Plan: | Leemlagen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.805-0301 |
bij het bestemmingsplan
"Leemlagen"
(plannummer: NL.IMRO.0202.805-0301)
De gemeente Arnhem staat bekend om haar fraaie beken die in het noordelijke stadsdeel het stedelijk gebied doorkruisen. Deze beken zijn gezichtsbepalend en worden door de bevolking van de stad gekoesterd. De beken worden gevoed door grondwater. Hemelwater dat in de bodem infiltreert stagneert op in de bodem aanwezige slechtdoorlatende leemlagen. Het grondwater stroomt vervolgens af richting het beekdal, waarna het uitstroomt in de beken en deze voedt. De slechtdoorlatende leemlagen vormen een essentieel deel van het hydrologisch systeem. Als de leemlagen om welke reden dan ook hun functie verliezen, of deze niet meer kunnen uitvoeren, dan verliezen de beken hun voeding en zullen zij minder water afvoeren of zelfs droogstaan. Dit bestemmingsplan is opgesteld ter bescherming van deze leemlagen.
Figuur 1 Impressie van enkele beeksystemen in Arnhem
De leemlagen hebben een dikte die varieert van enkele tientallen centimeters tot enkele meters. De diepte van de bovenkant van de leemlagen kan sterk variëren, van enkele meters onder maaiveld (bijvoorbeeld in het park Sonsbeek) tot meer dan 20 meter verderop richting het beekdal.
Noodzaak bescherming leemlagen
In een dynamische stad als Arnhem vinden veel ontwikkelingen plaats, ook in de ondergrond. De ondergrond wordt echter al voor andere doeleinden gebruikt, alhoewel dat vanaf het maaiveld niet altijd even zichtbaar is. In de ondergrond bevinden zich kabels en leidingen, parkeergarages en overige infrastructuur. Uit de ondergrond wordt plaatselijk grondwater onttrokken voor drinkwaterbereiding, voor industriële processen en soms ook, maar dan tijdelijk, voor de bemaling van bouwputten. De laatste jaren worden ook steeds meer bodemenergiesystemen geïnstalleerd, open en gesloten systemen, beide reiken tot grote diepte en kunnen de leemlagen doorboren. Als de voeding van de beken door aantasting van de leemlagen deels wegvalt, dan is het niet ondenkbaar dat de beken plaatselijk en/of in een deel van het jaar droog komen te staan.
De leemlagen zouden hun waterremmende werking kunnen verliezen als ze worden doorboord of vergraven. Dat zou bijvoorbeeld kunnen bij het bouwen van ondergrondse parkeergarages, het uitvoeren van boringen ten behoeve van waterwinning en grondwateronttrekking (bijvoorbeeld ten behoeve van bouwputbemaling) en door het aanbrengen van open en gesloten systemen voor warmte-koudeopslag. Maar ook door minder omvangrijke werkzaamheden als het aanleggen van een dieper gelegen riool. De gemeente Arnhem vindt het belangrijk dat deze leemlagen worden beschermd. In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op de mogelijkheden die er al zijn voor de bescherming van bodemlagen met een bijzondere functie en de toegevoegde waarde daarbij van een facet-bestemmingsplan. De gemeente Arnhem heeft vanwege die toegevoegde waarde besloten om via het ruimtelijk spoor deze leemlagen te beschermen. Dat is met name ook nodig omdat de praktijk uitwijst dat bij (op het eerste gezicht) minder ingrijpende werkzaamheden als het aanleggen van riolen, geen vergunning nodig is. Het is meermalen voorgekomen dat daarbij leemlagen worden vergraven.
Facetbestemmingsplan
Het gebied waarin de leemlagen voorkomen is omvangrijk. Voor de gronden binnen dit gebied gelden veel verschillende bestemmingsplannen van wisselende ouderdom. De bescherming van leemlagen ten behoeve van de watertoevoer aan de beken is in deze vigerende bestemmingsplannen en ook in andere regelgeving (zoals de Provinciale milieuverordening) niet geregeld. Omdat de bescherming van de leemlagen individuele bestemmingsplangebieden overstijgt, en slechts één onderdeel van de ruimtelijke ordening in het gebied omvat, is besloten dit juridisch te verankeren via een facetbestemmingsplan. Het facetbestemmingsplan wordt niet als zodanig genoemd in de Wet ruimtelijke ordening maar is een mogelijkheid (die ook in de jurisprudentie is geaccepteerd) om plannen gedeeltelijk te herzien gedurende de looptijd van een bestemmingsplan. Het facetbestemmingsplan is kaderstellend voor het gebruik van de ondergrond op het thema leemlagen.
Figuur 2 geeft een doorsnede van de bodem in Arnhem. In het bovenste deel van de bodem is er een duidelijk onderscheid tussen het noordelijke deel en het zuidelijke deel van Arnhem. In het noordelijke hoger gelegen deel bestaat de bodem uit zand dat in de ijstijd is gestuwd tot de bekende stuwwal. De leemlagen die met dit bestemmingsplan moeten worden beschermd bevinden zich in dit gestuwde zandpakket. De dikte van dat zandpakket bedraagt maximaal 80 meter, de dikte neemt in zuidelijke richting af. In dit zandpakket kan grondwater betrekkelijk vrij stromen in met name horizontale richting. Onder dat zandpakket bevinden zich nog twee watervoerende lagen (WVP2 en WVP3) die plaatselijk van elkaar en van de stuwwal worden gescheiden door kleilagen die verticale stroming in meer en mindere mate tegengaan. Die kleilagen ontbreken plaatselijk. Aan de onderzijde worden deze lagen afgesloten door een dik pakket slecht doorlatende lagen.
Figuur 2 Doorsnede bodem van Arnhem
In Arnhem-Zuid worden de in het noordelijke deel van Arnhem aangetroffen dieper gelegen watervoerende WVP2 en WVP3 ook aangetroffen maar ontbreekt het gestuwde zandpakket, waarin de leemlagen liggen. In plaats daarvan bestaat het bovenste deel van de bodem daar uit een watervoerende zandlaag WVP1 die met een kleilaag (plaatselijk afwezig) weer van watervoerende laag WVP2 wordt gescheiden. Aan het maaiveld bevindt zich in het zuidelijke deel een deklaag waarvan de samenstelling van plaats tot plaats kan verschillen. In alle watervoerende lagen overheerst de stroming in zuidelijke richting.
Funderingen, parkeergarages, archeologische waarden bevinden zich in de deklaag en de bovenste meters van het watervoerend pakket WVP1. Verontreinigingen kunnen zijn doorgedrongen in watervoerend pakketten WVP1 en WVP2. Ten behoeve van drinkwaterbereiding wordt grondwater onttrokken.
De leemlagen die met dit bestemmingsplan moeten worden beschermd bevinden zich in het gestuwde zandpakket in het Arnhem-Noord. In figuur 3 is de contour weergegeven van het gebied waarin zich leemlagen bevinden die van eminent belang zijn voor de voeding van de beken.
Figuur 3 De gemeente Arnhem, contour leemlagen en beeksystemen
Dit facet-bestemmingsplan ziet met name op de ruimte onder het maaiveld. Dat is voor veel burgers, in tegenstelling tot de bovengrondse ruimte, een onbekend terrein. Om een weloverwogen besluit te kunnen nemen over hetgeen met dit bestemmingsplan wordt beoogd is de opbouw van de bodem in het kort toegelicht. Daarvoor is met name informatie uit 'de visie op de ondergrond' gebruikt [Arnhem 2009].
Figuur 2 toont een verticale doorsnede van de bodem van zuid (links) naar noord (rechts). Uit de doorsnede valt af te leiden dat de leemlagen, door stuwing in de laatste ijstijd, in noordelijke richting hellen. Leemlagen kunnen horizontaal, verticaal en schuingesteld voorkomen. Het grondwater vormt een belangrijke bron voor de voeding van de beken. Als deze voeding deels wegvalt, dan is het niet ondenkbaar dat de beken plaatselijk en/of in een deel van het jaar droog komen te staan.
Regenwater dat in de bodem infiltreert, stagneert op in de bodem aanwezige slechtdoorlatende leemlagen. Er ontstaan scheefgestelde schijn-grondwaterspiegels. Het water stroomt vervolgens af in noordelijke richting, waarna het uitstroomt in de beken en deze voedt. Deze gebieden zijn nog niet overal genoeg beschermd om de voeding van de beken te kunnen garanderen.
Figuur 4 Hydrologisch principe leemlagen en voeding beken
De leemlagen hebben een dikte die varieert van enkele tientallen centimeters tot enkele meters. De diepte van de bovenkant van de leemlagen kan sterk variëren, van enkele meters onder maaiveld (bijvoorbeeld in het park Sonsbeek) tot meer dan 20 meter verderop in richting het beekdal. De leemlagen scheiden verschillende watervoerende pakketten (figuur 4). In een 'normale situatie' (bovenste figuur) worden de beken gevoed door hemelwater dat door de leemlagen niet het diepere grondwater bereikt maar horizontaal afstroomt. De leemlagen voorkomen ook dat de beken draineren ('leeglopen'). Als de leemlagen worden doorbroken dan treden deze processen niet of in mindere mate op en ontvangen de beken minder water (onderste figuur).
De gebieden waar deze waterremmende leemlagen met betekenis voor de voeding van de beken worden aangetroffen, worden 'bovenstroomse beïnvloedingsgebieden' genoemd. Het bekensysteem en de bovenstrooms gelegen beïnvloedingsgebieden zijn in figuur 3 en op de verbeelding bij dit bestemmingsplan weergegeven.
Uit figuur 3 blijkt dat een groot deel van dit gebied momenteel een 'groen' gebruikt kent: landbouw, natuur en parken. In het oostelijke deel gaat het om een deel van de wijk Geitenkamp langs de A12.
In de structuurvisie (kaart energieopslag in Arnhem) zijn de bovengenoemde beïnvloedingsgebieden benoemd als 'wateren met hoge natuurwaarden, mogelijke restrictie voor toepassing bodemenergie'. De bovenstroomse beïnvloedingsgebieden van een aantal beken vormen een beschermingszone rondom kwetsbare SED - (specifieke ecologische doelstelling) beken. In de provinciale Omgevingsvisie zijn die beken als zodanig aangewezen (Deze wateren kennen enige menselijke beïnvloeding, maar hebben een ecologische waarde of kunnen die door een relatief geringe inspanning krijgen.
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat in figuur 3 is aangegeven.
Voor de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, vigeren diverse bestemmingsplannen. Deze zijn in artikel 2 van het facetbestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 2 beschrijft het beleidskader voor dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de het voornemen en ontwikkelingen die van invloed zijn op de leemlagen. In hoofdstuk 4 volgt een toelichting op de regels van de planologische regeling. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen in hoofdstuk 5 aan bod. In hoofdstuk 6 wordt te zijner tijd de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven, gevolgd door de handhavingsparagraaf in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op beleid en wet- en regelgeving op het gebied van de bescherming van bodemlagen in het algemeen, en leemlagen in de gemeente Arnhem in het bijzonder. Daarnaast wordt ingegaan op beleid en wet- en regelgeving inzake activiteiten die ingrepen in de ondergrond met zich meebrengen waardoor leemlagen zouden kunnen worden beschadigd.
Ordening van de ondergrond
In de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR)is als nationaal belang 4 opgenomen een 'efficiënt gebruik van de ondergrond'. In de Rijksstructuurvisie Ondergrond (Strong) worden de nationale belangen in de ondergrond van het Nederlandse vasteland en de Noordzee benoemd, inclusief de gebruiksmogelijkheden die maar op een beperkt aantal locaties aanwezig zijn. Dit betreft bijvoorbeeld opslag van diverse stoffen waar een vergunning op basis van de Mijnbouwwet voor nodig is, ontgrondingen en grondwaterbescherming.
In de provinciale Omgevingsverordening (POV) is het uitvoeren van boringen in een deel van het plangebied verboden. Dit is het grondwaterbeschermingsgebied La Cabine, deze overlapt in het uiterste westen het plangebied waarop dit bestemmingsplan van toepassing is. Verder is het uitvoeren van boringen buiten inrichtingen verboden in boringvrije zones. Deze overlappen echter niet het plangebied.
In de provinciale Structuurvisie is het gebied aangegeven als aardkundig waardevol (internationaal niveau). Hier staat behoud en bescherming van de kwaliteit centraal. Leemlagen worden overigens niet specifiek genoemd.
Figuur 5 Uitsnede provinciale structuurvisie kaart m.b.t. aardkundige waarden
In het Waterplan 2010-2015 wordt aandacht besteed aan bodemenergie en activiteiten met gevolgen voor bodemlagen in de ondergrond. Uit het waterplan blijkt het volgende:
Beleid ten aanzien van de bescherming van bodemlagen
Op de structuurvisiekaart en ook in het Waterplan Arnhem 2009-2015 zijn de te beschermen leemlagen aangegeven.
Structuurvisie Arnhem/ordeningsprincipes bodemenergie [Arnhem 2010)
In het deel 'locatiespecifieke richtlijnen' wordt aangegeven dat bij 'open systemen' een voorkeur uitgaat naar collectieve systemen, deze brengen minder 'doorboringen' met zich mee. In dit stuk wordt in het deel 'juridische restricties' aangegeven dat in de bovenstroomse beïnvloedingsgebieden van beken leemlagen niet mogen worden doorboord, ook niet onder voorwaarden. Indien in een te beschermen gebied deze leemlagen plaatselijk afwezig zijn, dan zijn bodemenergiesystemen wel toegestaan maar dan moet bij een vergunningaanvraag worden aangetoond dat de leemlaag inderdaad afwezig is.
Waterplan Arnhem 2009-2015
Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
Ten behoeve van de bescherming van drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingsgebieden zijn boringvrije zones vastgesteld. In een boringvrije zone is het uitvoeren van boringen verboden. Wel kan een ontheffing worden aangevraagd. De Wet milieubeheer staat provincies toe deze boringvrije zones vast te stellen en in de POV te benoemen. In paragraaf 2.3 is hierop ingegaan.
Duidelijk is dat de bescherming van drinkwaterwinning en grondwaterbeschermingsgebieden een ander doel beoogt dan de hier beoogde leemlagenbescherming. De gebieden uit de POV zijn bovendien andere gebieden dan het nu te beschermen gebied.
Het Besluit bodemenergie (1 juli 2013) beoogt de regulering van open en gesloten bodemenergiesystemen. Vanwege een grote toename van bodemenergie is ook de noodzaak van de bescherming van de leemlagen toegenomen. Het Besluit bodemenergie heeft een andere doelstelling dan de bescherming van de leemlagen. Hoewel in het kader van het verlenen van een waterwetvergunning (die nodig is om een open systeem te kunnen aanleggen) het belang van het grondwater kan worden meegenomen, is het de vraag of de bescherming van de leemlagen onder deze doelstelling vallen en of deze ook voldoende bescherming zullen krijgen bij vergunningverlening. Bovendien geldt voor slechts een deel van de gesloten systemen een omgevingsvergunningplicht, waarbij bovendien niet op waterbelangen wordt getoetst.
Gezien het bovenstaande kan geconstateerd worden dat er in regelgeving met betrekking tot bodemenergiesystemen nu en in de toekomst geen of slechts zeer beperkte overlapping bestaat. In dit bestemmingsplan zullen daarom ten aanzien van boringen ten behoeve van bodemenergiesystemen geen afwijkende regelingen worden opgenomen.
Er zijn nog verschillende andere wetten die handelingen reguleren die samenhangen met boringen. Voorbeelden zijn de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, de Flora & Faunawet, de Wet bodembescherming. Deze zien niet specifiek op het uitvoeren van boringen en worden hier dan ook verder niet behandeld.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen die een aanpassing van het bestemmingsplan vereisen wordt doorgaans een watertoets uitgevoerd. In de watertoets wordt ook het aspect 'leemlagen' meegenomen.
De leemlagen dienen te worden beschermd om de voeding van de beken in stand te houden. Dit kan door binnen een begrensd gebied te verbieden dat, zonder vergunning, activiteiten worden uitgevoerd die de waterremmende werking van die leemlagen geheel of gedeeltelijk teniet doen.
Een dergelijk verbod beperkt de bouw- en gebruiksmogelijkheden of leidt tot administratieve lasten en moet niet meer dan nodig worden toegepast. Het moet dus gaan om:
Op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek zijn die gebieden gekarteerd. De gronden waarbinnen genoemde leemlagen kunnen voorkomen zijn in figuur 3 (en op de verbeelding van het bestemmingsplan) aangegeven. Uit verschillende uitgevoerde bodemonderzoeken is tevens gebleken dat er binnen dit gebied ook delen kunnen zijn waarin de leemlagen niet voorkomen en/of geen relevante waterremmende werking hebben en/of geen beken voeden. Op dit moment is echter niet duidelijk waar die precies zijn gesitueerd. De gemeente overweegt voor de toekomst de beschikbare bodeminformatie te bundelen zodat eenvoudig kan worden vastgesteld of op een specifieke plaats, waar de uitvoering van werkzaamheden in de bodem wordt overwogen, daadwerkelijk aan bovengenoemde criteria wordt voldaan. Als duidelijk wordt dat er gebieden zijn waar geen leemlagen aanwezig zijn dan zal bij de actualisering van de vigerende bestemmingsplannen de facetregeling niet weer op die plekken worden opgenomen.
Gezien bovenstaande zou een omgevingsvergunning kunnen worden verleend indien:
Het verbod strekt zich niet alleen uit tegen doorboringen maar tegen alle handelingen die tot schade van de leemlagen kunnen leiden. Voorbeelden van dit soort handelingen zijn:
Bij bodemenergiesystemen wordt warmte en koude afwisselend aan de bodem onttrokken en toegevoegd. Dit gebeurt met in de bodem aangebrachte warmtewisselaars (gesloten systemen) of via grondwater dat uit de bodem wordt onttrokken en, na energie-uitwisseling, weer wordt geïnfiltreerd (open systemen). Er wordt bij deze vorm van het opwekken van bodemenergie ook wel gesproken van Warmte-/Koude Opslag (WKO). Bij het opwekken van energie uit de grond middels een bodemenergiesystemen is het noodzakelijk dat er in de grond geboord wordt en buizen in de grond worden aangelegd.
Op de plankaart uit de structuurvisie is al aangegeven dat in de bovenstroomse beïnvloedingsgebieden restricties kunnen gelden ten aanzien van het plaatsen van een bodemenergiesysteem. Uit de structuurvisie bodemenergie blijkt overigens dat de beïnvloedingsgebieden van de beken zich bevinden in delen van de stad met een betrekkelijk lage energievraag. Dit betekent dat in deze gebieden of geen voorkeur is voor open of gesloten systemen, of dat er van uit wordt gegaan dat, mocht er worden gekozen voor bodemenergie, een gesloten systeem voor de hand ligt (gezien de lage energievraag).
In het meest westelijke deel van het 'plangebied' is sprake van een grondwaterbeschermingsgebied (La Cabine) In dit deel van het plangebied is bodemenergie niet toegestaan.
Voor zover bekend wordt er binnen het plangebied geen grondwater voor bijvoorbeeld proceswater of koeling onttrokken met een vergunning. Voor de grotere onttrekkingen is namelijk een vergunning nodig die wordt verleend door provincie of waterschap. Bij die vergunningverlening kan ook de gewenste bescherming van leemlagen als beoordelingscriterium worden meengenomen. Dat zou kunnen leiden tot het stellen van extra voorwaarden aan bijvoorbeeld de afdichting van waterremmende lagen.
Uit figuur 6 blijkt dat het plangebied in algemene zin wordt beschouwd als een gebied met lage dynamiek. Dit betekent niet dat er in de bovenstroomse beïnvloedingsgebieden geen ontwikkelingen denkbaar zijn, die gevolgen kunnen hebben voor de ondergrond.
Figuur 6 Verwachte dynamiek in de netwerklaag [bron: Visie op de ondergrond van Arnhem]
In het bewoonde deel van het plangebied zullen funderingen worden aangelegd en rioleringen worden aangelegd en/of vernieuwd. Omdat de leemlagen zich al op enkele meters diepte kunnen voordoen is het van belang om met dit bestemmingsplan te trachten deze activiteiten zodanig te reguleren dat de leemlagen op het gewenste niveau worden beschermd.
Bemalingen zijn op grond van de Waterwet in ieder geval meldingsplichtig en bij voldoende omvang ook vergunningplichtig. Het is goed denkbaar dat ook door kleine en tijdelijke bemalingen die niet vergunningplichtig zijn (gezien de korte duur en lage debiet) toch leemlagen worden doorsneden. De vergunningverlener kan voorwaarden verbinden aan de vergunning zodat de leemlagen beter worden beschermd. Maar dit biedt bij kleine en tijdelijke bemalingen onvoldoende garantie.
Peilbuizen, pompputten en lansen voor de injectie van stoffen die natuurlijke afbraak bevorderen storen een leemlaag. Toch is het van belang dat bodemsanering, als daar een aanleiding toe bestaat, wordt uitgevoerd. In figuur 7 zijn aangetoonde en mogelijke/verwachtte grondwaterverontreinigingen aangegeven. Uit een vergelijking van de bovenstroomse beïnvloedingsgebieden en deze gebieden blijkt dat plaatselijk zeker sprake is van grondwaterverontreiniging.
Figuur 7 Aangetoonde en mogelijke grondwaterverontreiniging
[bron: Visie op de ondergrond van Arnhem]
Zoals eerder aangegeven is er geen regelgeving die de leemlagen in z'n algemeenheid beschermt. Weliswaar is er in andere besluiten zoals de PMV maar ook via de Waterwet wel enige bescherming van bepaalde sectorale belangen, maar deze regelingen zijn niet expliciet gericht op de bescherming van de leemlagen.
Aangezien de bescherming van de leemlagen mede tot doel heeft om de bekenstructuur te beschermen is er een duidelijk ruimtelijk belang aanwezig. Het bestemmingsplan beoogt die belangen af te wegen en waar nodig te beschermen. Het bestemmingsplan is dus het instrument voor het bereiken van dit doel, het beschermen van leemlagen.
Daarnaast zorgt het bestemmingsplan voor een gedegen belangenafweging omdat het door verschillende instanties zal worden getoetst voor het wordt vastgesteld en de vaststelling hiervan met procedures is omkleed.
Een regeling in het bestemmingsplan is niet nodig als (sectorale) wetgeving de ontwikkelingen mogelijk maakt, of zoals in dit geval, reguleert of verbiedt. Eerder is al geconstateerd dat dit in deze situatie niet het geval is.
Onderhavig bestemmingsplan is een facetbestemmingsplan dat de dubbelbestemming Waarde - Geomorfologie beslaat. De onderliggende bestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen blijven in beginsel hierdoor in stand. Op de betreffende gronden gelden straks dus ten minste twee bestemmingen: een zogenaamde basisbestemming op basis van de vigerende gemeentelijke bestemmingsplannen (en eventueel daarin geldende dubbelbestemmingen) en de dubbelbestemming van dit bestemmingsplan. De dubbelbestemming Waarde - Geomorfologie heeft het primaat ten opzichte van de andere geldende basisbestemming(en).
In artikel 3 van de regels van dit facetbestemmingsplan is aangegeven op welke bestemmingsplannen deze facetregeling van kracht is. Daarmee is juridisch duidelijk gemaakt in welke plannen dit plan kan worden ingelezen.
Slechts een deel van de bestaande bestemmingsplannen is digitaal opgezet volgens de meest recente standaarden (2008 en 2012). Deze plannen zijn ook via ruimtelijkeplannen.nl gekoppeld.
Het paraplubestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gemaakt en voor wat betreft de regels en verbeelding is aangesloten op de wettelijke standaardiseringsvereisten van het SVBP 2008 en zijn een overgangsregeling en een antidubbeltel-bepaling uit het Bro opgenomen.
Artikel 4 geeft aan hoe de bestemmingsplannen, zoals die zijn opgesomd in artikel 3 worden aangepast.
Tenslotte bevat artikel 5 de regeling zelf. Ter bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de doorstroming van beken is een verbod opgenomen zonder omgevingsvergunning te bouwen beneden 1,5 m beneden het maaiveld en ook een verbod op het uitvoeren van bepaalde werken. Het gaat bijvoorbeeld om het afgraven van gronden, het wijzigen van de grondwaterstand door bijvoorbeeld drainage of grondwateronttrekking en het verrichten van boringen dieper dan 1,5 m beneden het maaiveld. Bij verlening van de vergunning is het van belang dat de waterremmende werking van de leemlagen niet wordt aangetast. Indien dit kan worden gegarandeerd kunnen activiteiten gewoon doorgang vinden.
In de regels is 1,5 m diepte in de meeste gevallen als norm opgenomen omdat de leemlagen over het algemeen op deze diepte liggen. Dit betekent eveneens dat er ten aanzien van ondiepe leidingen en riolering geen belemmeringen zijn. Voor het afgraven van gronden in het algemeen geldt de 1,5 m niet, omdat afgraven kan betekenen dat het maaiveld ter plaatse ook wijzigt, waardoor de leemlagen ook op minder dan 1,5 m beneden maaiveld kunnen komen te liggen.
Het verbod in dit bestemmingsplan strekt zich niet alleen uit tegen doorboringen maar tegen alle handelingen die tot schade van de leemlagen kunnen leiden. Met onderzoek kan worden aangetoond dat zich in de bodem van de gronden waar een voornemen is gepland geen leemlagen worden aangetroffen met een relevante waterremmende werking die ook nog beken voeden. Bovendien kan de handeling dusdanig zorgvuldig worden uitgevoerd dat de leemlagen de waterremmende werking behouden. Als andere belangen zodanig belangrijk zijn dat deze het belang van de bescherming van de leemlagen 'overstijgen', kan eveneens een vergunning worden verleend. Indien het niet mogelijk blijkt de vergunning te verlenen kan er mogelijk sprake zijn van planschade De onmogelijkheid om vergunning te verlenen zal echter uitzonderlijk zijn. De kans op planschade zal dan ook naar verwachting zeer beperkt zijn.
Uitgegaan wordt van het principe de verstoorder betaalt. Dit houdt in dat de initiatiefnemer bovengenoemd onderzoek naar de uitvoerbaarheid van een bepaald initiatief betaalt. De bestuurslasten die samenhangen met dit bestemmingsplan, bestaande uit het de plantoetsing, procedurekosten en de handhaving maken onderdeel uit van de gemeentelijke begroting.
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is een beheerbestemmingsplan dat geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Daarom is het niet nodig om het voornemen te publiceren
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel.
Het waterschap heeft aan gegegeven graag in overleg te treden met de gemeente over de toepassing van het plan.
Het bestemmingsplan heeft in ontwerp ter inzage gelegen van 4 maart 2015 tot en met 14 april 2015.
Gedurende die tijd is één zienswijze ingediend. Deze heeft niet geleid tot aanpassingen in het plan.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
[COB]
Cahier afwegingskader Ondergronds vs bovengronds bouwen.
[Arnhem 2009]
Visie op de ondergrond van Arnhem. Projectnummer: C08024, december 2009.
[Gelderland 2009]
Waterplan 2010-2015. Opgesteld in november 2009.