|
De Staat der Nederlanden heeft in 2012 de voormalige marechausseekazerne aan de Thomas à Kempislaan in Arnhem aan derden verkocht. Dit in verband met het beëindigen van de huisvestingssituatie van de marechaussee als gevolg van vertrek naar een nieuwe huisvestingslocatie in Zevenaar. De nieuwe eigenaren van dit pand hebben het plan opgevat om - met behoud van het monumentale karakter van de hier aanwezige gebouwen - deze panden weer een nieuwe functie te geven aan hiervoor belangstelling tonende marktpartijen.
Tevens hebben zij plannen om het bestaande, op het terrein meest oostelijk gelegen legeringsgebouw te amoveren en op dezelfde plek beperkte nieuwbouw te realiseren. Het is echter ook niet uitgesloten dat dit legeringsgebouw gehandhaafd blijft om vervolgens hierbinnen “gemengde” functies” te realiseren. Ook wenst men ten oosten van de bestaande dienstwoning aan de Vijverlaan 16 nog twee woningen te bouwen ter verdichting van het bestaande “woonlint” langs de Vijverlaan.
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de weg de Thomas à Kempislaan, ten westen van de Geert Grootestraat en ten noorden van de Vijverlaan. In dit gebied bevinden zich alle gebouwen van de voormalige marechausseekazerne.
figuur 1 begrenzing plangebied in rood aangegeven
Het bestemmingsplan voormalige marechausseekazerne Arnhem is een herziening van het geldende bestemmingsplan Sonsbeekkwartier-Vogelwijk. Dit bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Arnhem op 25 februari 2008 vastgesteld en door gedeputeerde staten van Gelderland op 15 juli 2008 goedgekeurd.
figuur 2 geldend bestemmingsplan Sonsbeekkwartier-Vogelwijk
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen.
Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit bestemmingsplan is conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
De marechausseekazerne is in 1913/1914 gebouwd. In het noordelijk deel waren de gebouwen voor de bedrijfsvoering gericht op de Thomas à Kempislaan. Het ging hierbij om het hoofdgebouw, de paardenstal en de hoefsmederij. Tevens werden op het achtererf een aantal ondergeschikte bouwwerken, zoals een berging, een mestbak en hondenhokken gebouwd. In het hoofdgebouw waren de burelen van de districtstaf, de brigadestaf en de woning van de commandant ondergebracht.
Op het hogere deel van het perceel, die aan de Vijverlaan was gelegen, werden een achttal dienstwoningen voor gehuwde marechaussees ingericht. Hierbij werd rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van vier dienstwoningen. In 1977 zijn de oorspronkelijke dienstwoningen gesloopt en vervangen door een districtsgebouw en zes dienstwoningen. Deze dienstwoningen zijn in het recente verleden door het Rijk allemaal afgestoten.
De voormalige Marechausseekazerne bestaat uit drie historische en te handhaven gebouwen, te weten het hiervoor reeds genoemde hoofdgebouw, de paardenstal en de hoefsmederij. Naast deze monumentale gebouwen staan op het terrein nog het legeringsgebouw en de kantoorvilla aan de Vijverlaan.
Het gehele terrein was van oorsprong in gebruik bij slechts één gebruiker, namelijk de Koninklijke Marechaussee. De buitenruimte was hierbij ondersteunend voor het gebruik door de marechaussee in verband met het houden van exercities en appèls, paardrijden op de open rijbaan en van het verzorgen van paarden in de open buitenlucht. Hierdoor vormde het totale gebied een ruimtelijke en functionele eenheid door de aankleding met doorlopende bestrating, hagen en plantsoentjes met struikgewas.
Wat betreft de groenstructuur kan worden opgemerkt, dat op het terrein een aantal karakteristieke loofbomen staan. Daarnaast staat langs de Thomas à Kempislaan een boomgroep die tevens als erfscheiding fungeert. Hiermee krijgt het binnengebied een groen karakter waardoor een verbinding ontstaat met de groene laanstructuur van de Thomas à Kempislaan en het ten noorden gelegen park Klarenbeek en de uitlopers van de Veluwe.
De voormalige marechausseekazerne ligt ruimtelijk gezien in een overgangsgebied van verschillende stedenbouwkundige deelgebieden. In de eerste plaats grenst deze kazerne aan het park wat een beëindiging van één van de “groene vingers” van de Veluwe in Arnhem vormt. Aan de westkant van het voormalige kazerneterrein liggen de Mussenwijk en de Patriumoniumbuurt-Vogelwijk. Deze beide wijken vallen onder het beschermde stadsgezicht. Ten zuiden van het complex bevindt zich de oude woonwijk Klarendal en in oostelijke richting gaat de Thomas à Kempislaan over in de Huijgenslaan. Aan de noordkant van deze laan liggen de dertiger jarenwijken Angerenstein en Paasberg.
Verder bevindt zich aan de noordkant van het park een woon-zorgcomplex, welk complex aan de noordzijde door de Monnikensteeg wordt begrensd en waarvan villa's op ruime kavels zijn gelegen alsmede de nieuwe wijk Monnikenhuizen.
Wat betreft de bereikbaarheid is de Thomas à Kempislaan gelegen nabij de Rosendaalseweg, één van de invalswegen naar het centrum van Arnhem.
Hierbij de is voormalige marechausseekazerne gelegen tussen twee wegen die als het ware loodrecht op de Rosendaalseweg staan, namelijk de Thomas à Kempislaan en de Vijverlaan. De Thomas à Kempislaan vormt zodoende een dwarsverbinding met de Hommelseweg en de Rosendaalseweg.
figuur 3 luchtfoto Thomas à Kempislaan en omgeving
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven, voor zover belangrijk, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. De weerslag van dit beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen met een doorvertaling ervan naar de verbeelding en de regels.
Rijksbeleid
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012). De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten.
In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze “ladder” kent de volgende afwegingsmomenten.
Provinciaal beleid
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De bijbehorende regels moeten nog door Provinciale Staten als de Omgevingsverordening worden vastgesteld.
In de Omgevingsvisie wordt aangegeven dat de provincie en haar partners streven naar krachtige steden en vitale dorpen. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan gaat uit van een functiewijziging van een voormalige kazerne naar een locatie waar een combinatie van wonen en werken wordt mogelijk gemaakt. Hierbij wordt de bestaande bebouwing van de kazerne behouden. Deze ontwikkeling is goed voor de leefomgeving en wordt uitgevoerd met respect en aandacht voor cultuurhistorie. Hiermee voldoet deze ontwikkeling aan de Omgevingsvisie Gelderland.
Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en in gang zetten van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In dit kader is van belang de nieuwe structuurvisie Arnhem 2020-2040, die de raad op 12 december 2012 heeft vastgesteld.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Ook agendeert de structuurvisie drie op te stellen uitwerkingen: Stad aan de rivier, Wijkvernieuwing in Zuid en Duurzame energie. De structuurvisie bevat een typologie van de bestaande ruimtelijke milieus in de stad met de karakteristieken die van belang zijn bij ruimtelijke ingrepen in dat milieu. Het plangebied van het bestemmingsplan maakt deel uit van een ruimtelijk milieu, getypeerd als: "Stad van tuinwijk en landschap".
De ruimtelijke kenmerken daarvan zijn de volgende:
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig (2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft hiernaar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar:
De gemeente Arnhem heeft haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan Arnhem 2000-2010 (SVVP). De essentie ervan is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels voor toepassing van de bouwverordening (vastgesteld december 2011).
Voor het bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Volgens het categoriseringsplan wordt de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet.
Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen. In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen.
De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen. De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft, dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties.
Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde). Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied.
In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is, neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingkwaliteit toe.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit) in werking getreden. Hierin zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor wat betreft een zestal stoffen. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is ingetrokken. Op grond van de luchtkwaliteitseisen moet de luchtkwaliteit bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen in de afwegingen worden betrokken.
Om niettemin bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen doorgang te laten vinden die geen of nagenoeg geen invloed op de mate van luchtverontreiniging hebben, is er een algemene maatregel van bestuur opgesteld waarbij het begrip “niet in betekenende mate” is geïntroduceerd. (Besluit NIBM).
Hierin zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op een lijst van categorieën van gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat hier dan onder andere om kantoor- en woningbouwlocaties.
In Arnhem is het beleid op het gebied van luchtkwaliteit vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt deze nota zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK 2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden.
Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen, waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder - en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
In het kader van het beoordelen van dit bestemmingsplan of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, moet ook worden gekeken of en in hoeverre het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voor dit plan relevantie heeft.
In dit besluit worden twee categorieën van risicogevoelige objecten onderscheiden, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voorts geeft dit Besluit de waarden weer voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten, waarbij tevens het begrip “plaatsgebonden risico” wordt gehanteerd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting.
Het gemeentelijk beleid wordt omschreven in het in 2005 vastgestelde beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008. In 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad wordt gestreefd naar het niet doen toenemen van de risico's.
Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
Voor dit gebied - die bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt - is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
Voor een nadere uitwerking met betrekking tot dit toetsingskader wordt verwezen naar hoofdstuk 5.5
Natura 2000
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998.
De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de doelstellingen tot instandhouding van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn drie beschermingscategorieën:
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In het Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 uit 2004 streeft de gemeente Arnhem er naar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen. Hierbij moet wel voldoende ruimte voor de wensen van gebruikers zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden.
In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk.
Andere punten zijn: alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is en waarbij natuur en gebruik op elkaar zijn afgestemd; barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones
en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen
zijn doelsoorten gekoppeld. Het Groenplan bevat tevens een beleidsvisie en een uitwerkingsdeel
met concrete streefbeelden voor verschillende gebieden en wijkkaarten. In de streefbeelden
is de visie uitgewerkt voor verschillende gebiedstypen in de stad.
Op de wijkkaarten wordt daarnaast het onderscheid aangegeven tussen structureel en
flexibel wijkgroen. Dit is onder meer van belang in het kader van de uitgifte van
snippergroen, het verlenen van kapvergunningen en het toepassen van groencompensatie.
Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015 uit 2009. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in drie nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid het hemelwater niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
In de eerste plaats voor onttrekkingen voor drinkwaterwinning. In de tweede plaats voor onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen en tot slot voor koude- en warmte opslag (KWO) en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³ per jaar.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening met het vigerende beleid van waterschap moet houden. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerplan 2010-2015 en de keur en de legger van het waterschap. Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Gemeentelijk rioleringsplan (2009-2013)
Dit in 2008 door de raad vastgestelde plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
Waterbeheerplan Arnhem (2010-2015)
De gemeente Arnhem en haar waterpartners hebben dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld, welk plan door de gemeenteraad in 2009 is vastgesteld. In 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen daartoe een intentieovereenkomst ondertekend.
Dit waterplan is op vier hoofddoelstellingen gebaseerd.
Samenvattend kan worden gezegd, dat het uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is, dat de planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Rijksbeleid
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn de volgende.
Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard blijven en beheermaatregelen moeten worden genomen om dit te bewerkstelligen. In de ruimtelijke ordening moet al in zo'n vroeg mogelijk stadium met de archeologie
rekening worden gehouden. Bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is. Inmiddels is het verdrag in de Monumentenwet 1988 vertaald.
Provinciaal beleid
Het uitgangspunt van de nota Belvedère “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie voor de ruimtelijke omgeving biedt, kiest de provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Het streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.
Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden. Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als:
Voor archeologisch waardevolle gebieden en voor beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis. Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren worden een aantal strategieën ingezet. Deze zijn het behouden door ontwikkelen, het behouden door beschermen, adviseren, stimuleren en verleiden en tot slot kennis verwerven en verspreiden.
De gemeente heeft in verband met de plannen van de dienst Domeinen om de marechausseekazerne te verkopen in 2010 stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Dit omdat deze kazerne in stedenbouwkundig opzicht als een karakteristiek complex kan worden gekwalificeerd. Deze randvoorwaarden zijn als Bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Nieuwe ontwikkelingen op deze lokatie moeten hiermee in overeenstemming zijn. Dit betekent dat de gebouwen moeten passen binnen de monumentale karakteristiek van deze locatie.
Zoals hiervoor reeds aangegeven, is het wenselijk de bebouwingsmogelijkheden op het perceel op de hiervoor benoemde “stedenbouwkundige randvoorwaarden” af te stemmen. In het vigerende bestemmingsplan is het bebouwingsvlak redelijk strak om de bestaande bebouwing gelegd. De voormalige marechausseekazerne heeft als kenmerk een verhard erf waar een aantal forse gebouwen zelfstandig zijn gepositioneerd. Tussen deze gebouwen is van oorsprong een bepaalde gebruiksruimte aanwezig wat bij het militaire karakter van de marechaussee hoorde. Hierbij is de nokrichting van alle gebouwen evenwijdig aan de langsas van het perceel gelegen.
Om de aanwezige kwaliteit van de huidige ruimtelijke transparantie te kunnen handhaven, is het wenselijk de doorzichten naar het binnengebied van het erf te eerbiedigen. In het huidige bestemmingsplan is dit reeds gewaarborgd door alleen op het achterterrein de mogelijkheid te bieden om voor 40% het zogenaamde “tussenvlak” te mogen bebouwen. De bedoeling is echter om het bestaande bouwvolume in principe niet verder uit te breiden. Dit om de ruimtelijke en monumentale kwaliteit van de aanwezige monumentale bebouwing niet aan te tasten.
Op het meest oostelijk deel van het terrein staat een uit de begin jaren zeventig van de vorige eeuw daterend legeringsgebouw. Dit gebouw heeft geen beschermde status. Het is de bedoeling om na eventuele afbraak van dit gebouw hier beperkte woningbouw van hooguit drie bouwlagen toe te staan. Deze nieuwbouw sluit op deze manier in ruimtelijk opzicht goed aan bij het bestaande appartementencomplex aan de Thomas à Kempislaan, dat zich aan de oostzijde ervan bevindt. Wanneer het voormalige legeringsgebouw (voorlopig) wordt gehandhaafd, dan kunnen hierbinnen functies worden gerealiseerd die de (nieuwe) bestemming “Gemengd" mogelijk maakt.
Op het adres Vijverlaan 16 bevindt zich op dit moment een kantoorvilla, welk pand in 1977 ten behoeve van het districtsbureau van de Marechaussee is gebouwd.
Het gebouw is oorspronkelijk in gebruik geweest als een kantoorgebouw. Het is de bedoeling om dit pand (weer) een woonfunctie te geven. Deze woonfunctie kan op deze manier goed aansluiten bij de wens van de nieuwe eigenaren om het bestaande bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan in beperkte mate in westelijke richting uit te breiden. Dit om zodoende op deze “open plek” hier de bouw van een woning van het type twee-onder-één-kap mogelijk te maken. Deze ruimtelijke ontwikkeling past goed binnen het reeds bestaande “woonlint” langs de noordzijde van de Vijverlaan.
Nieuwe (gebruiks) functies voor de op het terrein staande gebouwen zullen moeten worden afgestemd op de hiervoor reeds benoemde ruimtelijke randvoorwaarden. Daarnaast is van belang dat in 2012 de gemeente met de voormalige eigenaar van het terrein - de Staat der Nederlanden - gezamenlijk een voor beide partijen aanvaardbare visie hebben opgesteld. Dit om aan de toekomstige eigenaar duidelijk te maken wat de (beperkte) ruimtelijke mogelijkheden zijn om deze lokatie her te ontwikkelen.
Deze visie gaat ervan uit, dat er meerdere functionele invullingen per gebouwlocatie mogelijk zijn. Hierbij valt te denken aan woningbouw, onderwijs, maatschappelijke en culturele functies en werk- en kantoorfuncties. Deze kunnen monofunctioneel of in mengvorm worden gerealiseerd. De functies horeca en detailhandel worden hier echter niet aanvaardbaar geacht. Dit in verband met de omvang van de bijbehorende parkeerbehoefte. Hierbij is tevens de keuze voor een bepaalde functie afhankelijk van de parkeerbehoefte in relatie tot het maximaal aan te leggen parkeerplaatsen die op deze locatie kan worden gerealiseerd. Hierbij is richtinggevend het “Inrichtingsplan” van adviesburo Christiaan Pfeiffer Landscape Architect, die laat zien alwaar parkeerplaatsen (bestaand en nieuw) moeten worden aangelegd.
Parkeren
De aspecten parkeren, ontsluiting en terreininrichting zijn zaken die in 2012 tussen de Staat en de gemeente uitvoerig zijn besproken. Hierbij heeft de gemeente aangegeven dat - wanneer er geen ondergrondse garage wordt gerealiseerd - voor de hele locatie 56 (bovengrondse) parkeerplaatsen aanvaardbaar zijn. De nieuwe eigenaren hebben aangegeven, dat zij in beginsel geen voorstander zijn van een toename van het huidige bouwvolume. In het Inrichtingsplan wordt daarom uitgegaan van minder bovengrondse parkeerplaatsen namelijk slechts 49. Dit impliceert dat - gelet op de bestaande open “verkeersruimte” op het terrein van de voormalige marechaussee - het parkeren voor de nieuw te creëren functies op de bestaande verhardingen van het terrein zonder aanvullende parkeervoorzieningen in principe mogelijk is. Hierbij is tevens rekening gehouden met de volgende wensen van de gemeente:
Het ontmoet hierbij geen bezwaar wanneer parkeerplaatsen langs het hekwerk - dat evenwijdig aan de Thomas à Kempislaan loopt - worden aangelegd. Dit heeft de voorkeur boven het realiseren van parkeerplaatsen tegen de bebouwing aan.
Hierbij is wel een aandachtspunt de na eventuele sloop van het bestaande legeringsgebouw te realiseren beperkte nieuwbouw. Op basis van de het terreinindelingsplan van Christiaan Pfeiffer Landscape Architecture blijkt, dat het parkeren van de toekomstige bewoners van deze nieuwbouw goed inpasbaar is aan de zuidzijde van deze nieuwbouw.
Overigens zal het maximaal aantal toegestane parkeerplaatsen - gelet op de binnen de bestemming “Gemengd" toegestane functies - in de regels juridisch worden geborgd.
Ontsluiting
Met betrekking tot de ontsluiting van het nieuwe terrein voor nieuwe functies en de gewenste, beperkte nieuwbouw, zijn tussen de Staat en de gemeente in 2012 eveneens afspraken gemaakt. Dit omdat de mogelijkheden voor een dergelijke ontsluiting beperkt zijn. Via de bestaande poort aan de Geert Grootestraat is een toe- en uitgang naar het terrein aan de Thomas à Kempislaan mogelijk. Fietsers mogen het terrein via de oorspronkelijke hoofdingang zowel in- als uitrijden.
Over de verkeersgeleiding via de (hoofd) poort aan de Thomas à Kempislaan kan het volgende worden gezegd. De voormalige marechausseekazerne is gelegen in de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom hebben gebiedsontsluitingswegen, zoals de Thomas à Kempislaan, idealiter vrijliggende fietsvoorzieningen en geen erfaansluitingen. Vandaar dat het (verkeers) beleid van de gemeente erop is gericht in nieuwe situaties - en dus ook bij een functiewijziging zoals die hier aan de orde - bestemmingen via zijwegen te ontsluiten. Ook het parkeren gebeurt bij voorkeur niet langs de gebiedsontsluitingswegen maar op parallelwegen. In principe moet de ontsluiting van het terrein dan ook vanaf de Geert Grootestraat plaatsvinden. Niettemin stuit uit verkeerskundig oogpunt het alleen uitrijden vanaf het terrein naar de Thomas à Kempislaan - via de oorspronkelijke hoofdingang - niet op overwegende bezwaren.
Terreininrichting
De gemeente heeft met de Staat in 2012 eveneens afgesproken dat de terreininrichting van de voormalige marechausseekazerne volgens een integraal terreininrichtingsplan moet worden aangelegd. Hierbij moet tevens een eigendoms- en beheervorm worden gekozen, die de hoofdkarakteristieken van de terreininrichting duurzaam in stand houdt. Tot slot heeft de gemeente aangegeven dat - gelet op de monumentale waarde van de gebouwen, het hekwerk en het complex als geheel - zij eisen en richtlijnen wenst te stellen aan de uitvoering van de terreininrichting en aan de (ver) bouw van de bestaande en eventuele nieuwe bebouwing.
Deze wensen van de gemeente hebben ertoe geleid, dat hiervoor door Christiaan Pfeiffer Landscape Architecture te Oosterbeek een terreinindelingsplan is opgesteld. Dit plan - die als Bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd – benadert de nieuwe invulling van functies van de voormalige kazerne vanuit een cultuurhistorisch perspectief. Dit teneinde deze unieke historische plek niet alleen nieuwe functies te geven maar deze ook voor de toekomst te behouden.
Beheer buitenruimte
Het is in verband met de mogelijk lange looptijd van het projekt en in de gebruiksfasen daarna noodzakelijk, dat de samenhang van de ruimtelijke opzet en buitenruimte inrichting binnen de dynamiek van de herontwikkeling bewaard blijft.
Gekozen wordt voor een collectieve terreininrichting in de vorm van mandelig eigendom en beheer van de terreininrichting. Hiermee wordt bereikt dat er in de praktijk geen opdeling ontstaat in diverse kleinere (privé) terreinen en de buitenruimte rondom de gebouwen zich als “één terrein” zal blijven manifesteren.
De ruimtelijke effecten van de voorgenomen functiewijziging op de directe (woon) omgeving zijn beperkt te noemen. Weliswaar zijn de functies die binnen de nieuwe bestemming “Gemengd” worden toegestaan van een andere orde dan de voorheen geldende “maatschappelijke/militaire” bestemming, maar zijn deze functies uit ruimtelijk oogpunt niet dusdanig belastend dat deze - ten opzichte van de nu nog geldende bestemming - als minder passend zijn te kwalificeren.
Daarbij komt nog dat de op het voormalige kazerneterrein zelf en langs de Vijverlaan beperkt mogelijk te maken woningbouw, zich goed laat voegen in een omgeving waar het wonen primair is.
Het is de bedoeling om de vigerende bestemming “Maatschappelijk” om te zetten in de (nieuwe) bestemming “Gemengd”. Binnen deze bestemming worden functies als woningbouw, onderwijs, maatschappelijke en culturele functies en werk- en kantoorfuncties mogelijk gemaakt. Dit betekent dat bezien moet worden of en in hoeverre deze nieuwe functie akoestische consequenties heeft die een akoestisch onderzoek noodzakelijk maken. Dit mede gelet de op ligging van de voormalige marechausseekazerne aan de Thomas à Kempislaan.
Bepalend hiervoor is de in hoofdstuk 3.4.1 genoemde beleidsplan Geluid. Het blijkt dat de gevelbelasting op de monumentale gebouwen van het voormalige marechausseecomplex - als gevolg van het wegverkeer op de Thomas à Kempislaan - tussen de 50 en 55 dB(A) bedraagt. Dit betekent dat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is door Lycens b.v. Oldenzaal uitgevoerd (zie Bijlage 4 Geluidonderzoek).
Conclusie
Uit dit onderzoek blijkt, dat voor de in de gebouwen aan de Thomas à Kempislaan mogelijk te maken (nieuwe) woonfuncties het verlenen van een hogere grenswaarde noodzakelijk is. Het is namelijk niet mogelijk om voor de gebouwen met een woonfunctie aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet Geluidhinder te voldoen. Overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard verzetten zich hiertegen. Dit neemt niet weg dat het mogelijk blijkt om op basis aanvullende geluidsmaatregelen te waarborgen dat er - akoestisch gezien - van een goed woon- en leefklimaat sprake zal zijn.
Het betreft hier een functiewijziging van een bestemming met reeds gedeeltelijk een woon- en verblijffunctie (het voormalige legeringsgebouw) naar functies die onder andere het wonen op deze lokatie opnieuw (weer) mogelijk maakt. Dit betekent dat een nadere toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet hoeft plaats te vinden en dat de hier voorgestane ruimtelijke ontwikkeling hierop geen nadelige invloed heeft.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een functiewisseling binnen het bestaande bebouwingscomplex en het realiseren van beperkte nieuwbouw. Hiervan is geen hinder te verwachten. Vanuit het aspect hinder kent dit bestemmingsplan geen beperkingen.
In het kader van het beoordelen van dit bestemmingsplan of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, moet ook worden gekeken of en in hoeverre het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voor dit plan relevantie heeft.
Om te bepalen of in de nabijheid van dit bestemmingsplan risicovolle inrichtingen zijn gelegen, is de risicokaart die de provincie Gelderland heeft opgesteld een belangrijk beoordelingskader. Binnen het plangebied is geen sprake van risicovolle activiteiten. Ook in de (direkte) nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicocontouren van risicovolle activiteiten. Nu we hier te maken hebben met een bestemmingsplanherziening voor een functiewisseling van het bestaande gebouwencomplex met aanvullend beperkte woningbouw, heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.
Conclusie
Bezien vanuit het aspect externe veiligheid, levert dit bestemmingsplan hiervoor geen beperkingen op.
In opdracht van de Staat heeft de Grontmij een verkennend en aanvullend bodemonderzoek verricht conform de NEN 5740, voorafgegaan door een vooronderzoek conform de NEN 5725. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport Verkennend en Aanvullend bodemonderzoek van 23 december 2009 (zie Bijlage 8 Verkennend en Aanvullend bodemonderzoek).
Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Met betrekking tot de aangetroffen licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en PCB's in de boven- en ondergrond, wordt geconcludeerd dat de voor de locatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie” strikt genomen niet juist is. Zo is nabij de chemicaliënkast/olieopslag een sterke verontreiniging met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB's in de bovengrond aangetroffen. Uit aanvullend onderzoek blijkt, dat deze beperkt van omvang is en er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Er is geen saneringsnoodzaak.
Daarnaast is op het kazerneterrein tussen de kantoren en de woningen aan de Vijverlaan 4-6 een slakkenhoudende laag aangetroffen (boring 31 en 32) Bij het eventueel ontgraven van de grond, moet deze laag als afvalstof worden gekwalificeerd en naar een erkende verwerker worden afgevoerd.
Gezien de relatief lage gehalten en het huidige gebruik van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.
Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt voor dit bestemmingplan geen beperkingen.
In hoofdstuk 2.1 wordt een kenschets gegeven van de huidige groenstructuur. Het is de bedoeling het groene en open karakter van het voormalige marechausseeterrein in beginsel te handhaven en dus eventuele snoeiwerkzaamheden van het aanwezige groen tot een minimum te beperken. Dit wordt ook als zodanig in het Inrichtingsplan omschreven.
Conclusie
Het aspect groen en ecologie vormt voor dit bestemmingsplan geen beperking, nu het plan uitgaat van het in beginsel handhaven van de bestaande groenstructuur conform de door Pfeiffer Landscape Architecture in haar inrichtingsplan opgenomen benoemde landschappelijke groenstructuren. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur of van Natura 2000 gebieden.
De gemeente heeft aangegeven dat zij een quickscan flora fauna hier wenselijk acht. In verband hiermee heeft een inventariserend flora- en faunaonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek, uitgevoerd door Ecologisch Adviesburo Mulder te Beemte Broekland, heeft op 29 januari 2014 plaatsgevonden. Uit de resultaten blijkt het volgende (zie Bijlage 5 Flora- en faunaonderzoek).
Op basis van de uitgevoerde quickscan kunnen effecten op (strikt) beschermde soorten (conform bedoeld in de tabellen 2 en 3 van de Flora- en faunawet) niet worden uitgesloten.Geconcludeerd wordt, dat problemen gerelateerd aan deze wet zich mogelijk voor kunnen doen bij het zonder meer ten uitvoer brengen van geplande activiteiten. Problemen kunnen zich voordoen in de vorm van verstoring en vernietiging van mogelijk aanwezige rust- en verblijfplaatsen (nesten) van algemene broedvogels, inhoudende overtredingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Ditzelfde geld voor een aantal algemene grondgebonden zoogdieren, waarvoor echter een vrijstelling bestaat. Hiervoor geldt nog wel de zorgplicht.
Voor de aangetoonde of aannemelijk gemaakte soorten vogels zijn de volgende maatregelen te nemen om overtreding van de wet te voorkomen:
Bij realisering van de plannen tot herontwikkeling van het terrein zal met de geadviseerde maatregelen rekening worden gehouden.
Bestaande situatie
Grondwater
Het maaiveld in het plangebied ligt rond de 35 (Vijverlaan) tot 25 (Thomas à Kempislaan) m +N.A.P. terwijl het grondwater zich op circa 17 m.+ N.A.P. bevindt. Binnen het plangebied is dan ook sprake van diep voorkomend grondwater. De locatie ligt in een gebied waar regionaal sterke infiltratie optreedt. Het grondwater in het eerste watervoerend pakket stroomt in zuidelijke richting naar de Rijn. In Arnhem worden op enkele plaatsen relatief grote hoeveelheden grondwater onttrokken. De stromingsrichting in het eerste watervoerend pakket wordt hierdoor echter nauwelijks beïnvloed. Door de ligging op de rand van het Veluwemassief is niet uit te sluiten dat in de (ondiepe) bodem storende lagen voorkomen. Deze storende lagen (leemlagen) zijn belangrijk voor de voeding van de Klarenbeek die op 20 m. van het plangebied stroomt. De lagen mogen niet doorboort of beschadigd worden. Het plangebied valt binnen het bovenstrooms beïnvloedingsgebied van de beek.
Om deze leemlagen te bestemmen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde-geomorfologie' opgenomen etc.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel bevindt zich ten noorden van de Thomas à Kempislaan een sprengbeek.
Riolering
De wijk Sonsbeek-Vogelwijk waar het plangebied onderdeel van uitmaakt is gemengd gerioleerd. Dat wil zeggen dat afvalwater en hemelwater in één buis wordt afgevoerd naar het rioolgemaal en uiteindelijk naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Uit een oogpunt van duurzaamheid wordt regenwater waar mogelijk afgekoppeld van dit gemengde riool en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem.
Het (voor) terrein van de voormalige marechausseekazerne is eind 2006 van de riolering afgekoppeld. Dit geldt echter niet voor de kantoorvilla die is gelegen op de hoek van de Geert Grootestraat en de Vijverlaan.
Het meeste water wordt door middel van een afkoppelsysteem over de verharding naar de straat geleid. Onder één parkeerplaats is en een infiltratievoorziening aangelegd.
Nieuwe situatie
Grondwater
Uit het hiervoor omschreven bodemonderzoek blijkt, dat een slecht doorlatende deklaag in het noordelijk deel van Arnhem ontbreekt. Dit heeft tot gevolg dat het eerste en het tweede watervoerend pakket tezamen één geheel vormen. Dit heeft een doorlaatvermogen (transmissiteit) van 2000 tot 3000m2 per dag, wat impliceert dat dit voor de nieuwe (planologische) situatie geen nadelige effecten met zich meebrengt. Niettemin komen er binnen het plangebied leemlagen voor zij het niet aaneengesloten. Infiltratie van hemelwater op die plekken is dan ook af te raden aangezien de doorlatendheid zeer gering zal zijn.
Oppervlaktewater
Ook in de nieuwe situatie komt geen oppervlaktewater voor.
Riolering
In het onderzoek van Grontmij blijkt - zoals gezegd - dat de bodem ter hoogte van het plangebied geschikt is voor infiltratie. Dit betekent dat bij herinrichting van het terrein het afkoppelen van het regenwater van het gemeentelijk rioolstelsel uitgangspunt is. Dit water moet dan ook op eigen terrein worden geïnfiltreerd.
Op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente blijkt, dat het plangebied in een archeologisch waardevol gebied ligt waarbij sprake is van een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde.
Dit betekent dat in verband met de voorziene nieuwbouw op de plaats van het voormalige legeringsgebouw, als ook de gewenste nieuwbouw aan de Vijverlaan, nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Archeologisch buro Hamaland Advies te Zelhem heeft hiertoe een bureauonderzoek en een verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Dit adviesburo komt tot de volgende conclusies en advies (zie Bijlage 3 Archeologisch onderzoek).
Op grond van de bestudeerde bronnen en gezien de aanwezigheid van vindplaatsen en vondstmeldingen in de omgeving van het plangebied, kon op basis van het bureauonderzoek geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge tot hoge trefkans heeft op archeologische resten uit alle perioden. Om de archeologische verwachting te kunnen toetsen zijn 6 karterende boringen gezet.
Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het
booronderzoek geen overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. Het terrein is afgegraven en daarna opgehoogd of aangevuld met een pakket puinhoudend zand, waarin bovenin ook fragmenten plastic zijn aangetroffen. De middelhoge tot hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf het Paleolithicum wordt door het veldonderzoek niet bevestigd.
Op basis van de onderzoeksinspanning, waarbij geen intacte bodems en geen archeologisch relevante indicatoren zijn aangetroffen, is er geen reden om archeologische waarden aan te kunnen treffen in het plangebied. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.
Tijdens het veldwerk is in voldoende mate aangetoond dat de bodemopbouw verstoord is door subrecente bodemingrepen. De kans dat de voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Vandaar dat dit archeologisch adviesburo adviseert om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Om te beoordelen of het plangebied verdacht is voor conventionele explosieven, is de kansenkaart uit de handleiding “omgaan met conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog binnen de gemeente Arnhem” geraadpleegd.
Hieruit blijkt dat van de aanwezigheid van deze explosieven op het terreingedeelte waar de monumentale gebouwen en het voormalige legeringsgebouw staan geen sprake is. Dit in tegenstelling tot het terrein van de voormalige kantoorvilla aan de Vijverlaan en het naastgelegen terrein waarop men woningbouw in de vorm van een twee-onder-één-kapwoning wenst te realiseren. Hier geeft de kansenkaart aan dat er een verhoogde kans bestaat dat zich hier conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bevinden.
Echter bij het plaatsgevonden archeologische onderzoek (zie paragraaf 5.9) is één van de onderzoeksbronnen geweest het bestuderen van historische informatie over de Tweede Wereldoorlog uit het archief van het Airborne Museum te Oosterbeek. Dit bronnenonderzoek heeft uitgewezen dat - nu hiervan de in de conclusies van dit onderzoek geen melding is gemaakt - de kans dat zich in de grond van het voormalige marechausseeterrein en zijn directe omgeving conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bevinden als verwaarloosbaar klein is te kwalificeren.
Conclusie
Er zijn voor het plangebied geen extra maatregelen met betrekking tot conventionele explosieven noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Sinds 1998 zijn de historische gebouwen van het complex aangewezen als gemeentelijk monument Hierbij gaat het om het hoofdgebouw, de paardenstal en de hoefsmederij. Zoals eerder opgemerkt, is het de bedoeling van de eigenaren om het monumentale karakter van deze gebouwen te handhaven. Hierbij hebben deze eigenaren wel de wens geuit om de aan de straatzijde van de voormalige paardenstal aanwezige raampartijen te wijzigen zodanig dat het qua licht en uitzicht past bij de nieuwe bestemming.
Conclusie
Het bestemmingsplan handhaaft de bestaande cultuurhistorische identiteit van de voormalige marechausseekazerne.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid, de ontwikkelingen en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten), bestemmingsregels, algemene regels (onder andere afwijkingen) en overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven. Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder andere:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen. Daarnaast wordt, als gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel zijn de algemene regels met betrekking tot het gebruik opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op de opgenomen bestemming in het bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Per bestemming wordt ingegaan op:
De bestemming “Gemengd" (artikel 3) is een samenstelling van de functies “Wonen”, “Maatschappelijk” en “Kantoor”. Binnen deze bestemming is een uitwisseling mogelijk gemaakt tussen woon- en werkfuncties. Vanwege het monumentale karakter van een drietal gebouwen op het terrein, zijn ter conservering van deze gebouwen de bebouwingsvlakken strak om de bebouwing gelegd.
Het bestaande legeringsgebouw is als zodanig bestemd. Dat betekent dat dit gebouw uit maximaal één laag met kap mag bestaan. Dit bestemmingsplan maakt nieuwbouw op (nagenoeg) dezelfde plaats in drie bouwlagen mogelijk. Deze hoogte sluit aan bij het naastgelegen appartementencomplex. Voorwaarde is wel dat dit nieuwe gebouw evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van het voormalige hoofdgebouw wordt gerealiseerd. Dat betekent dat het gebouw iets verder van de Thomas á Kempislaan moet worden opgericht.
Voor één gebouw (de voormalige paardenstal) is een functieaanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. In dit pand mag niet worden gewoond.
Vergelijking geldend bestemmingsplan
De huidige bestemming is die van “Maatschappelijk” met de functieaanduiding “militair”. Binnen deze bestemming zijn diverse maatschappelijke functies mogelijk, alsmede de aanwezigheid van de op dat moment nog in functie zijnde marechausseekazerne. Hierbij zijn eveneens de bebouwingsvlakken strak rond de monumentale gebouwen gelegd als ook rondom het op dat moment nog functionerende legeringsgebouw.
Verscheidene woonvormen passen binnen de bestemming "Wonen" (artikel 4) zoals gezinsbewoning, bejaardenwoning, kamerbewoning, studentenhuisvesting, serviceflats, gehandicaptenwoning, starterwoning, beschut, beschermd en begeleid wonen (ook met 24-uurs begeleiding).
Niet onder wonen vallen instellingen, waar mensen niet wonen, maar in principe tijdelijk (korter dan een jaar) verblijven met een ander oogmerk dan wonen/huisvesten zoals ziekenhuizen, verzorgingshuizen, verslavingsklinieken, internaten, asielzoekerscentra, gevangenissen, TBS-klinieken, behandelcentra, crisisopvangvoorzieningen, nachtopvang, recreatiewoningen en hotels.
Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten woningen en gestapelde woningen. Qua systematiek is hierbij gekozen om de aan de Vijverlaan nieuw te realiseren woningen te bestemmen op een wijze zoals de overige woningen aan de Vijverlaan. De huidige vrijstaande woning op de hoek van de Vijverlaan-Geert Grotestraat (de voormalige kantoorvilla) krijgt eveneens de bestemming “Wonen”. Gelet op het huidige bouwvolume kunnen binnen het bestaande bouwlichaam na splitsing twee woningen worden gerealiseerd. Hiervoor is op de verbeelding de aanduiding “aantal te bouwen woningen” opgenomen.
Tevens geldt er een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat hier buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor achtertuinen waarin garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane grondbouwlaag. Hierbij moet nog het volgende worden opgemerkt. In de onbebouwbare (voortuin) zone, is parkeren alleen toegestaan op een oprit naar een parkeerplaats of garage die in de bouwzone is gelegen. Parkeergelegenheid in de voortuinzone buiten de oprit is niet toegestaan.
Vergelijking geldend bestemmingsplan
De huidige bestemming is die van “Maatschappelijk” met de aanduiding “militair”. Binnen deze bestemming zijn diverse maatschappelijke functies mogelijk, alsmede de aanwezigheid van de op dat moment nog in functie zijnde marechausseekazerne.
Het wordt belangrijk gevonden om het niet bebouwde gebied van de voormalige marechausseekazerne vanwege zijn (rijke) cultuur-historische waarde te beschermen. De basis hiervoor vormt het bij dit bestemmingsplan horende “Terreininrichtingsplan” van het buro Christiaan Pfeiffer Landscape Architects te Oosterbeek. De bescherming bestaat hierin dat voor bepaalde werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Ter bescherming van de ondergrondse watertoevoer voor de Klarenbeek is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor werkzaamheden die dieper dan 1,5 meter de grond in gaan, is een omgevingsvergunning benodigd. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen verleend worden indien door middel van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat geen leemlagen worden beschadigd.
Vergelijking geldend bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden en de beschermingszone voor de Klarenbeek ook niet op een andere wijze beschermd.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota 'Beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Een actualisatie van de hiervoor genoemde nota is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen.
Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken de gemeenten over meer mogelijkheden voor kostenverhaal en hebben zij meer sturingsmogelijkheden. Dit doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor, dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beiden is ook mogelijk.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan en het bieden van mogelijkheden om kosten te verhalen op de exploitant van de percelen grond die in dit bestemmingsplan zijn gelegen. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels aan deze gronden stellen.
Het betreft hier echter een private ontwikkeling waarbij het voormalige kazerneterrein met gebouwen in zijn geheel door een besloten vennootschap is aangekocht. De kosten verbonden aan de herbestemming en herinrichting van dit terrein neemt zij voor haar eigen rekening. Het is de bedoeling om de diverse gebouwen separaat te verkopen, wat impliceert dat dit projekt voor haar economisch uitvoerbaar is.
Dit neemt niet weg dat er door de gemeente met de nieuwe eigenaren een anterieure overeenkomst is gesloten, waarin is opgenomen welk deel van de kosten voor rekening van de nieuwe eigenaren komen. Dit als gevolg van de door de gemeente te maken kosten voor dit bestemmingsplan. Dit impliceert dat hier geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
Informatiebijeenkomst
Op 18 december 2013 hebben de nieuwe eigenaren de omwonenden van de voormalige marechausseekazerne over hun plannen geïnformeerd. Dit met betrekking tot het geven van een nieuwe invulling aan het voormalige kazerneterrein en de hierop aanwezige gebouwen. Tevens zijn de omwonende op hoofdlijnen geïnformeerd over de wijze waarop het geldende bestemmingsplan zal worden herzien.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap is van mening, dat in de regels binnen de bestemmingen “Wonen” en “Gemengd” ook hemelwatervoorzieningen en infiltatrievoorzieningen kunnen worden aangelegd. Dit is uit ruimtelijk oogpunt niet bezwaarlijk.
In verband met het ontbreken van een Rijks- en provinciaal belang is dit bestemmingsplan noch naar de Rijksdiensten noch naar de provincie Gelderland gestuurd.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 5 maart 2014 in het digitaal gemeenteblad en op de gemeentelijke website.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 15 mei 2014 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging is één zienswijze ingediend. De samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie op deze zienswijze (zienswijzerapport) zijn in de bijlage bij het raadsvoorstel opgenomen. De zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen.
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan “voormalige marechausseekazerne Thomas à Kempislaan” van de gemeente Arnhem;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.849-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
een op de plankaart aangegeven lijn die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een op de verbeelding of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
een door bouw- of bestemmingsgrenzen op de verbeelding aangegeven vlak waarmee gronden zijn aangeduid waarop bouwwerken zijn toegestaan;
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf;
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uursbegeleiding);
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: ''bijzondere woonvormen''.
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend;
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen;
Georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnzorg, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening.
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
onverminderd het bepaalde in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht wordt hieronder voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
De op de verbeelding als "Gemengd'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen, voor zover binnen het bouwvlak gelegen, met inachtneming van de op de verbeelding voorgeschreven aantal bouwlagen, bouw- en goothoogten en bebouwingspercentage, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het in lid 3.2 ten behoeve van overschrijding van de maximum goot- en bouwhoogte tot maximaal drie bouwlagen en een maximumbouwhoogte van 10 meter, mits in dezelfde voorgevelrooilijn gebouwd als het westelijk gelegen (hoofd)gebouw en mits de bebouwing niet plaatsvindt binnen het op de verbeelding aangegeven gebied “specifieke bouwaanduiding - 1”.
De indeling van de in 3.1 bedoelde (onbebouwde) gronden moet zodanig zijn dat ten behoeve van de alhier mogelijk te maken functies maximaal 56 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd.
De op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden zijn, bestemd voor:het wonen, waaronder niet begrepen bewoning van woonwagens en woonschepen en daaraan ondergeschikt voor:
oppervlakte gebied met de aanduiding “bijgebouwen”per bouwperceel | maximale oppervlakte bouwwerken |
< 90 m2 | 50% van de bebouwbare zone met een minimum van 20 m2 |
90-150 m2 | 45 m2 |
150-300 m2 | 55 m2 |
300-500 m2 | 65 m2 |
500-1000 m2 | 75 m2 |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het in lid 4.2 opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m² met maximaal 25 m²
mits dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.
Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in regel 4.4 van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
De voor “Waarde - Cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelbestemmingen.
Het is verboden op de tot “Waarde - Cultuurhistorie” medebestemde grond, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
Het verbod, zoals in lid 5.2.1 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
De voor "Waarde - Geomorfologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de doorstroming van beken.
Het is verboden gebouwen en andere bouwwerken te bouwen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld.
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De in lid 6.4.1 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4 mag alleen worden verleend indien:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van regel 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit artikel met maximaal 10%.
Regel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in regel 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in regel 11.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in regel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.