direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Barneveld-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1004-0004

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
    • 1. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is ook het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding   Bedrijf   SBI-code (2008)   Maximale milieucategorie  
      (sb-4)   specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf   41 / 42 / 43   3.2  
      (sb-3)   specifieke vorm van bedrijf - betonmortelcentrale   2363   4.2  
      (sb-7)   specifieke vorm van bedrijf - fabriek voor eiersorteer- en verpakkingsmachines   27 / 28 / 33 / 2561 / 3311   4.1  
      (sb-8)   specifieke vorm van bedrijf - fabriek voor kunststof fietsonderdelen   222 / 255 / 331   4.1  
      (sb-1)   specifieke vorm van bedrijf - groothandel in aardappelen en zaden   466 / 469   2  
      (sb-11)   specifieke vorm van bedrijf - groothandel in melk en zuivelproducten   4632 / 4633   3.1  
      (sb-9)   specifieke vorm van bedrijf - hondenfokbedrijf   0149   3.1  
      (sb-2)   specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf   255 / 331   3.2  
      (sb-12)   specifieke vorm van bedrijf - productie van prefab beton   2369   4.2  
      (sb-5)   specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf   494   3.2  
      (sb-10)   specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek   1091   4.1  
      (vm)   verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg   473   2  
      (sb-6)   specifieke vorm van bedrijf - Wgh-inrichting      
    • 2. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding   Bedrijf  
      (hv)   hovenier  
      (nb)   nutsbedrijf  
      (nv)   nutsvoorziening  
      (op)   opslag  
      (wt)   windturbine  
      (zo)   zend-/ontvangstinstallatie  
    • 3. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, textiel, schoeisel en lederwaren, en huishoudelijke artikelen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 3.1, sub a onder 1 en 2, gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven;
  • c. de gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 1% worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' want daar geldt het percentage dat op de verbeelding is weergegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  • e. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afstand tot zijdelingse perceelsgrens', want daar geldt geen minimale afstand;
  • f. de onderlinge afstand tussen de gebouwen mag niet minder dan 5 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afstand tussen gebouwen', want daar geldt geen minimale afstand;
  • g. de afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afstand tot weg', want daar geldt geen minimale afstand.

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  • b. op de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw is artikel 3.2.1, sub d van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning, die geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, mag niet meer dan 6 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 11 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' want daar gelden de maten zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.

3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien een bijgebouw geen onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, dan mag van het bijgebouw de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de totale oppervlakte van bijgebouwen die horen bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 45 m² bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)', want daar geldt de maximale hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)', want daar geldt de maximum hoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • c. per bouwvlak is één overkapping toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 5% van de oppervlakte van het bouwvlak;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  • f. wat betreft de situering van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is artikel 3.2.1, sub e van overeenkomstige toepassing.

3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de verkeersveiligheid;
    • c. de sociale veiligheid;
    • d. de goede milieusituatie; en
    • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

3.4 Ontheffing van de bouwregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    • b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
    • c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
    • d. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
    • e. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.1, sub e, f en/of g mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  • 2. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de verkeersveiligheid;
    • c. de sociale veiligheid
    • d. de milieusituatie; en
    • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 3. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

De opslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 3.2.1, sub e, f en g.

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën A en B, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, ten behoeve van de vestiging van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie C dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    • a. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 3.1, sub a onder 1 bedoelde bedrijven; en
    • b. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, sub a onder 2 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B.
  • 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, dit met inachtneming dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven, het afvoeren van soorten bedrijven en het wijzigen van de categorie-indeling van soorten bedrijven.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Tuin'. Met inachtneming van de volgende regels:
    • a. niet meer dan 1 woning per 300 m2 van het bestemmingsvlak 'Bedrijf';
    • b. de woningen dienen georiënteerd te zijn op de weg;
    • c. de voorgevel van de woning dient te staan in de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing;
    • d. de minimale perceelsbreedte per woning 14 m en de minimale diepte 23 m bedraagt;
    • e. de omvang en de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de omvang en goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
    • f. na wijziging is het bepaalde in artikel 12 'Wonen - 1' en artikel 9 'Tuin' van overeenkomstige toepassing;
    • g. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    • i. voldaan wordt aan alle geldende milieukwaliteitseisen, zo:
      • moet de kwaliteit van de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie; en
      • mag de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
      • moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij;
    • j. gegarandeerd is dat de door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald worden;
    • k. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 3. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2van toepassing.