direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Harselaar-Zuid Fase 1a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1017-0004

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven van categorie 2 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2-3.2 ';
  • b. bedrijven van categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1';
  • c. bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1-3.2 ';
  • d. bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1-4.1';
  • e. bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1-4.2';
  • f. bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1-5.1 ';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein': tevens voor Wgh-inrichtingen met in achtneming van het bepaalde onder sub d tot en met f;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;

en de daarbij behorende:

  • i. wegen en paden;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. terreinen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. water;
  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' is weergegeven;
  • f. de maximale dakhelling mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale dakhelling (graden)' is weergegeven;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  • h. de bouwhoogte van overkappingen buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 m bedragen en een oppervlakte van niet meer dan 5% van de oppervlakte van het bouwvlak.

3.2.2 Gevellijn
  • a. de gevellijn mag niet door gebouwen en overkappingen worden overschreden, behoudens het onder b bepaalde;
  • b. overschrijding van de gevellijn is toegestaan ten behoeve van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals platte daken, luifels en overstekken indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de afstand tot de begrenzing van de bestemming, die gericht is naar de openbare ruimte, mag niet minder dan 1,5 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas', 'specifieke bouwaanduiding - Spoorzone' en 'specifieke bouwaanduiding - Beekzone' worden gebouwen in of ten hoogste 5 m achter de gevellijn gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduidingen specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas' en 'specifieke bouwaanduiding - Groene kader' worden gebouwen in of ten hoogste 6 m achter de gevellijn gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas', 'specifieke bouwaanduiding - Spoorzone', 'specifieke bouwaanduiding - Beekzone', 'specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas' en 'specifieke bouwaanduiding - Groene kader' mag de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan de in de onderstaande tabel genoemde afstand bedragen;

aanduiding   afstand tot zijdelingse perceelgrens  
specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas   5 m tot 12 m  
specifieke bouwaanduiding - Spoorzone   5 m tot 12 m  
specifieke bouwaanduiding - Beekzone   minimaal 5 m  
specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas   5 m tot 11 m  
specifieke bouwaanduiding - Groene kader   5 m  

  • f. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas', specifieke bouwaanduiding - Beekzone', 'specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas' en 'specifieke bouwaanduiding - Groene kader' wordt de voorgevel van een bedrijfsgebouw voor ten minste het in de onderstaande tabel genoemde percentage in de op de verbeelding aangegeven gevellijn gebouwd:

aanduiding   percentage van de voorgevel in de gevellijn  
specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas   80 %  
specifieke bouwaanduiding - Beekzone   70 %  
specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas   60 %  
specifieke bouwaanduiding - Groene kader   80 %  

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen buiten een bouwvlak mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen een bouwvlak mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas', 'specifieke bouwaanduiding - Spoorzone', 'specifieke bouwaanduiding - Beekzone', 'specifieke bouwaanduiding - Oost-Westas' en 'specifieke bouwaanduiding - Groene kader' tot 2 m achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 1,8 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten binnen een bouwvlak mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. vrijstaande reclamemasten zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. een goede milieusituatie;
    • c. de verkeersveiligheid;
    • d. de sociale veiligheid;
    • e. de brandveiligheid;
    • f. de externe veiligheid; en
    • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 18.1 van toepassing.

3.4 Afwijking van de bouwregels
  • 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1, sub b, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  • 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3, sub a ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen buiten het bouwvlak tot een bouwhoogte van 2 m.
  • 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3, sub e ten behoeve van portaalkranen en toestaan dat de bouwhoogte maximaal 20 m bedraagt mits stedenbouwkundige belangen zich daar niet tegen verzetten.  
  • 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3 sub e ten behoeve van de bouw van installaties, tot een maximale bouwhoogte van 33 m, voor een oppervlak van maximaal 5% van het bouwperceel, indien sprake is van een verantwoorde inpassing voor wat betreft stedenbouwkundige opzet en beeldkwaliteit.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:

  • 1. in afwijking van het bepaalde onder 3.1 zijn de volgende inrichtingen niet toegestaan:
    • a. Bevi-inrichtingen;
    • b. Wgh-inrichtingen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein';
    • c. inrichtingen zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, met de volgende SBI-2008 codes: 191 / 19201 / 19202 A / 19202 B / 19202 C / 241.1 / 241.2 / 244.A2/ 244.B2 / 2451, 2452.1 / 2451, 2542.2 / 2453, 2454.1 / 2453, 2454.2 / 35.A1;
  • 2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • 3. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 6 m is op onbebouwde gronden binnen een bouwvlak niet toegestaan;
  • 4. opslag van goederen is niet toegestaan buiten een bouwvlak;
  • 5. per bedrijf mag de maximale oppervlakte in gebruik voor kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen met een maximum van 1.000 m2;
  • 6. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

 

3.6 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1, sub a t/m g ten behoeve van de vestiging van bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 sub a t/m g ter plaatse toegestane categorieën van bedrijven.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor consumentenvuurwerk

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf zodanig wijzigen dat de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is toegestaan, waarbij geldt dat de afstand tussen een vuurwerkopslagplaats en (geprojecteerde) kwetsbare objecten, zoals in het Vuurwerkbesluit bedoeld, ten minste de veiligheidsafstand bedraagt die in het Vuurwerkbesluit is voorgeschreven.

3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
    • a. binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting;
    • b. op gronden met de bestemming Verkeer of Water;
  • 2. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.