Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol'

(plannummer: NL.IMRO.0202.965-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Met de komst van Natuurbegraafplaats Heidepol in 2012 is een plek tot stand gekomen waar mensen de kracht van de natuur kunnen ervaren; troost, rust en nieuwe inspiratie. Het biedt mensen de mogelijkheid van een laatste rustplaats in de natuur. Natuurbegraafplaats Heidepol is omgevormd van een gesloten landgoed met landbouwgrond en productiebos naar een open natuurgebied dat voor veel mensen bijzonder is en waar natuur de ruimte krijgt zich te ontwikkelen. Steeds meer mensen in de regio Arnhem hebben Heidepol en natuurbegraven leren kennen en waarderen.

Om ook in de toekomst op deze plek natuurbegraven aan te kunnen bieden is uitbreiding van Heidepol nodig. Daarvoor is er nu een kans door de omvorming van het landbouwperceel dat grenst aan de natuurbegraafplaats.

Voor de realisatie is een bestemmingsplanprocedure nodig. Met dit plan voor omvorming van het agrarisch perceel naar natuur met de mogelijkheid van natuurbegraven worden de landschappelijke, cultuurhistorische en belevingswaarden van het gebied versterkt en wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de natuurdoelen van Natura 2000-gebied de Veluwe.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied (uitbreidingsdeel van natuurbegraafplaats Heidepol) heeft een oppervlakte van circa 8 hectare en is op dit moment agrarisch in gebruik. Het grenst in het noorden aan de Otterloseweg, in het oosten aan de Koningsweg en in het westen aan de bestaande natuurbegraafplaats Heidepol. De begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en in figuur 1 weergegeven.

verplicht

Begrenzing plangebied (de bestaande natuurbegraafplaats is aangeduid met een rode stippellijn, het uitbreidingsperceel met een rode doorgetrokken lijn).

verplicht

Ligging plangebied (de bestaande natuurbegraafplaats is aangeduid met een rode stippellijn, het uitbreidingsperceel met een rode doorgetrokken lijn).

1.3 Natuurbegraven volgens Natuurbegraven Nederland     

Natuurbegraafplaats Heidepol maakt onderdeel uit van Natuurbegraven Nederland. Voor Natuurbegraven Nederland is een natuurbegraafplaats een openbaar toegankelijk natuurgebied waar mensen een laatste rustplaats in de natuur geboden wordt én waar iedereen zich welkom voelt om van de natuur te genieten en de kracht van de natuur te kunnen ervaren.

Natuurbegraven Nederland streeft ernaar de landschappelijke kwaliteit van de natuurgebieden te versterken door de eigenheid van het gebied als uitgangspunt te nemen voor de inrichting en het beheer. Natuurbegraven is een tijdelijke (neven)functie van het natuurgebied. Als de laatste natuurbegrafenis heeft plaatsgevonden verdwijnt de functie natuurbegraven en blijft de hoofdfunctie van een openbaar toegankelijk natuurgebied.

Tijdens de periode dat een natuurgebied gebruikt wordt als natuurbegraafplaats investeert Natuurbegraven Nederland in het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen die zorgen voor een versnelde natuurontwikkeling. De voorwaarden voor het uitvoeren van werkzaamheden op de natuurbegraafplaats zijn vastgelegd in een ecologisch werkprotocol (Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik).

De wijze waarop natuurbegraven conform Natuurbegraven Nederland wordt vormgegeven is uitgebreid beschreven in het Inrichtings- en beheersplan van Natuurbegraafplaats Heidepol.

In de planregels is geborgd dat maximaal 10% van het gebied met functieaanduiding natuurbegraafplaats daadwerkelijk gebruikt kan worden voor natuurgraven. Dit komt neer op maximaal 2.900 natuurgraven (Bijlage 2 Inrichting- en beheerplan).

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. De SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels. Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo en de Wet milieubeheer. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.5 Geldende plannen     

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol Arnhem' is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.

  • Buitengebied Arnhem Noord 2007 (vastgesteld op 23 januari 2008, onherroepelijk op 26 november 2008)
  • Facetplan parkeren (vastgesteld en onherroepelijk op 30 mei 2018).

1.6 Leeswijzer     

In het voorliggende bestemmingsplan wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk 4 en 5 worden resp. de ruimtelijke en milieutechnische aspecten beschreven. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 volgt de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Inleiding     

Het plangebied betreft een driehoekig perceel dat ligt ingesloten tussen de

Otterloseweg aan de noordzijde, de Koningsweg aan de oostzijde en de

Harderwijkerweg aan de zuidwestzijde. Aan de westzijde van het plangebied ligt de

huidige Natuurbegraafplaats Heidepol. Aan de zuidkant ligt het terrein van de

zorginstelling 's Koonings Jaght.

Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving tegen Nationaal Park de Hoge Veluwe. Het plangebied ligt geheel binnen Natura 2000-gebied de Veluwe, dat vooral gekenmerkt wordt door grootschalige oude loof- en naaldbossen en uitgestrekte droge heidevelden.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 8 hectare, waarvan 6,5 ha in agrarisch gebruik. Het overige deel is bosopstand. Het agrarisch perceel wordt door twee bosstroken geflankeerd (langs de Otterloseweg en de Harderwijkerweg) en is wisselend in gebruik als grasland en akker. Het agrarisch gebruik is intensief. Het agrarisch perceel bestond in 2018 uit grasland. Het omvatte een monotone, soortenarme raaigrasvegetatie. De bosstroken langs de randen bestaan deels uit loofhoutopstanden (beuk, zomereik, Amerikaans eik) en deels gemengde opstanden (bijmenging grove den). Het agrarische perceel betreft één van de open terreinen die in de ruimere omgeving van het plangebied binnen de bosopstanden voorkomen en draagt bij aan landschappelijke afwisseling in de omgeving.

verplicht

Foto van het plangebied

Met dit plan voor omvorming van het agrarisch perceel naar natuur met de mogelijkheid van natuurbegraven worden de landschappelijke, cultuurhistorische en belevingswaarden van het perceel versterkt en wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de natuurdoelen van Natura 2000-gebied de Veluwe.

2.2 Historische ontwikkeling     

Voor de uitgebreide beschrijving van de historische ontwikkeling wordt verwezen naar het Inrichtings- en beheerplan (Bijlage 2 van de regels). Navolgend is de ontwikkeling op hoofdlijnen beschreven.

Tijdlijn met ontwikkelingen in de geschiedenis op of in de buurt van het plangebied:

verplicht

Landgebruik en ontginning

Het ingrijpen van de mens heeft er toe geleid dat de oorspronkelijke natuurlijke vegetatie (oerbos) is verdwenen. Aan het einde van de 18e eeuw bestond een groot deel van de Veluwe uit open terrein met veel heide vegetaties en open zandvlaktes. Veel van de heidegronden werden in de loop van de 19e eeuw door de gemeente verkocht aan particulieren, met de verplichting om de heide te ontginnen naar landbouwgrond of bosgrond. Het plangebied is door de eeuwen heen in bezit gekomen van houthandelaren en grootgrondbezitters. De eigendommen werden veelal afgebakend door de plaatsing van grenspalen of door de aanplant van scheibeuken op wallen. Op de bestaande natuurbegraafplaats Heidepol zijn nog zulke elementen terug te vinden, maar op het uitbreidingsperceel niet. Tot het begin van de 20e eeuw bestond het plangebied uit een open heideterrein. Vanaf toen is het gebruik van het perceel vele malen gewisseld tussen bosbouw en heide. In de jaren '60 van de 20e eeuw is het perceel in gebruik genomen als landbouwgrond. In deze tijd is aan de noordzijde een houtsingel aangeplant. De houtsingels aan de andere zijden waren al aanwezig. Waarschijnlijk is rond deze tijd het perceel ook geëgaliseerd. De omliggende gebieden zijn in die tijd aangewezen en beschermd als natuurgebied. Rond 1995 is de houtsingel aan de oostzijde van het plangebied verwijderd voor de aanleg van een fietspad. In 2014 is de Veluwe, inclusief het plangebied, aangewezen als Natura 2000-gebied. Het plangebied is echter altijd in gebruik gebleven als landbouwgrond.

Stuwwallen en droogdalen 

In de voorlaatste Ijstijd werden grote delen van de Veluwe door landijs bedolven. Opstuwing vond plaats aan de randen van het landijs, zodat er stuwwallen van wel 100 meter hoog werden gevormd. Het plangebied ligt nu op de flank van een van deze stuwwallen en wordt gekenmerkt door een heuvelachtig karakter en hoge landschappelijke ligging. Door smeltende sneeuw en ijs werden aan het einde van de laatste ijstijd diepe stroomdalen gevormd. Dwars over natuurbegraafplaats Heidepol ligt zo'n droog stroomdal dat nu nog steeds duidelijk zichtbaar in het landschap ligt; het Papendal. Het plangebied ligt op de flank van een vertakking van het Papendal en heeft hoogteverschillen tot 3 meter. Door het ontdooien van permafrost kon water weer door de grofzandige bodem van de stuwwal indringen. Hierdoor voerden de diepe stroomdalen niet langer water en droogden op. Het Papendal en zijn vertakkingen veranderden in droge dalen zonder oppervlaktewater.

De kenmerkende stuwwallen en droogdalen zijn op dit moment ter plaatse van het uitbreidingsperceel bijna niet te zien en te ervaren. Op de bestaande natuurbegraafplaats kan het reliëf van het Papendal goed beleefd worden. Met de omvorming van het plangebied wordt ook op het uitbreidingsperceel dit kenmerkende reliëf beter zichtbaar en beleefbaar gemaakt.

Hanzesporen en Koningsweg

De huidige Harderwijkerweg is een restant van een oude, middeleeuwse verbinding tussen de Hanzesteden Harderwijk en Arnhem, zogenaamde Hanzewegen. In de omgeving van het plangebied zijn nog steeds restanten van oude karresporen zichtbaar die de ligging van deze middeleeuwse Hanzeweg markeren. In het centrale deel van het plangebied zijn deze sporen weggevaagd na de ontginning en ingebruikname als landbouwgrond, maar aan de randen in de houtsingels zijn ze nog steeds zichtbaar. De Hanzeweg was niet één vaststaand pad maar een bundel van karresporen. Pas later zijn deze wegen verhard en is de huidige ligging vastgelegd op de plek waar nu de Harderwijkerweg ligt. Landschappelijk gezien verbindt de Harderwijkerweg de bestaande natuurbegraafplaats met het plangebied.

Stadhouder Koning Willem III van Oranje liet op de Veluwe zogenaamde Koningswegen aanleggen. Deze wegen waren bedoeld om de jachtstoeten van het ene naar het andere jachtgebied te verplaatsen en om wild (voornamelijk roodwild) op te drijven. Zo ook nabij Heidepol. Tijdens recente veldstudies is ontdekt dat de originele Koningsweg dwars over het plangebied loopt en ook verder op Nationaal Park de Hoge Veluwe zichtbaar is. Later is er ten oosten een nieuwe verbindingsweg aangelegd die de naam Koningsweg heeft gekregen. De jachtweg verdween uit het landschap. Alleen relicten herinneren nog aan deze tijd.

De relicten van de oude hanzesporen en de Koningsweg die nog terug te vinden zijn op het perceel worden op het uitbreidingsperceel meer zichtbaar en beleefbaar gemaakt.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Arnhem. De gronden liggen direct ten zuiden van de Otterloseweg en ten noordwesten van 's Koonings Jaght. Het gebied behoort tot de Veluwe en grenst aan Nationaal Park de Hoge Veluwe. Het perceel is momenteel in agrarisch gebruik en wordt omgevormd naar natuur met de mogelijkheid tot natuurgraven.

Het uitgangspunt voor de hele Natuurbegraafplaats Heidepol is om de omvang van gebouwen en parkeerplaatsen te concentreren aan de randen van het plangebied. In de jaren na realisatie van de uitbreiding zal de locatie van de informatiegesprekken zich gaan verplaatsen van de bestaande natuurbegraafplaats naar het plangebied. Hierdoor dienen er enkele infrastructurele inrichtingsmaatregelen uitgevoerd te worden. Deze beperken zich tot de realisatie van een tijdelijk informatiecentrum en een jaarrond begaanbare half-verharde padenstructuur op het uitbreidingsdeel en vijf half-verharde bosparkeerplaatsen op de bestaande natuurbegraafplaats.

Op een natuurbegraafplaats worden plekjes veelal bij leven gereserveerd. Voor aankoop van een recht komen geïnteresseerden meerdere keren op de natuurbegraafplaats voor informatie. Deze gesprekken zijn persoonlijk en vragen de nodige privacy. Momenteel vinden de informatiegesprekken op de bestaande natuurbegraafplaats Heidepol plaats in het oude woonhuis. Het woonhuis zal, zoals opgenomen in het planvoornemen Heidepol, verbouwd worden tot een ceremonieruimte (zie Masterplan bijlage 1 Toelichting natuurbegraafplaats Heidepol).

In de jaren na realisatie van de uitbreidingslocatie van Heidepol zullen de informatiegesprekken zich gaan verplaatsen van de bestaande natuurbegraafplaats naar het uitbreidingsdeel. Daarvoor moet een nieuw informatiecentrum worden gerealiseerd. Het informatiecentrum krijgt een maximale oppervlakte van 125 m2 (goothoogte 3m en nokhoogte 6m) en wordt, om de openheid van het gebied zo veel mogelijk te bewaren, tegen de bestaande bosrand in het noordwesten van het plangebied gesitueerd. Het informatiecentrum zal na beëindiging van de functie natuurbegraven worden afgebroken en de materialen worden zoveel mogelijk hergebruikt. Het bebouwingsoppervlak op de bestaande natuurbegraafplaats wordt verkleind met 125 m2, zodat per saldo op natuurbegraafplaats Heidepol (bestaand + uitbreidingsdeel) geen sprake is van een toename in verhard oppervlak.

2.4 Verkeer en parkeren     

De verkeersaantrekkende werking en parkeervraag van de natuurbegraafplaats wordt gevormd door reguliere bezoekers van natuurgraven (nabestaanden) en door bezoekers van plechtigheden.

Op de bestaande begraafplaats is rekening gehouden met 30 parkeerplaatsen op eigen terrein. In geval van plechtigheden zijn op het terrein voldoende mogelijkheden om een grotere hoeveelheid auto’s op te vangen. Bijvoorbeeld door te parkeren langs de bestaande laan. Het aantal plechtigheden blijft na de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol gelijk. Dit betekent dat de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol geen extra verkeer genereert voor de plechtigheden.

De aanrijroute naar de natuurbegraafplaats blijft hetzelfde als in de bestaande situatie en loopt via de Harderwijkerweg langs het uitbreidingsdeel van de natuurbegraafplaats.

verplicht

Aanrijroute Natuurbegraafplaats Heidepol

In paragraaf 4.2 worden de verkeer en mobiliteitsaspecten van het uitbreidingsplan toegelicht.

2.5 Groenstructuur     

Het plangebied is omringd door natuurgebieden met hoge natuurwaarden en vormt geografisch gezien een verbindende schakel tussen deze natuurgebieden. Echter, de natuurwaarde en de kwaliteit van de verbindende ecologische functie van het plangebied zijn momenteel erg laag vanwege het huidige agrarisch gebruik. Er ligt een kans om de natuurwaarde en verbindende functie te versterken. Daarnaast ligt er een kans om het aanwezige reliëf en de historische waarden van het plangebied beter zichtbaar en beleefbaar te maken.

De bestaande monotone bosrand wordt omgevormd naar een goed-ontwikkeld soortenrijk loofbos (natuurtype N15.02 Dennen-, eiken- beukenbos). Aan de oostzijde van het plangebied worden drie houtsingels (landschapstype L01.02 Houtsingels) aangelegd, bestaande uit inheems gemengd bosplantsoen. Daarnaast wordt een start gemaakt met de omvorming van 47.000 m2 soortenarm agrarisch grasland naar heischraal grasland (natuurtype N11.01 Droog schraalland). Er worden circa 2 kilometer bosranden met brede mantel- en zoomvegetaties aangelegd (natuurtype N11.01 Droog schraalland).

Ten behoeve van natuurbegraven zal een informatiecentrum van 125 m2 en 5 halfverharde bosparkeerplaatsen worden gerealiseerd. Ook worden 1,6 kilometer halfverharde paden aangelegd, waarmee onder andere het oude historische tracé van de Koningsweg en oude Harderwijkerweg zichtbaar worden gemaakt.

Het natuurbeheer in het plangebied is gericht op het versterken van de natuur conform de natuurdoelen die gesteld zijn in het natuurbeheerplan Heidepol.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en de toepasselijke regelgeving. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Deze kaders zijn in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

In de onderstaande paragrafen wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het beleid. Uitzonderingen hierop betreffen de toetsing aan het verkeersbeleid, de Ladder voor duurzame verstedelijking en de milieu- en omgevingsaspecten. De toetsing van deze onderdelen is te vinden in de paragrafen 4.4, 4.5 en hoofdstuk 5.

3.2 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Wet natuurbescherming     

De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt sinds 2017 het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming zoals dat was neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De Wnb neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd. De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

Voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden) stelt de Wnb specifieke kaders. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn Veluwe en Rijntakken.

Het is verboden om zonder vergunning een project te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien het project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Alleen indien daaruit met zekerheid blijkt dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast, wordt de vergunning verleend. Als de zekerheid niet kan worden verkregen, dan kan een vergunning alleen worden verleend als er geen alternatieve oplossingen zijn, er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen (de zgn. “ADC-toets“). De beheerplannen – waarin de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden plaatsvindt en waarin de voor die gebieden te treffen maatregelen in samenhang worden beschreven – zijn kaderstellende instrumenten. Ingeval overeenkomstig het beheerplan wordt gehandeld is verzekerd dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding is.

Bescherming van soorten

De Wnb sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingsverdragen. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Alleen opzettelijk verrichte handelingen zijn strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen onder voorwaarden ontheffing verlenen van de verboden.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en Europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen; en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer en jacht en is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming, met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies komen te liggen.



Houtopstanden

De Wnb heeft geen betrekking op o.a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom en voor het dunnen van een houtopstand (zie verder artikel 4.1). Een houtopstand is een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte grond van tien are of meer, of die bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen; Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten (artikel 4.2). De rechthebbende zorgt voor het herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.



In de wet wordt evenwel een vrijstelling van de meldings- en de herbeplantingsplicht opgenomen, ingeval de houtkap plaatsvindt met het oog op natuurontwikkeling, met het oog op de aanleg of het onderhoud van brandgangen of overeenkomstig een door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode (artikel 4.4). Dat voorkomt onnodige lasten voor natuurbeheerders, bedrijven en overheden in gevallen waarin het belang het natuurbehoud genoegzaam is verzekerd.

Ten aanzien van het plan:

Door Bureau Waardenburg is een natuurtoets uitgevoerd (bijgevoegd als Bijlage 1) waarbij op basis van bronnen- en veldonderzoek is onderzocht of de uitbreiding van de natuurbegraafplaats effect heeft op beschermde natuurgebieden (Natura2000 gebieden), beschermde soorten (flora en fauna). In paragraaf 5.6 worden de conclusies van deze natuurtoets beschreven. Deze Natuurtoets is aan te merken als Voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming. Significant nadelige effecten kunnen op voorhand worden uitgesloten, waardoor geen Passende beoordeling nodig is. Uit de natuurtoets volgt dat de Wnb de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

3.2.1.2 Wet op de lijkbezorging     

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft ook voor dat een register wordt bijgehouden met een nauwkeurige aanduiding van de grafplekken.

Ten aanzien van het plan:

In de administratie van de Natuurbegraafplaats wordt een register bijgehouden van de exacte locatie van de reserveringen en de begravingen op de begraafplaats, omdat na verloop van tijd geen zichtbare herkenningspunten meer aanwezig zullen zijn op de plek van het graf.

3.2.1.3 Besluit op de lijkbezorging     

Het besluit op de lijkbezorging (3 mei 1991) regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van natuurlijke materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem. Zo zijn de veel gebruikte spaanplaatgrafkisten niet toegestaan.

Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven. De afstand van een graf tot aan de erfafscheiding dient ten minste één meter te bedragen.

Ten aanzien van het plan:

Bij de inrichting van de natuurbegraafplaats is rekening gehouden met de eisen in het besluit.

3.2.1.4 Inspectierichtlijn Lijkbezorging     

Deze inspectierichtlijn lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging.

Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zwavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

Ten aanzien van het plan:

Aan de adviezen in de inspectierichtlijn lijkbezorging wordt op Heidepol voldaan.

3.2.1.5 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De SVIR schetst het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Ten aanzien van het plan:

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. Het plan is niet in strijd met de SVIR.

3.2.1.6 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is om te komen tot een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Uit de definitie (niet limitatief) en ook uit de nota van toelichting behoren de bij het Bro blijkt dat de aanleg van natuurbegraafplaatsen niet aan te merken is als een stedelijke ontwikkeling: de activiteit maakt geen onderdeel uit van de definitie (gericht op bouwwerken) en uit de nota van toelichting op het Bro blijkt dat de regeling is gericht op het tegengaan van leegstand.

Ten aanzien van het plan:

De uitbreiding van de natuurbegraafplaats Heidepol kan niet worden aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland     

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op 5 juni 2018, is in werking getreden op 1 maart 2019. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. De provincie richt zich in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.

Met hulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland klimaatneutraal;
  • Klimaatadaptie: In 2050 is Gelderland klimaatbestendig;
  • Circulaire economie: Gelderland wil de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn;
  • Biodiversiteit: In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit van Gelderland;
  • Bereikbaarheid: In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme en duurzame manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal;
  • Economisch vestigingsklimaat: In 2050 haalt Gelderland maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten en zijn alle werklocaties in Gelderland ingericht;
  • Woon- en leefklimaat: Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal en passend bij de behoefte.

Ruimtelijk beleid

Het provinciaal belang ligt in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water, dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening.

Verkeers- en vervoersbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Hierbij wordt rekening gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er moet worden voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. De provincie streeft naar een op gezondheid gerichte benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregime met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de Omgevingsverordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Ten aanzien van het plan:

Het plangebied valt voor het grootste deel in de Groene ontwikkelingszone (GO) en een klein deel (aan de rand van het plangebied) valt binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het plangebied ligt ook in een grondwaterbeschermingsgebied. Zie verdere toelichting in navolgende paragraaf 3.2.2.2.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Het Actualisatieplan 6 Omgevingsverordening is in werking sinds 1 maart 2019 en wijzigt de geconsoliseerde Omgevingsverordening Gelderland van januari 2018. Het Actualisatieplan 6 Omgevingsverordening bevat een beleidsinhoudelijke actualisatie voor onder andere natuurbegraven, natuurcompensatie en grondwaterbescherming.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

verplicht

Uitsnede Kaart Regels Water en Milieu, Omgevingsverordening Gelderland

verplicht

Uitsnede Kaart Regels Natuur, Omgevingsverordening Gelderland

Ten aanzien van het plan:

De Omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels ten aanzien van de bescherming van grond- en drinkwater, het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO). Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO).

  • Bescherming van grond- en drinkwater:

Het is o.b.v. de Omgevingsverordening verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging op te richten. Het plangebied ligt echter op 1,2 km afstand van een grondwaterbeschermingsgebied.

Het plangebied ligt wel binnen een intrekgebied (een beschermingsgebied ten aanzien van grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor openbare drinkwatervoorzieningen kan zijn). In een intrekgebied is de winning van fossiele energie verboden. De aanduiding als intrekgebied geeft geen beperkingen voor (natuur)begraafplaatsen.

  • Bescherming van het Gelders Natuurnetwerk:

De Omgevingsverordening bevat instructieregels voor bestemmingsplannen ter bescherming van de GNN. In de GNN zijn geen andere bestemmingen dan natuur toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang (dit is in onderhavig plan niet het geval). De verordening bevat ook een instructieregel voor natuurbegraven in GNN onder voorwaarden voor gronden in het 'verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk'. Het plangebied is niet aangewezen als verkenningsgebied. Binnen het plangebied is de functie natuurbegraven niet toegestaan binnen de GNN. Het bestemmingsplan maakt in de GNN geen natuurbegraven mogelijk.

  • Groene ontwikkelingszone:

De Omgevingsverordening bevat instructieregels voor een bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken binnen de GO. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen zijn toegestaan als in de toelichting van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden verstrekt. Het agrarisch grondgebruik wordt omgezet naar de bestemming natuur met de tijdelijke functie natuurbegraven. Het plan betreft een uitbreiding van de bestaande natuurbegraafplaats, maar ter plaatse van het plangebied kan de activiteit natuurbegraven aangemerkt worden als een nieuwe kleinschalige ontwikkeling.

De te onderzoeken kernkwaliteiten worden uitputtend opgesomd in de verordening en het is verplicht om deze mee te nemen in het onderzoek. De kernkwaliteiten zijn per deelgebied beschreven in bijlage 5 van de Omgevingsverordening (tevens opgenomen in paragraaf 3.4.4). Op basis hiervan kan beoordeeld worden in hoeverre een geplande ingreep de kernkwaliteiten aantast. De kernkwaliteiten worden beschreven op het niveau van deelgebieden. Naast gebiedsspecifieke kernkwaliteiten zijn er ook algemene kernkwaliteiten: Tot de kernkwaliteiten behoren ook de milieucondities, die de voorwaarde vormen voor het voortbestaan van de natuur, de ecologische samenhang, de stilte. donkerte de openheid en de rust. Het benoemen van de milieucondities als kernkwaliteit betekent dat nieuwe plannen en projecten geen verslechtering van de milieucondities mogen veroorzaken. Daarnaast is het essentieel dat de aanwezige kwaliteiten ter plaatse van de geplande ingreep voldoende in beeld gebracht worden. Er dient beschreven en beoordeeld te worden in hoeverre de geplande ingreep deze kwaliteiten aantast en welke mitigerende en compenserende maatregelen mogelijk zijn.

Ten behoeve van de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol is door Bureau Waardenburg een Natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 1 Natuurtoets bij deze toelichting. In deze Natuurtoets is conform de Omgevingsverordening onderzoek gedaan naar aanwezige waarden in het gebied en de effecten van de uitbreiding. Navolgende toetsing aan de ontwikkelingsdoelen van de GO (schuin gedrukt) komt uit de Natuurtoets.

Het plangebied ligt in deelgebied 143 Papendal-Schaarsbergen. Voor de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn in bijlage 5 van de Omgevingsverordening voor dit deelgebied alleen ontwikkelingsdoelen geformuleerd.

Ontwikkelingsdoelen deelgebied 143 Papendal-Schaarsbergen:

  1. ontwikkeling en handhaven bos- en natuurrijk karakter en samenhang, in het bijzonder van de ontginningen: singels, ruigteranden en bosranden en -zomen: Er worden meer overgangen tussen bos en heide en heischrale vegetaties gecreëerd. De akker wordt omgezet in een natuurterrein bestaande uit heide en heischrale vegetaties met een beperkt extra bos- en boomopstanden. Bosranden krijgen een natuurlijke overgang met mantel- en zoomvegetaties. Het plan heeft een positief effect op dit ontwikkelingsdoel.
  2. vermindering barrièrewerking A12, A50, N224, N310, N311, N783, N785, N803 en spoorlijn: Het plan heeft geen effect op dit ontwikkelingsdoel.
  3. ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden; het plan voorziet in extra ontwikkeling van bosranden, maar dan naar droge heide en heischrale vegetaties met bijbehorende flora en vegetatie. Er worden geen overgangen naar cultuurgronden ontwikkeld of aangetast. Het plan heeft geen effect op dit ontwikkelingsdoel.
  4. ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen, en amfibieën: in de planontwikkeling is voorzien in biotopen voor reptielen en vlinders, maar niet voor amfibieën. Het plan heeft een positief effect op dit ontwikkelingsdoel.
  5. ontwikkeling landgoederen en hun cultuurhistorische patronen: De plannen houden rekening met het onderdeel zijn van een voormalig landgoed. Specifieke elementen van dit landgoed worden behouden of weer beter zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Het plan heeft een positief effect op dit ontwikkelingsdoel.
  6. ontwikkeling overige cultuurhistorische patronen en beheersvormen: Cultuurhistorische patronen worden behouden en mogelijk versterkt. Het plan heeft een positief effect op dit ontwikkelingsdoel.

Concluderend: Het plan heeft geen negatieve effecten op de GNN en GO. Het plan versterkt de kernkwaliteiten van de GO en er is geen sprake van verslechtering van de milieucondities. Het plan voldoet aan de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040     

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

Het plangebied maakt geen deel uit van een van de koersgebieden.

3.2.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Arnhem Noord 2007     

Het bestemmingsplan Buitengebied Arnhem-Noord is in 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem en is onherroepelijk sinds 26 november 2008. In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'agrarisch' en 'landschappelijke waarden'.

Gronden met de bestemming 'agrarisch' zijn bestemd voor: grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder niet wordt begrepen kwekerij of hoveniersbedrijf; onoverdekte voorzieningen ten behoeve van de paardensport; bedrijfswoning; wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer; alsmede voor het daartoe als zodanig op de plankaart aangegeven gebied voor: onverharde parkeervoorzieningen.

Gronden met de bestemming “landschappelijke waarden” zijn bestemd voor het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorische- en landschapswaarden;

Voor het afgraven of verlagen van de bodem, en voor het vellen en rooien van houtgewassen is binnen de bestemming 'bos' een aanlegvergunning noodzakelijk. Binnen de bestemming 'agrarisch' is voor het afgraven of verlagen van de bodem een aanlegvergunning noodzakelijk indien het een grondwaterbeschermingsgebied betreft of voor zover het plangebied tevens bestemd is voor het behoud van landschappelijke waarden.

verplicht

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Arnhem Noord 2007

Ten aanzien van het plan:

Ten behoeve van de uitbreiding van de natuurbegraafplaats moet de bestemming Agrarisch met landschappelijke waarden gewijzigd worden naar de bestemming Natuur met (tijdelijke) medebestemming natuur begraven.

Op 13 december 2016 is door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arnhem ingestemd met het standpunt dat ná de realisatie van een natuurbegraafplaats op de locatie Koningsoord én de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol in het noordelijk deel van de stad geen ruimte meer zal worden geboden aan nieuwe initiatieven voor natuurbegraven.

3.3 Welstandsbeleid     

3.3.1 Welstandsnota 2015     

3.3.1.1 Algemeen     

De Arnhemse Welstandsnota is in 2015 vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden. Vanuit het oogpunt dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid moeten passen in hun omgeving vormt de bestaande stad het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders. Hierna is een kaart met de onderverdeling van de gebieden opgenomen en worden de gebieden nader toegelicht.

verplicht
Welstandskaart 2015

Gebied met zware welstandstoets

Voor gebieden met een bijzondere kwaliteit, zoals de binnenstad of Geitenkamp, blijven strengere regels voor de welstand gelden. De regels zijn bedoeld om de bijzondere en karakteristieke kenmerken te behouden. Ze gelden voor alle gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied.

Gebied met lichte welstandstoets

In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – is het van belang dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

Gebieden zonder welstandstoets

In wijken met veel variatie in bouwstijl, in type woningen, oriëntatie van gebouwen op de openbare ruimte en dergelijke, worden aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen niet meer vooraf getoetst. Als een vergunning nodig is voor (ver)bouw dan blijven altijd de regels gelden die in het bestemmingsplan staan, zoals regels over grootte, bouwhoogte e.d. Maar de keuze voor materiaal, vorm en kleur is in deze gebieden vrij. De verantwoordelijkheid voor de invulling ligt bij de bewoners en eigenaren.



Welstand bij (her)ontwikkelingsopgaven

Voor grootschalige (her)ontwikkelingen is een aparte werkwijze voor de totstandkoming van plannen opgenomen. Bij dergelijke, vaak complexe, opgaven is het noodzakelijk om de kwaliteitsbewaking goed te organiseren. Kwaliteitsteams zijn daarvoor een gewaardeerd middel. Realisering van complexe plannen vindt vaak over een langere periode plaats. zo'n langere termijn vereist een flexibele houding ten opzichte van (de invulling van) de opgave. Door het proces rondom kwaliteit te organiseren en niet de criteria vooraf vast te leggen wordt in deze opgaven maximaal de ruimte geboden voor creativiteit terwijl goed blijft toegezien op de kwaliteit van de plannen voor de stad.

Door de inbreng van een kwaliteitsteam kan de regievoering op de kwaliteit van plannen, de samenhang tussen de deelprojecten en de samenhang met de omgeving /openbare ruimte gewaarborgd worden.

3.3.1.2 Toetsing aan de Welstandsnota 2015     

het plangebied ligt in een gebied zonder welstandstoets. Gelet op de welstandskaart geldt voor dit plangebied geen welstandstoets.

3.4 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daar wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.4.1 Geluid     

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Daarbij moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen daarvan voor geluidgevoelige objecten. Naast woningen zijn er nog een aantal andere geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen. In de wet staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken.

Het wettelijk normenstelsel kent voorts voorkeurswaarden en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er wettelijk geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).

Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.4.2 Luchtkwaliteit     

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen.

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

3.4.3 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

3.4.4 Groen en ecologie     

Natuurnetwerk Nederland (NNN)  

Het ruimtelijke beleid voor het NNN, voorheen de Ecologische hoofdstructuur, is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Het NNN is een belangrijk beleidsinstrument voor de bevordering en het behoud van biodiversiteit. Voor de realisatie hiervan zijn de provincies verantwoordelijk. Het NNN wordt planologisch beschermd. Dit betekent dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de wezenlijke kenmerken en de samenhang van het NNN; daarop wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Er geldt in het NNN het 'nee, tenzij'-regime. Als een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden. Eventuele nadelige effecten moeten worden gemitigeerd en de resterende schade moet worden gecompenseerd. Als een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Het NNN is in Gelderland is uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening.

verplicht

Uitsnede kaart Omgevingsverordening (Gelders Natuurnetwerk)

Groene ontwikkelingszone (GO)

Het GO is een gebied met een andere bestemming dan natuur dat ruimtelijk is vervlochten met het Gelders natuurnetwerk, waaronder weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone mag in beginsel geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk maken die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied.

Kernkwaliteiten GNN en GO

Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van het GNN en GO. De kernkwaliteiten zijn per deelgebied beschreven in bijlage 5 van de Omgevingsverordening. Op basis hiervan kan beoordeeld worden in hoeverre een geplande ingreep de kernkwaliteiten aantast. De kernkwaliteiten worden beschreven op het niveau van deelgebieden. Naast gebiedsspecifieke kernkwaliteiten zijn er ook algemene kernkwaliteiten: Tot de kernkwaliteiten behoren ook de milieucondities, die de voorwaarde vormen voor het voortbestaan van de natuur, de ecologische samenhang, de stilte. donkerte de openheid en de rust. Het benoemen van de milieucondities als kernkwaliteit betekent dat nieuwe plannen en projecten geen verslechtering van de milieucondities mogen veroorzaken. Daarnaast is het essentieel dat de aanwezige kwaliteiten ter plaatse van de geplande ingreep voldoende in beeld gebracht worden. Er dient beschreven en beoordeeld te worden in hoeverre de geplande ingreep deze kwaliteiten aantast en welke mitigerende en compenserende maatregelen mogelijk zijn.

Het plangebied ligt in deelgebied 143 Papendal-Schaarsbergen. In onderstaande tabel staan de kernkwaliteiten voor dit gebied.

verplicht

Tabel kernkwaliteiten GNN en GO, gebied 143 Papendal-Schaarsbergen

Zie verder de toelichting in paragraaf 3.2.2.2 en de toetsing en uitwerkingen in Bijlage 1.

Ten behoeve van de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol is door Bureau Waardenburg een Natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 1 Natuurtoets bij deze toelichting. In deze Natuurtoets is conform de Omgevingsverordening onderzoek gedaan naar aanwezige waarden in het gebied en de effecten van de uitbreiding en is dit per kernkwaliteit en ontwikkelingsdoel nader uitgewerkt.

Groenvisie 2017-2035

De Groenvisie gaat over het Groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen. Aan groen worden de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Daarbij valt te denken aan gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving.



De Groenvisie legt niet alleen het groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur, maar geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar juist versterken. Zij vormt daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen.

In de Groenvisie zijn de actuele Arnhemse regels groencompensatie 2017 opgenomen. Deze regels zijn van toepassing bij ruimtelijke ontwikkelingen waar groen en/of bomen verdwijnen. Uitgangspunt blijft dat de totale groenbalans in de stad neutraal moet blijven of toeneemt. Moet er toch groen verdwijnen, dan wordt dat gecompenseerd. Eerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de boomopstanden gestort in het Groenfonds. Het provinciale beleid met betrekking tot groencompensatie heeft betrekking op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk. Daar waar de provinciale compensatieregels gelden treden de gemeentelijke terug.

Ten aanzien van het plan:

Het plangebied ligt in het Veluws Plateau. Ambities en (ontwikkel)opgaven zien hier toe op het behouden en versterken van een groot en robuust natuurgebied, als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en Natura 2000, met grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Het plan versterkt deze waarden en is daarmee in overeenstemming met de ambities en (ontwikkel)opgaven in de Groenvisie.

Op het uitbreidingsdeel wordt ca. 8 ha agrarisch landbouwareaal omgevormd naar nieuwe natuur. Deze landbouwgrond bestaat nu uit soortenarm grasland dat vanwege het ontbreken van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden niet te beschouwen is als groen zoals bedoeld in de Groenvisie. Er verdwijnen geen bomen of ander groen. De totale groenbalans neemt toe. Ook de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden nemen toe.

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) blijft ongewijzigd. Voor de uitbreiding hoeft geen kapmelding te worden gedaan en bos-/groencompensatie is niet aan de orde. De uitbreiding van de natuurbegraafplaats heeft geen negatief effect op de bestaande wezenlijke waarden en kenmerken en het functioneren van het GNN. De uitbreiding van de heeft ook geen negatief effect op het kunnen behalen van de ontwikkelingsdoelen van het GNN en het GO.

Groencompensatie op basis van de gemeentelijke Groenvisie én het provinciale Gelders Natuurnetwerk is niet noodzakelijk en dus niet van toepassing op onderhavig plan.

3.4.5 Water     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 uit 2015. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. In de Waterwet uit 2009 zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Beleidslijn grote rivieren

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
  • ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Arnhem-Noord ligt bij het Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is opgenomen in het Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018)november 2015; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied;

  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    4. Bewustwording;

  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter bestendig te maken tegen zware regenbuien. Hiervoor worden tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken. Over alle plannen in de openbare ruimte wordt een waterscan gelegd.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die het functioneren van de waterkering beperken;
  • de aanwezige ruimte in het winterbed van de rivieren beschikbaar blijft voor het primaire doel; waterberging en waterafvoer.

3.4.6 Bodem     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011

3.4.7 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Erfgoedwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet (de opvolger van de Monumentenwet 1988) is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. Deze wet is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.



In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie' 

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering. Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Ruimtelijke opzet en structuur     

Op basis van de natuurvisie voor natuurbegraafplaats Heidepol en de landschaps-ecologische systeemanalyse van het plangebied is een ontwerp gemaakt voor het nieuw te realiseren natuurgebied.

Het gehele plangebied van circa 8 ha wordt omgevormd naar een natuurgebied bestaande uit een afwisseling van open delen met heischrale graslanden, heide en solitaire bomen en gesloten delen met gemengde loofbossen en bosranden met brede mantel- en zoomvegetaties. Het natuurgebied wordt toegankelijk voor recreanten en biedt ruimte voor natuurbegraven.

Het uitgangspunt is om de omvang van gebouwen en parkeerplaatsen in en om het plangebied terug te dringen en te concentreren aan de randen van het plangebied.

In de jaren na realisatie van de uitbreiding zal de locatie van de informatiegesprekken zich gaan verplaatsen van de bestaande natuurbegraafplaats naar het plangebied. Hierdoor dienen er enkele infrastructurele inrichtingsmaatregelen uitgevoerd te worden. Deze beperken zich tot de realisatie van een tijdelijk informatiecentrum en een half-verharde padenstructuur op het uitbreidingsdeel en vijf half-verharde bosparkeerplaatsen op de bestaande natuurbegraafplaats (op eigen erf). Het informatiecentrum krijgt een maximale oppervlakte van 125 m2 en wordt, om de openheid van het gebied zo veel mogelijk te bewaren, tegen de bestaande bosrand in het noordwesten van het plangebied gesitueerd. Het totale bebouwde oppervlak op de bestaande natuurbegraafplaats en het uitbreidingsperceel blijft echter gelijk. Dat betekent dat de bebouwingsmogelijkheden op bestaand Heidepol afneemt met 125 m2. Het gebouw zal na beëindiging van de functie natuurbegraven worden afgebroken en de materialen worden zoveel mogelijk worden hergebruikt.

Met de omvorming van het plangebied wordt een belangrijke impuls gegeven aan verbetering van de bestaande natuur- en landschapswaarden, worden de cultuurhistorische waarden van het gebied beter zichtbaar en beleefbaar gemaakt en blijft het open karakter van het gebied behouden.

De kernelementen van het ontwerp van het plangebied op een rij:

  • De intimiteit van het perceel wordt verhoogd door de ontwikkeling van geleidelijke overgangen tussen open gebieden en bos aan de randen van het plan gebied;
  • Het open karakter van het plangebied wordt behouden door op het centrale deel terughoudend te zijn met nieuwe beplanting;
  • De beleving van het open karakter van het plan-gebied voor zowel bezoekers als passanten wordt verbeterd zonder hierbij de intimiteit van het gebied te verliezen, door de aanleg van nieuwe wandelpaden en zichtlijnen vanuit de Koningsweg. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de bijzondere sfeer van Heidepol;
  • Er wordt een goede uitgangssituatie gecreëerd voor de realisatie van droge natuurtypen die typisch zijn voor Natura 2000-gebied de Veluwe; namelijk heischraal grasland (habitattype H6230) en oude eikenbossen (habitattype H9190). Hierdoor wordt tevens gezorgd voor een uitbreiding en verbinding van leefgebieden van bijzondere en zeldzame soorten gebonden aan de droge natuurtypen van Natura 2000-gebied de Veluwe zoals das, vliegend hert, nachtzwaluw en zandhagedis;
  • De overgangen tussen bos en open gebieden aan de randen van het plangebied bestaan uit brede, goed ontwikkelde, mantel- en zoomvegetaties en dragen bij aan uitbreiding en verbinding van leefgebied van soorten van Natura 2000-gebied de Veluwe;
  • De beleving van het karakteristieke droogdal, Koningsweg en de oude Harderwijkerweg wordt versterkt door de specifieke situering van de aan te leggen halfverharde paden op de rand van het droogdal, de afwisseling in graslanden, mantel- en zoomvegetaties en bos en door het terugbrengen van paden op het oude tracé van de Koningsweg en oude Harderwijkerweg;
  • De bestaande Harderwijkerweg wordt gebruikt als centrale natuurverbinding en recreatieve verbinding tussen de natuurbegraafplaats en het plangebied.

verplicht

Inrichtingsschets uitbreidingsdeel natuurbegraafplaats Heidepol

verplicht

Padenkaart uitbreidingsdeel natuurbegraafplaats Heidepol

4.2 Verkeer en mobiliteitsaspecten     

De verkeersgeneratie wordt bij de natuurbegraafplaats voornamelijk bepaald door de bezoekers. Deze bezoekers zullen er vooral zijn wanneer er plechtigheden plaatsvinden.

Voor de uitbreiding is in februari 2019 door adviesbureau Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 2 Verkeersonderzoek.

De volgende uitgangspunten zijn ten aanzien van de uitbreiding gehanteerd:

  • Alleen de bezoekers van de natuurbegraafplaats maken gebruik van de informatievoorziening. De informatievoorziening heeft geen aantrekkende werking van het overige verkeer;
  • Het aantal ceremonies blijft gelijk gemiddeld 2 per dag en in de worstcase situatie 3 per dag;
  • Het aantal natuurbegrafenissen per jaar blijft gelijk gemiddeld 250 per jaar en in de worstcase situatie 350 per jaar;
  • Er worden ten behoeve van de uitbreiding 5 half-verharde bosparkeerplaatsen gerealiseerd op de bestaande natuurbegraafplaats (op eigen erf);
  • De aanrijroute naar de natuurbegraafplaats blijft gelijk.

Met betrekking tot parkeren en de verkeersgeneratie zijn geen zaken geconstateerd die de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol belemmeren.

Parkeren (fiets)

Bij een jaarlijkse groei van 250 graven (en worst-case een eenmalige groei van 350 graven in één jaar) zijn voor de komende 10 jaar ten minste 3 extra fietsparkeerplaatsen nodig voor reguliere bezoekers. Gelet op het feit dat het bezoek per fiets veelal weersafhankelijk is, is het lastig te voorspellen wat het exacte aantal fietsparkeerplaatsen zal moeten zijn. Hierdoor is het wenselijk extra ruimte te reserveren voor fietsparkeerplaatsen, die gerealiseerd kunnen worden als het noodzakelijk blijkt.

Parkeren (auto)

Gelet op de parkeervraag voor de natuurbegraafplaats voor de komende 10 jaar en het parkeeraanbod voor de toekomstige situatie is geconstateerd dat met de vijf extra bosparkeerplaatsen voldoende parkeerplaatsen in het ontwerp zijn opgenomen.

verplicht

Locatie extra bosparkeerplaatsen op de bestaande natuurbegraafplaats (rode stip)

Verkeersgeneratie

Het aandeel extra verkeer op de aanrijroute naar de natuurbegraafplaats Heidepol is dermate laag dat dit geen significant effect heeft op de verkeersafwikkeling in het gebied.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

5.2 Geluid     

In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, de zogenoemde geluidgevoelige objecten. De natuurbegraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de inspectierichtlijn lijkbezorging is het advies opgenomen te streven naar een geluidbelasting van niet meer dan 40 dB(a). Doordat rondom het plangebied geen geluidhinder veroorzakende inrichtingen zijn gelegen is een dergelijk maximale geluidsbelasting haalbaar.

Ten aanzien van het plan:

De natuurbegraafplaats geeft nauwelijks geluidhinder voor gevoelige objecten in de omgeving. Het dichtstbijzijnde geluidgevoelig object is gelegen op ongeveer 65 meter. De ceremonies op het terrein zijn ingetogen, zoals bij begrafenissen gewoon is. De verkeersbewegingen zijn beperkt. Het aantal plechtigheden blijft na de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol gelijk. Dit betekent dat de uitbreiding van natuurbegraafplaats Heidepol geen extra verkeer genereert voor de plechtigheden. De uitbreiding in het aantal natuurgraven betekent een (beperkte) toename in reguliere bezoekers (nabestaanden). Een graf wordt gemiddeld twee keer per jaar bezocht (geconcentreerd binnen een half jaar). Regulier bezoek vindt verspreid over de dag plaats. Natuurgraven van 30 à 40 jaar oud worden over het algemeen niet meer (frequent) bezocht. De verkeersbewegingen door reguliere bezoekers zullen komende 10 jaar beperkt toenemen tot maximaal 24 auto's per dag.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

5.3 Luchtkwaliteit     

Het initiatief betreft de omvorming van landbouwgrond naar natuur en een uitbreiding van de natuurbegraafplaats. De uitbreiding resulteert in een toename in het aantal aanwezige natuurgraven en daarmee een toename van het aantal reguliere bezoekers. In het verkeersonderzoek in Bijlage 2 is een inschatting gemaakt van de toename van het aantal reguliere bezoekers in de komende 10 jaar. Uitgaande van een groei van 250 graven per jaar en het gegeven dat de reguliere bezoeken zich concentreren in een half jaar wordt ingeschat dat aan het einde van de tijdshorizon van 10 jaar verspreid over de dag 24 autobezoeken per dag plaatsvinden.

De uitbreiding leidt niet tot een toename van het aantal plechtigheden en ook niet tot een toename van het aantal natuurbegrafenissen per jaar. Bij een gemiddelde begrafenis worden maximaal 30 auto's op het terrein verwacht, met een maximum van twee plechtigheden per dag (worstcase 3 plechtigheden) (Bron: Toelichting Bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol, vastgesteld 26-09-2011).

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een NIBM-tool ontwikkeld. Hiermee kan de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kan worden vastgesteld en kan bepaald worden of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). De NIBM-tool gaat uit van worst-case omstandigheden. Navolgend de uitvoer van de berekening uitgaande van een toename van maximaal 48 verkeersbewegingen (door auto's van reguliere bezoekers).

verplicht

NIBM-tool versie 2018

(Note: het omslagpunt ligt in rekenjaar 2019 op 1.790 extra verkeersbewegingen)

Ten aanzien van het plan:

De beperkte toename in verkeersbewegingen ten gevolge van de uitbreiding draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Hiernaast heeft de uitbreiding van de natuurbegraafplaats geen effecten op de luchtkwaliteit. Verder onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

5.4 Hinder     

Met dit plan wordt omvorming van het agrarisch perceel naar natuur met de mogelijkheid van natuurbegraven mogelijk gemaakt.

Ten aanzien van het plan:

Het plan ziet niet toe op hindergevoelige activiteiten en ook niet op de realisatie van hindergevoelige objecten. Hinder ten gevolge van het plan kan worden uitgesloten.

5.5 Externe veiligheid     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

verplicht Uitsnede risicokaart Gelderland

Inrichtingen gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied

Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig.

Groepsrisico

Het aantal bezoekers van het plangebied is beperkt en de bezoekers zullen maar relatief kort in het gebied aanwezig zijn. Het aantal aanwezigen is daardoor dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt.

Kwetsbare objecten

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is gebaseerd op een aantal overwegingen die zijn ontleend aan de maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen in de samenleving die in het bijzonder moeten worden beschermd.

In de eerste plaats behoren objecten waar mensen doorgaans dag en nacht verblijven bijzondere bescherming te genieten (woningen). Daarnaast verdienen bepaalde groepen mensen uit hoofde van hun fysieke of psychische gesteldheid een bijzondere bescherming (kinderen, ouderen, zieken of psychisch kwetsbare personen). Naast de genoemde

maatschappelijke opvattingen is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gebaseerd op het aantal en de verblijftijd van groepen mensen en op de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden.

Het plan voorziet in de realisatie van een (tijdelijk) informatiecentrum. Dit object is gezien de kleine groepen mensen en de korte gemiddelde verblijftijd van deze groepen niet aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object.

Natuurbrand

Het plangebied is aangewezen als gebied waar een grote natuurbrand kan ontstaan. Een natuurbrand kan zich in een droge periode snel en onvoorspelbaar ontwikkelen. De meeste natuurbranden ontstaan door menselijk onvoorzichtig handelen of kwaadwilligheid. Soms is er sprake van natuurinvloeden. Het groepsrisico en het plaatsgebonden risico zal door de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats derhalve niet toenemen.

Explosieven

Door Van den Herik Sliedrecht is in het kader van het Bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol (vastgesteld 26 september 2011) reeds een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog op het landgoed Heidepol. Het betreffende onderzoek is uitgevoerd voor het gebied waar de huidige natuurbegraafplaats zich bevindt met een straal van 300 meter daaromheen. Het uitbreidingsdeel valt voor een groot deel binnen dit onderzoeksgebied (alleen de westzijde valt buiten het onderzoeksgebied). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat op landgoed Heidepol geen verhoogd risico is op het aantreffen van niet gesprongen CE en dat geen vervolgonderzoek nodig is. Het is aannemelijk dat deze conclusie op het hele landgoed Heidepol, en daarmee op het hele uitbreidingsdeel, van toepassing is.

Buisleidingen

Zie de toelichting in paragraaf 5.11.

Ten aanzien van het plan:

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het uitbreidingsplan. Nader onderzoek is niet nodig.

5.6 Groen en ecologie     

5.6.1 Kernelementen     

Het plangebied ligt geheel binnen Natura 2000-gebied de Veluwe, dat vooral gekenmerkt wordt door grootschalige oude loof- en naaldbossen en uitgestrekte droge heidevelden. Op circa 7,75 km ligt het Natura-2000 gebied Rijntakken. Gezien deze afstand en de aard van de ingreep zijn alleen effecten op Natura 2000-gebied Veluwe te verwachten. Verder ligt het plangebied grotendeels in de Groene Ontwikkelingszone (GO) en voor een klein deel in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Zie de uitwerking in paragraaf 3.2.2.2.

Met dit plan voor omvorming van het agrarische perceel naar natuur met de mogelijkheid van natuurbegraven wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de natuurdoelen van Natura 2000-gebied de Veluwe en van de leefgebieden die Heidepol nu al biedt. Er wordt een goede uitgangssituatie gecreëerd voor de realisatie van droge natuurtypen die typisch zijn voor Natura 2000-gebied de Veluwe. Hierdoor wordt ook gezorgd voor een uitbreiding en verbinding van leefgebieden van bijzondere en zeldzame soorten gebonden aan de droge natuurtypen van Natura 2000-gebied de Veluwe. De overgangen tussen bos en open gebieden aan de randen van het plangebied dragen bij aan uitbreiding en verbinding van leefgebied van soorten van Natura 2000-gebied de Veluwe.

De kernelementen van het plan

  • De intimiteit van het perceel wordt verhoogd door de ontwikkeling van geleidelijke overgangen tussen open gebieden en bos aan de randen van het plangebied;
  • Het open karakter van het plangebied wordt behouden door op het centrale deel terughoudend te zijn met nieuwe beplanting;
  • De beleving van het open karakter van het plangebied voor zowel bezoekers als passanten wordt verbeterd zonder hierbij de intimiteit van het gebied te verliezen, door de aanleg van nieuwe wandelpaden en zichtlijnen vanuit de Koningsweg. Hiermee wordt aangesloten bij de bijzondere sfeer van Heidepol;
  • Er wordt een goede uitgangssituatie gecreëerd voor de realisatie van droge natuurtypen die typisch zijn voor Natura 2000-gebied de Veluwe; namelijk heischraal grasland (habitattype H6230) en oude eikenbossen (habitattype H9190). Hierdoor wordt tevens gezorgd voor een uitbreiding en verbinding van leefgebieden van bijzondere en zeldzame soorten gebonden aan de droge natuurtypen van Natura 2000-gebied de Veluwe zoals das, vliegend hert, nachtzwaluw en zandhagedis;
  • De overgangen tussen bos en open gebieden aan de randen van het plangebied bestaan uit brede, goed-ontwikkelde mantel- en zoomvegetaties en dragen bij aan uitbreiding en verbinding van leefgebied van soorten van Natura 2000-gebied de Veluwe;
  • De beleving van het karakteristieke droogdal, Koningsweg en de oude Harderwijkerweg wordt versterkt door de specifieke situering van de aan te leggen half-verharde paden op de rand van het droogdal, de afwisseling in graslanden, mantel- en zoomvegetaties en bos en door het terugbrengen van paden op het oude tracé van de Koningsweg en oude Harderwijkerweg;
  • De bestaande Harderwijkerweg wordt gebruikt als centrale natuurverbinding en recreatieve verbinding tussen de bestaande natuurbegraafplaats en het plangebied.

Naast de kernelementen ziet het plan toe op:

  • Aanleg van circa 2.500 m2 houtsingels (landschapstype L01.02 Houtsingels), bestaande uit inheems gemengd bosplantsoen;
  • Omvorming van circa 16.500 m2 soortenarm bos naar inheems gemengd loofbos met beuk, zomereik en grove den (natuurtype N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos);
  • Omvorming van circa 47.000 m2 soortenarm, agrarisch grasland naar droog schraalland. (natuurtype N11.01 Droog schraalland, met waar mogelijk de variant heischraal grasland);
  • Aanleg van circa 2 kilometer bosranden met goed ontwikkelde mantel- en zoomvegetaties (natuurtype N11.01 Droog schraalland);
  • Aanleg van 1.100 meter half-verharde slingerende wandelpaden, waarmee alle delen van het plangebied te bereiken zijn. Deze wandelpaden hebben een terughoudend karakter. Alle paden hebben een beperkte breedte van 2 meter (behalve de oude Koningsweg).
  • Herstel van het tracé van de oude Koningsweg (3 meter breed) over een lengte van 275 meter en Hoge Harderwijkerweg (2 meter breed) over een lengte van 290 meter, tevens in halfverharding;
  • Realisatie van een tijdelijk informatiecentrum van maximaal 125 m2 op het uitbreidingsdeel en vijf half-verharde bosparkeerplaatsen op de bestaande natuurbegraafplaats. Voor het bosparkeren worden geen bomen gekapt.

5.6.2 Ecologisch werkprotocol     

Voor Natuurbegraven Nederland prevaleert natuur te allen tijde. Voor het gebruik en beheren van de natuurbegraafplaats Heidepol is een werkprotocol opgenomen. Het werkprotocol ziet er op toe dat de natuur voorop staat bij het natuurbegraven, waardoor er geen schade aan kwetsbaar habitat optreedt of bijzondere soorten nadelig effect ondervinden. Bij het delven van de natuurgraven wordt eerst de aanwezige vegetatie zorgvuldig opzij gezet om bij het sluiten van het graf weer ter plaatse te worden aangebracht. Daarnaast is er speciale aandacht voor het weer zorgvuldig in de juiste volgorde terugplaatsen van de verschillende bodemlagen. Hiermee blijft de oorspronkelijke vegetatie en bodemopbouw behouden. Het werkprotocol zorgt er ook voor dat er geen verstoring en of schade kan ontstaan aan kwetsbare flora en fauna. Een ter zake kundige ziet hier zoals voorgeschreven in het werkprotocol op toe. In de planregels is geborgd dat maximaal 10% van het gebied met functieaanduiding natuurbegraafplaats daadwerkelijk gebruikt kan worden voor natuurgraven. Dit komt neer op maximaal 2.900 natuurgraven.

In de natuurtoets, die als bijlage onderdeel uitmaakt van voorliggend bestemmingsplan, wordt geconcludeerd dat met deze werkwijze geen kwaliteitsverlies van de bestaande vegetatie optreedt. Het werkprotocol is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.

5.6.3 Natuurtoets     

Door Bureau Waardenburg is een natuurtoets uitgevoerd waarbij de effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor zover negatieve effecten aan de orde zijn, zijn maatregelen aangegeven om negatieve effecten op beschermde soorten en Natura 2000-gebieden te voorkomen of te verzachten. Deze natuurtoets is te beschouwen als de oriëntatiefase van de Passende beoordeling, zoals omschreven in de Wet natuurbescherming (de zogenaamde Voortoets).

Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO) en voor een klein deel in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) van deelgebied 143 Papendal-Schaarsbergen. Dit betekent dat het plan moet worden getoetst aan de Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland. In de natuurtoets is voor het GNN de 'Nee, tenzij-toets' opgenomen. De planologische bescherming van het GNN en de GO kent geen “externe werking” en ziet niet toe op plangebieden buiten het GNN en de GO. Voor ingrepen binnen het GNN en de GO waarvoor een bestemmingswijziging nodig is dient getoetst te worden of er een reële kans bestaat dat de voorgenomen ingreep een significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten, oppervlak en samenhang van het GNN en de GO.

De natuurtoets van Bureau Waardenburg is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting.

De conclusies in deze natuurtoets geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Wel worden een aantal aanbevelingen gedaan. Navolgend worden de conclusies uit deze Natuurtoets beschreven. Voor de nadere, inhoudelijke uitwerkingen wordt verwezen naar het rapport in de bijlage.

5.7.1.4 Toets Wet natuurbescherming - Natura 2000

Het plangebied ligt in het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit gebied is aangewezen voor inmiddels 19 habitattypen, 7 soorten van Bijlage II van de habitatrichtlijn en 10 broedvogelsoorten. De landelijke staat van instandhouding voor de habitattypen en soorten van Bijlage II varieert van matig tot zeer ongunstig.

Voor het merendeel van de habitattypen gelden verbeterdoelen. Een aantal habitattypen zijn zeer gevoelig voor stikstofdepositie. Ongeveer de helft van de habitats heeft over een oppervlak van >90% een matige tot sterke overschrijding van de stikstofbelasting. De kritische depositie wordt bij deze habitats met meer dan 70 mol N/ha/jaar overschreden.

Afstanden vanaf het plangebied tot nabij gelegen kwalificerende habitattypen:

  • Code H4030 Droge Heide: 50 meter
  • Code H6230 Heischrale graslanden: 200 meter
  • CodeH9190 Oude eikenbossen: 700 meter

verplicht

Ligging kwalificerende habitats Veluwe ten opzichte van het plangebied

Op termijn, bij verschraling en een juist beheer, heeft het agrarisch perceel binnen

het plangebied potenties voor de ontwikkeling van habitattypen als Droge heide en

Heischrale graslanden en daarmee ook als leefgebied voor diverse kwalificerende

soorten van bijlage II HR en broedvogelsoorten.

In de Natuurtoets van Bureau Waardenburg wordt geconcludeerd dat:

  1. Directe effecten als gevolg van de uitbreiding van de Natuurbegraafplaats Heidepol in de vorm van verlies van areaal of leefgebied door ruimtebeslag of verstoring door mechanische effecten niet aan de orde zijn.
  2. Indirecte effecten als gevolg van de uitbreiding als versnippering, verdroging, verstoring en verontreiniging niet aan de orde zijn.
  3. De inrichting en het gebruik van het uitbreidingsgebied leidt niet tot een toename in stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats. Hierbij is rekening gehouden met het beëindigen van het huidige landbouwkundige gebruik van het uitbreidingsperceel. De inrichting draagt bij aan het verlagen van de stikstofemissies en deposities binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de verder weg gelegen Natura 2000-gebieden wordt geen extra bijdrage van de uitbreiding aan de stikstofdepositie berekend. Effecten op alle overige Natura-2000 gebieden als gevolg van veranderingen in stikstofdepositie zijn dan ook uitgesloten.
  4. De uitbreiding niet leidt tot negatieve beïnvloeding van de bodem en van de grondwaterkwaliteit. Effecten op instandhoudingsdoelen voor habitats of leefgebieden van soorten daardoor zijn uitgesloten.

Negatieve effecten als gevolg van de uitbreiding van de Natuurbegraafplaats Heidepol op de

instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Omdat er geen sprake zal zijn van een verslechtering van habitattypen of leefgebieden of significante verstoring van aangewezen soorten wordt een passende beoordeling niet nodig geacht.

5.6.4 Toets Wet natuurbescherming - Natura 2000     

Het plangebied ligt in het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit gebied is aangewezen voor inmiddels 19 habitattypen, 7 soorten van Bijlage II van de habitatrichtlijn en 10 broedvogelsoorten. De landelijke staat van instandhouding voor de habitattypen en soorten van Bijlage II varieert van matig tot zeer ongunstig.

Voor het merendeel van de habitattypen gelden verbeterdoelen. Een aantal habitattypen zijn zeer gevoelig voor stikstofdepositie. Ongeveer de helft van de habitats heeft over een oppervlak van >90% een matige tot sterke overschrijding van de stikstofbelasting. De kritische depositie wordt bij deze habitats met meer dan 70 mol N/ha/jaar overschreden.

Afstanden vanaf het plangebied tot nabij gelegen kwalificerende habitattypen:

  • Code H4030 Droge Heide: 50 meter
  • Code H6230 Heischrale graslanden: 200 meter
  • CodeH9190 Oude eikenbossen: 700 meter

verplicht

Ligging kwalificerende habitats Veluwe ten opzichte van het plangebied

Op termijn, bij verschraling en een juist beheer, heeft het agrarisch perceel binnen

het plangebied potenties voor de ontwikkeling van habitattypen als Droge heide en

Heischrale graslanden en daarmee ook als leefgebied voor diverse kwalificerende

soorten van bijlage II HR en broedvogelsoorten.

In de Natuurtoets van Bureau Waardenburg wordt geconcludeerd dat:

  1. Directe effecten als gevolg van de uitbreiding van de Natuurbegraafplaats Heidepol in de vorm van verlies van areaal of leefgebied door ruimtebeslag of verstoring door mechanische effecten niet aan de orde zijn.
  2. Indirecte effecten als gevolg van de uitbreiding als versnippering, verdroging, verstoring en verontreiniging niet aan de orde zijn.
  3. De inrichting en het gebruik van het uitbreidingsgebied leidt niet tot een toename in stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats. Hierbij is rekening gehouden met het beëindigen van het huidige landbouwkundige gebruik van het uitbreidingsperceel. De inrichting draagt bij aan het verlagen van de stikstofemissies en deposities binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de verder weg gelegen Natura 2000-gebieden wordt geen extra bijdrage van de uitbreiding aan de stikstofdepositie berekend. Effecten op alle overige Natura-2000 gebieden als gevolg van veranderingen in stikstofdepositie zijn dan ook uitgesloten.
  4. De uitbreiding niet leidt tot negatieve beïnvloeding van de bodem en van de grondwaterkwaliteit. Effecten op instandhoudingsdoelen voor habitats of leefgebieden van soorten daardoor zijn uitgesloten.

Negatieve effecten als gevolg van de uitbreiding van de Natuurbegraafplaats Heidepol op de

instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Omdat er geen sprake zal zijn van een verslechtering van habitattypen of leefgebieden of significante verstoring van aangewezen soorten wordt een passende beoordeling niet nodig geacht.

5.6.5 Toets Wet natuurbescherming - beschermde soorten     

In de Natuurtoets van Bureau Waardenburg worden ten aanzien van soortenbescherming de volgende conclusies getrokken:

Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn:

  • Er zijn geen negatieve effecten op nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats.
  • Er zijn geen negatieve effecten op de staat van instandhouding van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats.
  • Bij werkzaamheden in de bosstroken in het broedseizoen kunnen nesten van broedvogels worden vernield of verstoord.

Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn:

  • Er zijn geen negatieve effecten op soorten welke zijn opgenomen in Bijlage II van de Habitatrichtlijn.
  • Er zijn geen negatieve effecten op de staat van instandhouding van soorten welke zijn opgenomen in Bijlage II van de Habitatrichtlijn.

Beschermingsregime andere soorten:

  • Negatieve effecten op verblijfplaatsen van hazelworm zijn niet uit te sluiten.
  • Er zijn geen negatieve effecten te voorzien op de staat van instandhouding van de hazelworm. De hazelworm is opgenomen op de Rode lijst als kwetsbaar. De verspreiding van de soort kent een negatieve trend. Op de korte termijn kan de inrichting tot natuurbegraafplaats een licht negatief effect hebben op het voorkomen van de hazelworm in het plangebied. Op de middellange termijn (na twee tot drie jaar na de inrichting) zal het plangebied duidelijk een meer geschikt leefgebied vormen voor de hazelworm. Hiermee zal de uitbreiding van de natuurbegraafplaats uiteindelijk geen negatief effect hebben op de staat van instandhouding van de hazelworm.
  • Negatieve effecten op verblijfplaatsen van egel en diverse muizensoorten zijn niet uit te sluiten. Dit betreft soorten waarvoor de provincie Gelderland een vrijstelling heeft afgegeven voor overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Er zijn geen negatieve effecten te voorzien op de staat van instandhouding van egel en de verschillende muizensoorten
  • Er zijn geen negatieve effecten op overige beschermde soorten.
  • Er zijn geen negatieve effecten op de staat van instandhouding van overige beschermde soorten.

5.6.6 Toets Wet natuurbescherming - houtopstanden     

Het plangebied omvat langs de randen bosstroken. In deze bosstroken zal plaatselijk

regulier omvormingsbeheer plaatsvinden en worden op beperkte schaal

geselecteerde bomen vrijgezet om hun ontwikkelingsmogelijkheden te verbeteren. Het

Inrichting- en beheerplan in Bijlage 2 geeft aan dat op deze wijze ook het tracé van de oude Koningsweg en de aansluiting op de Harderwijkerweg wordt geaccentueerd. Daarnaast zal in het kader van regulier beheer op verschillende plekken enige exoten en bomen in slechte

conditie worden verwijderd om versneld ruimte te maken voor natuurlijke bosverjonging. Er wordt geen oppervlakte bos gekapt. Aangezien er geen areaal bos wordt gekapt en er enkel sprake is van bosbeheer zijn de regels van hoofdstuk 4 van de Wnb niet van toepassing.

5.6.7 Toets Gelders Natuurnetwerk en GO     

In het uitbreidingsdeel blijft het Gelders Natuurnetwerk (GNN) ongewijzigd. Natuurbegraven wordt alleen ter plaatse van de Groene Ontwikkelingszone (GO) toegestaan. De uitbreiding van de natuurbegraafplaats heeft geen negatief effect op de bestaande wezenlijke waarden en kenmerken en het functioneren van het GNN. De uitbreiding heeft geen negatieve effecten op het kunnen behalen van de ontwikkelingsdoelen van het GNN én het GO. Omdat een landbouwperceel wordt omgezet naar natuur zijn er wel positieve effecten voor de GNN en de GO.

Zie voor de inhoudelijke beschrijving en toets aan de Omgevingsverordening en kernkwaliteiten de de Natuurtoets in Bijlage 1 en de toelichting in paragraaf 3.2.2.2 en paragraaf 3.4.4.

Op de bestaande natuurbegraafplaats worden vijf half-verharde bosparkeerplaatsen gerealiseerd, ter plaatse van de huidige GNN. De Omgevingsverordening staat in de GNN geen andere nieuwe functies dan natuur toe, omdat dit per definitie leidt tot verlies van oppervlakte natuur. In afstemming met de provincie Gelderland is ervoor gekozen om de begrenzing van de GNN en GO binnen de bestaande begraafplaats Heidepol aan te passen, zodat deze beter aansluit bij het huidige gebruik en betere bescherming biedt aan de aanwezige natuurwaarden. De bosparkeerplaatsen komen na wijziging van de begrenzing binnen de GO te liggen. Zie navolgende afbeeldingen.

De aanpassing van de begrenzing ziet toe op de volgende opppervlaktes.

  • 920,3 m2 GNN wordt GO
  • 7003,8 m2 GO wordt GNN

Het oppervlakte GNN wordt vergroot met 6.083,6 m2.

De beoogde herbegrenzing heeft de volgende voordelen;

  • Meer aaneengesloten GNN  gebied – minder versnippering
  • Grotere oppervlakte GNN
  • Betere bescherming van het gebied met de hoogste natuurwaarden
  • Voorzieningen worden geconcentreerd (gebouw, verkeer en parkeren), waardoor rust in het gebied wordt geborgd.  

Door de herbegrenzing is sprake van een kwantitatieve verbetering. Daarnaast blijven de kernkwaliteiten behouden en wordt de samenhang van het GNN verbetert.

verplicht
Huidige begrenzing GNN (groen) en GO (bruin)

verplicht
De voorgestane nieuwe begrenzing GNN (groen) en GO (bruin)

De vijf half-verharde bosparkeerplaatsen op de bestaande natuurbegraafplaats is na herbegrenzing van de GNN / GO een kleinschalige ontwikkeling binnen de GO. Er worden voor deze parkeerplaatsen geen houtopstanden gekapt. Gezien de aard en de (zeer beperkte) omvang van deze parkeerplaatsen kan aangesloten worden bij de toetsing van de uitbreiding aan de kernkwaliteiten van de GO in paragraaf 3.2.2.2 en kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkelingen passend zijn binnen de regels van de Omgevingsverordening.

5.7 Water     

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterplan de beleidsdoelstellingen voor het waterbeheer uitgewerkt. Centraal staat het streven naar schoon, levend en functioneel water en een optimale afstemming van het watersysteem op de ruimtelijke functies van het gebied. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van overlast zijn hierbij aandachtspunten.

Beschrijving watersysteem

Door de hoge ligging in het landschap wordt het plangebied gekenmerkt door de afwezigheid van oppervlaktewater. Door de grofzandige bodem infiltreert regenwater snel in de bodem. Om deze redenen bevindt het grondwater zich ver onder de voor planten bewortelbare zone; tussen de 12 en 19 meter onder het maaiveld. Planten die groeien in het plangebied zijn daarom voor hun watervoorziening afhankelijk van regenwater.

De bodem bestaat uit voornamelijk haarpodzolgronden (Hd30 en Hd21). Door hun topografisch hoge ligging en het grofzandige, grindhoudende materiaal waarin ze zijn gevormd zijn gronden zeer goed ontwaterd. Volgens de grondwatertrappen kaart uit de wateratlas van de Provincie Gelderland kent het plangebied grondwatertrap VII*, wat betekent dat de hoogste > 140 cm boven het maaiveld ligt en de laagste grondwaterschap >120 cm beneden maaiveld. Volgens de Altlas Gelderland is de GHG in het plangebied zelf 17,32 m beneden maailveld.

Wateroverlast

Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met 125 m2 door het tijdelijke informatiepunt. Het bebouwingsoppervlak op de bestaande natuurbegraafplaats wordt verkleind met 125 m2, zodat per saldo op natuurbegraafplaats Heidepol (bestaand + uitbreidingsdeel) geen sprake is van een toename in verhard oppervlak. Voor dit bouwwerk worden uitsluitend niet-uitlogende materialen gebruikt. Het (schone) hemelwater zal afvloeien en op eigen terrein in de bodem infiltreren (vasthouden op eigen terrein). Er is geen sprake van afwenteling van wateroverlast, er wordt voldaan aan de trita 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Extra maatregelen zijn dan ook niet nodig.

Grondwaterbeschermingsgebieden

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat het verboden is om in grondwaterbeschermingsgebieden begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging op te richten. Het plangebied is echter gelegen op 1,2 km afstand van een grondwaterbeschermingsgebied.

Grondwaterkwaliteit

Uit bekende literatuur en voorhanden zijnde veldonderzoek blijkt geen verslechtering van de kwaliteit van grondwater op te treden. Het niet is te verwachten dat als gevolg van begraven normoverschrijdende gehalten ontstaan in het grondwater. In de natuurtoets van Bureau Waardenburg (Bijlage 1 ) wordt nader op de effecten voor de grondwaterkwaliteit ingegaan. Bij de realisatie van het informatiepunt worden geen uitlogende en milieubelastende materialen gebruikt.

Om risico's tot een minimum te beperken worden maatregelen genomen zoals die worden voorgeschreven in het Besluit op de lijkbezorging. Dit betekent dat de graven minimaal 30 cm boven het gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) zullen moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 cm, dient de GHG 145 te zijn. Uit de kaart Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand van de wateratlas provincie Gelderland is ligt deze veel dieper. Verder wordt bij natuurbegraven voor de kist alleen gebruik gemaakt van niet schadelijke materialen.

Ten aanzien van het plan:

Het plan heeft geen effect op de waterhuishouding.  

5.8 Bodem     

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Binnen het plangebied wordt in het kader van de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd.

Binnen het plangebied zijn geen saneringen of ondergrondse olietanks, benzinepompinstallaties en dergelijke bekend. Wel ligt vlak langs de westelijke grens van het uitbreidingsperceel een grondwater restverontreinigingscontour . Deze grondwaterverontreiniging is afkomstig van het voormalige doorpompstation van olieproducten van defensie, ten westen van het plangebied. Dit terrein is gesaneerd. De verontreiniging van het grondwater zit 16 meter diep en heeft geen gevolgen voor het toekomstige gebruik van het uitbreidingsperceel, mits er geen grondwater wordt onttrokken of een KWO aangelegd wordt.

verplicht

Uitsnede kaart bodeminformatie (www.arnhem.nl)

Door het agrarische gebruik van dit perceel en de ontginning van de heide en bosopstanden op dit perceel in de periode 1950 -1965 is de toplaag van de bodem zeker tot 1 meter beneden maaiveld geroerd en is daar geen sprake meer van een oorspronkelijke bodemopbouw. Door het relatief korte periode van agrarisch gebruik en de moderne landbouwtechniek (gebruik kunstmest) die daarbij zijn toegepast is evenmin sprake van een dikke, goed ontwikkelde eerdlaag zoals op oude essen / enken. Het effect van een mogelijke bodemverstoring als gevolg van het gebruik als natuurbegraafplaats is daarom beperkt.

Ten aanzien van het plan:

Er wordt geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd. Het plan ziet niet toe op oppompen van grondwater en ook niet op de aanleg van een KWO. Het natuurbegraven vindt altijd boven het grondwaterpeil (GHG) plaatst. Nader bodemonderzoek is gezien de voorgenomen activiteiten niet noodzakelijk.

5.9 Cultuurhistorie en archeologie     

Op de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Arnhem heeft het plangebied, gelegen op de zuidelijke flank van de Veluwe een lage tot middelhoge archeologische verwachtingskans. Door KSP archeologie is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek bij de toelichting.

Op basis van het bureauonderzoek is de kans groot dat archeologische resten in de vorm van karrensporen binnen het plangebied aanwezig zijn van de oude Hanzeroute van Harderwijk naar Arnhem. Door de aanleg van natuurgraven op de natuurbegraafplaats kunnen delen van de karrensporen verloren gaan, maar de handelsroute als geheel wordt weinig aangetast. Bij het archeologisch onderzoek op de locatie van de huidige natuurbegraafplaats Heidepol is bovendien geconcludeerd dat de karrensporen zelf als niet behoudenswaardig kunnen worden aangemerkt. Op basis hiervan adviseert KSP Archeologie geen vervolgonderzoek ten aanzien van de Hanzeroute van Harderwijk naar Arnhem in het kader van de uitbreiding van de natuurbegraafplaats Heidepol. Deze conclusie geldt overigens niet voor de karrensporen die nog aan het maaiveld zichtbaar zijn in de bosstrook aan de rand van het plangebied. Vanwege de zichtbaarheid in het veld vormt het een tastbare herinnering en daarmee behoudenswaardig archeologisch relict.

In het ontwerp blijven de bosstroken en dus ook de karrensporen behouden. Hoewel de karrensporen een middelmatige archeologische waarde hebben, is de route wel van hoge cultuurhistorische waarde. Bij het ontwerp van de uitbreiding van de natuurbegraafplaats is rekening gehouden met deze cultuurhistorische waarde. Eén van de wandelpaden volgt de 19e eeuwse route van de Harderwijkerweg, waarmee deze route weer zichtbaar wordt gemaakt.

Voor het plangebied geldt verder een lage tot middelhoge verwachting op het voorkomen van begravingen en nederzettingsresten. Een grafveld wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van kringgreppels bijvoorbeeld in een langgerekt lijnelement (parallel aan het erosiedal) of meer in een vlak. Wanneer binnen het plangebied kringgreppels aanwezig zijn, kunnen deze door de aanleg van natuurgraven worden aangetast. Omdat de natuurgraven met een omvang van ca. 2,7 m2 per stuk verspreid over het terrein met een maximale dekkingspercentage van 10% komen te liggen, zal de aantasting van een mogelijk archeologisch grafveld beperkt zijn. Voor een nederzettingsterrein kan een vergelijkbare redenatie worden gevolgd. Wanneer natuurgraven verspreid binnen een nederzetting worden aangelegd, zullen grondsporen verdwijnen maar zal het nog wel mogelijk zijn om tot een reconstructie van de nederzetting te komen. Op basis van de beperkte aantasting en lage tot middelhoge verwachting adviseert KSP Archeologie voor de uitbreiding van de natuurbegraafplaats Heidepol geen vervolgonderzoek.

De bevoegde overheid (gemeente Arnhem) bekijkt de bodemverstoring als gevolg van natuurbegraven niet in de vorm van een verstoringsgraad, maar toetst deze aan de gemeentelijke verstoringsgrenzen. De totale oppervlakte/verstoring door natuurbegraven zal boven de gemeentelijke verstoringsgrenzen van respectievelijk 2.000 m2 (lage verwachting) en 500 m2 (middelhoge verwachting) uitkomen. Op basis daarvan blijft de onderzoeksplicht gehandhaafd. In het plangebied zal daarom een verkennend booronderzoek moeten worden uitgevoerd met een eventuele verdichting van het boorgrid (karterend) als de bodemopbouw daartoe aanleiding geeft. Daarnaast dient in het verkennend booronderzoek metaaldetectie te worden meegenomen vanwege een verwachting op resten uit de Tweede Wereldoorlog.

Ten aanzien van het plan:

Op basis van de beperkte aantasting en lage tot middelhoge verwachting adviseert KSP Archeologie voor de uitbreiding van de natuurbegraafplaats Heidepol geen vervolgonderzoek.

De bevoegde overheid (gemeente Arnhem) bekijkt de bodemverstoring als gevolg van natuurbegraven niet in de vorm van een verstoringsgraad, maar toetst deze aan de gemeentelijke verstoringsgrenzen. De totale oppervlakte/verstoring door natuurbegraven zal boven de gemeentelijke verstoringsgrenzen van respectievelijk 2.000 m2 (lage verwachting) en 500 m2 (middelhoge verwachting) uitkomen. Op basis daarvan blijft de onderzoeksplicht gehandhaafd. In het plangebied zal daarom een verkennend booronderzoek moeten worden uitgevoerd met een eventuele verdichting van het boorgrid (karterend) als de bodemopbouw daartoe aanleiding geeft. Daarnaast dient in het verkennend booronderzoek metaaldetectie te worden meegenomen vanwege een verwachting op resten uit de Tweede Wereldoorlog. Ten behoeve van het booronderzoek moet een conform KNA 4.1 plan van aanpak worden opgesteld. Hierin moet ook de aanvullende eis van de gemeente opgenomen worden.

5.10 Milieueffecten     

De uitbreiding van de natuurbegraafplaats wordt ingericht conform de Wet op de lijkbezorging, het Besluit op de lijkbezorging en de Inspectierichtlijn Lijkbezorging. Met name in het Besluit op de lijkbezorging en de Inspectierichtlijn Lijkbezorging zijn voorschriften en adviezen opgenomen ten aanzien van milieuhygiënische aspecten van een begraafplaats.

Uit onderzoek uitgevoerd door RIVM naar de samenstelling van het grondwater, oppervlaktewater en drainagewater bij 5 begraafplaatsen in samenwerking met de toenmalige Regionale Inspectie Milieuhygiëne Zuid-Holland en het Zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden (Brinkman et al., 1987; Honing et al., 1988) is geen meetbare vervuiling gebleken door medicijnen of andere stoffen die in de bodem terechtkomen.

Uit genoemde onderzoeken komt naar voren dat de milieueffecten van begraafplaatsen naar alle waarschijnlijkheid gering zijn. De milieueffecten van natuurbegraafplaatsen zijn daarnaast geringer dan van reguliere begraafplaatsen. Door inrichting van de natuurbegraafplaats conform het Besluit op de lijkbezorging en de Inspectierichtlijn Lijkbezorging worden eventuele milieueffecten van de natuurbegraafplaats voorkomen.

5.11 Kabels, leidingen en straalpaden     

Bij de aanleg van de natuurbegraafplaats dient rekening te worden gehouden met ondergrondse kabels en leidingen. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal daarom een KLIC-melding worden gedaan. Indien daartoe aanleiding bestaat, dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aan de noordzijde van het plangebied loopt een K2/K3 buisleiding.

  • K2: Hieronder vallen de gassen/vloeistoffen die een vlampunt hebben van 23 - 55 °C. Deze stoffen kunnen in een warme omgeving voldoende damp afgeven om tot ontsteking te kunnen komen.
  • K3: Hieronder vallen de gassen/vloeistoffen met een vlampunt van 55 - 100 °C.

verplicht

Ligging K2/K3 buisleiding (groene lijn)

Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de ondergrondse K2/K3 brandstofleiding, moeten onderstaande activiteiten binnen een afstand van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen (belemmerde strook) achterwege blijven:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting; (Zie Bijlage 1 voor lijst van planten die daar niet kunnen worden aangelegd);
  • het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • het verrichten van grondroerende activiteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • diepploegen;
  • het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair
  • het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • zware transporten over de K2/K3 brandstofleidingen heen.

Ten aanzien van het plan:

Behoudens de buisleiding zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante leidingen gelegen. In het plan is rekening gehouden met de aanwezige K2/K3 buisleiding. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen. De functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats' overlapt deze dubbelbestemming niet. Natuurbegraven binnen 5 meter van de buisleiding is hierdoor strijdig met het bestemmingsplan. Het plan ziet niet toe op het oprichten van bouwwerken of één van de andere voornoemde activiteiten binnen een afstand van 5 meter van de buisleiding.

 

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte etc.);
  3. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
  4. Vergunningplicht bepaalde werken en werkzaamheden.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat uitsluitend de antidubbeltelregel.

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels     

6.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
  • vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing;

6.3.3 Bestemming Bos     

De bestemming Bos ligt binnen de reeds bestaande Natuurbegraafplaats Heidepol dat wordt gereguleerd in het bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol (vastgesteld 26 september 2011). Teneinde te kunnen borgen dat er ook voor de uitbreiding van de begraafplaats voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn, wordt een klein deel van de gronden binnen de bestaande natuurbegraafplaats ingericht voor vijf parkeerplaatsen.

De systematiek van het vigerende bestemmingsplan bepaalt dat ter plaatse van de voorgenomen parkeerplaatsen, de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding wordt aangegeven. In de regels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' on- en of halfverharde parkeerplaatsen mogen worden aangelegd.

Door deze gronden, die vrijwel direct grenzen aan de uitbreiding van de begraafplaats, op te nemen binnen het bestemmingsplan Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol, wordt de aanleg van voldoende parkeervoorzieningen voor de uitbreiding van de natuurbegraafplaats mogelijk gemaakt.

6.3.4 Bestemming Maatschappelijk     

De bestemming Maatschappelijk is op genomen in dit bestemmingsplan vanwege de relatie tussen de bouwmogelijkheden voor gebouwen binnen de natuurbegraafplaats Heidepol én de uitbreiding van de natuurbegraafplaats. De bestemming Maatschappelijk maakt deel uit van het bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol (vastgesteld 26 september 2011). In dit bestemmingsplan is een bestemmingsvlak c.q. bouwvlak met de bestemming Maatschappelijk opgenomen, waarbinnen de ontvangstruimte van Natuurbegraafplaats is gereguleerd. Het bouwvlak ligt op de grens van het bestemmingsvlak. Het bestemmingsvlak heeft een omvang van 500 m2. De bestemming maakt het bouwen van gebouwen binnen het bestemmingsvlak mogelijk, zonder dat er een specifieke maximale oppervlakte is voorgeschreven. Op basis van deze regeling is derhalve de maximale toegestane bebouwde oppervlakte voor gebouwen 500 m2.

Uitgangspunt voor het toestaan van de bouw van een informatiecentrum binnen de bestemming Natuur in de uitbreiding van Heidepol, is dat de bouwmogelijkheden binnen de totale natuurbegraafplaats niet mogen worden verruimd. In de planregels is ter borging van dit uitgangspunt een direct verband gelegd tussen de bouwmogelijkheden binnen de bestemming Maatschappelijk en de bouwmogelijkheden binnen de bestemming Natuur: de gezamenlijke bebouwde oppervlakte voor gebouwen mag nooit meer bedragen dan 500 m2.

De bestaande bebouwde oppervlakte binnen de bestemming Maatschappelijk bedraagt ca 145 m2. De voorgenomen bouw van het informatiecentrum binnen de bestemming Natuur

heeft een bebouwde oppervlakte van 125 m2. In de regels is deze bebouwde oppervlakte gemaximaliseerd. Tezamen vallen de gebouwen ruimschoots binnen de maximale toegestane bebouwde oppervlakte.

Gebleken is dat de bestaande bebouwing binnen de bestemming Maatschappelijk, deels buiten deze bestemming is gelegen. Dit is een omissie die in onderhavige herziening is hersteld. Het bestemmingsvlak is zodanig verruimd, dat de bestaande bebouwing past binnen het bestemmingsvlak. Alhoewel het vlak daarmee iets wordt vergroot, blijft de maximale toegestane bebouwde oppervlakte zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol, te weten de omvang van het destijds vastgesteld bestemmingsvlak, zijnde 500 m2..

6.3.5 Bestemming Natuur     

Het overgrote deel van het plangebied is bestemd tot 'Natuur'. Binnen de bestemming Natuur is aan een deel van de gronden de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur-natuurbegraafplaats' toegekend. Binnen deze functieaanduiding wordt het delven van natuurgraven mogelijk gemaakt.

Natuurgraven worden aangelegd aan de hand van het ecologisch werkprotocol. Het werkprotocol maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan en ziet er op toe dat de natuur voorop staat bij het natuurbegraven, waardoor er geen schade aan kwetsbaar habitat optreedt of bijzondere soorten nadelig effect ondervinden.

Om het gebruik van de gronden als natuurbegraafplaats met behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden binnen het plangebied, te kunnen borgen, is het inrichtings- en beheerplan het 'inrichting- en beheerplan natuurbegraafplaats Heidepol- uitbreiding' opgesteld. Het inrichting- en beheerplan toont aan dat natuurontwikkeling en natuurbegraven op deze locatie op een zorgvuldige wijze kunnen samengaan.

De regels binnen de bestemming Natuur bevatten een vergunningplicht voor veel werken en werkzaamheden, die op zichzelf de waarden van het gebied zouden kunnen aantasten; indien de werken en werkzaamheden echter plaatsvinden ten behoeve van beheer, onderhoud en ontwikkeling conform het inrichtings- en beheersplan, bestaat er geen vergunningenplicht.

Als borging dat natuurbegraven een tijdelijke functie betreft en daarmee eindigt als actieve natuurbegraafplaats, kiest Natuurbegraven Nederland ervoor om de gronden die daadwerkelijk worden gebruikt voor natuurbegraven, te maximaliseren binnen het plangebied. Het percentage van de gronden gelegen binnen het bestemmingsvlak Natuur waar daadwerkelijk wordt gegraven, is maximaal 10%. Het borgt dat natuurbegraven daadwerkelijk een tijdelijke functie is, aangezien de grafrechten voor onbepaalde tijd worden uitgegeven en dat het natuurbegraven ten alle tijden ondergeschikt blijft aan de hoofdbestemming natuur.

Een tweede borging van de in het gebied voorkomende waarden vindt plaats door in de gebruiksbepaling het graven van natuurgraven, anders dan conform bij deze regels als bijlage opgenomen werkprotocol, als gebruik strijdig met het plan te achten. Het werkprotocol borgt op deze wijze een zodanige zorgvuldige uitvoer van het natuurbegraven, dat de functie natuurbegraven met de bestemming Natuur verenigbaar is. Om de toetsbaarheid zo eenduidig mogelijk te laten zijn, wordt verwezen naar specifieke paragrafen van het werkprotocol: het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 paragraaf 1 onder 2 van het in bijlage 1 opgenomen Werkprotocol gebruik en beheer; in deze passage van het werkprotocol staan de voor het behoud van de natuurwaarden belangrijke randvoorwaarden bij het delven van een natuurgraf.

Ook voor wat betreft het houden van een natuurbegraafceremonie, wordt in de regels verwezen naar het werkprotocol (hoofdstuk 2 paragraaf 2). Daarmee wordt voorkomen dat door het houden van ceremonies, er sprake kan zijn van aantasting van natuurwaarden.

Zowel het inrichtings- en beheersplan als het werkprotocol zijn als bijlagen opgenomen bij de regels en maken derhalve deel uit van het juridisch plan.

6.3.6 Dubbelbestemming     

Aan de uiterste rand van het plangebied ligt (een deel van) een ondergrondse brandstofleiding. De ondergrondse brandstofleiding is primair bestemd als brandstofleiding. De onderliggende bestemming is hieraan ondergeschikt.

De leiding ligt buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats'.

Voorts geldt voor zowel de gronden binnen de bestemming Maatschappelijk als voor de gronden gelegen binnen de bestemming Natuur, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (lage verwachting).

6.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie     

6.5.1 Financiële haalbaarheid     

Onderzoeken naar trends in de samenleving laten zien dat er behoefte bestaat om dichter bij de natuur te komen. Daarnaast wordt de wens naar verduurzaming van de maatschappij groter. Door TNS Nipo is onlangs een onderzoek gedaan naar de bekendheid met en de interesse voor natuurbegraven bij Nederlanders. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat 58% van de onderzoeksgroep bekend was met natuurbegraven en dat 16% geïnteresseerd was in een graf op een natuurbegraafplaats. De trends in de samenleving en het onderzoek van TNS Nipo laten zien dat er vraag is naar natuurbegraafplaatsen.

Dat er vraag is naar natuurbegraven blijkt uit de reeds bestaande natuurbegraafplaats Natuurbegraafplaats Heidepol. De bedrijfsvoering van 2012 tot heden bewijst dat de behoefte aan natuurbegraven ook in de praktijk aanwezig is. Naast een regionale functie, komen mensen vanuit heel Nederland naar natuurbegraafplaats Heidepol toe. Door een prijszetting die ligt tussen cremeren en traditioneel begraven in, is de natuurbegraafplaats een aanvulling op bestaande vormen van begraven. Daarnaast komt uit marktonderzoek naar voren dat vaak voor cremeren wordt gekozen om de nadelen van grafrechtverlenging en grafonderhoud door nabestaanden te vermijden. De natuurbegraafplaats is hiermee ook een goed alternatief voor deze groep. De genoemde argumenten en cijfers èn de stijging van het sterftecijfer in de komen jaren leggen een goede basis voor een gezonde bedrijfsvoering van de natuurbegraafplaats. Op basis van bestaande uitgangspunten is een dekkende exploitatie voorzien. In de exploitatiebegroting zijn voorzieningen opgenomen om het eeuwig durend beheer te waarborgen middels een beheersstichting.

6.5.2 Grondexploitatie     

Er zal een anterieure overeenkomst worden gesloten om de gemeentelijke kosten (plankosten) in vast te leggen. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderzinds verzekerd en hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg     

Bewonersoverleg

In het kader van het bewonersoverleg zijn de buren/omliggende terrreinbeheerders en betrokken organisaties uit de omgeving geconsulteerd. GroenForum, Koonings Jaght, Natuurmonumenten, Geldersch Landschap, Dorpsraad Schaarsbergen, NP Hoge Veluwe en snackbar de Pitstop. Er zijn geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan voorgelegd aan de reguliere overlegpartners, zoals provincie Gelderland.

Naar aanleiding van de opmerkingen is het bestemmingsplan op een aantal kleine punten gewijzigd. De indieners van de opmerkingen zijn per brief op de hoogte gesteld van de wijze waarop met hun opmerkingen is omgegaan.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van vrijdag 13 september 2019 gedurende een termijn van 6 weken (tot en met vrijdag 25 oktober 2019) ter inzage gelegen. Er zijn tijdens de inzagetermijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Vaststelling     

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding Natuurbegraafplaats Heidepol' is op woensdag 27 november 2019 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.

Regels     

bij het bestemmingsplan

'Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol'

(plannummer: NL.IMRO.0202.965-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol met identificatienummer NL.IMRO.0202.965-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bestaande bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.6 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.11 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.13 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 Extensieve recreatie     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen.

1.16 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.18 Natuurbegraafplaats     

Terrein dat deel uitmaakt van een natuur- en/of bosgebied, waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard en activiteiten van levensbeschouwelijke aard plaatsvinden in relatie tot het begraven van lichamen en/of bewaren van urnen. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van onbehandelde en/of onbewerkte natuurlijke materialen. Grafmonumenten zoals grafstenen, zerken of grafbeplanting zijn niet toegestaan, enkel een gedenkteken van vergankelijk natuurlijk materiaal.

1.19 Natuurgraf     

Daar waar daadwerkelijk feitelijk is gegraven voor het begraven van een lichaam of een urn ten behoeve van een eeuwigdurende grafrust.

1.20 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van geologische, bodemkundige, geomorfologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang (ecologie).

1.21 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen.

1.22 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Peil     

  1. Voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.).

1.24 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bos     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden (lanen);
  3. on- en halfverharde paden;
  4. indien dit als zodanig is aangegeven, tevens voor halfverharde parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. Het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. Het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  3. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem;
  4. Het bebossen en beplanten van de gronden;
  5. Het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  6. Het aanleggen van reservoirs;
  7. Het aanbrengen van rasters.
3.3.1 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 3.3 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
3.3.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en monumentale waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor levensbeschouwlijke doeleinden, zijnde een ontvangstruimte ten behoeve van de natuurbegraafplaats

met bijbehorende groen- en watervoorzieningen.

4.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
  2. De maximale bebouwde oppervlakte van gebouwen gelegen binnen deze bestemming mag tezamen met de bebouwde oppervlakte van gebouwen gelegen binnen het bouwvlak als bedoeld in 5.2.2,nooit meer bedragen dan 500 m2 .

Artikel 5 Natuur     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, ontwikkeling en of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden;
  2. halfverharde en onverharde paden en wegen;
  3. extensieve recreatie;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1', een natuurbegraafplaats;
  5. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een hoogte van 1,5 m.

5.2.2 Gebouw     

Binnen deze bestemming is maximaal één gebouw, in de vorm van een informatiecentrum ten behoeve van de natuurbegraafplaats, toegestaan, waarbij voldaan wordt aan de volgende regels:

  1. het gebouw is uitsluitend toegestaan binnen het als zodanig aangeduide 'bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 125 m2, met dien verstande dat de maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte van gebouwen binnen deze bestemming Natuur en de bestemming Maatschappelijk tezamen, nooit meer mag bedragen dan 500 m2;
  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Strijdig gebruik     

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten)

gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:

  1. het graven van natuurgraven buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur- 1';
  2. het graven van natuurgraven binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1' voorzover de gezamelijke oppervlakte natuurgraven meer dan 10% van het bestemmingsvlak met de bestemming Natuur bedraagt;
  3. het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 paragraaf 1 onder 2 van het in bijlage 1 opgenomen Werkprotocol gebruik en beheer;
  4. het houden van een natuurbegraafceremonie indien dit plaatsvindt in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van het in bijlage 1 opgenomen Werkprotocol gebruik en beheer.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van beplantingen;
  3. Het afgraven van de bodem;
  4. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem;
  5. Het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  6. Het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  7. Het aanbrengen van rasters.
5.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 5.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen;
  3. werken ten behoeve van onderhoud, beheer en ontwikkeling van het natuurgebied en de natuurbegraafplaats, conform het bepaalde in hoofdstukken 5, 6.en 7. van het 'Inrichtings- en beheerplan Uitbreiding Heidepol' opgenomen als Bijlage 2 Inrichtings- en beheerplan van deze regels;
  4. het graven van natuurgraven, indien en voorzover het graven geschiedt conform hoofdstuk 2 paragraaf 1 onder 2 van het in bijlage 1 opgenomen Werkprotocol gebruik en beheer.
5.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in de vorm van het schrappen van het bouwvlak binnen de bestemming Natuur, mits:

  1. er aantoonbaar geen behoefte meer is aan een informatiecentrum, vanwege de voltooiing van de natuurbegraafplaats;
  2. het bestaande gebouw is gesloopt.

Artikel 6 Leiding - Brandstof     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), mede bestemd voor het transport van vloeibare brandstoffen aardgas door een hoofdtransportleiding.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2,00 meter ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoofdtransportleiding;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveua door ontgronding of ophoging
  3. het verrichten van grondroerende activiteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. het aanbrengen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  9. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  10. zware transporten over de brandleiding heen.
6.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 6.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en

werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
6.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de

uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie (lage verwachting)     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 2000 m2 bedraagt;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is voorts mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  2. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 7.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
7.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in artikel 7.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 2000 m2 of een omvang van 2000 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 2000 m2 en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte en de maximum goothoogte, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 9.1 mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      • voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      • voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Parkeren     

  1. Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Arnhemse beleidsregels voor parkeren daartoe opgenomen normen.

    Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking.

12.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

12.3 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 12.1 en 12.2:

  1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of
  2. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

13.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

13.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan     

Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding natuurbegraafplaats Heidepol.