Plan: | Leemweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1075-0003 |
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet.
Op 23 december 2009 is het plangebied bezocht. Het plangebied ligt niet in, of zodanig dicht nabij, Natura 2000 gebieden 'De Veluwe' of 'Groot Zandbrink', dat de wijziging een significant effect op die gebieden zal hebben. De locatie ligt wel in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De relevante natuurbeschermingswetgeving beperkt zich daarom niet alleen tot soortbescherming via de Flora en faunawet (Ffw) maar ook zijn de regels van gebiedsbescherming (de PEHS) van toepassing.
Gebiedsbescherming
Binnen de EHS geldt een 'nee, tenzij'-benadering / basisprincipe 'nee, tenzij'. Dit ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de ecologische hoofdstructuur. Dit betekent dat er geen bestemmings(plan)wijzigingen zijn toegestaan indien daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied worden aangetast. Dit 'nee, tenzij'-principe laat in de verschillende onderdelen van de EHS ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding. Deze ontwikkelingen moeten echter wel bijdragen aan de realisering van de EHS.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland is aangegeven dat in een bestemmingsplan in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen worden toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur" en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij de verordening, significant worden aangetast.
Er is door Tauw onderzocht wat de wezenlijke waarden en kenmerken in en rondom het plangebied zijn en wat de effecten van de begraafplaats zijn op deze wezenlijke waarden en kenmerken. Uit deze rapportage volgt dat de uitbreidig van de begraafplaats geen effecten heeft op de kwaliteit van de EHS. Daarnaast wordt in de rapportage aangegeven dat het verlies aan oppervlakte (van 0,36 ha) niet bijdraagt aan een verlies van kwaliteit van de EHS. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd. Conform het advies van de rapportage is deze laatste conclusie voorgelegd aan het bevoegd gezag (provincie Gerderland). In overleg met de provincie is gekeken of er compensatie elders tot de mogelijkheid behoort. Compensatie elders is mogelijk. Het betreft een ontwikkeling in het gebied Kallenbroek, langs de Grote Barneveldse beek. Die locatie behelst een compensatie oppervlakte van 0,39 ha, zodat daarmee gesteld kan worden dat er voldoende gecompenseerd is.
Daarmee kan hier gesteld worden dat het plan daardoor niet in strijd met het Streekplan Gelderland 2005, de Streekplanherziening Herbegrenzing EHS (door Provinciale Staten in juli 2009 vastgesteld), de Streekplanuitwerking kernkwaliteiten EHS én de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Soortbescherming
Het Natuurloket geeft over het kilometerhok, waarbinnen het plan is gelegen, zeer weinig informatie over het voorkomen van beschermde soorten. In het westelijke talud van de begraafplaats aan de Leemweg bevindt zich een 'belopen dassenbouw'. Dit talud maakt overigens geen onderdeel uit van de uitbreiding van de begraafplaats zelf. Het hol werd tijdens het bezoek op 23 december 2009 belopen door een vos. Op 12 oktober 2012 is de locatie bezocht en daaruit bleek dat de dassenburcht nog steeds belopen is.
Aangezien onderhavig plan voorziet in een versterking en aanleg van houtsingels is dit voor de beschermde lijstsoort das een verrijking van de leefomgeving. De schuil- en migratiemogelijkheden nemen hierdoor toe. Theoretisch gezien neemt het foerageergebied af, doordat een gedeelte van het weiland wordt opgeheven, maar dit staat niet in verhouding tot wat er in de omgeving overblijft rondom de begraafplaats. Door de uitbreiding van de begraafplaats aan de noordoostzijde ondervindt de das geen schade.
Voor het aanleggen van de toegangsweg zullen enige bomen moeten worden gerooid. Het betreft jonger loofbos bestaande uit voornamelijk berken. Deze bomen bevatten geen 'jaarrondbeschermde vaste verblijfplaatsen' (roofvogelhorsten, eekhoornnesten, of holtes waarin vleermuizen of spechten kunnen verblijven). Ook zijn er in oktober 2012 nog steeds geen nesten van vogels met een jaarrondbeschermde verblijfplaats in de te rooien houtopstand aanwezig. De bodem ter plaatse wordt overwoekerd door braam. Ook hier worden geen extra beschermende flora- of faunawaarden verwacht. Door de aanleg van de nieuwe houtsingel langs de uitbreiding wordt de leefomgeving, oriëntatie- en jachtmogelijkheden, voor eventueel aanwezige vleermuizen zelfs gunstiger. De uitbreiding van de begraafplaats als zodanig kan ook een gunstig effect hebben op de jachtmogelijkheden van vleermuizen en van sommige soorten uilen.
Voor onderhavig plan hoeven geen belangrijke (dikke, holle) bomen te worden gekapt of watergangen te worden gedempt. Beschermde boombewonende soorten en waterminnende flora of fauna lopen dan ook geen gevaar. Ook krijgt het plangebied feitelijk een meer afwisselend karakter. Op deze locatie is geen sprake van een bedreiging van de door de Flora en faunawet beschermde soorten (indien aanwezig).
Zorgplicht
In de Flora- en faunawet staat dat het verboden is om dieren te storen tijdens het broeden. Het is niet uit te sluiten dat vogels in het plangebied broeden. Om te voorkomen dat de vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Tijdens de broed- en verzorgingstijd mogen er daarom geen verstorende rooi- of aanlegwerkzaamheden plaatsvinden, tenzij onderzocht en gecontroleerd is dat geen broedgevallen aanwezig zijn. Het broedseizoen loopt tussen februari en augustus.
Daarnaast dient er zodanig gehandeld te worden dat eventueel aanwezige minder beschermde soorten zoogdieren (tabel 1 soorten zoals hazen, muizen etc.) vóór het werken veilig de locatie kunnen verlaten.
Gebiedsbescherming
Het (plan)gebied ligt binnen de EHS. Vanwege het feit dat de "wezenlijke kenmerken" van het gebied niet worden aangetast, maar juist versterkt, is er geen verdere voortoets nodig (zie ook bijlage 4).
Soortbescherming
Het inrichten van de betreffende strook in het gebied Kallenbroek maakt onderdeel uit van een groter plan, waarvoor het college van burgemeester en wethouders aan het waterschap op 21 november 2011 een omgevingsvergunning hebben verleend. Het betreft het plan voor het slopen van vier voetgangersbruggen, het plaatsen van een perceelafscheiding, het verlagen/verhogen van het maaiveld, het aanplanten van een bos en aanpassingen ten behoeve van een watergang en het bouwen van een houten damwand in het natuurgebied Kallenbroek in de gemeente Barneveld. Hiervoor is reeds de soortbescherming onderzocht. Hieruit komt het volgende naar voren:
Het gebied herbergt een relatief grote diversiteit aan flora en faunasoorten. Om te weten of door de geplande aanpassingen aan de beken, beschermde flora en faunawaarden gevaar dreigen te lopen, zouden deze soorten eerst geïnventariseerd moeten worden.
Het Waterschap heeft deze gebieden reeds onderzocht (Het stroomgebied van de Barneveldse Beek inventarisatie en beheer, maart 2009). Dit rapport is als bijlage 4 toegevoegd. Daarbij zijn geen "lijst 3 soorten" (soorten welke "ontheffingplichtig" zijn) gevonden. Wel zijn lijst 1 en 2 soorten gevonden. Hierbij behoren ook het Bermpje en de Kleine Modderkruiper, (ten tijde van de bovenstaande gemaakte rapportage stonden deze nog op lijst 3, maar deze zijn "verhuisd" naar lijst 2). Lijst 1 soorten zijn "vrijgesteld" hiervoor geldt alleen de zorgplicht. Lijst 2 soorten zijn "niet ontheffingplichtig tenzij" er met een goed gekeurde gedragscode wordt gewerkt. Het Waterschap Vallei&Eem conformeert zich in werkzaamheden aan de gedragscode van de Unie van Waterschappen. Gelet hierop zijn er geen nadere onderzoeken of ontheffingen noodzakelijk.
Aangezien in de directe nabijheid ruim voldoende vervangende schuilruimtes overblijven behoeft er mijns inziens niet gevreesd te worden voor een "aantasting van de functionaliteit van de leefomgeving van (jaarrond) beschermde flora-of faunasoorten", wanneer deze bomen gerooid worden. Uiteraard dient er te allen tijde rekening te worden gehouden met de meest gunstige tijd van rooien e.d. (natuurkalender). Dit is echter ingebed in de gedragscode.
Conclusie
Het plan is een verbetering van de situatie, en beoogd een verhoging van de natuurwaarden. Gezien de aard van de ingrepen, ten opzichte van de natuurwaarden ter plaatse van de deelprojecten, is het niet aannemelijk dat door de wijziging ecologische waarden worden aangetast of voorschriften uit de Natuurbeschermingswet 1998, EHS-regelgeving en/of de Flora- en faunawet worden overtreden. Gelet op het voorgaande vormt de gebiedsbescherming en de soortbescherming geen belemmering voor de onderhavige bestemmingsplanherziening mits de gedragscode in acht wordt genomen.