Plan: | Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1152-0003 |
De heer Van Soeren is voornemens om de agrarische activiteiten op het perceel Sleedoornweg 25-27 te beeindigen. De daarbij vrijkomende agrarische opstallen worden ingezet voor functieverandering naar wonen. De te slopen opstallen aan de Sleedoornweg 25-27 hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.914m². In de plaats van de te slopen bebouwing heeft de heer van Soeren het voornemen om op het perceel twee vrijstaande woningen te realiseren. Hiervoor is in totaal 3.160m² te slopen opstallen benodigd. 3.000m² voor de twee extra woningen en 160m² als bijgebouw bij de te bestemmen woningen op nr 25-27. De voormalige agrarische bedrijfwoning wordt bestemd als een woongebouw met twee wooneenheden.
Voor de functieverandering komt de heer Van Soeren nog 246m² te slopen bebouwing tekort. Om aan de sloopeis te kunnen voldoen heeft de heer Van Soeren resterende sloopmeters gekocht van een voormalig agrarisch bedrijf aan de Engelsestadweg 10 nabij De Glind. Op deze locatie is 754m² aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig, waarvan 240m² blijft behouden als bijgebouw bij de woning. De heer van Soeren heeft van de Engelsestadweg in totaal 250m² aangekocht.
In de plaats van het bouwen van de extra woning in het bos aan de Harskamperweg heeft de heer Van Soeren voorgesteld om deze woning eveneens aan de Sleedoornweg te bouwen, waardoor aan de Sleedoornweg 3 extra woningen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de initiatiefnemer via saldering 986m² bebouwing gekocht en gesloopt van het agrarische bedrijf aan de Harskamperweg 9. Hier is reeds het agrarische bedrijf beeindigd en alle agrarische opstallen zijn gesloopt. De te slopen bebouwing is voldoende om een extra woning op het perceel aan de Harskamperweg te bouwen. Het perceel ligt in het bos en in het door het reconstructieplan Gelderse Vallei Utrecht Oost aangewezen extensiveringsgebied. Bij de voormalige agrarische bedrijfwoning blijft 150m² behouden als bijgebouw bij de woning.
Het agrarische bedrijf aan de Harskamperweg is binnen de ecologische hoofdstructuur/Natura 2000 van de Veluwe gelegen. Door het beëindigen van het agrarische bedrijf wordt de milieubelasting op het omliggende natuurgebied sterk verbeterd. Daarnaast wordt, door de nieuwe woning niet in het natuurgebied, maar in verwevingsgebied aan de Sleedoornweg wordt teruggebouwd, de impact op het natuurgebied niet extra belast met een nieuwe woning.
Er zijn daarnaast hoge eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing van beide locaties. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan met een beplantingsplan opgesteld welke in de bijlage van de toelichting is gevoegd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Op 20 december 2010 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 opgestart.
Het plangebied aan de Sleedoornweg 25-27 ligt nabij de kern Garderen. Het plangebied wordt begrensd door het voormalige agrarische bouwperceel. Het plangebied aan de Harskamperweg 9 ligt in het bos, nabij de kernen Stroe en Kootwijkerbroek. Ook dit plangebied wordt begrensd door het voormalige agrarische bouwperceel. Tot slot ligt het plangebied Engelsestadweg 10 nabij de kern De Glind. Het agrarische bouwperceel vormt daarbij de grens. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van de plangebieden weer.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het perceel Sleedoornweg 25-27.
Afbeelding 2.2 Luchtfoto van het perceel Harskamperweg 9.
Afbeelding 2.3 Luchtfoto van het perceel Engelsestadweg 10
Beide plangebieden liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en hebben de bestemming 'Agrarisch gebied II met agrarisch bouwperceel. Het plangebied aan de Engelsestadweg 10 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 en heeft de bestemming 'Agrarisch' met bouwperceel. Zie afbeeldingen 2.4, 2.5 en 2.6. Realisatie van drie burgerwoningen aan de Sleedoornweg 25-27 is binnen deze bestemming niet toegestaan. Daarnaast worden de bestemmingen aan de Harskamperweg 9 en de Engelsestadweg 10 gewijzigd naar een woonbestemming.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding 2.4 bestemmingsplan Buitengebied 2000 van het perceel Sleedoornweg 25-27.
Afbeelding 2.5 bestemmingsplan Buitengebied 2000 van het perceel Harskamperweg 9.
Afbeelding 2.6 bestemmingsplan Buitengebied 2012 van het perceel Engelsestadweg 10
Door Agroplan is een schetsplan voor de percelen aan de Sleedoornweg en de Harskamperweg opgesteld. Daarin is tevens de landschappelijke structuur uiteengezet van de omgeving van Garderen.
Garderen is een typisch enkdorp. Het landschap er omheen kan aangeduid worden als enkdorpenlandschap. Dit landschap op de flank van de stuwwal is ontstaan doordat gronden als bouwland in gebruik zijn genomen waarbij vaak onregelmatig gevormde percelen ontstonden. Karakteristiek voor dit landschap is de openheid van de enken. Deze enken zijn vaak omzoomd met opgaande beplanting zoals houtwallen of een bosperceel, die een functie hadden als vee- of windkering. De gronden op de enk waren verdeeld in merdere percelen die in eigendom waren bij verschillende agrariers. Op de enk staat de bebouwing veelal in een besloten erf. De bebouwing in het enkdorpenlandschap staat niet altijd haaks op de weg en ook de voorzijde van de woning is niet altijd op de weg gericht.
Garderen lit op een hoogte van 40 tot 50 meter boven NAP. De kern van het dorp heeft zich niet ontwikkeld op een flauwe helling van de stuwwal, maar op een hoge top. Door deze hoge ligging was afwatering van de agrarische gronden minder noodzakelijk. Hierdoor ontstonden grotere enken.
Het landschapstype enkdorpenlandschap wordt gekenmerkt door de 'besloten openheid' en de 'dichte randen van opgaand groen (enkbegrenzingen)'. Voor de erven wordt dit vertaald naar een besloten erf dat gebiedsaccenten versterkt door het gebruik van een stevige opgaande beplanting.
Sleedoornweg 25-27
Het landschapstype waarin de locatie gelegen is betreft een enkdorpenlandschap. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door de 'besloten openheid' en de 'dichte randen van opgaand groen (enkbegrenzingen)'. Voor de erven wordt dit vertaald naar een besloten erf dat gebiedsaccenten versterkt door het gebruik van een stevig opgaande beplanting. De ontwerprichtlijnen zijn uitgaande van het beeldkwaliteitsplan vooral gericht op het versterken van het contrast tussen de openheid van de enken en de beslotenheid van de erven.1
Om de enk weer 'open' te maken wordt de minicamping met omzoming van houtsingels verwijderd. De op de enk aan de noordkant georiënteerde beplanting moet het contrast tussen de open enken en het gesloten erf benadrukken. Dit wordt bereikt door de toepassing van een eikengaard op het noordelijk en westelijk deel van de locatie. Deze eikengaard wordt vrijgehouden van onderbeplanting, zodat het uitzicht op het achterliggende landschap behouden blijft.
De kavelgrenzen langs de Sleedoornweg worden benadrukt door een beukenhaag. Deze hagen zullen circa 1,25 meter hoog worden, zodat de nieuw te realiseren woningen uitzicht hebben op het landschap. Om de erfstructuur extra te benadrukken worden nabij de nieuwe woningen diverse solitair staande bomen geplaatst (witte paardenkastanje, walnoot en Hollandse linde). Daarnaast zal de toegangsweg begeleid worden door enkele berken.
De oostelijk gelegen kavelgrens wordt benadrukt door middel van een struweel. Dit gesloten beplantingstype zorgt voor een buffer tussen het naastgelegen agrarische bedrijf en de nieuw te realiseren woningen. Struwelen worden ook gebruikt als erfafscheiding tussen de afzonderlijke percelen, om zo de privacy te kunnen waarborgen.
In het Flora en fauna onderzoek, uitgevoerd door Van Bommel Faunawerk, is de aanbeveling gedaan om veelal besdragende struiken te gebruiken. Dit is dan ook meegenomen in de definitieve soortkeuze.
De woning aan de Sleedoornweg 25-27 is een voormalige vergunde inwoonsituatie die al van voor 1988 aanwezig is en sindsdien onafgebroken is bewoond. Daardoor wordt deze situatie in dit bestemmingsplan bestemd als 'woongebouw' en mag er 160m² aan bijgebouwen bij de woningen worden behouden.
Afbeelding 3.1 Inrichtingsschets voor het perceel Sleedoornweg 25-27.
Harskamperweg 9
De slooplocatie aan de Harskamperweg, waar de agrarische bebouwing geamoveerd wordt, is gelegen op een klein landbouwperceel die aan alle kanten is omzoomd door bos. Het perceel kent een rationele verkaveling en loopt in noordoostelijke richting taps toe. Op het zuidwestelijk gelegen gedeelte van het perceel ligt de slooplocatie.
Het slopen van de twee agrarische bedrijfsopstallen zal door de kleine open ruimte direct een bijdrage leveren aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Door de sloop komt de naastgelegen manege echter wel nadrukkelijker in dit open perceel te liggen. Door voor de manege enkele bomen te plaatsen, wordt de manege gedeeltelijk aan het zicht onttrokken. Parallel aan het bos wordt de bestaande bomenrij van berken doorgetrokken. Om een duidelijke functionele scheiding te krijgen, zal het erf worden omzoomd met een haag.
Afbeelding 3.2 Inrichtingsschets voor het perceel Harskamperweg 9
Engelsestadweg 10
Op de slooplocatie Engelsestadweg 10 is in totaal 754m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. De eigenaar wil daarvan 240m² behouden als bijgebouw bij de woning. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig en een bestemde kleine woning. In dit bestemmingsplan zal het perceel dan ook worden bestemd voor een burgerwoning en een kleine woning. Beiden behouden gezamenlijk 240m² bijgebouw.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en in juni 2012 heeft een eerste herziening plaatsgevonden. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat. Met de ruimtelijke verordening heeft de provincie regels gesteld aan bestemmingsplannen. Hierbij richt de provincie zich op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals de (nationale) landschappen, EHS, recreatie, verstedelijking, recreatie, glastuinbouw en water. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
Het plangebied in voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'Nieuwe bebouwing buitengebied'. Binnen dit gebied is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen onder voorwaarden toegestaan. In artikel 2.3 wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied indien er sprake is van functieverandering. Het plan voor de bouw van drie nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt door middel van functieverandering. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Functieverandering vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
Voor de regio Food Valley is in regionaal verband een alternatief beleid ontwikkeld voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De alternatieve beleidsinvulling is, na accordering door Gedeputeerde Staten, voor de regio in de plaats getreden van het provinciale beleid voor functieverandering.
Het functieveranderingsbeleid heeft betrekking op nieuwe woon- en/of werkfuncties in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nevenfuncties op agrarische bedrijven, uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en verbrede mogelijkheden voor bestaande woon- en/of werkfuncties. De nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan kwaliteitseisen: zo moet de beeldkwaliteit verbeteren door onder meer het slopen van overtollige stallen of het zorg dragen voor een goede landschappelijke inpassing.
Structuurvisie Gelderland
De Structuurvisie Gelderland (voorheen: Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders op hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2015. De provincie wil meer ruimtelijke ontwikkelingen in regionaal verband afstemmen, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het Streekplan is op een aantal onderdelen verder uitgewerkt in Streekplanuitwerkingen (EHS, Nationale en waardevolle landschappen en Groei & Krimp).
Op de kaart Ruimtelijke Structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'waardevol landschap'.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
Plangebied
Het plangebied ligt in het waardevol landschap. In het onderhavige geval wordt een agrarisch bedrijf beeindigd en de functie omgezet naar een niet-agrarische functie wat past bij de multifunctionaliteit. En wat een bijdrage levert aan de verbetering en het behoud van het waardevolle landschap. Daarbij worden in de nieuwe situatie geen agrarische bedrijven belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden. De ontwikkeling past daarbij binnen de regionale beleidsinvulling functieverandering.
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen. Dit in het bijzonder met betrekking tot de landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur.
Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.
Afbeelding 4.1 Kaart van het reconstructiebeleid Gelderse Vallei / Utrecht Oost met de ligging van het plangebied aan de Sleedoornweg in het rood omcirkelde gedeelte.
Afbeelding 4.2 Kaart van het reconstructiebeleid Gelderse Vallei / Utrecht Oost met de ligging van het plangebied aan de Harskamperweg in het rood omcirkelde gedeelte.
Het plangebied aan de Sleedoornweg is aangewezen als verwevingsgebied, zie afbeelding 4.1 hierboven. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Derhalve vormt het reconstructiebeleid geen belemmering voor het onderhavige plan.
Het plangebied aan de Harskamperweg ligt in het extensiveringsgebied voor landbouw, zie afbeelding 4.2 hierboven. Het beleid is erop gericht om de agrarische activiteiten te verminderen gelet op de impact op het waardevolle natuur- en bosgebied. Door de nieuw te bouwen woning niet aan de Harskamperweg te bouwen, maar in het verwevingsgebied wordt optimaal voldaan aan de doelstellingen in dit gebied.
Regionale beleidsnotitie functieverandering en nevenactiviteiten
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel Sleedoornweg past binnen de regionale beleidsinvulling.
Stap 1: hergebruik
Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Sleedoornweg 25-27 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.
Stap 2: vervangende nieuwbouw
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woongebouw |
1.000 m2 | 600 m3 |
2.000m2 | 800 m3 |
3.000 m2 | 2 maal 600 m3 |
Op het perceel aan de Sleedoornweg 25-27 is in totaal 2.914m² aan bebouwing aanwezig waarvan 160m² blijft behouden als bijgebouw bij het woongebouw. Voor de bouw van twee extra woningen is nog een tekort aan sloopmeters van 246m² die wordt gesaldeerd vanaf de Engelsestadweg 10. Daarmee is voldoende gesloopt om twee nieuwe burgerwoningen van 600 m³ te realiseren.
De overige te slopen bebouwing van 986m2 aan de Harskamperweg 9 is eveneens voldoende om een nieuwe burgerwoning te realiseren, omdat het pereel in het extensiveringsgebied is gelegen en geldt hier voor de sloopeis met de norm van 80%. 150m2 mag op het perceel aan de Harskamperweg worden behouden als bijgebouw.
Nadere invulling functieverandering en nevenactiviteiten 2012
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan. Het plangebied aan de Sleedoornweg is aangewezen als 'Veluws natuurgebied met agrarische enclaves'. Het plangebied ligt in een agrarische enclave ten oosten van de kern Garderen.
Veluws natuurgebied en agrarische enclaves
Natuur en recreatie zijn de belangrijkste gebruiksvormen voor dit deelgebied. Wij streven naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.
Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme. Natuur en recreatie zijn de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Wij streven naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Voor de landbouw rondom Garderen bieden we mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met reductie van uitstoot van ammoniak en verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek.
Op de locatie Sleedoornweg 25-27 wordt het agrarische bedrijf opgeheven en vervangen door woningbouw. De woningen worden landschappelijk goed ingepast, passend bij het es- en brinkdorpenlandschap. De landschappelijke inpassing is opgesteld aan de hand van het Beeldkwaliteitsplan functieverandering van Regio De Vallei 2008. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de structuurvisie.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
In juni 2011 is op de Sleedoornweg 25-27 te Garderen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (Hunneman, projectnummer 2011605/dh/lvh). In de bovengrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Het plangebied aan de Sleedoornweg ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting waarvoor een ondergrens van 250m2 geldt. Het betreft een boerderij uit de twintigste eeuw zonder oudere voorgangers. De intensieve bebouwing van meer dan 3.000m2 op het erf heeft naar verwachting alle mogelijk aanwezige archeologische resten zwaar aangetast of geheel vernietigd. Aangezien de bouw van de nieuwe woningen deels overlapt met de te slopen bebouwing is de verstoring marginaal te noemen. Een archeologisch onderzoek is daarom niet benodigd.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Sleedoornweg 25-27
Het plangebied aan de Sleedoornweg maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet. Er wordt geen externe werking van de ruimtelijke ontwikkeling op het Natura 2000 gebied verwacht. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de provinciale EHS. Het beschermingskader van de EHS staat de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg.
Harskamperweg
Op de locatie aan de Harskamperweg 9 wordt alleen het agrarische bedrijf wegbestemd waardoor slechts een burgerwoning resteert. Dit heeft geen effect op de natuurbeschermingswet.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Sleedoornweg 25-27
Door Van Bommel Faunawerk is op 8 juli 2011 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Op de planlocatie zijn vogels met jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen aanwezig. Dit betreft huismussen, die gebruik maken van het woonhuis en de te slopen stallen. Tenminste twee broedparen huismussen, maar mogelijk meer, broeden in de stallen. Om de functionaliteit van de planlocatie voor de huismussen te behouden en daarmee overtreding van de Flora en Faunawet te voorkomen, dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden. Voorgesteld wordt om in de drie nieuw te bouwen woningen vervangede blijvende nestgelegenheid in de vorm van een vogelvide, neststeen of nestdakpan te creeren. Indien de sloop eerder plaatsvindt dan de nieuwbouw is de tijdelijke plaatsing van nestkasten noodzakelijk. De sloop van de stallen zal buiten het broedseizoen, half maart tot half augustus, uitgevoerd te worden. Hiermee wordt de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfsplaatsen van huismussen gewaarborgd. Een onteffing van de verbodsbepalingen van de Flora en Faunawet is niet noodzakelijk.
Er dient rekening gehouden te worden met het mogelijk voorkomen van broedvogels. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip opgeschort te worden.
Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in de te slopen opstallen.
Er worden geen beschermde soorten amfibieen, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora en Faunawet vereist is.
Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van de beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Harskamperweg 9
De bebouwing aan de Harskamperweg 9 is reeds gesloopt.
Engelsestadweg 10
Op 26 februari 2014 is door de ecoloog van de gemeente Barneveld de bebouwing aan de Engelsestadweg 10 geinspecteerd. Behoudens nesten van algemeen voorkomende soorten broedvogels zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen aangetroffen. Ook zijn geen vleermuizen of overige soorten te verwachten. De bebouwing heeft geen of weinig spouwmuren, isolatie is niet meer aanwezig en er zijn geen sporen aangetroffen van verblijfplaatsen. Daarnaast is er niet voldoende vocht en temperatuurbuffering aanwezig die de bebouwing geschikt maakt voor vleermuizen. Derhalve is geen nader onderzoek nodig. Wel dient buiten de broedtijd van vogels gesloopt te worden, tenzij onderzocht en geconstateerd is dat geen broedgeval aanwezig is.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied een risicobron is gesitueerd. Het betreft 2 propaantanks die aanwezig zijn op het perceel Sleedoornweg 25-27. Bij het slopen van de opstallen en het herinrichten van het terrein zijn deze tanks niet meer benodigd en zullen worden verwijderd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.
De drie te bouwen woningen aan de Sleedoornweg zijn gepland aan een weg waar de maximum snelheid ligt op 80 km/uur. Dergelijke wegen hebben op basis van artikel 74 Wet geluidhinder een zone. De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg (in buitenstedelijk gebied geldt voor een weg bestaande uit een of twee rijstroken een zone van 250 meter breed).
Omdat de woningen binnen een geluidzone liggen dient de geluidbelasting van de betreffende woningen als gevolg van verkeerslawaai te worden bepaald met een berekening volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. Bij nieuwbouw van woningen geldt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om te bepalen of de grenswaarde van 48 dB wordt overschreden is met behulp van verkeersgegevens van de Sleedoornweg te Garderen een indicatieve berekening uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven aanwezig, aan de Sleedoornweg 29 en aan de Hulakker 25 en 25A. Twee van de nieuw te bouwen woningen worden gebouwd in het kader van functieverandering door de sloop van voormalige agrarische opstallen aan de Sleedoornweg 25-27. Conform de Wet geurhinder en veehouderij artikel 14, tweede lid moet de afstand tussen een veehouderij en een woning die wordt gebouwd volgens de regeling van functieverandering ten minste 50 meter bedragen. Daarom is bij de planvorming rekening gehouden met de nabij gelegen agrarische bedrijven aan de Sleedoornweg 29 en de Hulakkerweg 25. De afstand tussen de twee nieuw te bouwen woningen en de agrarische bedrijven bedraagt daarbij minimaal 50 meter. De derde woning, die het verste van de agrarische bedrijven wordt gebouwd aan de Sleedoornweg 25-27 in plaats van op de locatie Harskamperweg 9. Deze woning is weliswaar in het kader van functieverandering, maar moet conform de Wet geurhinder en veehouderij als een geurgevoelig object worden aangemerkt zonder toepassing van artikel 14. De maximale geurbelasting ten opzicthe van geurgevoelige objecten mag volgens de Geurverordening 14ou bedragen. Volgens de milieuvergunning van het agrarische bedrijf aan de Sleedoornweg 29 bedraagt de geurbelasting op de nieuwe, meest ver gelegen woning, 8ou. Op de locatie aan de Hulakker 25, welke verder van de 3 nieuwe woningen is gelegen dan de Sleedoornweg 29, is een kleinere milieuvergunning aanwezig. Gelet op de grotere afstand en de beperkte milieuvergunning voldoet de geurbelasting eveneens aan de gestelde norm van 14ou. Beide agrarische bedrijven worden daardoor niet beperkt in de huidige bedrijfsvoering als gevolg van de bouw van 3 nieuwe woningen.
In het kader van een goed woon- en leefklimaat zijn voor alle 3 woningen de geurbelasting berekend. Conform de Geurverordening bedraagt de maximale geurbelasting 14ou. De 3 woningen hebben een berekende maximale geurbelasting van 12,2ou. Daardoor is voor alle 3 de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In paragraaf 5.6 zijn de omliggende agrarische bedrijven weergegeven waar rekening mee is gehouden voor de milieuzonering. Er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving aanwezig.
Zoals reeds in paragraaf 3.1 'Visie' is verwoord, is het doel van de landschappelijke inrichting van het perceel aan de Sleedoornweg om de enk weer open te maken en de beplanting op de omliggende landschapsstructuur te laten aansluiten. Voor zowel de Sleedoornweg als voor de Harskamperweg is een erfinrichtings- beplantingsplan opgesteld. In dit plan wordt de beplanting op beide locaties gedetailleerd uitgewerkt. Dit document is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het vrijkomende huishoudelijke afvalwater dient aangesloten te worden op de drukriolering in de Sleedoornweg. Bij toename van het bestaande verharde oppervlakte dient bij het overtollige water overeenkomstig de richtlijnen van het waterschap verwerkt te worden:
-benutting
-infiltratie in de bodem
-lozing op het oppervlaktewater
Bij de uitwerking van de plannen zal in een vroeg stadium rekening moeten worden gehouden met afkoppeling van regenwater en met het gebruik van de juiste materialen. Hierbij dienen uitlogende materialen zoals zink, lood en chroom vermeden te worden.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Inleidende regels
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.
Bestemmingsregels
Agrarisch zonder bouwvlak
Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen 'Woon'- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.
In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik gregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.
Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Extensief recreatief medegebruik is bij recht toegestaan. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wandelen, fietsen, paardrijden. Activiteiten dus die zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Hieronder worden niet verstaan activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten.
Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de agrarische bestemming om te zetten naar een natuurbestemming. Voorwaarde bij de bevoegdheid is dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
Bestemming Groen
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestaande groensingels hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De bestemming is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels. De groensingels hebben een landschappelijke waarde in de vorm van een afschermende functie. Ook zijn de singels vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en water.
Bestemming Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft op 16 mei 2011 ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het terinzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en eventuele opmerkingen van belanghebbenden kunnen in het kader van de zienswijzen behandeld worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2011 tot en met 2 februari 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn 3 reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. Terecht is in de zienswijzen vermeld dat het aantal sloopmeters niet voldoende zou zijn voor het ontwikkelen van het plan voor 2 extra vrijstaande woningen. Er was een tekort van 246m². Derhalve is 250m² aan sloopmeters aangekocht aan de Engelsestadweg 10. Daarnaast is de eigendomskwestie die is geuit in de zienswijze van mw Van Wolswinkel opgelost. Een van de te slopen schuren valt niet binnen het eigendom van de heer Van Soeren waardoor de functieverandering niet uitvoerbaar was. De woning is in 2012 door dhr Van Soeren aangekocht waardoor de zienswijze is komen te vervallen. Tot slot is in de twee overige zienswijzen bezwaren geuit voor wat betreft de geurhinder en de belemmering van de bedrijfsvoering van de beide agrarische bedrijven. Op dit punt is het bestemmingsplan aangepast, zie daarvoor hoofdstuk 5.6.
Aangezien er significante wijzigingen in het plan zijn aangebracht wordt het ontwerpbestemmingsplan opnieuw terinzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 maart tot en met 24 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn géén reacties ingediend.