Plan: | Platanenstraat V |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1148-0003 |
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Door Van Bommel Faunawerk is in april 2011 een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd voor de locatie aan de Platanenstraat 78. Voor het onderzoek is een literatuuronderzoek, orienterend veldbezoek en twee avondbezoeken uitgevoerd.
Het woonhuis, een stal en een schuur bieden broedgelegenheid aan huismussen. De andere stalgebouwen bieden gezien de aard van het gebouw geen mogelijkheid voor vaste verblijfplaatsen van huismussen. Nesten van huismus vallen onder de categorie 2 en zijn jaarrond beschermd. De huismus is opgenomen op de Rode lijst als gevoelige soort.
Daarnaast zijn er twee nesten van boerenzwaluw vastgesteld, deze vallen onder categorie 5, maar zijn niet jaarrond beschermd. In een stal en de kapschuur zijn drie nesten van houtduiven aangetroffen.
In het plangebied zelf zijn tijdens het veldbezoek verschillende vogels aangetroffen, welke de planlocatie waarschijnlijk gebruiken als broedgelegenheid, te weten spreeuw, merel, zanglijster, witte kwikstaart, koolmees, pimpelmees, zwarte roodstaart en holenduif. Gezien het plangebied en de omgeving kunnen echter meer soorten typisch voor erven en agrarisch gebied verwacht worden. De gebouwen bieden mogelijk broedgelegenheid aan andere vogelsoorten als holenduif, spreeuw en witte kwikstaart. De houtige beplanting kan tevens als broedgelegenheid door een aantal soorten gebruikt worden. Dit betreft geen soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.
Gelet op de aanwezigheid van grote aantallen braakballen in de kapschuur en de witte strepen vogelpoep op een stal zijn twee extra avondrondes voor uilen uitgevoerd. Door middel van geluidnabootsing heeft een inventarisatie van steenuil plaatsgevonden. Tijdens deze veldbezoeken zijn geen aanwijzingen gevonden dat steenuil of kerkuil aanwezig zijn op de planlocatie of daar een vaste rust- of verblijfplaats hebben. Tijdens de avondrondes is vastgesteld dat de braakballen afkomstig zijn van een torenvalk, die een vaste roestplaats heeft in de kapschuur. Vaste verblijfplaatsen van een torenvalk vallen ook onder categorie 5. Dergelijke verblijfplaatsen zijn niet jaarrond beschermd, tenzij daarvoor zwaarwegende redenen zijn aan te wijzen. Dat is in dit geval niet aan de orde gezien de alternatieven die in de omgeving aanwezig zijn.
Naar verwachting zijn er dus enkele broedparen van huismus in een gebouw aanwezig en tenminste een in de stal. Deze nesten zijn jaarrond beschermd onder de Flora- en faunawet. Dit betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling alleen uitgevoerd mag worden wanneer de nesten voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling gemitigeerd worden. Hierbij wordt er van uitgegaan dat door het treffen van mitigerende maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die negatieve effecten verzachten en voorkomen, de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfsplaats zowel tijdens als na de ontwikkeling behouden blijft. Daarmee wordt voorkomen dat de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet overtreden worden. Bij mitigatie van de huismusnesten moet aan de volgende zaken gedacht worden:
- vooraf aan de sloop van de gebouwen met huismusnesten dienen alternatieve geschikte verblijfplaatsen in de nieuwbouw gerealiseerd zijn;
- plaatsen van vogelvides onder de eerste rij dakpannen of inmetselen en nestdakpannen voor huismussen;
- planten van struiken en heggen rondom huis voor dekking en voedselgelegenheid;
- slopen van gebouwen met huismussen buiten de broedperiode half maart tot half augustus.
Naar verwachting zijn er zo'n 4-5 broedparen huismussen aanwezig. Door tenminste 15 nestplaatsen te realiseren zal de nestgelegenheid ruim voldoende gemitigeerd worden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus komt hierdoor niet in het geding. Een ontheffing van de verbodsbepalingen is dan ook niet nodig.
De vaste roestplaats van de torenvalk is niet beschermd. Indien er geen nieuwe kapschuur gerealiseerd wordt die als vervanging kan gelden voor de oude roestplaats, wordt aanbevolen om een nestkast op een paal te realiseren om daarmee de geschiktheid van het plangebied voor de torenvalk te behouden.
Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half augustus.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn aanwijzingen op het voorkomen van huismuis, bruine rat en mol gevonden. Op de planlocatie komen waarschijnlijk nog een aantal soorten voor, of mogelijk maakt de planlocatie onderdeel uit van hun foerageergebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden zoals krabsporen, latrines of prooien die duiden op de aanwezigheid van steenmarter.
Het plangebied kan ook onderdeel uitmaken van het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en de laatvlieger. Met name de Platanenstraat met bomenrijen en de aangrenzende tuinen kunnen daarbij als vliegroute en foerageergebied fungeren. De verwachting is dat het plangebied na de ruimtelijke ontwikkeling van tenminste evenveel waarde is voor vleermuizen als voorheen. De voorgenomen ingreep heeft geen invloed op de mogelijk aanwezige vliegroute.
Amfibieen
De planlocatie biedt mogelijk plaats aan soorten als gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en mogelijk kleine watersalamander. Vanwege het ontbreken van geisoleerde wateren zoals poelen met een goede waterkwaliteit zonder de aanwezigheid van vis, is het voorkomen van minder algemene amfibieensoorten niet aannemelijk. Aangezien het tabel 1 soorten betreft, bestaat vrijstelling voor deze soorten bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met beschermde soorten uit deze soortgroep.
Flora
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of rode lijstsoorten waargenomen. Het erf met woon- en bedrijfsbebouwing en tuin bestaat uit gazon, hagen, heesters en cultivars. Langs de perceelgrens en verspreid op het terrein staan verschillende grote bomen, zoals gewone esdoorn, zwarte els, berk, wintereik en verschillende fruitbomen. Op het erf en in het weiland zijn enkel grassen en kruiden van sterk verstoorde en voedselrijke milieu's aangetroffen, onder meer engels raaigras, kweek, gestreepte witbol, grote brandnetel, paardebloem, madeliefje, brede weegbree, herderstasje, paarse dovennetel en scherpe boterbloem.
Conclusie
Op de planlocatie zijn zoals gesteld vogels met jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen aanwezig. Dit betreft zo'n 4-5 paartjes huismussen. Mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. Dit betekent onder meer het gereed maken van alternatieve nestgelegenheid voorafgaand aan de sloop, door de plaatsing van vogelvides, inmetselstenen en/of nestdakpannen in de nieuwbouw voor tenminste 15 paartjes huismussen. Het planten van struiken en heggen rondom het huis. Uitvoeren van sloop buiten het broedseizoen.
Het uitvoeren van de sloopwerkzaaheden en de verwijdering van de houtige beplanting dient ook voor het voorkomen van broedvogels buiten het seizoen plaats te vinden.
Bij de uitvoering van het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de te slopen opstallen.
Bij de uitvoering van het plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde amfibieen. Eveneens worden geen beschermde soorten reptielen, vissen, insecten of planten verwacht waarvoor een vrijstelling is vereist.
Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied of een ander gebied beschermd middels de Natuurbeschermingswet. Er is geen sprake van externe werking. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van de provinciale EHS.