direct naar inhoud van Artikel 14 Tuin
Plan: Zwartebroek-Terschuur-De Glind
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1011-0004

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen

met daaraan ondergeschikt:

  • b. verharding, waaronder in- en uitrit;

met de daarbij behorende:

  • c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. uitbouwen en/of balkons van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Uitbouwen en/of balkons

Voor het bouwen van uitbouwen en/of balkons van het hoofdgebouw, dat op aangrenzende gronden is gelegen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de diepte van een uitbouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen, gemeten loodrecht op de gevel waartegen wordt gebouwd;
  • b. de diepte van een balkon mag niet meer dan 2 m bedragen, gemeten loodrecht op de gevel waartegen wordt gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een geluidsscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)' want daar geldt de maximale hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'groen' mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' mogen geen bouwwerken worden opgericht.

14.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. een goede woonsituatie
    • c. de verkeersveiligheid; en
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 26.1 van toepassing.

14.4 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.2 voor het (deels) bouwen van een overkapping van maximaal 18 m2 mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  • 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    • a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    • b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  • 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2, ten behoeve van het bouwen van trappenhuizen, liftschachten en portieken bij gestapelde woningen, als bedoeld in artikel 14.1, met in acht name van de volgende bepalingen:
    • a. de goothoogte van een trappenhuis en van een liftschacht mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de gestapelde woningen waaraan zij worden gebouwd, vermeerderd met 3 m;
    • b. de goothoogte van een portiek mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  • 5. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de verkeersveiligheid;
    • c. de sociale veiligheid;
    • d. de milieusituatie; en
    • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.