direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud Vellerseweg/Hunnenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1169-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op het perceel Hunnenweg 45-47-49 te Voorthuizen staan twee kleine woningen en één recreatiewoning die in het verleden zijn aangekocht door Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van de Dienst Landelijk Gebied te Arnhem. Inmiddels is de Dienst Landelijk gebied opgegaan in de provincie Gelderland en onderhavig plan is nog een plan die door de Dienst Landelijk Gebied is uitgevoerd.

Dienst Landelijk Gebied (DLG) was een agentschap van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De Dienst zette zich in voor het realiseren van samenhang en ontwikkeling in het landelijk gebied. DLG was de belangrijkste uitvoerder van het beleid van rijk en provincies voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS (thans opgegaan in het GNN) vormt de ruggengraat van de natuur in Nederland en bestaat uit een netwerk van min of meer aaneengesloten natuurgebieden. DLG zorgt er voor dat de juiste functie op de juiste plek komt. Landbouwgronden die moeten worden omgezet in natuurgebied, worden aangekocht en overgedragen aan een beheerorganisatie. DLG kan ook met agrariërs of andere eigenaren een plan opstellen voor beheer door de particulieren zelf.

De twee kleine woningen aan de Hunnenweg zijn aangekocht ten behoeve van de ontwikkeling van een robuuste ecologische verbindingszone ter plaatse van de kleine woningen. De BBL is voornemens de twee woningen te slopen. Er is een verzoek om bestemmingswijziging ingediend om de twee woningen terug te mogen bouwen aan de Oud Vellerseweg te Barneveld.

Het verzoek voorziet in het veranderen van de geldende woonbestemmingen op het betreffende perceel aan de Hunnenweg te Voorthuizen naar een natuurbestemming. Tevens wordt de bestemming 'zomerwoning' verplaatst van het adres Hunnenweg 47 naar Hunnenweg 45. Daarnaast voorziet het verzoek in het veranderen van de geldende agrarische bestemming op het perceel aan de Oud Vellerseweg te Barneveld naar een woonbestemming.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 september 2010 besloten om medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek, door middel van een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0001.png"

Afbeelding 1: ligging planlocaties

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft twee percelen: Hunnenweg 45-49 te Voorthuizen en een locatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld (achter Hessenweg 10). Afbeelding 2 geeft de planlocaties weer.

Het perceel Hunnenweg 45-49 is kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie E, nummer 1001. Deze locatie wordt aan de oostzijde begrensd door bosgebied. Aan de westzijde bevindt zich agrarisch gebied. Aan de zuidzijde vormt de Hunnenweg de grens van dit plangebied.

Het perceel aan de Oud Vellerseweg is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie C, nummer 7884. Deze locatie ligt aan de zuidkant van de kern Barneveld en wordt aan de noordzijde begrensd door een woonperceel. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied. Aan de oostzijde vormt de Oud Vellerseweg de grens van dit plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0002.png"

Afbeelding 2: kadastrale situatie

2.2 Geldende bestemmingen

De locaties liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat op 28 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De woningen Hunnenweg 45 en 49 hebben de bestemming "Wonen" met de specifieke bouwaanduiding "kleine woning". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende bebouwing, tuinen, erven en voorzieningen. Per bestemmingsvlak is één woning met een maximale inhoud van 350 m³ toegestaan en een bijgebouw van maximaal 40 m². Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3,5 meter.

De recreatiewoning Hunnenweg 47 heeft de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning". Binnen het bestemmingsvlak is één zomerhuisje toegestaan met een maximale oppervlakte van 70 m² en een bijgebouw van maximaal 15 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede uit plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2012 - locatie Hunnenweg 45 t/m 49

De locatie aan de Oud Vellerseweg heeft de bestemming "Agrarisch", zie afbeelding 4. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 2 meter. Het terugbouwen van de twee kleine woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0004.png"

Afbeelding 4: uitsnede uit plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2012 - locatie Oud Vellerseweg

2.3 Ruimtelijke structuur

Locatie Hunnenweg 45-49

De planlocatie aan de Hunnenweg ligt ten noordoosten van Voorthuizen en wordt omringd door bos en agrarisch gebied. De locatie ligt op de rand van een boslandschap en grenst aan het heide-/broekgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0005.png"

Afbeelding 5: foto's omgeving locatie Hunnenweg 45-49

Locatie aan de Oud Vellerseweg

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt direct ten zuiden van de kern Barneveld en daarmee aan de rand van het buitengebied. De locatie wordt omringd door verschillende functies, zoals woningen, bedrijven en gronden met agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0006.jpg"

Afbeelding 6: foto omgeving planlocatie

De locatie aan de Oud Vellerseweg, ten zuiden van de kern Barneveld, ligt aan de rand van het karakteristieke landschapstype het Kampenlandschap. In de dertiende en veertiende eeuw werd de ontginning vanaf de flanken van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug uitgebreid naar de lagere heidegebieden in de Vallei. Aanvankelijk vestigde men zich op de smalle hoger gelegen dekzandruggen langs de oost-west gerichte beeklopen. Door de afwisseling van natte gronden (hooiland) en droge gronden (akkerland) ontwikkelde zich een kleinschalig landschap van eenmansontginningen (kampen). In dit kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waaarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het Kampenlandschap is dus vaak slechts deels zichtbaar. De wegen die de verschillende bebouwingsclusters met elkaar verbinden zijn voorzien van laanbeplanting en vormen zodoende structuerende elementen in het landschap. Historisch gezien ligt de bebouwing op de dekzandruggen met de achterzijde naar de natte hooilanden, maar tegenwoordig kent het kampenlandschap een grote variatie wat betreft oriëntatie van bebouwing. De schaalvergroting in de landbouw heeft er voor gezorgd dat veel van de kenmerkende houtwallen en houtsingels verloren zijn gegaan, waarmee het kampenlandschap op veel plekken zijn besloten en kleinschalige karakter heeft verloren.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

Het Rijk en de provincies werken aan de aanleg van een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen: de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit samenhangende netwerk ontstaat door het vergroten van natuurgebieden, het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden en het aanleggen van ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen.

In het provinciale Streekplan, het plan voor de ruimtelijke ontwikkeling in Gelderland, is vastgelegd op welke plaatsen ecologische verbindingszones zijn of aangelegd worden. Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden in de streekplanperiode ecologische verbindingen gerealiseerd.

Het perceel Hunnenweg 45 - 49 ligt in een gebied dat is aangeduid als 'ecologische verbindingszone'. Het voorliggende verzoek is ingediend ten behoeve van het versterken van de ecologische verbindingsfunctie ter plaatse.

Op het perceel Hunnenweg 45 - 49 worden de twee kleine woonbestemmingen geamoveerd en komen terug op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld. De bestemming 'Zomerhuis' op het perceel aan de Hunnenweg blijft bestaan, maar wordt verschoven van het ene huisje (nr. 47) naar het andere huisje (nr. 45) ten dienste van de omvorming van het perceel naar natuur.

3.2 Ontwikkelingen

Op de locaties Hunnenweg 47 en 49 te Voorthuizen worden de aanwezige gebouwen geamoveerd en wordt de grond betrokken bij de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone. De kleine woningen worden teruggebouwd aan de locatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld. Deze locatie behoorde bij het perceel Hessenweg 10, maar het perceel is kadastraal gesplitst en een schuur is gesloopt.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de beoogde situering van de kleine woningen aan de Oud Vellerseweg. De planlocatie ligt in een gebied waar meer verstedelijking plaatsvindt. De beoogde kavels zijn voldoende groot. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren van twee personenauto's. De voorgestelde rooilijn is akkoord.

De woningen krijgen een inhoud van circa 350 m³. Bij de woningen wordt een bijgebouw van 30 m² gerealiseerd. De woonpercelen krijgen een oppervlakte van circa 850 m² en worden ontsloten via de Oud Vellerseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0007.png"

Afbeelding 7: schetsplan (eerste versie)

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking plangebied

In dit geval is er sprake van één van deze 13 nationale belangen, namelijk nationaal belang 11. Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden.

De planlocatie aan de Hunnenweg behoort tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. De locatie ligt in een beoogde ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug.

De huidige, netto EHS is te versnipperd en onvoldoende samenhangend om als robuust systeem te kunnen functioneren en om de verwachte klimaatsveranderingen op te kunnen vangen.

Het beleid is erop gericht dat de robuuste ecologische verbindingen in 2018 zijn afgerond. De realisatie van de robuuste verbindingen wordt gefaseerd uitgevoerd. Binnen de bruto begrenzing zijn de robuuste ecologische verbindingen door de provincies netto begrensd en opgenomen in het streekplan. Op de bruto begrenzing is een planologische basisbescherming van toepassing, die is gericht op voorkoming van onomkeerbare ingrepen. Zodra de netto-begrenzing is vastgesteld door de provincie, geldt het ‘nee, tenzij’-regime van de EHS. Ten behoeve van een tijdige realisatie vraagt het rijk de provincies om de natuur- en beheersgebiedsplannen voor 2008 aan te passen.

In 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening vastgesteld. In dit provinciaal beleid is de ecologische hoofdstructuur opgenomen als het Gelders Natuurnetwerk en is voor de aan te leggen verbindingszones de Groene Ontwikkelingszone aangewezen.

De Dienst Landelijk Gebied is de belangrijkste uitvoerder van het beleid van rijk en provincies voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS vormt de ruggengraat van de natuur in Nederland en bestaat uit een netwerk van min of meer aaneengesloten natuurgebieden. DLG zorgt er voor dat de juiste functie op de juiste plek komt. Landbouwgronden die moeten worden omgezet in natuurgebied, worden aangekocht en overgedragen aan een beheerorganisatie. DLG kan ook met agrariërs of andere eigenaren een plan opstellen voor beheer door de particulieren zelf.

De taken van de DLG zijn per 1 maart 2015 ondergebracht bij de provincie Gelderland.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is geen van de genoemde speerpunten van belang, aangezien het gaat om een verplaatsing van twee kleine woningen van de Hunnenweg naar de Oud Vellerseweg.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De bouwlocatie ligt aan de rand van bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De twee kleine woningen die mogelijk worden gemaakt aan de Oud Vellerseweg, is een verplaatsing van een locatie aan de Hunnenweg. Het gaat om een bestaand bouwrecht dat wordt verplaatst.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied aan de Hunnenweg in GNN ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0008.png"

Afbeelding 8: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bevat tevens een zoekgebied voor nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Verordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.

Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.

Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.

Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt in het GNN, zie afbeelding 8.

De planlocatie aan de Hunnenweg maakt onderdeel uit van een ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. De aanwezige woonbestemming belemmeren de realiseren van de ecologische verbindingszone. Verplaatsing van de twee woonbestemmingen van de Hunnenweg naar de stedelijke zoekzone aan de Oud Vellerseweg past daarom binnen het provinciaal beleid.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied aan de Hunnenweg opgenomen op Kaart 4: Regels Natuur. Het bepaalde in artikel 2.7.1 Gelders Natuurnetwerk, 2.7.2 Groene ontwikkelingszone, 2.7.3 Herbegrenzing GNN en GO (zie artikelen uit de verordening is van toepassing.

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg is opgenomen op Kaart 2: Landbouw. Deze locatie is aangewezen als Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij. Dit betreft een gebied waarbinnen meerdere functies in verweven vorm voorkomen en waarin uitbreiding en hervestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven onder voorwaarden is toegestaan maar nieuwvestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven is verboden.

Doorwerking in plangebied

Binnen het Gelders Natuurnetwerk mogen geen nieuwe functies mogelijk worden gemaakt. In het voorliggende plan worden twee woonfuncties weggehaald. Dit ter versterking van de natuur. Het plan is in overeenstemming met de visie/verordening.

Toevoeging van de twee woonfuncties aan de Oud Vellerseweg past binnen de visie/verordening.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Doorwerking plangebied

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt in de Stedelijke zone en de planlocatie aan de Hunnenweg ligt in de Robuuste ecologische verbindingszone. Het onderhavige plan voorziet in het verplaatsen van een stedelijke functie van de Hunnenweg naar de Oud Vellerseweg, dat past binnen de beleidslijn.

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie aan de Oud Vellerseweg in een gebied dat is aangeduid als "zoekgebied wonen". De zoekgebieden (ook wel zoekzones) bevatten de gebieden waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en/of voorzieningen moeten worden gevonden. De beoogde locatie aan de Oud Vellerseweg voor de terugbouw van de twee kleine woningen ligt in zo'n zoekgebied, waardoor het verzoek in overeenstemming is met de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Door Hunneman Milieu Advies Raalte BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg (projectnummer 20111080/mh/sh). Het rapport d.d. februari 2012 is bijgevoegd als bijlage 1.

Plaatselijk is in de bovenlaag (0-0,5m-mv) van vaste bodem een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde geconstateerd van zink en PAK.

In de ondergrond (0,5-2m-mv) zijn geen overschrijdingen van de toetsingswaarden geconstateerd.

In het grondwater is een geringe overschrijding van de streefwaarde geconstateerd van barium en koper.

De verontreinigingen zijn hoogst waarschijnlijk van antropogene en/of natuurlijke oorsprong en geven verder geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

ADC ArcheoProjecten bv uit Amersfoort heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Oud Vellerseweg. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het rapport d.d. 6 december 2011 is bijgevoegd als bijlage 2.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Binnen het plangebied bevinden zich geen historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt niet in de nabijheid van gebieden waarop speciale gebiedsbescherming van toepassing is.

De locatie aan de Hunnenweg ligt aan de rand van een Natura 2000 gebied en in een beoogde robuuste ecologische verbindingszone. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied zijn door de voorgenomen sloop en planologische wijziging, vanwege de aard en omvang van de geplande ingreep, uitgesloten. Voor de sloop van de woningen is een onderzoek vereist naar gebouwenbewonende fauna (zie hieronder).

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg was in gebruik als intensief door paarden beweid grasland. De locatie waarop gebouwd zal worden bevat geen extra beschermde soorten. Ook behoeven er geen bomen of lijnvormige elementen verwijderd te worden, waardoor oriëntatieroutes of paarplaatsen van eventueel aanwezige vleermuizen niet aangetast worden. Daarnaast is er geen wezenlijke vermindering van foerageergebied van vleermuizen te verwachten.

Door Van Bommel Faunawerk te Wageningen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, gelet op het voornemen om de woningen Hunnenweg 47 en 49 met bijgebouwen en de bijgebouwen van Hunnenweg 45 te amoveren. De quickscan d.d. 26 november 2012 met projectnummer 021-12 is bijgevoegd als bijlage 3.

Op de locatie aan de Hunnenweg 47 en 49 zijn verblijfplaatsen van vleermuizen, hoewel niet aannemelijk, niet geheel uit te sluiten. Om de functionaliteit van deze locatie voor vleermuizen te behouden en daarmee overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen, dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden. Voorgesteld wordt om voor de sloop door ter zake kundig ecoloog vervangende verblijfplaatsen in de omgeving in de vorm van vleermuiskasten op te hangen. De sloop van de woningen nr. 47 en 49 dient buiten de kwetsbare periode plaats te vinden. Aangezien de onverwarmde zolderruimte niet als winterverblijf geschikt is, dient de sloop tussen half oktober en half maart uitgevoerd te worden. Hiermee wordt de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen gewaarborgd.

Er dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort. Er worden geen broedvogels verwacht waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied aan de Hunnenweg ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) .

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied aan de Hunnenweg in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) ligt. De hier aanwezige twee kleine woningen worden verplaatst naar een locatie aan de Oud Vellerseweg aan de rand van de kern Barneveld, dat geen onderdeel uitmaakt van het GNN of van het GO.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Door Groenewold Adviesbureau voor milieu en natuur te Ermelo is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ter realisatie van de beoogde twee woningen aan de Oud Vellerseweg. Het rapport d.d. 1 december 2011 met projectnummer 2011148 is bijgevoegd als bijlage 4.

De planlocatie ligt binnen de geluidzones van diverse gemeentelijke wegen en een provinciale weg. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB. Er behoeft geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Getoetst is of voorliggend plan voldoet aan de geurnormen zoals vastgesteld in de geurverordening. Voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg geldt een geurnorm van 14 ou. In de omgeving van de planlocatie is één volwaardig agrarisch bedrijf gevestigd. Voor het perceel Hessenweg 12 geldt een milieuvergunning voor 366 vleesvarkens en wat rundvee. Uit de geurberekening blijkt dat (wanneer alle geur naar de hoek van het bouwblok is gebracht) de geurbelasting 11 ou bedraagt en er geen overbelasting is.

Daarnaast heeft het perceel Hessenweg 10-2 een vergunde veebezetting van 50 schapen. Hiervan is de geuruitstoot dermate laag, dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van de twee woningen.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

De voorgenomen verplaatsing van twee kleine woningen valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen (genaamd richtafstanden) voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader is voor het onderhavige plan het loonbedrijf aan de Hessenweg 8 van belang. Dit loonbedrijf valt in milieucategorie 3.1 en heeft een richtafstand van 50 meter tot milieugevoelige functies. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die het bedrijf toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de nieuw te bouwen woningen.

De grens van de bestemming van het loonbedrijf valt samen met de perceelsgrens aan de zijde van de nieuw te bouwen woningen. Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van twee woningen, waarvan de bouwvlakken op 50 meter van de perceelsgrens met het loonbedrijf is geprojecteerd. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

5.12 Natuur en landschap

Locatie Oud Vellerseweg

Op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg gaan twee woonerven gerealiseerd worden. De locatie betreft nu een open weiland. Aan de voorzijde staat een aantal eikenbomen.

Op de woonpercelen wordt inheemse beplanting gerealiseerd. Op de zijdelingse perceelsgrenzen zullen beukenhagen geplaatst worden. Aan de achterzijde wordt een elzen houtwal gerealiseerd. Het inrichtingsplan is bijgevoegd als bijlage 5.

Locatie Hunnenweg

De landschappelijke structuren ter plaatse kenmerken zich als heideontginning. In noord-westelijke richting gaan ze over in het kampenlandschap. De overgang van bouwland naar bos is tamelijk hard.

Op de planlocaties Hunnenweg 47 en 49 zullen de gebouwen gesloopt worden en zal natuur gerealiseerd worden. De reeds aanwezige inheemse beplanting zal hierbij behouden blijven. Op termijn zullen alle aanwezige sparren op het perceel zoveel mogelijk verwijderd worden. Het achterliggende terrein zal gebruikt worden om een meer natuurlijke overgang te ontwikkelen, de zogenoemde mantel-zoom vegetatie. De aan te leggen groenelementen zullen uitsluitend bestaan uit inheems plantmateriaal.

Het beplantingsplan is bijgevoegd als bijlage 6.

5.13 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Op de planlocatie aan de Hunnenweg neemt het verhard oppervlak af. Door de afname van het verhard oppervlak heeft de ontwikkeling naar natuur geen negatieve invloed op de waterhuishouding.

Op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg is wel sprake van een toename van het verhard oppervlak. Voor deze locatie wordt hieronder de watertoets beschreven.

Hemelwater

Ter plaatse langs de Oud Vellerseweg is een zaksloot aanwezig, die door het Waterschap is aangemerkt als een tertiaire watergang. Deze sloot blijft behouden.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en terreinen) valt dient op eigen terrein, op dezelfde manier als in de huidige situatie, geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet in de drukriolering terecht komen. Het bouwplan voorziet in infiltratie-bezinkputten aan de achterzijde van de twee woningen.

De extra benodigde waterberging is gebaseerd op een maatgevende langdurige bui (68 mm in 48 uur). Rekening houdend met de reguliere landelijke afvoer gebaseerd op de lokale grondwatertrap is de inhoud van de waterberging gelijk aan 0,048 m³ per m² toename verhard oppervlak. De hoeveelheid benodigde berging per woning bedraagt circa 6,2 m³. Het daarbij behorend oppervlak is afhankelijk van de mogelijke waterpeilstijging in de berging als gevolg van de grondwaterstanden. Op het inrichtingsplan in bijlage 5 is per woning een berging opgenomen van 10 m².

Huishoudelijk afvalwater

Met de planontwikkeling komt huishoudelijk afvalwater vrij. Omdat er in de Oud Vellerseweg geen riolering ligt, zal er vanaf de drukriolering in de Hessenweg een verbinding moeten worden gemaakt. De kosten zijn volledig voor de initiatiefnemer.

Materiaalgebruik

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming "Groen"

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

Bestemming ''Natuur'

De gemeente heeft gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn toegestaan. Voor nieuwe paden en wegen is een vergunning nodig.

Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Onderscheid wordt gemaakt in een 'woning' en in een 'kleine woning'. Voor beide zijn specifieke regels opgenomen. Zo mag een woning een inhoud hebben van maximaal 600 m³ en tot 80 m² aan bijgebouwen, terwijl een kleine woning een inhoud mag hebben van maximaal 350 m³ en tot 40 m² aan bijgebouwen.

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan binnen de woonbestemming.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op een initiatief van de Dienst Landelijk Gebied in het kader van het realiseren van een robuuste ecologische verbindingszone. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.000 m2. Daar is hier sprake van.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 maart tot en met 16 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.