direct naar inhoud van Artikel 11 Waarde - Archeologie-1
Plan: Harselaar-Zuid Fase 1a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1017-0004

Artikel 11 Waarde - Archeologie-1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels
  • 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de ondergrondse bouwdiepte van het bouwwerk meer dan 0,3 m bedraagt en het oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan:
    • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde': 100 m2;
    • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde': 100 m2;
    • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde': 0 m2;
  • 2. in afwijking van lid 1 mogen bouwwerken worden gebouwd met een grotere ondergrondse bouwdiepte en/of groter oppervlakte:
    • a. indien door de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoek wordt overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord;
    • b. Indien uit het in het voorgaande lid genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbindt, inhoudende een verplichting:
      • tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
      • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie-1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    • b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  • 2. De vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld;
  • 3. Het in artikel 11.3, eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    • c. een oppervlakte beslaan van ten hoogste
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde': 100 m2;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde': 100 m2;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde': 0 m2;
  • 4. Alvorens een vergunning als bedoeld in artikel 11.3 eerste lid kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  • 5. Indien uit het in het vierde lid genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van de aangevraagde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning inhoudende een verplichting:
    • a. tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • c. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat:

  • a. deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de betrokken gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn;
  • b. de oppervlaktematen in artikel 11.2 lid 1 en artikel 11.3 lid 3 kunnen worden gewijzigd indien de aanvaardbaarheid hiervan gelet op de betrokken archeologische belangen met archeologisch onderzoek kan worden onderbouwd, waarbij voor de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' de oppervlaktemaat wordt gewijzigd in ten hoogste 1000 m2 en voor de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' de oppervlaktemaat wordt gewijzigd in ten hoogste 250 m2.