direct naar inhoud van 2.4 Visie sociaal-economische kwaliteit
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1056-0004

2.4 Visie sociaal-economische kwaliteit

2.4.1 Landbouw

Voor de gemeente Barneveld is en blijft de landbouw een belangrijke economische activiteit. Enerzijds als voedselproducent, anderzijds als beheerder en beeldbepalende drager van het landschap.

De gemeente wil daarom goede ruimtelijke randvoorwaarden scheppen om de landbouw een blijvend bestaan en ruimte voor innovaties te kunnen garanderen. Daarbij zijn van wezenlijk belang het behoud en het versterken van de pluimveegerelateerde agribusiness, het ondersteunen van initiatieven in het kader van het Food Valley-concept, de ontwikkeling van biologische landbouw en de ontwikkeling van nichemarkten.

De gemeente blijft in beginsel uitgaan van het geldende ruimtelijke tweesporenbeleid voor de landbouw, namelijk:

  • 1. Het bieden van voldoende ruimte voor passende schaalvergroting en innovatie.
  • 2. Het bieden van voldoende ruimte voor mogelijkheden tot verbreding.

In de gemeentelijke Strategische visie is uitgesproken dat de gemeente positief staat tegenover schaalvergroting en innovatie van de agrarische sector in het gehele buitengebied. Dit onder de voorwaarde dat de betreffende ontwikkeling ruimtelijk en binnen de beschikbare milieuruimte toelaatbaar is. Met andere woorden, de gemeente wil ook de kansen voor de landbouw benutten als deze buiten het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) liggen. Ook in het verwevingsgebied ligt namelijk een belangrijk deel van de toekomstgerichte bedrijven. Gezonde, toekomstgerichte agrarische intensieve veehouderijbedrijven met groeiambitie in de verwevingsgebieden lopen nu tegen hun maximale uitbreidingsmogelijkheden aan op basis van de huidige mogelijkheden voor het vergroten van het bouwvlak. Ontwikkelingen in de veehouderij mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Initiatieven van individuele bedrijven worden (door de provincie) hierop getoetst in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000. Uit de MER blijkt dat er zowel in het LOG als in het verwevingsgebied bestaande intensieve veehouderijlocaties zijn met milieuruimte voor groei naar minder maar grotere bedrijven. Hoofdstuk 4 bevat daarover meer informatie.

Omvang en uitbreiding van bouwvlakken 

Voor het tekenen van de agrarische bouwvlakken in het voorliggend bestemmingsplan is de huidige oppervlakte het uitgangspunt geweest. In de deelnotitie reconstructiezonering (SVGV) zijn agrarische activiteiten als bedrijfsmatig aangemerkt indien deze 20 NGE of groter zijn. Deze ondergrens is overgenomen van de norm die het Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert voor het bepalen van het onderscheid tussen hobbymatige en bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Deze norm is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Bouwvlakken intensieve veehouderij

De gemeente wil de intensieve veehouderij ontwikkelingsmogelijkheden bieden in overeenstemming met de Reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost en het advies van de streekcommissie over de actualisatie van het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.

Er is een bestaat een verschil tussen de uitbreidingsmogelijkheden in het verwevingsgebied in het reconstructiegebied Veluwe en het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. In het reconstructiegebied Veluwe is een uitbreiding mogelijk tot 1 hectare. In het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een uitbreiding mogelijk met 30% ten opzichte van de ingangsdatum van het reconstructieplan. Voor dit reconstructiegebied is in het advies onder meer voorgesteld om in het verwevingsgebied ook een tweede uitbreiding met 30% toe te staan op goede (ontwikkel)locaties onder strikte voorwaarden: wonen, bovenwettelijke emissie-eisen aan stallen, landschap, infrastructuur, bedrijfseconomische noodzaak, besluitvorming in samenspraak tussen provincie, gemeente en gebied.

Nieuwvestiging is, om verdere verstening te vermijden, alleen nog mogelijk bij hoge uitzondering, ook in het LOG. Bijvoorbeeld om met een verplaatsing om milieuknelpunten op te lossen. Bij voorkeur zijn bestaande locaties te gebruiken.

In de volgende tabel zijn de mogelijkheden voor de intensieve veehouderij weergegeven.

Mogelijkheden intensieve veehouderij   Landbouwontwikkelingsgebied   Verwevingsgebied   Extensiveringsgebied  
Nieuwvestiging op een nieuwe locatie   Niet binnen het voorliggend bestemmingsplan.

Buiten het voorliggend bestemmingsplan: nee, tenzij geen geschikte bestaande locatie (milieuruimte, verstening), maximum bouwvlak 2,5 ha, overeenkomstig advies actualisatie reconstructieplan.  
Nee.   Nee.  
Uitbreiding   Maximaal 1,5 ha met flexibiliteit bestemmingsplan.

Buiten het voorliggend bestemmingsplan tot maximaal 2,5 ha bouwvlak met planherziening, overeenkomstig advies actualisatie reconstructieplan.  
Gelderse Vallei/Utrecht-Oost: Bouwvlak met twee keer 30% t.o.v. ingangsdatum reconstructieplan.
Tweede uitbreiding met 30% onder strikte voorwaarden, niet via voorliggend bestemmingsplan.

In zoekzones stedelijk gebied (geen bufferzone) en kernrandzones 250 meter maximaal één keer 30%.

In bestaande en op korte termijn te ontwikkelen stedelijke zones geen uitbreiding.

Veluwe: Uitbreidingsmogelijkheden onder voorwaarden tot een maximum van 1 hectare.  
Alleen om te voldoen aan wettelijke eisen aan stallen.
 
Omschakeling   Zowel op grondgebonden agrarisch bedrijf als op een woonbestemming. Mits naar minimaal 70 NGE omvang intensieve veehouderij. Geen omschakeling in 250 meter rond de kernen en in zoekzones uit streekplanuitwerking zoekzones stedelijk gebied.   Omschakeling van grondgebonden agrarisch bedrijf naar intensieve veehouderij: Ja, met wijzigingsbevoegdheid, mits getoetst door gemeente op omgevingskwaliteit, maar niet in kernrandzones 250 meter en zoekzones in streekplanuitwerking zoekzones stedelijk gebied. Minimaal naar 70 NGE intensieve veehouderij.

Omschakeling van wonen naar agrarisch bedrijf: Niet binnen het voorliggend bestemmingsplan.  
Nee.  

In de bovenstaande tabel zijn de mogelijkheden voor de uitbreiding van bouwvlakken genoemd voor de intensieve veehouderij. Voor kleine uitbreidingen van het bestaande bouwvlak, tot maximaal 250 m2, is in het voorliggende bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid geboden. Hierbij blijven de in de tabel genoemde randvoorwaarden (zoals de voorwaarden voor het extensiveringsgebied) overigens wel gehandhaafd. Deze optie is er alleen op gericht om kleine vergrotingen procedureel eenvoudiger mogelijk te maken.

De gemeente ziet volledige nieuwvestiging van intensieve veehouderij als een zeer grote uitzondering binnen het LOG en daarom is in het voorliggende bestemmingsplan geen flexibiliteitbepaling opgenomen die nieuwvestiging mogelijk maakt. Onder nieuwvestiging verstaat de gemeente het vestigen van een agrarisch bedrijf op een locatie waar, op basis van het nu geldende bestemmingsplan, geen gebouwen zijn toegestaan (afgezien van een veldschuur of iets dergelijks). Een groot deel van het buitengebied van de gemeente Barneveld (met uitzondering van de Veluwe) is relatief dicht bebouwd. Dit maakt het praktisch gezien erg moeilijk om een onbebouwde locatie te vinden voor het realiseren van een nieuw agrarisch bedrijf met voldoende milieuruimte en zonder verdere (beleidsmatige) belemmeringen.

Daarnaast wil de gemeente een verdere verstening van het buitengebied, door het toevoegen van nieuwe bouwlocaties, voorkomen. Naar verwachting zal de behoefte aan nieuwvestiging gering zijn en daarom slechts bij hoge uitzondering mogelijk. Een dergelijke uitzondering is bijvoorbeeld het verplaatsen van een agrarisch bedrijf om een milieuknelpunt op te lossen. Het beleid is gericht op een optimale benutting van bestaande locaties. Voor agrarische bedrijven betekent dit dat hervestiging op een bestaand agrarisch bouwvlak het uitgangspunt is, ook in het LOG.

Het reconstructiebeleid heeft ook invloed op de omschakeling van agrarische bedrijven. Met name de omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar een intensieve veehouderij.

Onder omschakeling verstaat de gemeente twee dingen:

  • Het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Een voorbeeld hiervan is de omschakeling van een grondgebonden melkrundveehouderij naar een intensieve veehouderij met vleesvarkens.
  • Het omschakelen van wonen naar een agrarisch bedrijf met een bijpassende bestemming en bouwvlak.

In de reconstructieplannen wordt gestreefd om in de extensiveringsgebieden het aantal intensieve veehouderijen te laten afnemen. Omschakeling van grondgebonden naar intensief wordt dan ook niet toegestaan in het extensiveringsgebied. Volledige nieuwvestiging ziet de gemeente als een zeldzaamheid, ook in het LOG. De gemeente streeft er echter wel naar om optimaal gebruik te maken van die locaties met voldoende milieuruimte voor de ontwikkeling van toekomstbestendige agrarische bedrijven.

Voor het LOG is in het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor omschakeling van een grondgebonden bedrijven naar een intensieve veehouderij én van wonen naar een volwaardig agrarisch bedrijf. In alle gevallen moet na de omschakeling een volwaardig en toekomstbestendig agrarisch bedrijf ontstaan met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE.

Voor het verwevingsgebied is in het voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor omschakeling van een grondgebonden bedrijven naar een intensieve veehouderij. Ook hierbij moet na omschakeling een volwaardig en toekomstbestendig agrarisch bedrijf ontstaan met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE.

Omschakeling naar intensieve veehouderij en uitbreiding met meer dan 30% staat de gemeente niet toe in kernrandzones van 250 meter rond de kernen en in zoekzones zoals weergegeven in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. In het voorliggende bestemmingsplan is de begrenzing van de kernrandzones en zoekzones stedelijk gebied opgenomen met een aanduiding op de verbeelding. Agrarische bedrijven die voor 50% of minder binnen deze zones liggen, worden beschouwd als bedrijven die geheel buiten deze zones liggen.

Uit de MER (zie hoofdstuk 4) blijkt dat de kwaliteit van de leefomgeving op basis van geur uit de veehouderij plaatselijk in de kernen is beoordeeld als matig tot slecht. De gemeente streeft naar verbetering van deze situatie. Gelukkig kan door de toepassing van nieuwe staltechnieken het probleem al voor een deel worden opgelost. Daarnaast moet de gemeente in het beleid keuzes maken met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van agrarische bedrijven. Dit om de kwaliteit van het leefmilieu in de kernen te beschermen en mogelijkheden voor verstedelijking in de zoekzones niet te belemmeren.

Bouwvlakken grondgebonden landbouw

De gemeente biedt de volgende ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden landbouw (met name de melkveehouderij, maar ook akkerbouwbedrijven):

  • 1. Het bestaande bouwvlak is met een afwijkingsprocedure uit te breiden met maximaal 250 m2.
  • 2. Met een wijzigingsbevoegdheid en afweging omgevingsfactoren (verkeer, landschap, milieu) is uitbreiding mogelijk tot 1,5 hectare, net zoals in het vigerende bestemmingsplan.
  • 3. Met een planherziening en afweging omgevingsfactoren (verkeer, landschap, milieu) is uitbreiding mogelijk tot 2,5 hectare.

In het bestemmingsplan worden de hierboven omschreven mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling in de veehouderij opgenomen, onder voorbehoud van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning mede in relatie tot Natura 2000.

De bovenstaande ontwikkelingsmogelijkheden die geboden worden voor landbouwbedrijven, gelden ook voor biologische landbouwbedrijven.

Tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven

Bestaande, legaal tot stand gekomen tweede bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Maar in het nieuwe beleid in dit bestemmingsplan is het uitgangspunt dat maximaal één bedrijfswoning wordt toegestaan. In uitzonderingsgevallen kan onder strenge voorwaarden worden meegewerkt aan een planherziening om toch een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken.

Food Valley

De gemeente wil ruimte bieden voor agrofoodclusters en innovatie in het kader van de regionale samenwerking met betrekking tot Food Valley.

Voedsel en agribusiness zijn belangrijke aandachtspunten in het Barneveldse economische beleid. De gemeente ziet hierin ook voor de toekomst een belangrijke drager voor de lokale economie. Zowel wat betreft de primaire productie van met name dierlijke eiwitten (varkens, kalveren, kippenvlees en eieren) als wat betreft de toeleverende en verwerkende industrie. De gemeente wil dit zo houden en zo mogelijk verder uitbouwen. Wat betreft de primaire productie wil de gemeente modernisering van productiemethoden mogelijk maken.

Daarnaast ondersteunt de gemeente waar mogelijk samen met de sector (onder andere Dutch Poultry Centre) initiatieven op het gebied van innovatie, kennisontwikkeling en kennisdeling. Voor de aanwezige bedrijvigheid biedt dit kansen om onderdeel te zijn van een netwerk van hoogwaardige bedrijven en kennisinstellingen. Ook hebben zij gemakkelijker toegang tot hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten. De gemeente wil samen met de regio ruimte bieden aan foodbedrijven van elders die zich in de regio willen vestigen en die voor de regio, naast werkgelegenheid, ook een toegevoegde waarde bieden aan het bestaande bedrijfsleven. De gemeente wil met name op het bedrijventerrein Harselaar ruimte bieden aan clustergewijze huisvesting van agrofoodbedrijven.

Een belangrijk kenmerk van het buitengebied en de agrarische sector is de dynamiek. Met de inspanningen in het kader van Food Valley stimuleert de gemeente deze dynamiek. Tot welke ontwikkelingen dit zal leiden in de toekomst is niet tot in detail te voorspellen.

Toch moet de gemeente kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen. Dit doet de gemeente binnen de kaders zoals deze zijn beschreven in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. Voor de landbouw ziet de gemeente blijvend een belangrijke rol weggelegd voor de primaire productie, waarbij er aandacht moet zijn voor de mogelijkheden van biologische landbouw. Innovaties op dit vlak treedt de gemeente dan ook positief tegemoet, mits passend binnen de kaders. In het voorliggende bestemmingsplan worden de wettelijke mogelijkheden voor flexibiliteit voor dynamiek en innovatie benut. Als in concrete gevallen blijkt dat het juridische kader van het bestemmingsplan hiervoor geen passende oplossing biedt, dan zal de gemeente (onder voorwaarden) medewerking verlenen aan maatwerkoplossingen. 

Dierenwelzijn

De gemeente streeft naar een duurzame agrarische sector waarin, naast economie en milieu, ook het dierenwelzijn aandacht verdient. In de afgelopen jaren is de maatschappelijke aandacht voor dierenwelzijn toegenomen. Dat heeft geleid tot Europese en landelijke wetgeving, waarin onder meer de hoeveelheid stalruimte voor dieren is vastgelegd. Daarnaast heeft de schaalvergroting in de landbouw er onder andere toe geleid dat veehouderijen meer dieren zijn gaan houden en ook de toename van de omvang van agrarische bedrijfsgebouwen. In de maatschappelijke discussie over de groei van individuele veehouderijen, is de vraag naar voren gekomen of dit leidt tot slechtere leefomstandigheden voor het vee.

Het feit dat stallen groter worden komt in een aantal situaties echter niet alleen voort uit een toename van het aantal dieren op een bedrijf. De stallen worden ook groter omdat de eisen die worden gesteld vanuit dierenwelzijn veranderen. De wettelijk voorgeschreven beschikbare ruimte per dier is toegenomen waardoor de stal groter moet zijn, wil de boer een gelijk aantal dieren kunnen houden. Voor het individuele dier zijn de leefomstandigheden in het eigen verblijf binnen een stal bepalend voor het welzijn. In die zin is dus niet de totale omvang van die stal of het totale aantal dieren op het bedrijf van belang. Het gebruikte stalsysteem is wel van invloed. Over het algemeen voldoen modernere stallen beter aan de wettelijk gestelde dierenwelzijnseisen dan oudere stallen. Op dit laatste heeft de gemeentelijke regelgeving echter geen invloed.

De gemeente heeft invloed op de groei van de oppervlakte van agrarische bedrijven. Er is echter geen directe relatie te leggen tussen de grootte van een agrarisch bedrijf en het dierenwelzijn. Voor zover uitbreiding noodzakelijk is om te voldoen aan de regelgeving voor dierenwelzijn, biedt het beleid daarvoor de mogelijkheden. Ook ziet de gemeente er bij de nieuwbouw van stallen op toe dat deze voldoen aan de landelijk voorgeschreven regels, maar bepaalt de gemeente die regels niet.

Samengevat betekent dit dat de gemeente het belang van het thema dierenwelzijn onderkent en dat de gemeente de benodigde ruimtelijke mogelijkheden faciliteert. Maar de gemeente heeft dus geen directe invloed op de wet- en regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn.

Verbrede landbouw, multifunctionele (landbouw)bedrijven

Verbreding naar multifunctionele bedrijven kan bijdragen aan het realiseren van de doelen van de structuurvisie voor het buitengebied en aan het economisch versterken van (de kernen in) de gemeente Barneveld.

Verbreding van landbouwbedrijven vindt de gemeente niet alleen belangrijk voor de versterking van landbouwbedrijven zelf. Verbreding naar multifunctionele bedrijven kan ook bijdragen aan het realiseren van de doelen van de structuurvisie voor het buitengebied en aan het economisch versterken van (de kernen in) de gemeente Barneveld. Deze multifunctionele plattelandsinvulling maakt de gemeente niet alleen mogelijk voor landbouwbedrijven, maar ook bij functieverandering. Daarbij maakt de gemeente maatwerk mogelijk in samenhang met het realiseren van de doelen van de structuurvisie.

De gemeente ziet met name goede mogelijkheden voor vormen van recreatie en zorg (hoofdzakelijk dagopvang) en het ontwikkelen van vormen van voedsel gerelateerde bedrijvigheid. Mogelijkheden zijn er ook voor de ontwikkeling van kwaliteitsproducten uit de landbouw met oog voor milieu en dierenwelzijn (nichemarkten, uitwerking van het concept Food Valley). Hierbij past ook het leveren van 'groene en blauwe diensten', zoals natuur- en landschapsbeheer en waterberging.

In het bijzonder wil de gemeente de (voedsel)relatie tussen boer en burger versterken, passend binnen de strategie van Food Valley. Dit met het faciliteren van bijvoorbeeld boerenwinkels en boerenmarkten (streekproducten), kinderboerderij/speeltuin, educatie: bijvoorbeeld schooltuintjes. In het bijzonder zijn de kernrandzones geschikt voor deze activiteiten.

Om deze beleidsdoelen te stimuleren wil de gemeente planologische ruimte bieden, waarbij de gemeente initiatieven op het gebied van recreatie en zorg relatief meer ruimte wil bieden, omdat de gemeente deze functies ziet als meest geschikte nevenactiviteit bij de landbouw.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om dergelijke verbredingsactiviteiten, onder voorwaarden, bij recht mogelijk te maken en/of via flexibiliteitsbepalingen die aanvullend zijn op de mogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan. Die voorwaarden moeten in ieder geval betrekking hebben op een duidelijk ondergeschikte betekenis ten opzichte van de landbouw en het respecteren van cultuurhistorische- en landschappelijke waarden.

Biomassavergistingsinstallaties

Het is evident dat in het kader van het opwekken van duurzame energie het realiseren van mestvergistingsinstallaties zeer gewenst is, zeker in een mestrijke regio als die van de gemeente Barneveld.

Naar aard en capaciteit zijn er verschillende typen vergisters te onderscheiden, met een verschillend ruimtebeslag. Dit maakt keuzes over de ruimtelijke mogelijkheden van de verschillende typen mogelijk en wenselijk. De te onderscheiden typen zijn boerderij-, buurt- en industriële vergisters:

  • Boerderijvergisters: Mest van uitsluitend het eigen agrarisch bedrijf, al dan niet met co-vergistingsmateriaal. Beperkt ruimtebeslag. De vergisting is een onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering.
  • Buurtvergisters: Mest van het eigen bedrijf en/of uit de directe omgeving van de installatie, ongeacht de capaciteit, al dan niet met co-vergistingsmateriaal. Het ruimtebeslag is globaal 0,5 - 2 hectare.
  • Industriële vergisters: Mestvergisting met een zodanige verwerkingscapaciteit dat er een zogenaamde 'ontkoppeling' is van de bedrijfsvoering met de regionale verbondenheid omdat anders de installatie niet kan functioneren. Het ruimtebeslag is globaal 2 tot 3 hectare.

De gemeente biedt, in overeenstemming met het raadsbesluit van 14 december 2010, de volgende ruimte voor deze typen vergisters:

Mestvergistingsinstallaties met een verwerkingscapaciteit tot 36.000 ton

  • Boerderijvergisters voor eigen mest worden bij recht mogelijk gemaakt op agrarische bouwpercelen, binnen de ruimtelijke kaders die gelden voor het betreffende agrarische perceel.
  • Buurtvergisters worden onder voorwaarden mogelijk gemaakt met een wijzigingsbevoegdheid. Naast de reguliere voorwaarden voor onder andere milieu, verkeer en landschap gelden ook de volgende voorwaarden:
      • a. Er moet worden aangetoond dat gebruik kan worden gemaakt van lokale aanvoer van mest uit een brongebied (= buurt) van in principe 1.300 hectare waarbinnen ook de vergister ligt, of als dat niet helemaal kan worden aangetoond, dat een initiatief wel past binnen het ordeningsprincipe van het reconstructieplan.
      • b. Er mag het maximale ruimtebeslag van een installatie in het landbouwontwikkelingsgebied niet meer bedragen dan 1,5 hectare.
      • c. Er mag het maximale ruimtebeslag van een installatie in het verwevingsgebied niet meer bedragen dan 1,0 hectare.
      • d. Er moet het bouwperceel van de buurtvergister aansluiten op een bestaand bouwperceel en/of al dan niet gedeeltelijk op dat bestaande bouwperceel liggen.

Mestvergistingsinstallaties met een verwerkingscapaciteit van 36.000 ton of meer

Mestvergistingsinstallaties met een verwerkingscapaciteit van 36.000 ton of meer horen thuis in het landbouwontwikkelingsgebied of op een industrieterrein.

Voor deze categorie is in principe maatwerk nodig via een partiële herziening van het bestemmingsplan. Daarbij geldt:

  • 1. Voor de ruimtelijke inpassing wordt de voorkeursvolgorde uit de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties gevolgd, met dien verstande dat vestiging alleen mogelijk is op een bedrijventerrein, in een zoekzone werken en in het landbouwontwikkelingsgebied (verwevingsgebied wordt uitgesloten).
  • 2. Er moet worden aangetoond dat gebruik kan worden gemaakt van lokale aanvoer van mest (uit een brongebied van in principe 1.300 hectare waarbinnen ook de vergister ligt), of als dat niet helemaal kan worden aangetoond, dat een initiatief wel past binnen het ordeningsprincipe van het reconstructieplan.
  • 3. Er wordt aangesloten bij de principes van de actualisatie van het reconstructieplan (in het landbouwontwikkelingsgebied een bouwperceel van maximaal circa 2,5 hectare).

Mestvergistingsinstallaties met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer horen thuis op een industrieterrein.

Ook mestvergistingsinstallaties mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. In het voorliggend bestemmingsplan zijn de hierboven omschreven mogelijkheden voor mestvergisten opgenomen, onder voorbehoud van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning mede in relatie tot Natura 2000-gebieden.

2.4.2 Paardensector

De gemeenten in het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost hebben gezamenlijk een handreiking opgesteld voor het ruimtelijke beleid dat van toepassing is op paardenbedrijven. Deze handreiking is opgesteld in opdracht van de samenwerkende gemeenten in de Regio de Vallei, waarvan de gemeente Barneveld deel uitmaakt. De handreiking maakt onderscheid tussen productiegerichte paardenhouderijen, gebruiksgerichte paardenhouderijen en maneges. Als het gaat om het thema paardensector wordt in het voorliggend bestemmingsplan in beginsel de handreiking gevolgd.

De bouwmogelijkheden voor productiegerichte paardenhouderijen zijn hetzelfde als voor andere grondgebonden agrarische bedrijven.

Gebruiksgerichte paardenhouderijen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, krijgen een passende bestemming. Paardenhouderijen trekken meer verkeer aan dan fokkerijen. Dit komt onder andere omdat er veelal ook paarden van particulieren worden gestald en er mensen komen voor trainingen. Bij nieuwvestiging van paardenhouderijen moet daarom onder andere rekening worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking bij het kiezen van de vestigingsplaats. Omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een gebruiksgerichte paardenhouderij wil de gemeente, onder voorwaarden, mogelijk maken op basis van een flexibiliteitbepaling.

Maneges vallen onder de noemer intensieve dagrecreatie. Gezien de specifieke behoeften van een manege, zowel qua gebouwen als qua gebruik (bijvoorbeeld parkeren voor bezoekers), houdt de gemeente bij de realisatie van een manege in ieder geval rekening met:

  • De verkeersaantrekkende werking.
  • De kwaliteit van het omliggende landschap en de landschappelijke inpassing, inclusief effecten van verlichting.
  • De bereikbaarheid voor jeugdige bezoekers en de bereikbaarheid per fiets.
  • De milieugevolgen voor de omgeving.
  • De voorkeur van de gemeente gaat uit naar een locatie nabij een kern of een bestaande concentratie van verblijfsrecreatie en aansluitend aan ruiterroutes.
2.4.3 Niet-agrarische bedrijven

Niet-agrarische bedrijven maken blijvend deel uit van de functies van het buitengebied. Daarbij kan het gaan om bedrijven die historisch gezien een relatie hebben met de agrarische sector, zoals een loonwerker of een fouragehandel, maar ook bedrijven die strikt genomen geen binding hebben met het buitengebied.

Daarnaast ziet de gemeente kansen in het buitengebied voor nieuwe economische dragers, zoals zorg, natuur- en landschapsbeheer, recreatie en nieuwe landgoederen. Vooralsnog beperkt de gemeente de mogelijkheden daarvoor tot de beleidsmogelijkheden van functieverandering en nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven (verbrede landbouw) en de mogelijkheden op grond van het landgoederenbeleid.

Onderscheid buitengebied en bedrijventerrein

Het buitengebied moet zich blijvend onderscheiden van een vestigingslocatie op een bedrijventerrein. Het buitengebied biedt andere vestigingsmogelijkheden dan een locatie op een bedrijventerrein. Dit verschil vindt de gemeente belangrijk en het wordt ook in het beleid opgenomen. Dit onderscheid uit zich in een aantal factoren:

  • In het buitengebied maakt een bedrijfswoning vrijwel standaard deel uit van de mogelijkheden (zeker als het om een locatie gaat waar functieverandering heeft plaatsgevonden), op de meeste bedrijventerreinen is dit niet het geval.
  • De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, de groeimogelijkheden en de mogelijkheden voor buitenopslag (in principe niet) zijn in het buitengebied veel beperkter dan op een bedrijventerrein.
  • Het type bedrijvigheid (op basis van de milieucategorie) dat zich kan vestigen in het buitengebied is beperkter en anders van aard dan op een bedrijventerrein.
  • De ontsluiting van het bedrijf voor wegverkeer is anders in het buitengebied, waardoor maar een beperkte verkeersaantrekkende werking wordt toegestaan. Op een bedrijventerrein worden in de regel verkeersvoorzieningen aangelegd die een hogere verkeersbelasting mogelijk maken.

Omschakeling naar ander bedrijfstype

De mogelijkheden voor bedrijven met betrekking tot omschakeling naar een ander type niet-agrarisch bedrijf, wil de gemeente vereenvoudigen. In het vigerende bestemmingsplan is een groot aantal typen bedrijven opgenomen. Ieder bedrijf is hierdoor als het ware specifiek bestemd. Echter, met name bij de lichtere milieucategorieën heeft dit vastleggen op het specifieke bedrijfstype weinig of geen ruimtelijke relevantie. Immers, al deze bedrijven krijgen bijvoorbeeld dezelfde uitbreidingsmogelijkheden en de ruimtelijke uitstraling is vaak vergelijkbaar. Daarom wil de gemeente het omschakelen tussen verschillende bedrijfstypen vereenvoudigen. Dit is gedaan door een lijst op te stellen van bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 die binnen de bestemming voor niet-agrarische bedrijvigheid zonder nadere procedure mogen worden gevestigd. Voor bedrijven in zwaardere milieucategorieën handhaaft de gemeente wel de systematiek van het vigerende bestemmingsplan.

Groei van niet-agrarische bedrijven

De groeiruimte die bij recht aan niet-agrarische bedrijven met de bestemmingen 'Bedrijf - Landelijk' en 'Bedrijf - Niet agrarisch' wordt toegekend, beperkt de gemeente tot 10% van de oppervlakte waar het vigerende bestemmingsplan recht op geeft. In de gebieden Concentratie intensieve teelten en in Multifunctioneel gebied (uit de provinciale structuurvisie) geldt dit tot een omvang van maximaal 1.000 m2. In de EHS, de extensiveringsgebieden, de waardevolle landschappen en het waardevol open gebied is dit toegestaan tot een maximum omvang van 750 m2.

De uitbreidingsmogelijkheden gelden per planperiode (uitgaande van het provinciale streekplan/structuurvisie). Indien een grotere uitbreiding gewenst is, dan is medewerking daaraan in beginsel mogelijk in lijn met het beleid voor functieverandering naar werken. In bijzondere gevallen is op die basis ook medewerking mogelijk voor uitbreiding boven de genoemde maximum oppervlaktes. Hierbij gelden de voorwaarden dat moet worden aangetoond dat verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en dat een bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven

Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven maakt de gemeente alleen mogelijk via het functieveranderingsbeleid, dus op een locatie waar nu al bebouwing staat. In het bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf op maagdelijke grond in het buitengebied niet mogelijk gemaakt.

Bedrijfswoning bij niet-agrarische bedrijven

Bestaande, legaal tot stand gekomen tweede bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Ze zijn allen in de regels bestemd. Maar in het beleid is het uitgangspunt dat bij alle bedrijfstypen maximaal één bedrijfswoning wordt toegestaan.

2.4.4 Functieverandering

Functieverandering naar wonen en werken

Hoewel aan de landbouw groeimogelijkheden werden en worden geboden voor ontwikkeling en verbreding, zijn veel agrarische bedrijven beëindigd. De verwachting is dat de komende jaren nog veel meer bedrijven worden beëindigd. Het functieveranderingsbeleid dat in regionaal verband is ontwikkeld en als beleid is vastgesteld, is het uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan.

Via het functieveranderingsbeleid, zie paragraaf 3.5, wordt de sloop van overtollige gebouwen gecombineerd met het realiseren van nieuwe ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor ontstaat maatschappelijke winst. Dit gebeurt op de locatie en door investeringen in de kwaliteit van het buitengebied. Die investeringen lopen via het Ontwikkelingsfonds Platteland en hebben betrekking op landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, milieu en water, recreatie en sociaal economische revitalisering.

De gemeente zal functieverandering monitoren en jaarlijks nagaan of functieverandering verstorend gaat werken op de lokale huizenmarkt en of het nog voldoende geschikt is als oplossing voor overtollige stallen. Als het nodig is zal de gemeente vervolgens nieuw beleid ontwikkelen.

Indien grote aantallen vooral dure woningen in het buitengebied worden gebouwd, bestaat de mogelijkheid dat dit verstorend gaat werken op de lokale huizenmarkt. Indien hierdoor minder behoefte is aan dure woningen op inbreidings- of uitbreidingslocaties, kunnen de plannen daarvoor onder druk komen te staan doordat de goedkopere woningbouw niet meer kan worden gefinancierd. Met het oog hierop houdt de gemeente de mogelijkheid open dat het aantal woningen dat beschikbaar is voor functieverandering, zal gaan worden begrensd of dat in het uiterste geval deze mogelijkheid zal moeten worden beëindigd.

Daarnaast zijn in een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid andere mogelijkheden geboden om sloopmeters in te zetten. Bijvoorbeeld door in ruil voor sloop van oude stallen het vergroten van woningen en bijgebouwen toe te staan.

Naar verwachting zullen er de komende jaren door diverse oorzaken (wet- en regelgeving en marktwerking) nog veel agrarische bedrijven worden beëindigd. Als dat inderdaad gebeurt, zal een groot aantal schuren en stallen zijn huidige functie verliezen. Dat brengt het risico met zich mee dat in het buitengebied kwaliteitsverlies optreedt door verloedering (geen onderhoud) en mogelijk illegale activiteiten. Functieverandering levert een belangrijke bijdrage aan het oplossen van deze problematiek, maar zal in de toekomst als bruikbaar instrument mogelijk verzadigd raken, dan wel niet opgewassen zijn tegen de stroom aan leegkomende bebouwing. De gemeente zal dit oplettend volgen en zo nodig actie ondernemen door andere/nieuwe instrumenten te ontwikkelen om op deze problematiek aan antwoord te vinden.

Bij functieverandering naar wonen is het mogelijk om een nieuwe woning te realiseren. Echter een nieuwe woning in het LOG is niet toegestaan, aangezien de mogelijkheden voor de aanwezige agrarische bedrijven niet moeten worden belemmerd. Voor stoppende agrariërs in het LOG zijn er mogelijkheden geboden om een woning buiten het LOG te realiseren. Op basis van de principes van het functieveranderingsbeleid (zoals de reductie van de bebouwde oppervlakte) wil de gemeente verplaatsing naar een voorheen onbebouwde locatie buiten het LOG onder voorwaarden ook mogelijk maken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om locaties die onderdeel uitmaken van een bestaand bebouwingscluster. Aan medewerking worden in ieder geval de voorwaarden verbonden dat de milieugebruiksruimte voor de agrarische sector niet wordt beperkt en dat tegelijk meerdere beleidsdoelen uit de Structuurvisie Buitengebied Barneveld en de Woonvisie worden gerealiseerd. Dit type ontwikkelingen vraagt om een brede ruimtelijke afweging op perceelsniveau. Deze mogelijkheid is dan ook niet doorvertaald in het voorliggende bestemmingsplan. Voor dergelijke plannen zal separate planvorming moeten plaatsvinden.

Nieuwe landgoederen

Vooralsnog wordt uitgegaan van het gemeentelijk landgoederenbeleid, zie paragraaf 3.6.4. Er zijn diverse ontwikkelingen die leiden tot de wens om te heroverwegen of dat beleid nog actueel is. De gemeente gaat het beleid evalueren op de mate waarin het voldoende aanknopingspunten biedt om de ruimtelijke ontwikkelingen uit de Structuurvisie Buitengebied Barneveld en de doelstelling uit de Visie op wonen 2010-2020 te faciliteren. Die doelstelling luidt: 'Meer in het bijzonder wil de gemeente juist ook initiatieven uit 'de markt' voor (nieuwe) vormen van comfortabel wonen ondersteunen: wonen dat zich kenmerkt door service, comfort, veiligheid en zorgzekerheid'. Mogelijkheden daarvoor liggen op het vlak van bijvoorbeeld collectief wonen, full-service-appartementen, villa-wonen of wonen op een landgoed of buitenplaats.

2.4.5 Wonen

Het bestaande onderscheid tussen verschillende typen burgerwoningen wordt ook in het nieuwe beleid opgenomen.

Wonen met agrarische activiteiten

In het voorliggende bestemmingsplan is weer een bestemming opgenomen die het wonen met agrarische activiteiten mogelijk maakt. Deze bestemming wordt toegekend aan percelen waar weliswaar agrarische activiteiten plaatsvinden, maar die niet als agrarisch bedrijf konden worden beschouwd (minder dan 20 NGE). De bestemming maakt het echter wel mogelijk om de bestaande activiteiten voort te zetten binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen. Met een wijzigingsbevoegdheid wordt omschakeling naar een agrarisch bouwperceel in het LOG onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Een essentiële voorwaarde is in ieder geval dat er een toekomstbestendig bedrijf ontstaat van tenminste 70 NGE.

Aan huis gebonden beroep en bedrijf

Uitgangspunt is dat de aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten qua aard, omvang en intensiteit ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Om dit te garanderen wordt onder andere de maximale oppervlakte van de activiteit beperkt. Ook worden bijvoorbeeld detailhandel en seksinrichtingen niet toegestaan. Op basis van deze uitgangspunten is in het voorliggende bestemmingsplan een regeling opgenomen voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven.

Woningsplitsing

In de Ontwikkelingsschets Buitengebied (1998) wordt het uitgangspunt gehanteerd dat woningsplitsing niet acceptabel is, behoudens de mogelijkheden voor mantelzorg en van het functieveranderingsbeleid. Deze beleidslijn is nog steeds actueel, omdat woningsplitsing een relatief laagdrempelige manier is voor een ongewenste toename van het aantal woningen in het buitengebied. In paragraaf 6.8 is op deze regel een uitzondering gemaakt voor monumenten. De gemeente laat wel ruimte om nieuw beleid op dit punt te ontwikkelen, als daartoe aanleiding ontstaat.

Mantelzorg

In het voorliggende bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen voor mantelzorg.

Mantelzorg is een woonvorm met als doel het verlenen van zorg. De gemeente hecht veel belang aan een goede mogelijkheid voor het verlenen van mantelzorg. In het voorliggende bestemmingsplan is hiervoor ook ruimte opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 6.5.

2.4.6 Recreatie en toerisme

Het verder ontwikkelen en versterken van de toeristisch-recreatieve sector in de gemeente is één van de speerpunten van het economische beleid.

Vanwege de ligging van de gemeente, de naamsbekendheid en de reeds aanwezige voorzieningen, beschikt de gemeente Barneveld al over veel toeristische en recreatieve mogelijkheden. De ambitie is nu deze mogelijkheden verder te ontwikkelen om ze ook in de toekomst optimaal te blijven benutten en verder uit te bouwen.

De gemeente wil (beleidsmatige) voorwaarden scheppen die leiden tot een economisch gezond, kwalitatief hoogwaardig en gedifferentieerd aanbod van verblijfsrecreatie. Dit betekent dat er ook voortdurend aandacht moet zijn voor verbetering van de kwaliteit.

Uit het Toeristisch Recreatief Ontwikkelingsplan Barneveld blijkt dat de gemeente vooral het accent moet (blijven) leggen op de typische Veluwse waarden cultuurhistorie, groen, rust en ontspanning. Dat biedt kansen om brede doelgroepen te binden en te boeien. Accenten als actief (tegenhanger van rust) en wellness verdienen daarbij extra aandacht.

Verblijfsrecreatie

Er is een trend naar meer tweede woningen en naar minder toeristisch verblijf. Dat laatste is niet goed voor de lokale economie en de voorzieningen in de kernen. Daarom wil de gemeente sturen op behoud en bevordering van het toeristisch verblijf, niet op meer tweede woningen. De bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieve terreinen is hierbij van belang. Verder richt de gemeente zich op innovatie en kwaliteit (vernieuwen accommodaties, betere seizoensspreiding, innovaties als boomhutten en ondergronds bouwen). Ook de eventuele vraag naar uitbreiding van verblijfsrecreatieterreinen moet gericht zijn op innovatie en kwaliteit. In feite is dit het doortrekken van het bestaande beleid.

Een kwaliteitsverbetering van verblijfsrecreatieterreinen moet vooral bijdragen aan:

  • Herstel en behoud van natuur en landschap.
  • Versterking van het toeristische imago van de gemeente Barneveld.
  • Vernieuwing van accommodaties en voorzieningen.
  • Betere seizoensspreiding voor het gebruik van recreatieve voorzieningen.
  • Grotere differentiatie en innovatie in het aanbod.
  • Behoud en versterking van de voorzieningen in de kernen.
  • Meer samenwerking en synergie tussen recreatieondernemers voor het ontwikkelen van een samenhangend toeristisch product.

De gemeente biedt een wijzigingsbevoegdheid (voor uitbreiding en wijzigingen binnen het terrein) ten behoeve van bijdragen aan de inrichting van het gebied en kwaliteitsverbetering voor een beter toekomstperspectief. Dit ook voor voorzieningen ten behoeve van gasten buiten het bedrijf: bijvoorbeeld bowlingbaan, zwembad, wellness, kantine.

De gemeente zal in de APV opnemen dat campers ook op aangewezen plekken buiten recreatieterreinen mogen staan. Dit om ook deze, voor de Barneveldse economie, belangrijke vorm van verblijf meer te faciliteren.

Voor een deel van de verblijfsrecreatieterreinen geldt het provinciale Groei- & Krimpbeleid. Op basis daarvan biedt de gemeente geen uitbreidingsmogelijkheden voor verblijfsrecreatie die liggen binnen het Natura 2000-gebied Veluwe en buiten de zogeheten groeiclusters. Waar mogelijk wil de gemeente voor de bedrijven die geen uitbreidingsmogelijkheden hebben wel kansen bieden voor herstructurering van het bedrijf. Dit laatste natuurlijk wel binnen de kaders van het provinciale beleid. Hierbij is het met name van belang dat de provincie, als bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000), instemt met de voorgestelde ontwikkeling. In dat geval wil de gemeente ook planologische ruimte bieden. Binnen de gemeente zijn dat de groeiclusters Garderen en Kootwijk, waarvoor zogeheten clustervisies zijn opgesteld. De gemeente ondersteunt recreatiebedrijven binnen de groeiclusters bij het ontwikkelen van herstructurerings- en/of uitbreidingsplannen, voor zover die passen binnen de vastgestelde clustervisies en de hiervoor omschreven doelstellingen. Als door de provincie in het kader van een groeitender aan deze bedrijven groeiruimte wordt toegekend, dan spant de gemeente zich in om dergelijke plannen via herziening van het bestemmingsplan te faciliteren.

Bed and breakfast staat de gemeente bij recht toe bij de verschillende typen woningen, dus zowel bedrijfswoningen als burgerwoningen. Dit is in de regels verder uitgewerkt.

De regeling voor kamperen bij de boer, zoals in 2010 is vastgesteld, is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. In het plangebied zijn circa 20 boerencampings gevestigd. De gemeente laat op dit moment maximaal 30 boerencampings toe.

Dagrecreatie 

De gemeente wil het toeristisch-recreatief potentieel van het buitengebied meer benutten en laagdrempelige mogelijkheden bieden voor extensieve dagrecreatie.

Wandel-, ruiter- en fietsroutes zijn vormen van extensieve dagrecreatie. Ze vormen een belangrijk onderdeel van het recreatieaanbod in de gemeente. Dit betekent dat de gemeente ze ook op een adequate en laagdrempelige wijze in het bestemmingsplan op wil nemen. Daarnaast zoekt de gemeente naar dwarsverbanden tussen deze routes en andere (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen. Hierdoor kunnen dagrecreatie en bijvoorbeeld verblijfsrecreatie (zoals trekkershutten) elkaar immers versterken.

In verschillende dorpsplannen (De Glind, Stroe, Zwartebroek-Terschuur) is de wens opgenomen voor meer wandel-, fiets-, en ruiterpaden, inclusief herstel van kerkepaden, in samenhang met versterking van het landschap en kleinschalige natuurontwikkeling rond de dorpen. Ook de kern Voorthuizen heeft het thema wandelpaden actief opgepakt. De gemeente tracht deze wens voor nieuwe wandelpaden te honoreren, bijvoorbeeld door middel van het Ontwikkelingsfonds Platteland.

Intensievere vormen van dagrecreatie ziet de gemeente als niet-agrarische bedrijven. Dit betekent dat nieuwvestiging alleen mogelijk is door gebruik te maken van het functieveranderingsbeleid (zie paragraaf 3.5) en als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, in het kader van de verbreding van de landbouw. Deze vorm van verbreding vindt de gemeente in het LOG niet wenselijk en daarom wil de gemeente deze vormen daar niet mogelijk maken.

Het dagrecreatiegebied Zeumeren en het golfterrein liggen in het recreatieconcentratiegebied. Hiervoor is een separate gebiedsvisie ontwikkeld. In deze gebiedsvisie zijn de sloopeisen voor functieverandering soepeler. Eventuele nieuwe ontwikkelingen op en rond Zeumeren vallen buiten het blikveld van de planvorming van het voorliggende bestemmingsplan voor het buitengebied.

De gemeente is zeer terughoudend met het bieden van mogelijkheden voor nieuwe horecabedrijven in het buitengebied. Nieuwvestiging van cafés, restaurants en zalencentra is in principe uitgesloten. Zoals genoemd streeft de gemeente naar een gevarieerd en aantrekkelijk toeristisch recreatief aanbod in het buitengebied. Echter, cafés, restaurants en zalencentra wil de gemeente concentreren in de kernen en op bestaande verblijfsrecreatieterreinen.

Kleinschalige horeca in het buitengebied van de gemeente Barneveld trekt veel recreanten en toeristen. Om de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente verder te verhogen, kunnen nieuwe voorzieningen ontwikkeld worden. Het gemeentelijke beleid voor nevenfuncties en functieverandering biedt hiervoor de planologische basis. Onderdeel van die nieuwe functies zijn kleinschalige horeca-activiteiten, zoals theetuinen en de verkoop van ter plaatste geproduceerd producten. De gemeente wil ruimte bieden voor deze kleinschalige activiteiten omdat ze de aantrekkelijkheid van het gebied verhogen, onder meer voor aantrekkelijke fiets- en wandelroutes, en omdat het kansen biedt voor verbreding van de landbouw. Maar, de gemeente hecht er ook aan dat deze kleinschaligheid bewaard blijft. De nieuwe initiatieven mogen niet uitgroeien tot zelfstandige horecalocaties. De gemeente bewaakt de kleinschaligheid door deze horeca te beperken tot onzelfstandige horeca als nevenactiviteit en door de toegestane (bebouwde en onbebouwde) oppervlakte voor de activiteit te beperken in het bestemmingsplan. Ook zal de gemeente de openingstijden in de APV beperken tot de dagperiode. Hiermee wil de gemeente voorkomen dat de nieuwe initiatieven een onbedoelde concurrent gaan worden voor de reguliere horeca.

2.4.7 Verkeer

Recreatieverkeer

Overeenkomstig het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan gaat de gemeente een recreatief fietsroutenetwerk realiseren met voldoende alternatieven voor de recreatieve fietser om drukke wegen te ontwijken. Dit gemeentelijk fietsnetwerk is complementair aan het door de provincie vastgestelde fietsroutenetwerk.

De gemeente streeft er naar om langs de randen van de Veluwe grotere parkeervoorzieningen te realiseren, zodat de verkeersdruk op de wegen in de Veluwe afneemt.

Landbouwverkeer

Met de in het verkeers- en vervoersplan voorgestelde wegencategoriseringsmaatregelen gaat de gemeente het doorgaande verkeer concentreren op 80km-wegen met fietspaden. De overige (60km-)wegen krijgen een rustiger verkeersbeeld. Dat vormt ook een goede basis voor veilig landbouwverkeer. Bijzondere maatregelen, zoals omleidingsroutes voor landbouwverkeer, zijn niet nodig.

Bij onderhoud van wegen in het buitengebied zullen smalle wegen van 3,0 tot 4,5 meter, waar brede voertuigen elkaar alleen kunnen passeren als ze met de rechterkant door de berm rijden, worden voorzien van bermverharding.

Een ander aandachtspunt is de communicatie rondom aandachtslocaties door middel van attentieborden. Snelheidsremmende maatregelen in het buitengebied zijn het landbouwverkeer het minst tot last als kruispunten worden ingericht tot een groot plateau en als bij wegvakken sprake is van een verharde berm.

Binnen de kleine kernen vragen de landbouwvoertuigen aparte aandacht. De trend van steeds bredere, grotere voertuigen betekent dat een aantal traditionele maatregelen om de snelheid te remmen tot problemen gaat leiden. Normale wegversmallingen worden bijvoorbeeld stuk gereden door de brede voertuigen. Naast drempels en plateaus kan worden gedacht aan wegversmallingen in een aangepast ontwerp. Daarbij zijn de trottoirbanden zo ontworpen dat deze berijdbaar zijn voor brede landbouwvoertuigen.

Verder kunnen verkeersknelpunten, als gevolg van landbouwverkeer in het buitengebied, worden verminderd of zelfs vermeden door het verbeteren van de verkaveling van landbouwbedrijven. Waar mogelijk wil de gemeente bijdragen aan een optimale verkaveling voor agrarische bedrijven waarbij de afstand tussen de agrarische gronden en het agrarische bouwvlak zo klein mogelijk is. De gemeente realiseert zich dat de invloed van de gemeente hierop beperkt is.

Fietspaden langs de N800 en de N310

Het dorpsplan Stroe bevat als actiepunt het realiseren van (provinciale) fietspaden langs de N800 en N310. Het fietspad langs de N800 (Kootwijkerbroek-Stroe) is al aangelegd.