing is inmiddels al niet meer agrarisch in gebruik. Volgens het provinciaal beleid kunnen nieuwe economische dragers (voor werkgelegenheid buiten de landbouw) het beste geaccommodeerd worden in de gebieden die aangeduid worden als `multifunctioneel platteland`, nabij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing. Onderhavig plan sluit aan bij het streekplanbeleid van de provincie Gelderland.
Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Zoekgebied voor bedrijven'.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Voor zover bekend zijn geen verdachte locaties aanwezig binnen het plangebied. De bedrijfsactiviteiten van Skippyrent vallen overigens onder het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Er zijn geen humane- en ecotoxicologische risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
In 2003 is het toenmalige plangebied Harselaar Zuid onderzocht door middel van een booronderzoek (Oude Rengerink J.A.M. 2003: Plangebied Harselaar-Zuid, gemeente Barneveld; een inventariserend archeologisch onderzoek. Amsterdam, RAAP rapport 922). Voor het plangebied geldt op basis van dit onderzoek een lage verwachting waardoor geen archeologisch onderzoek is vereist.
Het kan echter nooit worden uitgesloten dat bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden toch archeologische resten (scherven, vuursteen, metaal, funderingen of opvallende donkere verkleuringen in het gele zand) worden aangetroffen. Indien dit het geval is moet hiervan onmiddellijk melding worden gemaakt (art. 53-54 Monumentenwet 1988).
Het archeologisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 aan de toelichting.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
Het gebied is niet van historisch (steden)bouwkundige waarde. Ook liggen er geen monumenten in, of in de directe nabijheid van het plangebied.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het plangebied, noch de directe omgeving van het plangebied is van historisch-geografische waarde.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
De locatie ligt niet in de nabijheid van natura 2000-gebieden.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn is het gebied op natuurwaarden bekenen
Het te bebouwen deel bestaat momenteel uit een verhard erf, een met gras begroeide grondwal en een weilandje waarop (hobby)kippen worden gehouden. Er behoeven geen bomen gekapt, geen voor fauna interessante gebouwen gesloopt, of watergangen aangetast te worden. Ook een wezenlijke teruggang in jachtmogelijkheden voor vleermuizen is op deze locatie niet aan de orde.
Al met al zijn voor het huidige reeds ingevulde gebruik, en het toekomstige bouwen en in gebruik nemen van de nieuwe hal, geen negatieve gevolgen voor wat betreft flora-of faunawaarden te verwachten.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur Veluwe ca. 8 kilometer bedraagt. De afstand tot het Schaffelaarsebos bedraagt ongeveer 300 meter
Dit bestemmingsplan geeft geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Om externe veiligheid in kaart te brengen is onderzocht of het plan belemmeringen ondervindt op het gebied van externe veiligheid .
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied op ruim 150 meter een LPG-tankstation gelegen is. De Wencopperweg met planlocatie ligt derhalve buiten de invloedssfeer van het LPG-tankstation.
uitsnede signaleringskaart gemeente Barneveld
Plaatsgebonden risico
Daarnaast ligt het plangebied nabij de spoorverbinding Amersfoort-Barneveld-Apeldoorn. Hier moet rekening gehouden worden met 10 transporten brandbare gassen (cat A) per jaar en 400 transporten zeer brandbare vloeistoffen (cat C3) per jaar.
Conform de Handleiding risicoanalyse transport heeft een baanvak een 10-6 contour indien het aantal transporten C3 meer is dan 17000 transporten per jaar. Gezien het aantal transporten C3 van 400 per jaar wordt geconcludeerd dat het spoor ten noorden van de geplande uitbreiding geen 10-6 contour heeft voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Voor wat betreft het groepsrisico kan gesteld worden dat de aanwezige populatie in combinatie met het aantal transporten de 10% van de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verdere verantwoording niet vereist. Hieruit volgt dat er geen belemmeringen zijn vanwege het groepsrisico van het spoor voor de geplande uitbreiding.
Zie hiervoor tevens de rapportage welke als Bijlage 2 aan de toelichting is toegevoegd.
Conclusie
De geplande uitbreiding ligt in het invloedsgebied van een spoorlijn waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Uit de beoordeling volgt dat de spoorlijn geen 10-6/jaar contour heeft voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanwege externe veiligheid voor de geplande uitbreiding.
Aangezien verantwoording van het groepsrisico niet is vereist bestaat er geen wettelijke grondslag om de regionale brandweer in de gelegenheid te stellen in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen zoals Harselaar een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend. De onderhavige locatie valt buiten deze zone
In voorliggend plan worden geen ontwikkelingen, die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de nabijheid ligt het agrarisch bedrijf op het perceel Wencopperweg 26-28 met een geuremissie van 35.342 ou. In de worst-case waarbij alle geur naar de grens van het agrarisch bouwblok is gebracht. (Dit is overigens de plaats waar de woning nr. 26 is gelegen en waarbij het erg onrealistisch is om op deze plaats nog stalruimte te realiseren) komt de geurimmissie op de grens van het perceel Wencopperweg 20 op 12,7 waar dit 14,0 ou mag zijn. Zie hiervoor ook de geurberekening zoals toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting.
Wanneer gerekend wordt vanaf de grens van het bouwblok waar de stallen zijn gelegen zal de geur nog aanzienlijk lager liggen. Feitelijk komt de nieuw te bouwen opslaghal op nog grotere afstand te liggen terwijl er andere gebouwen waarin mensen verblijven dichterbij liggen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig. Er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Situatie Wencopperweg 20
Het gaat hier om de inpasbaarheid te onderzoeken van een bedrijf in verhuur van tenten, artikelen voor feestjes en attracties waar daarnaast machines en apparaten worden verhuurd.
Volgens de VNG bundel Bedrijven en milieuzonering geldt er voor verhuurbedrijven voor machines en werktuigen een richtafstand van 50m voor het aspect geluid. Het is aan te merken als een categorie 3.1 bedrijf en een index 2G voor goederen vervoer. Daarnaast dient extra aandacht geschonken te worden aan (potentiële) bodem bedreigende activiteiten. De overige activiteiten van dit bedrijf zijn, wat betreft de invloed op de omgeving, hieraan ondergeschikt en worden niet separaat beoordeeld.
Het plangebied ligt op circa 12m van een woning van derden Wencopperweg 24.
De bepalende activiteiten binnen het plangebied, de transportbewegingen, vinden plaats op circa 25m van die woning. Nu de voormalige bedrijfswoning Wencopperweg 16 als (bedrijfs)woning van derden bestemt wordt moet rekening gehouden worden met een afstand van minder dan 10m van die woning tot de bepalende activiteiten. Er wordt niet aan de richtafstanden voldaan.
Het voorterrein van het bedrijf wordt vrijwel uitsluitend voor personenauto's van werknemers gebruikt. De vrachtwagens die het bedrijf bezoeken voor het halen of brengen van goederen rijden normaal van de inrit naar het achterterrein. De afstand van deze bepalende activiteit tot de woning Wencopperweg 16 is ongeveer 45m.
afstanden tot woningen van plan en bepalende activiteiten
Het bedrijf is vrijwel uitsluitend in de dagperiode in werking waardoor het toetsen aan de geluidgrenswaarde van het Activiteitenbesluit op de begane grondniveau zal plaatsvinden. Hierdoor hebben verschillende gebouwen dit zich tussen de bepalende activiteit en de woningen van derden bevinden (Wencopperweg 16 en 24) ook een geluidafschermend effect.
Ook ligt de locatie dicht bij wegen en een drukke spoorweg en een bedrijventerrein/industrieterrein waardoor het omgevingsgeluid hoger ligt.
Conclusie
Ondanks de afstanden tot omliggende woningen, geven de de bestaande gebouwen welke gelegen zijn tussen de bedrijfsactiviteiteen van Skippyrent alsmede het reeds hogere geluidsniveau door omliggende infrastructuur aanleiding te concluderen dat de afstand van deze planologisch nieuwe ontwikkeling tot de woningen van derden toereikend is om onnodige overlast te voorkomen.
Situatie en conclusie Wencopperweg 16
Voor wat betreft de eventuele hinder van de podoposturale praktijk op de omgeving kan gesteld worden dat een dergelijke praktijk valt onder bedrijven in milieucategorie 1 waarbij een richtafstand geldt van 10 meter in een rustige woonwijk en buitengebied en 0 meter in een omgevingstype gemengd gebied. Nu het gebied gelegen is nabij het spoor, op een toekomstig bedrijventerrein kan er een afstand van 0 meter worden aangehouden. Overigens ligt de dichtstbijzijnde woonbebouwing op ruim 35 meter (oost) en ruim 90 meter (west, Stationsstraat). vanuit het aspect 'milieuzonering' is dan ook geen belemmering
Het bestaande groen is in kaart gebracht waarbij er waar nodig een versterking van het groen zal plaatsvinden.
Op onderstaande inrichtingsschets staat aangegeven hoe de beplanting vorm zal krijgen.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Bereikbaarheid
De ruimte tussen de parkeerplaatsen voor de werknemers en materieel (A en B) bedraagt zo'n 6,5 meter waarbij deze voldoet aan de bereikbaarheiseis die de brandweer hieraan stelt.
Er wordt verder voldaan aan de bereikbaarheidscriteria zoals opgenomen in de handleiding Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid.
Bluswatervoorziening
Er is op een afstand van ca. 110 meter een brandkraan aanwezig, deze afstand is te groot, dit mag niet meer dan 40 meter zijn. Binnen een afstand van 320 meter is er ook geen secundaire voorziening aanwezig. Gezien de voorgenomen nieuwe bebouwing is een secundaire bluswatervoorziening met een capaciteit van minimaal 90m3 /uur noodzakelijk.
Skippy-rent zal op eigen terrein een geboorde put realiseren. De definitive plaats en afmeting zal bij de aanvraag van het bouwplan in overleg wordt bepaald.
Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Wencopperweg 20, is de opkomstnorm 10 minuten.
De Wencopperweg 16 en 20 zijn zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd bijna 7 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.
Externe veiligheid
De percelen Wencopperweg 16 en 20 zijn gelegen naast de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn waar ook vervoer van gevaarlijke stoffen per trein over plaatsvindt.
De VGGM geeft aan dat het plan alleen vanuit Externe Veiligheid bekeken marginaal is. Onderhavig plan zal voor wat het aantal mensen en type mensen vergelijkbaar zijn met het huidige en dus is er niet direct aanleiding om uitgebreid te rekenen aan de risico's en het verantwoorden daarvan.
Gezien het type bedrijf zijn het aantal aanwezige personen beperkt en maken deze niet deel uit van een kwetsbare groep. Bij een spoorincident ter plaatse gaat de aandacht van de VGGM uit naar incidenten en de bebouwing/industrie aan noordzijde. Aandachtspunten zijn o.a. risicocommunicatie en zelfredzaamheid met de gebruikers (Skippy-rent).
Externe veiligheid is dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit plan. Zie ook de betreffende paragraaf 5.4.
Het plan leidt tot een kleien toename van verkeersbewegingen maar de omliggende wegen bieden hiervoor voldoende capaciteit waardoor wegaanpassingen voor dit plan niet noodzakelijk zijn.
Voor wat betreft het parkeren zal dit op eigen terrein worden opgelost. Hier is op het perceel Wencopperweg 20 in het inrichtingsplan voldoende aandacht geschonken. Het terrein is hiervoor ook ruim genoeg. Op het perceel Wencopperweg 16 blijft de situatie hetzelfde. Voor wat betreft het parkeren is hiervoor ruimte voldoende op eigen terrein.
Het aspect 'verkeer' is dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Wencopperweg 20 nabij Harselaar omvat een woning en diverse gebouwen behorend bij een verhuurbedrijf. Aan de noord- en westzijde van het perceel ligt een tertiaire watergang zonder schouw. Langs de oost- en zuidzijde loopt een primaire watergang, die uitmondt in de Esvelderbeek. Het afvalwater op het perceel wordt verzameld in een septic-tank.
Op het perceel wordt een bedrijfshal gerealiseerd met bijbehorende verharding. Er vindt geen grondophoging van het terrein plaats. De toename van verhard oppervlak bedraagt ca. 3250 m2. Het hemelwater wordt afgevoerd naar een waterberging in de zuidwesthoek van het perceel.(zie onderstaande schets, alsmede als 'water' bestemd op de verbeelding) De waterberging heeft een overloop op de tertiaire watergang aan de westzijde. Voor de overloopvoorziening in relatie tot de toename van verhard oppervlak is een vergunning van het waterschap nodig.
Extra vrijkomend afvalwater wordt geloosd in de septic-tank. Het perceel maakt onderdeel uit van het toekomstig bedrijventerrein Harselaar-Zuid. Bij de realisatie van het bedrijventerrein wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het perceel wordt daar in de toekomst op aangesloten.
De activiteiten in de nieuwe bedrijfshal leiden niet tot voorschriften voor de behandeling van het afvalwater. Het gebruik van uitlogende materialen wordt in principe vermeden. Indien toch strikt noodzakelijk zullen deze materialen slechts in gecoate versie worden toegepast.
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemmingen 'Agrarisch - Onbebouwd'
Binnen deze bestemming is agrarisch gebruik van de gronden toegestaan zonder dat er (bedrijfs) gebouwen zijn toegestaan.
Bestemmingen 'Bedrijf'
De bestemming 'Bedrijf' wordt gebruikt in gebieden met een variatie aan functies, bijvoorbeeld het centrum of een woongebied met bedrijven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A en B. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit categorie C. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.
In twee situaties zijn specifieke bedrijven met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. In de eerste situatie is alleen het specifieke bedrijf toegestaan. Hiervoor is gekozen in situaties waarin andere (zwaardere) bedrijven op de locatie niet wenselijk zijn. Bijvoorbeeld bij nutsvoorzieningen en opslag.
In de tweede situatie is een aanduiding op de verbeelding opgenomen voor bestaande zware bedrijven, naast bedrijven uit categorie A of B. Dergelijke zware bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein en niet in een gebied van functiemenging, laat staan in vrij homogene woonwijken. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor bedrijven met activiteiten uit categorie A dan wel B in de plaats komen. Deze bedrijven zitten vaak al jaren op het perceel. Het is niet wenselijk dat hiervoor alsnog met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de regels.
In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijf' kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.
Bestemming 'Groen'
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Bestemming 'Water'
Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: geluidszone, vrijwaringszone en veiligheidszone.
Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een bedrijfshal mogelijk maakt, is dit aan de orde.
De gemeente heeft met de aanvrager een overeenkomst afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de kosten.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- Provincie Gelderland
- VGGM
- Waterschap
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een toename van de verharding van 2475m2. Vooroverleg heeft reeds plaatsgevonden en de wateroplossing, zoals weergegeven in de waterparagraaf onder 5.14 is met het waterschap kortgesloten.
De belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de grootte van het plan en de beperkte impact is afgezien van inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 juli tot en met 22 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn PM reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan.
PM In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.