direct naar inhoud van 5.8 Luchtkwaliteit
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1056-0004

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Enerzijds is het doel om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds is het doel om ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te belemmeren, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit elders.

In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Bij projecten waarvan aannemelijk is dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft de invloed van het plan op de omgeving niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Als met het plan een voor luchtkwaliteit gevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt, moet rekening worden gehouden met de invloed van de omgeving op het plan. Ook moet in een omgeving waar al knelpunten bestaan, bij elke ontwikkeling een goede, mogelijk op onderzoek gebaseerde onderbouwing worden gemaakt.

In het plangebied zijn een aantal bestaande knelpunten aanwezig. Dit is onder andere het geval in het zuidwestelijke gedeelte van het buitengebied. Het betreft hierbij met name overschrijdingen en bijna overschrijdingen van de dagnorm voor fijn stof bij de voor luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen nabij pluimbedrijven. Naar verwachting zal het aantal knelpunten in dit gedeelte van het buitengebied de komende jaren niet afnemen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de zeezoutcorrectie, die mag worden verrekend voor zowel het toetsen aan de dagnorm als de jaarnorm, is verminderd. Initiatieven kunnen worden ondernomen om de bestaande knelpunten op te lossen. Nieuwe ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit. Dit is vooral van belang bij ontwikkelingen van agrarische bedrijven met voor luchtkwaliteit ongunstige dieren in gebieden waar bestaande knelpunten aanwezig zijn. Hierbij moet worden getoetst welke invloed een ontwikkeling heeft op de totale luchtkwaliteit in een gebied.

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Ondanks dat de ontwikkelingen in het plangebied als gevolg van het conserverende karakter kleinschalig zijn, vallen ze niet binnen de randvoorwaarden van het Besluit NIBM. Derhalve kan niet worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan 'niet in betekende mate' zal verslechteren.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM-rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is.

Het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer zijn ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worstcase-scenario. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een berekening uitgevoerd. Uit de berekening, waarbij ook ten aanzien van het extra verkeer uit is gegaan van een worstcase-scenario, blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Zie voor de uitkomst bijlage 22.

In de milieueffectrapportage, zie hoofdstuk 4, is voor het aspect luchtkwaliteit rekening gehouden met fijn stof in het plangebied. In gebieden met een hoge achtergrondconcentratie kan fijn stof een sturende factor zijn voor de milieugebruiksruimte. Dit zal vooral aan de orde zijn bij pluimveebedrijven die omschakelen naar scharrelhuisvesting of andere systemen in verband met dierenwelzijnseisen. Gemiddeld genomen zal fijn stof voor andere veehouderijen geen bepalende factor zijn voor de milieugebruiksruimte omdat het invloedsgebied veelal beperkt is.

In dit stadium is niet duidelijk of en waar gebruik zal worden gemaakt van de in dit plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen. In de relevante situatie moet daarom de milieutechnische uitvoerbaarheid zijn aangetoond. Getoetst moet worden welke invloed een ontwikkeling heeft op de totale luchtkwaliteit in een gebied. In de luchtkwaliteitsparagraaf van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste regels voor de luchtkwaliteit weergegeven.