direct naar inhoud van 5.6 Geur
Plan: Oosterbrinkweg III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1188-0002

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal (agrarische) bedrijven aanwezig met bijbehorende geur-/hindercontour. Aan de Oosterbrinkweg 12-16 is een tuinbouwbedrijf met kassen gevestigd. Alhoewel er plannen in ontwikkeling zijn voor herontwikkeling van dit perceel is de bestemming nog wel aanwezig. Derhalve geldt nog een milieucontour van 30m. De woning ligt op een dergelijk grote afstand dat aan deze afstandsnorm ruim wordt voldaan.

Ten oosten van het perceel ligt een agrarisch bouwperceel aan de Oosterbrinkweg 28. Op dit bedrijf zijn 17.319ou vergund. Voor de bestaande bedrijfswoning nr 26 is artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Daarin staat dat voor agrarische bedrijven een afstand van 50m moet worden aangehouden naar woningen van andere agrarische bedrijven, welke na 19 maart 2000 zijn gestopt. Het bedrijf Oosterbrinkweg 28 zal daarom met de dichtsbijgelegen emissiepunten op 50 meter vanaf de gevel van de woning op nr 26 moeten blijven. Deze woning valt net binnen deze contour.

Voor de nieuw te bouwen woning is artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Daarvoor geldt dat voor de woning die in het kader van functieverandering wordt gebouwd op ten minste 50 meter afstand moet worden gerealiseerd ten opzichte van de bestemmingsgrenzen van omliggende agrarische bouwpercelen. Aangezien alle agrarische bedrijven op een afstand van meer dan 50 meter liggen is er geen belemmering.