direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Harselaar-Driehoek
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1016-0004

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 tot en met categorie 4.2': bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 tot en met categorie 5.1': bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 tot en met categorie 5.2': bedrijven van categorie 3.1 tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein': tevens voor Wgh-inrichtingen met in achtneming van het bepaalde onder sub a t/m c;

en de daarbij behorende:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. wegen, straten, paden en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven.

3.2.2 Gevellijn
  • a. de gevellijn mag niet door gebouwen en overkappingen worden overschreden, behoudens het onder b bepaalde;
  • b. overschrijding van de gevellijn is toegestaan ten behoeve van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals platte daken, luifels en overstekken indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de overschrijding van de voorgevellijn bedraagt ten hoogste 1 m;
    • 2. de afstand tot de begrenzing van de bestemming, die gericht is naar de openbare ruimte, bedraagt niet minder dan 1,5 m;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas' en 'specifieke bouwaanduiding - Spoorzone' worden gebouwen in of ten hoogste 5 m achter de gevellijn gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - A1zone' worden gebouwen in of ten hoogste 6 m achter de gevellijn gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas', 'specifieke bouwaanduiding - A1zone' en 'specifieke bouwaanduiding - Spoorzone' bedraagt de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste de in de onderstaande tabel genoemde afstand;
    aanduiding   afstand tot zijdelingse perceelgrens  
    specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas   5 m tot 12 m  
    specifieke bouwaanduiding - A1zone   5 m tot 12 m  
    specifieke bouwaanduiding - Spoorzone   5 m tot 12 m  
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas' en 'specifieke bouwaanduiding - A1zone' wordt de voorgevel van een bedrijfsgebouw voor ten minste het in de onderstaande tabel genoemde percentage in de op de verbeelding aangegeven gevellijn gebouwd:
aanduiding   percentage van de voorgevel
in de gevellijn  
specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas   80%  
specifieke bouwaanduiding - A1zone   70%  

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen buiten een bouwvlak bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 2,5 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - Noord-Zuidas' tot 2 m achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen buiten een bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 5% van de oppervlakte van het bouwvlak;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 10 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, buiten een bouwvlak bedraagt niet meer dan 3 m;
  • h. vrijstaande reclamemasten zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 13.1 van toepassing.

3.4 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1, sub d, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3, sub a ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen buiten het bouwvlak tot een bouwhoogte van 2 m.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.3, sub f ten behoeve van portaalkranen en toestaan dat de bouwhoogte maximaal 20 m bedraagt mits stedenbouwkundige belangen zich daar niet tegen verzetten.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein';
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 6 m is op onbebouwde gronden binnen een bouwvlak niet toegestaan;
  • e. opslag van goederen is niet toegestaan buiten een bouwvlak;
  • f. per bedrijf mag de maximale oppervlakte in gebruik voor kantoor maximaal 40 procent van de bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedragen met een maximum van 1.000 m2, tenzij anders op de verbeelding is opgenomen;
  • g. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

3.6 Afwijking van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1, sub a, b en c ten behoeve van de vestiging van bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 3.1 sub a, b en c bedoelde bedrijven, mits het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1, sub a, b en c ten behoeve van de vestiging van bedrijven die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' van één hogere categorie zijn dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    • 1. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in 3.1, sub a, b en c bedoelde bedrijven;
    • 2. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
    • 3. het geen Wgh-inrichtingen of Bevi-inrichtingen betreft.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor consumentenvuurwerk

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf zodanig wijzigen dat de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is toegestaan, waarbij geldt dat de afstand tussen een vuurwerkopslagplaats en (geprojecteerde) kwetsbare objecten, zoals in het Vuurwerkbesluit bedoeld, ten minste de veiligheidsafstand bedraagt die in het Vuurwerkbesluit is voorgeschreven.

3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid voor Bevi-inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
    • 1. binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting;
    • 2. op gronden met de bestemming Verkeer of Water;
  • b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.