Groot Rijnwijk    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Groot Rijnwijk'

(plannummer: NL.IMRO.0202.800-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt op de noordelijke Rijnoever ten oosten van het centrum van Arnhem (zie figuur 1). Het plangebied wordt begrensd door de Westervoortsedijk in het noorden, de Veilingstraat in het oosten, de Nieuwe Kade in het zuiden en de Badhuisstraat in het westen. De begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en op figuur 2 weergegeven.

verplicht

Figuur 1: Ligging van het plangebied

verplicht

Figuur 2: Begrenzing van het plangebied.

1.2 Aanleiding en doel     

Het plangebied Groot Rijnwijk maakt, met onder meer Fluvium en het voormalig Coberco-terrein, onderdeel uit van het Centrum Oost Gebied, ook wel Nieuwe Kadekwartier genoemd. Hier vindt momenteel een transformatie plaats van (voormalige) bedrijfs- en industriefuncties naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen enerzijds de binnenstad en anderzijds het industrieterrein. Voor diverse locaties zijn nieuwe ontwikkelingen in voorbereiding (zoals Coberco) of reeds gerealiseerd (waaronder Fluvium-Noord). Bij deze transformatie ligt de nadruk voornamelijk op woningbouw met - onderscheidend per plandeel- in meer of mindere mate ruimte voor andere functies als (lichte) bedrijvigheid en (maatschappelijke) voorzieningen. Ook heeft reeds herinrichting plaatsgevonden van de belangrijkste verkeersader, de Westervoortsedijk.

Het plangebied kenmerkt zich door bedrijfsgebouwen en een woonbuurt (Rijnwijk) uit het begin van de vorige eeuw. De bestaande ruimtelijke structuur en de functies sluiten ook hier niet meer aan op de in gang gezette herstructurering van het omliggende gebied.

De beoogde ontwikkeling van Groot Rijnwijk maakt maximaal 361 woningen mogelijk. Tevens biedt het aan de randen ruimte voor -deels bestaande- (kleinschalige) bedrijfsfuncties en horeca. Om de beoogde functies ter plaatse van Groot Rijnwijk mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan benodigd.

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP 2012 geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Planologisch kader     

In het verleden gold als planologisch kader voor het plangebied het “Partieel Uitbreidingsplan in Onderdelen ‘Industrieterrein’. Dit plan is vastgesteld op grond van de Woningwet 1901 met een besluit van de gemeenteraad van 28 januari 1963 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 29 juli 1963. Dit uitbreidingsplan is echter per 1 juli 2013 komen te vervallen op grond van artikel 9.3.2 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening.

Tot inwerkingtreding van het onderhavig bestemmingsplan gelden als planologisch kader uitsluitend de bouwregels uit de gemeentelijke Bouwverordening.

1.5 Leeswijzer     

Hoofdstuk 1 gaat voornamelijk in op de aanleiding en het doel van de nieuwe ontwikkeling. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 behandelt het toepasselijk beleidskader. Vervolgens biedt hoofdstuk 4 een toelichting op de beoogde woningbouwontwikkeling en de overige (toe te voegen) functies. De diverse milieuaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de planregels en in hoofdstuk 7 is een beschrijving van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het plangebied, waarbij ook wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.2 Historische ontwikkeling     

Het plangebied behoort van oudsher tot 't Broek, een laaggelegen nat gebied dat in tijden van hoge rivier- en grondwaterstanden regelmatig onder liep. Verschillende beken waterden via de broeklanden af op de rivier. In deze periode (16e en 17e eeuw) heeft het tracé van de Broekstraat zijn definitieve plaats in het gebied gekregen. De Broekstraat is oorspronkelijk als een hooggelegen "dijkweg" aangelegd. Ook de Westervoortsedijk, onderdeel van de oude Rijndijk, is een sterk element in de oude structuur. De ligging van de Rietbeek verandert in de loop van de tijd. Uiteindelijk is deze in de 20e eeuw ondergronds gelegd.

Kort na 1797 ontstond op de latere Coberco-locatie de eerste industrie, te weten de houtzaagmolen “de Vlijt”. In 1877 presenteerde H. Heuvelink Jr. een uitbreidingsplan voor het zuidoostelijk deel van Arnhem. Naast een beperkte woonfunctie op de Boulevard werd het gebied ook gebruikt voor het aanleggen van nieuwe industrieterreinen (zie figuur 3). Er was al enige industrie verschenen aan het begin van de Westervoortsedijk in de vorm van de houtzagerij en de gasfabriek. In 1904 presenteerde ir. W.F.C. Schaap een stedenbouwkundig plan voor onder andere het industrieterrein 't Broek, het spoorwegemplacement en een uitgestrekte arbeiderswijk.

Vanaf het begin van de 20e eeuw werd de Nieuwe Kade het eerste geplande industrieterrein van Arnhem. De reden dat de kade hier breder is dan bij de binnenstad is, dat deze extra ruimte bood voor de overslag en tijdelijke opslag van onder andere steenkool voor de elektriciteitscentrale en de gasfabriek. Het woongebied Rijnwijk is rond de jaren 20 van de vorige eeuw gebouwd als arbeidersbuurt (zie figuur 4). Deze buurt werd gebouwd ter compensatie van de vele krotwoningen die aanwezig waren. In 1935 werd de Rijnbrug aan de westzijde van het bedrijventerrein voltooid. Tijdens de Slag om Arnhem in september 1944 werd het gebied totaal verwoest. De verwoestingen hadden een enorme impact in het beeld van de Rijnkade (zie figuur 5). In 1954 besloot het bestuur van de stad tot de aanleg van een bedrijventerrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad, in aansluiting op het bestaande slachthuis en de gasfabriek. Het terrein werd vier meter opgehoogd.

verplicht

Figuur 3: Weergave van het voormalig industrieterrein

verplicht

Figuur 4: Aanzicht woongebied Rijnwijk

verplicht

Figuur 5: Plangebied en omgeving omstreeks circa 1940

Met de realisering van de naoorlogse bebouwing halverwege de vorige eeuw en met de bouw van de stadskantoren rond 1990, maakte het gebied een schaalsprong. Eind jaren 80 van de vorige eeuw ontstonden plannen voor de eerste revitalisering van het bedrijventerrein. Tevens is in 2013 de Westervoortsedijk volledig nieuw aangelegd. In 2014 is gestart met de realisatie van een nieuw woongebied aan noordzijde van de Westervoortsedijk, waarmee de transformatie in gang is gezet.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur     

De huidige hoofdstructuur wordt bepaald door de Nieuwe Kade, de Westervoortsedijk en het overige stratenpatroon in het gebied. De ruimtelijke structuur van het gebied is vormloos (amorf).

Het plangebied bestaat voornamelijk uit bedrijven. Tevens bevindt zich aan de oostzijde een -naar binnen gekeerd- hofje met woningen (Rijnwijk). De kwaliteit van de woningen is slecht.

De randen van het plangebied kenmerken zich door een rafelige structuur. De bedrijven zijn een verzameling van gebouwen in de vorm van grootschalige loodsen en gebouwen die in de loop van de tijd deels tegen elkaar gebouwd zijn. De rooilijnen verspringen. Aan de Nieuwe Kade ligt nog een bijzonder gebouw, het voormalig zaadpakhuis van Wijbinga. Dit is een rijksmonument en blijft behouden.

Parkeren, opslag, detonerende gevels en achterkanten van het woonhofje staan in schril contrast met de nieuw ontwikkelingen van het woongebied (Fluvium) aan de noordzijde van de Westervoortsedijk.

De Nieuwe Kade is breed en voorzien van een eenzijdig gelegen vrijliggend fietspad in twee richtingen. Hier bevindt zich tevens het voormalige havenmeesterkantoor.

De openbare ruimte in het plangebied van Groot Rijnwijk, met uitzondering van het hofje, is fragmentarisch ingericht. De verblijfskwaliteit is slecht. De Italiaanse populieren aan de Nieuwe Kade dragen daarentegen bij aan een positieve uitstraling.

De Westervoortsedijk zelf is recentelijk opnieuw ingericht. Deze verkeersader kenmerkt zich door een heldere laanbeplanting en heeft parallelwegen waarlangs de nieuwbouw van het woongebied wordt gerealiseerd. De Veilingstraat en de Badhuisstraat kenmerken zich door direct op de weg aansluitende bedrijfstoegangen, geparkeerde auto's en zichtbare opslag van bedrijfjes. Voetpaden ontbreken deels.

2.4 Verkeer en parkeren     

Het Arnhems wegennet is ingedeeld in gebiedsontsluitingswegen (verkeersaders), verblijfsgebieden en industrieterreinen. De gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdwegenstructuur waarover het lokale en regionale verkeer wordt afgewikkeld. Hier geldt voor de verkeersdoorstroming van gemotoriseerd verkeer een maximale snelheid van 50 km/u of 70 km/u. De 'ingesloten' woongebieden zijn verblijfsgebieden veelal woongebieden. Hier geldt voor de verkeersveiligheid en een goede woonomgeving een maximale snelheid van 30 km/u voor gemotoriseerd verkeer.

Het plangebied ligt nabij het centrum van Arnhem. Direct ten noorden langs het plangebied ligt de Westervoortsedijk. De hoofdrijbaan van deze gebiedsontsluitingsweg (verkeersader) verbindt het centrum met grotere bedrijventerreinen in het oosten van Arnhem. Ook is deze verkeersader de verbinding met het regionale hoofdwegennet door de aansluiting op de Pleijroute en verder op de rijksweg A12 (Velperbroek). Ten westen van, maar niet direct grenzend aan het plangebied ligt de Nijmeegseweg (John Frostbrug). Deze gebiedsontsluitingsweg verbindt Arnhem-centrum met Arnhem-zuid en vormt in het verlengde ervan de route naar Nijmegen. Deze verkeersaders behoren tot de drukkere wegen binnen de bebouwde kom van Arnhem.

Gebiedsontsluitingswegen hebben bij voorkeur vrijliggende fietsvoorzieningen en aanliggende trottoirs. Dit is ook het geval bij de Westervoortsedijk, waar fietspaden door groenstroken gescheiden zijn van de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer. Ook zijn er soms parallelwegen waarover het fietsverkeer wordt geleid en waarlangs parkeergelegenheid is. De parallelwegen behoren tot een verblijfsgebied.

De overige wegen en straten rondom het plangebied worden in de komende jaren veelal als woonstraten ingericht. Het gaat dan om direct aanliggende straten van het plangebied Badhuisstraat (westzijde), Nieuwe Kade (zuidzijde) en de parallelweg van de Westervoortsedijk (noordzijde). De transformatie van deze straten vindt plaats als onderdeel van de ontwikkelingen in en om het plangebied. Deze straten krijgen dan de status van verblijfsgebied (30 km/uur-zone). De Veilingstraat, waarlangs vooral kleinschalige bedrijven zijn gevestigd, is in het eindbeeld ook onderdeel van hetzelfde grotere verblijfsgebied. De inrichting van de Veilingstraat past binnen het karakter van een verblijfsgebied, maar met behoud van de bereikbaarheid van de aanliggende bedrijven.

In een verblijfsgebied maken gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsers gebruik van dezelfde rijbaan. Soms worden trottoirs met groenstroken van de rijbaan gescheiden of er ligt een trottoir langs de rijbaan. Waar mogelijk bevinden zich langs de rijbaan parkeervakken. Buiten deze parkeervakken mag niet worden geparkeerd; het gehele plangebied valt binnen een grotere parkeerverbodszone. Voor het plangebied geldt, net als de rest van het Nieuwe Kadekwartier, een regime van betaald parkeren. Het betaald parkeren voor het plangebied wordt ingevoerd bij realisatie van de nieuwbouw.

2.5 Monumenten en archeologie     

Met zijn ligging aan de Rijn wordt het plangebied Groot Rijnwijk gerekend tot het Oost-Nederlandse rivierengebied. Voorlopers van Rijn en Maas zetten hier gedurende de IJstijd grindrijk sediment af. In het Holoceen (10.000 jaar geleden-heden) wordt het afzettingsmilieu rustiger doordat rivieren minder sediment vanuit het achterland te verwerken kregen. In het plangebied ontstaat door opslibbend zand op de oevers van de rivier een hoger gelegen oeverwal. Meer noordelijk wordt klei afgezet en ontstaat een komgebied. Dit gebied valt samen met de wijk Het Broek.

Op de oeverwallen is prehistorische bewoning en bewoning uit de Romeinse tijd mogelijk. De hogere ligging van de gronden bood bescherming tegen hoog water en de textuur van de bodem leende zich voor landbouw. Elders in Arnhem zijn veel voorbeelden bekend van pre- en protohistorische bewoning op oeverwallen. In de middeleeuwen en nieuwere tijd had het plangebied meer het karakter van een uiterwaardengebied en kende het een extensief gebruik in de vorm van hooi- en weiland. De klei van de komgronden werd gebruikt voor de fabricage van baksteen en dakpannen. Oostelijk van het plangebied gaat deze productie terug tot de 14e eeuw. In de late middeleeuwen stroomde de Rijn vanuit het zuidoosten in de richting van Arnhem en bereikte de stad bij Het Broek, om daarna in westelijke richting met een bocht van Arnhem af te stromen. Na 1530 werd de Rijn in opdracht van de hertog langs de stad geleid.

Noordelijk van het plangebied, aan de Westervoortsedijk, werd in 1867 de gasfabriek in bedrijf genomen. Zuidelijk van de Westervoortsedijk en in de omgeving van het plangebied, bevonden zich toen een molen en ijzergieterij. Delen van Het Broek ontwikkelden zich van uiterwaard tot industriegebied. Een tekening met gebouwen van gemeentewerken uit 1918 toont ook voor het plangebied de functie industrie (zie figuur 5). Kenmerkend is het openbare slachthuis (gebouwd in 1908), bijbehorende administratiegebouwen aan de Nieuwe Kade en noodwoningen voor Belgische vluchtelingen van de Eerste Wereldoorlog. Met het oog op de industrie is het plangebied opgehoogd. Dit is ook waargenomen tijdens archeologisch onderzoek van de gasfabriek. Op het voormalig Coberco-terrein zijn ophogingen van gemiddeld 1,80 meter aanwezig. Archeologisch onderzoek aan de Lage Kade toonde de aanwezigheid van een stort aan met vondstmateriaal uit 1880-1920.

verplicht

Figuur 5: Eerder aanwezige industrie ter plaatse van het plangebied

2.6 Water     

Het plangebied ligt tussen een oude polderkade, de Westervoortsedijk en de waterkering. Door deze oude kade, in feite een lange veerstoep, is het gebied qua ondergrond afgesneden van het terrein ten noordoosten van de Westervoortsedijk. Het plangebied ligt tussen 13,7 en 14,0 meter + N.A.P.

In het plangebied is zelf geen oppervlaktewater aanwezig. Net buiten de plangrens stroomt de Neder-Rijn.

De zuidwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de waterkering van de Neder-Rijn en is te herkennen als muurtje op de Nieuwe Kade.

Het eigendom en de verantwoordelijkheid van de waterkering ligt bij het waterschap Rijn en IJssel. De Lage Kade (buiten het plangebied) vormt geen onderdeel van de waterkering zelf, maar is wel van groot belang bij voor de stabiliteit van de waterkering. Ten behoeve van de waterkering is een beschermingszone aangewezen, bestaande uit een kernzone en een binnenbeschermingszone. De kernzone heeft binnen het plangebied een variabele breedte van 5 tot 15 meter. Evenwijdig aan de kernzone ligt de binnenbeschermingszone. Deze heeft een breedte van 5 meter op maaiveld en gaat ondergronds verder onder een denkbeeldige lijn van 1:5. Daarnaast wordt de waterkering beschermd door het 'profiel van de vrije ruimte'. Dit profiel is bedoeld om toekomstige dijkaanpassingen mogelijk te maken en is vooral verticaal gericht. Het 'profiel van de vrije ruimte' valt binnen de beschermingszone en is dan ook niet apart aangegeven op de plankaart.

De verschillende zones en het 'profiel van de vrije ruimte' zijn gedetailleerd en gedifferentieerd aangegeven op de legger van het waterschap. Deze legger wordt beschermd door de Keur.

De diepere grondwaterstroming binnen het plangebied is noord-zuid gericht; van de Veluwe in de richting van de Betuwe. Uit oudere onderzoeken blijkt de bodemopbouw te bestaan uit een opgebrachte zandlaag op een kleiondergrond. Dit past in de historische context van het plangebied als uiterwaarde. Van de actuele grondwaterstanden is weinig bekend, maar uit metingen blijkt dat er grondwaterstanden van ongeveer 5,5 meter beneden maaiveld voorkomen. Dit komt overeen met de hoogte van het diepere grondwater afkomstig van de Veluwe en houdt in dat binnen het plangebied geen grote afwijkende grondwaterstanden voorkomen.

Gezien de ligging en de ervaringen elders in de stad, mag verwacht worden dat de rivierwaterstanden een (groot) effect hebben op tijdelijke grondwaterstanden in het plangebied.

Afvalwatersysteem

Van oudsher is het gebied gemengd gerioleerd. Huishoudelijk afvalwater en hemelwater van particulier terrein worden gezamenlijk door één buis afgevoerd. Tijdens de afgelopen decennia zijn in de Westervoortsedijk en de Nieuwe Kade hemelwaterriolen aangelegd. Daarmee zijn deze straten afgekoppeld van het gemengde stelsel. Het is echter zeer de vraag of de afvoer van hemelwater van de aanliggende bebouwing ook is meegenomen.

Het plangebied bevindt zich vlakbij het belangrijkste rioolgemaal van Arnhem-Noord; het Rijngemaal. Door die ligging zijn de rioolleidingen in veel gevallen ook behoorlijk in omvang en belangrijk. Zo ook het riool in de Badhuisstraat. Dit is een transportriool vanuit Het Broek richting het gemaal. In de Nieuwe Kade ligt een persleiding van het waterschap die het ingezamelde water vanuit het Rijngemaal verpompt naar de waterzuivering in Duiven.

In het rioolsysteem zijn veiligheidskleppen ingebouwd, de zogenaamde overstorten. In het verlengde van de Badhuisstraat is zo'n overstort gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en vertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid     

Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR (2012) schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. Deze visie markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector 'Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.



Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Provincie

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland vervangt sinds 2014 het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  1. Een duurzame economische structuurversterking.

    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

    Dit doel betekent vooral:
    1. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,`
    2. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    3. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    4. een gezonde en veilige leefomgeving.

Een toets -van de met onderhavig bestemmingsplan geboden woningbouwmogelijkheden- aan het woonbeleid, is opgenomen in paragraaf 4.5.



Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Artikel 2.2.1.1 Wonen

Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Artikel 2.6.3 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen 'Intrekgebieden' geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan sluit op deze planregel aan.

3.2.2 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In 2012 is de Structuurvisie 'Arnhem 2020 met doorkijk 2040' vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'. Dit ontwikkelingsperspectief van de ruimtelijke ambities wordt in hoofdlijnen geschetst.

De ontwikkelingen zijn gebaseerd op een aantal ruimtelijke kenmerken van Arnhem (landschappelijke ondergrond, ruimtelijke milieus, het groen-blauwe netwerk) en versterken deze door daarop voort te bouwen. In combinatie met een inzet ten aanzien van het toekomstige mobiliteitsnetwerk gericht op fiets, openbaar vervoer en het beter benutten van verkeersruimte, zijn zogenoemde "koersgebieden" aangewezen. Dit zijn ruimtelijke milieus in de stad waar belangrijke ontwikkelingen in het verschiet liggen, met name herstructurering en transformatie. Voor de ontwikkelingsrichting van deze gebieden geeft de structuurvisie indicaties. Verschillende typen koersgebieden worden daarbij onderscheiden: gemengd stedelijk gebied, woonlandschappen, werklandschappen, stationsknooppunten en het buitengebied. Verder zijn er drie structuurvisie-uitwerkingsgebieden gemarkeerd.

Voorts wordt de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de stad gekarakteriseerd.

Het plangebied bestaat uit het te realiseren woongebied Groot Rijnwijk en maakt onderdeel uit van het Koersgebied Oostelijk Centrum Gebied. Het gebied maakt een transformatie door van een grotendeels verlaten bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen. Het streefbeeld is een creatief woon/werkmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied, dat inspeelt op de industriële historie van de locatie.

De structuurvisie vermeldt dat de woningen van het deelgebied Rijnwijk worden gesloopt. Vervangende nieuwbouw van deze (prijs)categorie is gerealiseerd in het deelgebied Fluvium Noord.

3.3 Woonbeleid     

De Arnhemse Woonprincipes 2025

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij wordt gestreefd naar een met een gezonde mix aan diverse bevolkings-en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025 zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De onderstaande vier pijlers vormen de hoofddoelen van de Woonprincipes:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgen we dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij sturen we niet alleen op aantallen, maar streven we ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad.

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden met het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Wonen, Welzijn en Zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een grote fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen personen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases, een passende woonplek geboden worden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren. Hierbij is van belang ook te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.

3.4 Welstandsbeleid     

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota Arnhem 2015 (2015) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gelden de algemene welstandscriteria. Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitsplan.

Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.

Voor het te ontwikkelen gebied Groot Rijnwijk geldt geen welstandstoets. Wel is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als toetsingskader geldt. Als basis voor het beeldkwaliteitsplan is gebruik gemaakt van het stedenbouwkundig ontwerp (bijlage 1). In hoofdstuk 4 wordt dit ontwerp en het beeldkwaliteitsplan verder toegelicht.

3.5 Verkeersbeleid     

3.5.1 Rijksbeleid     

Landelijke ambities over concurrentiekracht, leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid staan in hoofdlijnen omschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012). Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. Voor de periode 2020-2028 wordt ingezet op het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat en het scherp prioriteren van investeringen. Ook worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbonden om een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn, te waarborgen.

Inmiddels wordt de nieuwe Omgevingswet voorbereid. Belangrijk onderdeel is een gedeelde visie op de omgeving en een gezamenlijke aanpak van opgaven. In de startnota 'De opgaven voor de Nationale Omgevingsvisie' stelt het kabinet vier strategische opdrachten centraal die aandacht vragen. Een ervan is de toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving. In stedelijke gebieden gaan de bereikbaarheidsopgaven samen met andere opgaven zoals luchtvervuiling en ruimtegebruik. Daarnaast blijft veiligheid om aandacht vragen. De grote bereikbaarheidsopgaven vragen om investeringen en keuzes. Een gebiedsgerichte aanpak is noodzakelijk. Hiervoor wordt in het huidige MIRT-programma ingezet op gebiedsgerichte programma's. Slimme keuzes waarbij ruimtelijke ordening en mobiliteit in samenhang worden bezien dragen bij aan een efficiëntere bereikbaarheid. Dit alles vraagt om andere en meer samenwerking met andere overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.

3.5.2 Provinciaal beleid     

Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit is, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Doelen bereikbaarheid

De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.

Omgevingsvisie

De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.

3.5.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

Verder werkt Arnhem samen met het rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven aan het realiseren van een robuust hoofdwegennet en spoorwegennet, binnen de regio, tussen regio's en met het achterland. Deze samenwerking is ook gericht op de stedelijke bereikbaarheidsopgaven, die vragen om meer maatwerk, integrale aanpak en een breder palet aan oplossingen (gericht op gedrag en met hulp van technologie). Innovaties in vervoerssystemen (bijvoorbeeld ITS, mobiliteitsdiensten, ICT-ontwikkelingen) kunnen grote invloed hebben op bereikbaarheidsvraagstukken. Inzet is een systeemsprong waarbij alle modaliteiten optimaal benut worden en op elkaar afgestemd zijn.

Fiets

Per mei 2013 is een nieuw beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de Arnhemse structuurvisie over de versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  • nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  • inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  • aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  • aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  • hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

Openbaar vervoer

Per mei 2014 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota is eveneens een uitwerking van de Arnhemse structuurvisie en heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.



Parkeren

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

De Structuurvisie Arnhem 2012 met een doorkijk naar 2040 biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Arnhem streeft naar een duurzame ontwikkeling van de stad, een optimale leefbaarheid in de stad en een gezonde, veilige en prettige leefomgeving. In de structuurvisie wordt een gebiedsgerichte aanpak beschreven om de spanning tussen enerzijds een duurzame ontwikkeling van de stad en anderzijds de leefbaarheid op bepaalde plaatsen in de stad te verlagen. De kaart 'streefbeeld milieukwaliteit 2040' onderscheidt acht gebiedstypen. Ieder gebiedstype kent zijn eigen ruimtelijke kenmerken en milieukwaliteiten. De kaart is mede richtinggevend voor de verdere verstedelijking.

In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's: geluid, luchtkwaliteit, hinder, externe veiligheid, groen en ecologie, water, bodem, cultuurhistorie en archeologie en energie en duurzaamheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.6.1 Geluid     

Geluid wegverkeer

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting vanwege (spoor)wegen bij geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder woningen. Als een gemeente met een bestemmingsplan de bouw van geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, is sprake van een 'nieuwe situatie' in de zin van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is slechts van toepassing voor zover het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een (spoor)weg. Binnen deze zone wordt de geluidsbelasting berekend.

De voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting afkomstig van wegverkeer voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB. In bepaalde gevallen kunnen door het bevoegd gezag hogere waarden vastgesteld worden. De gemeente Arnhem heeft voor de beoordeling van de geluidsbelasting aanvullend geluidbeleid vastgesteld. De maximaal toegestane hogere waarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt 63 dB voor stedelijke situaties.

Industrielawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt ook het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting vanwege geluidgezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder is slechts van toepassing voor zover het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een industrieterrein. Binnen deze zone wordt de geluidsbelasting berekend.

De voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting vanwege industrielawaai voor nieuwe woningen bedraagt 50 dB(A). In bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag hogere waarden vaststellen. De gemeente Arnhem heeft voor de beoordeling van de geluidsbelasting aanvullend geluidbeleid vastgesteld. De maximaal toegestane hogere waarde volgens de Wet geluidhinder bedraagt 55 dB(A).

Geluid scheepvaartverkeer

Het toetsen van scheepvaartgeluid is niet in een wettelijk kader vastgelegd. Wij beoordelen de aanvaardbaarheid van het geluid van zowel de doorgaande als de aangemeerde schepen op basis van het beoordelingskader uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Het geluid van de schepen wordt daarbij gemodelleerd als industrielawaai en ook als zodanig beoordeeld. Aangezien deze norm zowel wordt gebruikt voor de beoordeling van de inpasbaarheid vanwege geluid van alle bedrijven, waarvan het karakter van het geluid verschilt, als van de verkeersaantrekkende werking, wordt deze norm ook toepasbaar geacht voor scheepvaartverkeer.

Beoordeling gecumuleerde geluidsniveaus

In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de rekenmethode voor het bepalen van de gecumuleerde geluidsbelasting beschreven. Deze rekenmethode wordt toegepast als er sprake is van blootstelling aan meer dan één soort geluidsbron. Er bestaat geen standaard beoordelingskader voor het gecumuleerde geluidsniveau, waardoor de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderbouwd op basis van de afzonderlijke toetsnormen en andere factoren. Op basis van de gebruikte beoordelingskaders voor de afzonderlijke aspecten wordt daarom beschouwd of ook vanwege het cumulatieve geluidsniveau sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Beleidsplan Geluid

Het geluidbeleid van de gemeente Arnhem is onder andere opgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente maakt voor de beoordeling een onderscheid in gebieden en geluidsklassen. Daarvoor hebben zij een ambitiewaarde (a), incidentele waarde (i) en plafondwaarde (p) vastgesteld. De ambitiewaarde is de streefwaarde voor een gebied. Het plan Groot Rijnwijk wordt beoordeeld op basis van het gebiedstype stedelijke zone, omdat in de omgeving zowel woningen, bedrijven als drukke verkeersaders liggen. Op basis van de geluidsklassen heeft de gemeente Arnhem daarnaast vastgesteld welke maatregelen onderzocht en toegepast moeten worden.

In figuur 6 staan de geluidsnormen uit het geluidbeleid.

verplicht

Figuur 6: Beoordelingsnormen geluidbeleid gebiedstype stedelijke zone



Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

3.6.2 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer (Wm). Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden (Wm) het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010-2014.

3.6.3 Bedrijven en milieuzonering     

Het onderzoek naar de invloed van de diverse functies in relatie tot de omgeving bestaat uit de invloed die het plan heeft op de omgeving en het effect van de omgeving op de milieugevoelige bestemmingen die met het plan worden gerealiseerd. In bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt een stappenplan omschreven om het milieuaspect geluid te beoordelen.

Toets Stap 1

In stap 1 van het stappenplan wordt getoetst of voldaan wordt aan de richtafstand. Wanneer er niet aan de richtafstanden wordt voldaan, dient de volgende stap uit het stappenplan te worden doorlopen en onderzocht te worden of na realisatie van de het plan sprake is van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat.

Toets stap 2

In stap 2 worden streefwaarden voor de geluidseffecten geformuleerd. Voor het gebiedstype 'gemengd gebied' gelden de volgende streefwaarden: 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr;LT), 70 dB(A) maximaal (LAmax, piekgeluiden) en 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking (LAeq)

Toets Stap 3

Indien stap 2 niet toereikend is kan afgeweken worden van de bovengenoemde waarden tot onderstaande waarden: 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden) exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer en 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking. Het bevoegd gezag dient dan te motiveren waarom deze geluidsbelasting voor de betreffende situatie acceptabel wordt geacht.

Toets Stap 4

Bij een hogere geluidsbelasting dan aangegeven in stap 3 dient het bevoegd gezag de geluidseffecten grondig te onderzoeken, te onderbouwen en te motiveren, waarbij ook de cumulatie van geluid betrokken moet worden.

3.6.4 Externe veiligheid     

Landelijk beleid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

  • Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is.
  • Het Groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.

De beoordelingskaders zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze besluiten hanteren dezelfde risicobenadering en schrijven de methode voor het bepalen van het PR en GR voor. Voor het plaatsgebonden risico en de veiligheidszone geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit.

Voor een aantal veelvoorkomende inrichtingen en langs de belangrijkste transportroutes is het PR door middel van een wettelijk voorgeschreven afstand vastgesteld. Bij inrichtingen geldt dit ook voor het invloedsgebied, waarbinnen het bevoegd gezag het GR moet verantwoorden. Voor wegen en spoorwegen zijn effectafstanden van de maatgevende scenario's bekend, waarbinnen deze routes effect kunnen hebben. Voor gevallen waarin afstanden niet zijn voorgeschreven, kan een berekening nodig zijn om de omvang van effecten aan te tonen.

Daarnaast zijn er activiteiten die een extern risico met zich meebrengen, maar niet onder het Bevi vallen. Mogelijk is dan nog wel andere wetgeving van kracht, zoals:

  • het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer);
  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • het Vuurwerkbesluit.

Gemeentelijk beleid

Aanvullend op landelijke wetgeving heeft de gemeente Arnhem het beleidsplan externe veiligheid opgesteld. Dit plan bevat een overzicht van alle bedrijven die onder het Bevi vallen, routes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Daarnaast bevat bijlage 3 een kaart met de ligging van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, buisleidingen en de invloedsgebieden waarbinnen het groepsrisico van bepaalde bedrijven moet worden verantwoord. Ook is een afwegingskader opgenomen welke hoogte van het plaatsgebonden risico en groepsrisico de gemeente toestaat in welke deel van de stad.

3.6.5 Groen en ecologie     

Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

De wet vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.

De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.

De taken en verantwoordelijkheden zijn zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

De wet stelt specifieke kaders voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden). Voor de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel.

De vergunningplicht voor projecten is aan de orde als het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voor activiteiten zonder mogelijke significante gevolgen is er geen vergunningplicht.

De toets op de effecten op de leefomgeving vindt plaats bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor plannen geldt dat deze slechts kunnen worden vastgesteld als voldaan is aan voorwaarden ( artikel 2.8.4).

Het plangebied Groot Rijnwijk ligt buiten de beschermde gebieden. De voorgenomen ingreep heeft geen negatief effect op de beschermde gebieden.

Bescherming van soorten

De wet sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingsverdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid 5.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  • een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  • een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en Europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  • een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  • een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

De ingreep kan effect hebben op beschermde soorten binnen het plangebied. Een onderzoek naar de effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten is noodzakelijk.

Houtopstanden

De wet heeft geen betrekking op o.a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom houtopstand. Een houtopstand is een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte grond van tien are of meer, of die bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten (artikel 4.2). De rechthebbende zorgt voor het herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.

In de wet wordt evenwel een vrijstelling van de meldings- en de herbeplantingsplicht opgenomen, ingeval de houtkap plaatsvindt met het oog op natuurontwikkeling, met het oog op de aanleg of het onderhoud van brandgangen of overeenkomstig een door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode (artikel 4.4). Dat voorkomt onnodige lasten voor natuurbeheerders, bedrijven en overheden in gevallen waarin het belang het natuurbehoud genoegzaam is verzekerd.

Plangebied Groot Rijnwijk ligt binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom voor het dunnen van een houtopstand.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het ruimtelijke beleid voor de NNN, voorheen de Ecologische hoofdstructuur, is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. De NNN is een belangrijk beleidsinstrument voor de bevordering en het behoud van biodiversiteit. Voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur zijn de provincies verantwoordelijk.

De NNN wordt planologisch beschermd. De planologische bescherming betekent dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de wezenlijke kenmerken en de samenhang van de NNN; daarop wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Er geldt in de NNN het 'nee, tenzij'-regime. Als een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden. Eventuele nadelige effecten moeten worden gemitigeerd en de resterende schade moet worden gecompenseerd. Als een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.

In de Omgevingsvisie Gelderland zijn de NNN gebieden voor Gelderland vastgesteld. De Provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van Gelderse Nationale Landschappen. De kernkwaliteiten zijn beschreven en in bijlage 5 van de Omgevingsverordening.

Het plangebied Groot Rijnwijk ligt buiten de NNN. De ingreep heeft geen effect op de NNN.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

In 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Sinds 2014 is in Arnhem de waardevolle bomenlijst van kracht. Hierop zijn bijzondere, vrijstaande bomen opgenomen, die zowel in particuliere tuinen kunnen staan als in gemeentelijke plantsoenen of parken. Een Waardevolle boom mag niet zomaar gekapt worden. Er is altijd een kapvergunning nodig. De Regels van de Algemene Plaatselijke Verordening zijn die van toepassing op de boom.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;

- Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.



Er worden vijf samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

Plangebied Groot Rijnwijk ligt binnen de natuurdoeltypen Overig Groen en De Stenen Stad.

De regels Groencompensatie van de gemeente zijn van toepassing. Een groenbalans is noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn of worden toegepast. Deze is opgenomen in paragraaf 5.2.5. Binnen Groot Rijnwijk staan geen Waardevolle bomen van de Waardevolle Bomenlijst.

3.6.6 Water     

Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in 2015 vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoet water en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet uit 2009 zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Beleidslijn grote rivieren

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;

ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014). Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.



Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel, waardoor rekening dient te worden houden met het vigerende beleid van dit waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied;
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    4. Bewustwording;
  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Hiervoor worden tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken. Over alle plannen in de openbare ruimte wordt een waterscan gelegd.

Conclusie

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat

planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die het functioneren van de waterkering beperken;
  • de aanwezige ruimte in het winterbed van de rivieren beschikbaar blijft voor het primaire doel; waterberging en waterafvoer.

3.6.7 Bodem     

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011

3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.



Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie' 

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2 ;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2 ;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2 .



Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.6.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor overige gebouwen is de EPC afhankelijk van de functie.

Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Voor overheidsgebouwen geldt dat zij vanaf 1 januari 2019 voldoen aan de BENG eisen.

Gemeentelijk beleid De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.



De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven. Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

3.6.10 Stadsklimaat     

In de Structuurvisie 2020-2040 (vastgesteld december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Voor hitte ligt de nadruk op de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij.

De opwarming van de stad tijdens warme, tropische dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. In de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. De Arnhemse binnenstad en directe omgeving is zo'n gebied (zie figuur 7: de rode gebieden).

De locatie ligt op de Hittekaart van Arnhem in dat deel van de stad dat gevoelig is voor opwarming tijdens langdurige perioden van hitte (oranje tot rood gebied op de Hittekaart). De locatie is daarmee een gebied met een hoge prioriteit om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. De gemeente Arnhem streeft bij ontwikkelingen in deze gebieden naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. Het stadsbestuur heeft deze ambitie in 2014 aangescherpt door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen, maar ook op de grond zoals bomen. Wordt bij herontwikkeling hiermee geen rekening gehouden, dan is de kans groot dat het (lokale) stadsklimaat op de locatie verslechterd met gevolgen voor de toekomstige gebruikers en bewoners van het gebied.

verplicht verplicht

Figuur 7a: Hittekaart van Arnhem 2010 Figuur 7b: Hittekaart (detail) van Arnhem 2012

3.7 Economisch beleid     

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.

Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.

3.7.1 Wijkeconomie     

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.

3.7.2 Kantoren     

In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008-2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik/transformatie van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het prioriteren, beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in het centrum van de stad (onder andere Arnhem Centraal). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst.

3.7.3 Bedrijventerreinen     

In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt; er is slechts een aantal bedrijventerreinen in ontwikkeling (grond in uitgifte). Eén daarvan is Industriepark Kleefse Waard: dit terrein kent een specifieke segmentering, te weten: bedrijven in hogere milieucategorieën in de Energie- en Milieutechnologie en watergebonden bedrijven. In de toekomst blijven de uitbreidingsmogelijkheden gering. Daarom is het beleid om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein, maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar zijn. Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief en goed bereikbaar te laten zijn én te houden. In het Regionaal Plan Bedrijventerreinen (RPB), dat in 2011 in stadsregionaal verband is vastgesteld, staat onder andere het toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande werkwijze in Arnhem.

3.7.4 Detailhandel     

Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en uitgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:

  • stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad;
  • ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid;
  • planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid;
  • plannen voor Kronenburg begeleiden;
  • uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord;
  • stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties;
  • stimuleren van de komst van gewenste detailhandel;
  • onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen;
  • stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.

Het realiseren van een themacentrum Wonen in Centrum-Zuid wordt niet langer nagestreefd, nadat is gebleken dat marktpartijen dit niet haalbaar achten. In vervolg daarop wordt gepoogd grootschalige detailhandel in combinatie met vrije tijdsvoorzieningen te realiseren in dit gebied. De vestigingsmogelijkheden voor grootschalige detailhandel worden op de schaal van de Stadsregio Arnhem Nijmegen geëvalueerd.

Het is van belang -zeker in economisch mindere tijden en met een continu veranderend consumentengedrag- dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.

3.7.5 Toerisme en vrije tijd     

In het stadsprogramma Arnhem Aantrekkelijke Centrumstad is de economische opgave 'meer (toeristische) bezoekers en bestedingen' opgenomen. Toerisme en Vrije Tijd is in de Economische Agenda 2015 benoemd als sterk segment, dat we verder willen uitbouwen.

Beleidsmatige afwegingen en het creëren van de juiste randvoorwaarden hiervoor vinden plaats binnen de verschillende reeds belegde deelterreinen zoals horecabeleid, hotelbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid, evenementenbeleid, openluchtrecreatie, binnenstadsbeleid, toeristische marketing, citymarketing en erfgoedbeleid. Met uitzondering van 'openluchtrecreatie' gelden voor al deze deelterreinen vigerende beleidsplannen. Er is (nog) geen overkoepelend beleidsdocument 'Toerisme en Vrije Tijd'. Voor vormen van 'Leisure' die niet vallen onder de hiervoor genoemde terreinen – veelal commerciële functies als bioscopen, bowlingbanen, fitnesscentra en dergelijke – is geen vigerend beleidsdocument. Deze vallen in de bestemmingsplancategorie 'recreatie'.

Er wordt gewerkt aan een actieplan 'toerisme en vrije tijd', waarin onder andere aandacht is voor de onderlinge verbindingen tussen de hiervoor genoemde beleidsterreinen, samenhangende doelstellingen én een samenhangend actieplan.

3.7.6 Horeca     

In Mise-en-Place: de Arnhemse horecavisie 2017 is het beleid voor horeca geactualiseerd.

Horeca is steeds belangrijker als drager van verblijfskwaliteit en beleving in de stad. Het gaat de consument in toenemende mate om dynamiek, lifestyle, cultuur, beleven en shoppen. Horeca geeft invulling aan deze consumentenbehoefte met als ge­volg dat we een toename zien van het horeca aanbod in de stad. Daarom is onderzoek gedaan naar de gewenste horecaontwikkeling in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin. Dit heeft geresulteerd in een ruimtelijk-economische horecavisie die een horeca­ontwikkeling stimuleert die bijdraagt aan de kwaliteit en identiteit van de stad. De visie is tevens bedoeld als toetsingskader waardoor ondernemers, bewoners en andere belanghebbenden weten waar ze aan toe zijn. Hierin ligt een spanningsveld besloten tussen flexibiliteit en zekerheid. De behoefte om te kunnen innoveren en inspelen op wijzigende marktomstandigheden vraagt om een flexibel beleid. Anderzijds willen bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden juist zoveel moge­lijk zekerheid over de ontwikkelingen die ze in hun omgeving kunnen verwachten.

In deze visie is juist het midden gezocht tussen flexibiliteit en zekerheid. Dit wordt bereikt door:

• Per focusgebied in de stad een kwaliteitsbeeld van de gewenste horeca te schetsen;

• Voor de onderscheiden focusgebieden naast kwalitatieve kaders ook kwantitatieve parameters op te stellen aan de horecaontwikkeling (gedefinieerd in ontwikkelen, consolideren, terugdringen);

• Voor innovatieve en bijzondere concepten geen beperkingen op te leggen.



Dit richtinggevende kader geeft invulling aan de ambitie om de actuele vraag naar horeca te faciliteren, een kwaliteitsimpuls te geven aan de bestaande en nieuwe horeca en levert een bijdrage aan de doelstelling om te behoren tot de Top-10 van meest aantrekkelijke binnensteden van Nederland.

3.7.7 Hotels     

Hotels zijn belangrijk voor het toerisme en de zakelijke markt. In 2008 werd geconstateerd dat Arnhem weinig hotels heeft in de binnenstad. Er zijn nu 6 grotere en kleinere hotels in en om de binnenstad met ongeveer 250 kamers. Maar de hotelcapaciteit ligt vooral aan de rand van de stad en langs de Veluwezoom. In Arnhem zijn in totaal ongeveer 800 kamers.

Bestuurlijk werd in 2008 besloten de komst van één of meer nieuwe hotels in de binnenstad te stimuleren. Dit gebeurde in de raadsnota 'Verruiming vestigingsmogelijkheden hotels' van 30 juni 2008. Hierin is geregeld dat de gemeente mee kan werken aan het omgevingsvergunning- en planologisch traject voor een hotelontwikkeling, als het gaat om hotels:

  • in het hogere segment, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen;
  • die door hun uitstraling zich onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel);
  • die de parkeerbehoefte in of nabij het pand oplossen.



In de raadsnota 'Stand van zaken hotelontwikkelingen' van 19 oktober 2009 werd besloten dat vanwege de beperkte marktruimte een terughoudend beleid voor hotelontwikkeling buiten de binnenstad noodzakelijk is. Een hotelontwikkeling zou mogelijk moeten zijn als dit kansen biedt om het toeristisch aanbod te versterken. Tevens werd besloten om kleine bed & breakfast accommodaties vergunningvrij te maken (onder bestemming "wonen" mits deze verblijf verschaft aan niet meer dan 4 personen). Grotere accommodaties dienen aan dezelfde voorwaarden als een hotel te voldoen.

In de raadsnota wordt verwezen naar een marktverkenning door adviesbureau LAgroup. LAgroup bevestigde dat er marktruimte is voor toevoeging van kamers voor de regio Arnhem voor de periode tot 2015. De gemeente Arnhem wil het ambitieuze scenario volgen. Op basis van de marktverkenning kunnen anno 2012 nog bijna 200 kamers worden gerealiseerd. In een bestuurlijk overleg met het Hoteloverleg Regio Arnhem (HORA) werd in 2012 op basis van een nieuw advies van LAgroup vastgesteld dat de uitbreidingsruimte nog realistisch is.

3.7.8 Evenementen     

In de nota Regels voor evenementen in Arnhem (maart 2010) zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder evenementen in Arnhem kunnen plaatsvinden. Arnhem verwelkomt aantrekkelijke en goed georganiseerde evenementen en ondersteunt deze. Tegelijkertijd wil de gemeente voorkomen dat de evenementen onnodige overlast aan omwonenden of schade aan de natuur veroorzaken. Daarom zijn door het college regels vastgesteld en zijn terreinen – ook in de parken – aangewezen waar evenementen kunnen worden georganiseerd. Dit betekent niet dat er op andere locaties geen evenementen kunnen plaatsvinden, maar de randvoorwaarden waaronder zijn dan wel stringenter en worden per evenement via de evenementenvergunning geregeld.

In de parken vinden de evenementen in de regel en ook bij voorkeur plaats op de volgende (aangewezen) evenemententerreinen:

  • Sonsbeek-Ronde Weide;
  • Sonsbeek-Grote Vijver (Boerderij);
  • Sonsbeek-Tellegenlaan (Witte Villa);
  • Zypendaal (gazon naast Kasteel);
  • Sonsbeek, terrein plateau Steile Tuin;
  • Sonsbeek, terrein tussen Bezoekerscentrum Sonsbeek en Watermuseum;
  • Park Presikhaaf;
  • Steenfabriek Meinerswijk;
  • Steenfabriek Elden.

 

Gelet op het ontbreken van het permanente karakter zijn de evenementen en festivals niet als zodanige activiteiten in het bestemmingsplan bestemd. De activiteiten kunnen worden toegestaan door middel van het evenementenvergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening zal worden getoetst aan de in bovengenoemde nota vastgelegde Regels voor Evenementen. Bij het houden van evenementen moet het type evenement per locatie worden beoordeeld naar draagkracht, geluidbelasting, aantal mensen, hinder en dergelijke.

3.8 Coffeeshopbeleid     

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.9 Prostitutiebeleid     

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

concentratie van de raamprostitutie op één plek;

het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);

het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;

concentratie van de tippelprostitutie.

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat (eerder ontstond immers de situatie dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

Aan de rand van het stadscentrum ten oosten van de John Frostbrug aan de Rijn ligt een gebied dat zich in de 20e eeuw ontwikkelde tot industriële stedelijke uitloper. In dit perifere gebied vonden meerdere, elders moeilijk plaatsbare, functies (zoals de gasfabriek) Fluvium een plek. Zo ontstond een bonte verzameling van functies zonder noemenswaardige samenhang. Ruimtelijk gezien is het een gebied met een diverse bebouwing zonder duidelijke ruimtelijke structuur. Het onderhavig bestemmingplan is gebaseerd op de principes zoals deze in het stedenbouwkundig plan van Bureau Palmbout zijn vastgelegd (bijlage 1). Dit plan is samen met Stichting Volkshuisvesting Arnhem opgesteld. Het betreft grotendeels woningbouw in de vorm van appartementen en eengezinswoningen. Gezien de ligging aan de Rijn -waar cruiseschepen aanmeren- en aan de stadsontsluitingsweg Westervoortsedijk zijn ateliers, beperkte horeca (aan de Nieuwe Kade) en dienstverlening wenselijk.

4.2 Doelen en uitgangspunten     

Binnen het Nieuwe Kadekwartier zijn meerdere deelgebieden te onderscheiden waaronder het voormalig Coberco-terrein (de Melkfabriek), Groot Rijnwijk en Fluvium. Stuk voor stuk zijn deze deelgebieden relatief beperkt van omvang en liggen ze ingeklemd tussen een bestaand bedrijventerrein en de Rijn. Figuur 8 geeft dit schematisch weer.

verplicht

Figuur 8: Ligging plangebied in relatie tot omgeving

De geïsoleerde ligging en de kleine omvang van de deelgebieden vraagt om een duidelijk overkoepelende ontwerpinzet om tot een kwalitatief bewoonbaar stadsdeel te komen. Ruimtelijke samenhang en functionele interactie tussen de deelgebieden zijn daarbij essentieel. Doel is dat Groot Rijnwijk samen met Fluvium en het voormalig Coberco-terrein een samenhangende wijk gaan vormen. De deelgebieden zijn in beeld aan de Nieuwe Kade, de Westervoortsedijk en de Badhuisstraat familie van elkaar. Ook in architectuur, korrelgrootte, hoogte en sfeer van de openbare ruimte vertonen ze samenhang op de schaal van de stad en de buurt/kwartier. Het gaat om een afwisseling van straten, pleinen en bouwblokken. Samen hebben ze een industrieel verleden, wat ook in deze nieuwe fase tot uitdrukking dient te komen. Belangrijk is dat ná de realisatie de diverse deelgebieden als één geheel worden ervaren. De plannen van Groot Rijnwijk en het voormalig Coberco-terrein worden separaat ontwikkeld, maar krijgen dezelfde stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten mee, zodat een samenhangend bebouwingsbeeld en openbare ruimte wordt verkregen. Ook bij de Westervoortsedijk en de Badhuisstraat is het uitgangspunt is dat er één ruimtelijk samenhangend beeld ontstaat.

Deze uitganspunten zijn benoemd in het stedenbouwkundig ontwerp 'Arnhem Centrum-Oost', zoals in 2012 is opgesteld door Bureau Palmbout. Zie hiervoor ook bijlage 1. Een schematische weergave is opgenomen in figuur 9.

verplicht

Figuur 9: Proefverkaveling stedenbouwkundig ontwerp Arnhem Centrum-Oost (2012, Palmbout)

4.3 Ruimtelijke opzet en structuur     

Het plangebied vormt samen met onder andere het voormalige Coberco-terrein, Fluvium een heldere, stedenbouwkundig samenhangende structuur. Er wordt ingezet op bouwblokken, die zijn opgebouwd uit verschillende woning- en gebouwtypologieën. Deze bouwblokken bestaan uit een aaneenschakeling van losse gebouwen en vormen samen met enkele vrijstaande gebouwen de hoofdstructuur. Op strategische plekken zijn in Groot Rijnwijk en het voormalige Coberco-terrein hoogteaccenten van 10 lagen geprojecteerd. Deze zijn vormgegeven als hogere ranke gebouwen die samen met de toren bij het stadskantoor en de schoorsteen van het voormalige Coberco-terrein een dynamisch spel spelen en een spannend beeld genereren gezien vanaf de John Frostbrug en de overzijde van de rivier. Bij hoge gebouwen is aandacht vereist voor de woon- en leefkwaliteit (zoals wind, schaduw, privacy, en afstand tot lagere bebouwing). De sfeer, identiteit en schaal (korrel) van de industriële omgeving klinken door in Groot Rijnwijk, zowel in stedenbouwkundige opzet en architectuur, als in openbare ruimte. De nieuwbouw zal bij de uitwerking een bijpassend "industrieel karakter" krijgen zonder historiserend te zijn. Dit kan op verschillende manieren tot uiting komen in bijvoorbeeld in de typische dakvormen, materiaalgebruik, raamvorm, repeterende gevelpatronen en in de openbare ruimte. In het Beeldkwaliteitsplan Groot Rijnwijk (bijlage 3) wordt hier verder op ingegaan. Kenmerken van de industriële bouwwijze en de daarbij horende vormentaal moeten dienen als inspiratie en beeldende randvoorwaarde voor de toekomstige ontwikkeling. De stoerheid van deze bouwwijze is terug te vinden in de korrelgrootte van de bouwblokken en de architectonische vormgeving en in de inrichting en materialen van de openbare ruimte.

De randen langs de Westervoortsedijk en de Nieuwe Kade kenmerken zich door gesloten hogere en robuuste gevels. Het nieuwe waterfront aan de Nieuwe Kade heeft bouwblokken met een breedte van circa 25 tot 40 meter. De basishoogte bedraagt hier 6 lagen met incidenteel (30 %) bouwblokken met een hoogte van 8 lagen. Ook wordt hier voorzien in een toren van 10 lagen. Aan de Westervoortsedijk en de Nieuwe Kade bedraagt de plinthoogte (begane grondlaag ) minimaal 4 meter waardoor er een geleding in hoogte ontstaat en er sprake is van een rijkere uitstraling. Uitgangspunt in deze twee straten is een wisselende bouwhoogtes. De bouwblokken waaruit de wand is opgebouwd hebben aan de Westervoortsedijk een grote korrel. Het binnengebied is lager en kleiner van schaal. De hoogte bedraagt 3 en 4 lagen. De bouwblokken waaruit de wand is opgebouwd hebben een kleinere korrel, namelijk circa 15 tot 30 meter lengte.

Aandacht gaat uit naar de functies in de plintlagen van de bebouwing, en dan met name op de hoek Badhuisstraat-Westervoortsedijk en de hoek Badhuisstraat-Nieuwe Kade. Hier is wonen mogelijk,maar bestaat op specifieke plaatsen ook ruimte voor functies die bijdragen aan de levendigheid van het woongebied. Voor deze situering is gekozen gelet op de zichtbaarheid vanaf de sub-assen. Bovendien wordt hiermee een relatie gelegd met de soortgelijke mogelijke functie aan de overzijde van de Westervoortsedijk (Fluvium). Aan de zijde van de Nieuwe Kade bestaan ook mogelijkheden voor bedrijven die qua klandizie of bedrijfsactiviteiten binding hebben met het water, en als vestigingsfactor extra baat kunnen hebben bij deze locatie.

Bij deze commerciële functies gedacht kan worden aan maatschappelijke functies (zoals fysiotheurapeut, yoga-centrum, sportfaciliteiten, dansschool, huisarts, tandarts en hiermee vergelijkbare functies) of zakelijke dienstverlening (zoals bankkantoor, makelaar, reisbureau, uitzendbureau of vergelijkbare bedrijvigheid met baliefunctie).

Om een goede balans van functies te waarborgen wordt een maximum gesteld aan het toegestane aantal meters commerciële functie. Ter plaatse van de hoek Badhuisstraat-Westervoortsedijk geldt een maximum van 300 m2 en voor de hoek Badhuisstraat-Nieuwe Kade is ruimte opgenomen voor maximaal 1.000 m2.

Detailhandel en horeca zijn op deze plaatsen uitdrukkelijk niet wenselijk. In het plangebied worden al voldoende mogelijkheden geboden voor horeca. Deze gebiedsverzorgende horeca is inpasbaar gezien de toename van het aantal woningen en uitbreiding van het verzorgingsgebied. Deze mogelijkheid maakt onderdeel uit van de bestemming 'Gemend'. Uit het geldende horecabeleid valt op te maken dat toevoeging van extra horeca (in de plinten) economische gezien onwenselijk is. Daarnaast geeft ook het het huidige detailhandelsbeleid aan, dat de gemeente Arnhem over een overschot aan oppervlakte detailhandel beschikt. Toevoeging van deze functie binnen plangebied Groot Rijnwijk is dan ook onwenselijk.

Diversiteit in de straatwanden  

In elke straat staan diverse woning- en gebouwtypen door elkaar. Het zullen robuuste volumes zijn die aaneengeschakeld de straten vormen. Het typologisch verschil tussen de gebouwen wordt ondergeschikt gemaakt aan het stadsbeeld. Door de afwisseling in typologie en bouwhoogte krijgen de straten een stedelijk beeld. In de smallere stadsbinnenstraten in het plangebied worden de straatwanden eveneens gevormd door aaneengeschakelde bebouwing van afwisselende lengte en hoogte. Hier kan de bebouwing echter een kleinere maat krijgen dan langs de Westervoortsedijk of Nieuwe Kade. Een diversiteit aan dakvormen en dakopbouwen, geïnspireerd op het historische industriële verleden zal het stadsbeeld verrijken. Groot Rijnwijk wordt niet alleen een stratenstad, maar ook een daklandschap. Vanaf maaiveld, van een afstand (de John Frostbrug) en vanuit de hogere appartementen wordt een gevarieerde compositie beleefd. Ook het binnengebied vertelt in architectuur en korrel iets over het industriële verleden. Hele specifiek afwijkend ontworpen panden zijn de uitzondering en staan op speciale plekken. Het gaat altijd om de grotere eenheden, samenhang en grotere maten passend in het industriële karakter. Binnen de eenheden/korrel kunnen de individuele panden subtiel herkenbaar worden gemaakt.

De architectuur wordt ingevuld met stoer en robuust materiaal; metselwerk, beton, industrieel gedetailleerd staal. Er zijn contrasten in materialen. Gevels vormen grafische patronen door verticale en horizontale lijnen, grote gevelopeningen opgedeeld in kleinere "ramen" afgewisseld met grote gesloten geveloppervlakken.

Openbare ruimte

Het gebied zal aan moeten sluiten op het informele netwerk van langzaam verkeersroutes uit het stedenbouwkundig ontwerp 'Arnhem Centrum-Oost' (bijlage 1), waarvan de aanzet in Fluvium is gemaakt. Hierdoor wordt in aanvulling op het formele stratennet een aanvullend stelsel van routes ontwikkeld (zie figuur 10a, 10b en 10c). Deze rijgt de informele openbare ruimtes en bouwblokken aaneen. Doorgaande routes door de plandelen zijn primair voor voetgangers. Er mag wel gefietst worden maar de fietser is te gast.

verplicht verplicht

Figuur 10a: Het formele netwerk Figuur 10b: Het informele netwerk

verplicht

Figuur 10c: Indicatie van ruimtelijke relaties gekoppeld aan informele langzaamverkeersroutes van de verschillende plangebieden Voormalig Coberco-terrein, Groot Rijnwijk en Fluvium

Figuur 10c laat zien dat de langzaamverkeersroutes tussen het gebied ten noordoosten van de Westervoortsedijk enerzijds en de Nieuwe Kade met de Rijn en het voormalig Coberco-terrein anderzijds aan elkaar gerelateerd zijn. De formelere routes zijn de Badhuisstraat, de Veilingstraat en de nieuw aan te leggen woonstraat door het gebied en deze vormen tevens de ontsluiting voor het autoverkeer. Parkeren vindt grotendeels half verdiept plaats. Aangezien de parkeervoorzieningen ruim (circa 5 meter) achter de voorgevel zijn geprojecteerd, zijn ze aan het zicht onttrokken.

De Westervoortsedijk is een stedelijke laan met parallelwegen. Langs deze parallelwegen staan diverse type woongebouwen. Dit varieert van grote stadshuizen tot beneden- en bovenwoningen, woon-werkwoningen tot appartementen.

De Nieuwe Kade zal op termijn worden omgevormd tot een verkeersluwe straat. (zie figuur 11)

verplicht

Figuur 11: Indicatieve herinrichting Nieuwe Kade

De belangrijkste stedenbouwkundige openbare ruimten van Groot Rijnwijk zijn de Nieuwe Kade en de Westervoortsedijk aan de noordzijde. Langs de kade is een accent in de vorm van een hoger appartementengebouw geprojecteerd. Aan de noordzijde hiervan bevindt zich het centraal gelegen parkje dat tevens ingericht wordt als speelplek voor kinderen. Een verdere toelichting is vermeld in het Beeldkwaliteitsplan Groot Rijnwijk (paragraaf 3.5.7), zoals opgenomen als bijlage 3.

De inrichting van de openbare ruimte straalt ook de sfeer uit van een stoer verleden. Gebruik van materialen die mooi verouderen en aansluiten bij recente ontwikkelingen, historische woongebieden in de omgeving en de binnenstad. De verharding in de openbare ruimte is sober en stenig en loopt door in vloeren bij pleintjes met markante bomen. De inrichting nodigt uit om de ruimte te gebruiken. Ook de overgangen (erfstroken) van gebouw naar openbare ruimte passen binnen het industriële karakter en zijn afhankelijk van de ligging (buitenring of binnenplaats) stevig en formeel (perron, hoogteverschil) of vriendelijk en zacht (Delftse stoep met bloempot).

4.4 Verkeersstructuur     

4.4.1 Bereikbaarheid     

Het plangebied ligt nabij het centrum van Arnhem. Het plangebied is vooral bereikbaar via de Westervoortsedijk, noordelijk van het plangebied. Deze gebiedsontsluitingsweg (verkeersader) verbindt het centrum van Arnhem met de regionale hoofdwegenstructuur in het oosten van Arnhem. De doorstroming op deze weg is gunstig door T-aansluitingen en door Groot Rijnwijk en Fluvium middels parallelwegen aan te sluiten. Komend vanuit het centrum is ook de route via de Kadestraat, Rijnkade en Nieuwe Kade mogelijk. Ook vanuit oostelijke richting is de route via Nieuwe Kade mogelijk. Deze laatste twee genoemde routes zijn niet de snelste routes voor gemotoriseerd verkeer. Op de hoofdrijbaan van de Westervoortsedijk mag gemotoriseerd verkeer maximaal 50 km/u rijden. Binnen de planperiode worden Nieuwe Kade, maar ook Badhuisstraat en Veilingstraat onderdeel van het verblijfsgebied dat nu nog eindigt bij Kadestraat en Rijnkade. Hier geldt voor het eind van de planperiode voor gemotoriseerd verkeer een maximale snelheid van 30 km/u.

Ook voor fietsverkeer leiden bovengenoemde routes naar het plangebied. Langs de Westervoortsedijk liggen fietspaden of rijdt het fietsverkeer over parallelwegen. De Nieuwe Kade heeft een vrijliggend fietspad.

Binnen het plangebied zullen nog een paar woonstraatjes worden gerealiseerd. Deze worden onderdeel van het grotere verblijfsgebied en hebben vooral de functie om de diverse percelen en parkeervoorzieningen te ontsluiten en zijn nodig voor bijvoorbeeld afval ophalend verkeer. Het grotere verblijfsgebied ligt uiteindelijk tussen Rijn en Westervoortsedijk/Jacob Groenwoudplantsoen. In een verblijfsgebied maken gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsers gebruik van dezelfde rijbaan.

De nabijheid van Arnhem-centrum biedt mogelijkheden voor goede looproutes. Langs de Westervoortsedijk zijn functionele looproutes. Aanvullend zijn door het plangebied en aansluitend op omliggende plandelen langzaam verkeersroutes voorzien.

4.4.2 Parkeren     

Het gemeentelijk parkeerbeleid richt zich voornamelijk op het tegengaan en voorkomen van parkeeroverlast. Parkeeroverlast wordt grotendeels veroorzaakt door parkeerders in het gebied die niet direct in het plangebied zelf een herkomst of bestemming hebben. Voor het plangebied geldt, net als de rest van het Nieuwe Kadekwartier, een regime van betaald parkeren. Dit regime is ingevoerd om parkeeroverlast -van personen die buiten het plangebied werken, maar in het plangebied parkeren- tegen te gaan.

Bij realisatie van de nieuwbouw ter plaatse van Groot Rijnwijk wordt het regime van betaald parkeren ingevoerd.

Het plangebied voorziet voornamelijk in woningen, aangevuld met een beperkt aantal (ondergeschikte) functies. Bij het stedenbouwkundig ontwerp (zie bijlage 1) wordt uitgegaan van het gegeven dat het plangebied bestaat uit meerdere deelgebieden, onderverdeeld in bouwblokken. De parkeeroplossing kan steeds per deel en per blok gerealiseerd worden. Dit geldt tenminste voor het bewonersaandeel parkeren dat per blok gerealiseerd wordt, behorend bij de parkeerbehoefte van het betreffende blok. Voor het openbaar toegankelijke bezoekersparkeren is er per blok soms meer, soms minder parkeergelegenheid dan het vereiste behorend bij het blok.

Voor het totaal van het plangebied leidt dit tot een norm van gemiddeld één parkeerplaats per woning, waarmee voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen voor het gehele plangebied. De haalbaarheid van deze totale parkeeropgave is aangetoond middels de proefverkaveling met diverse woningtypes, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp (bijlage 1). Op deze wijze is aantoonbaar een goede balans gevonden tussen programma, economische haalbaarheid, parkeerdruk en de kwaliteit van het openbaar gebied.

Het parkeren voor de bewoners en bezoekers wordt binnen het plangebied opgelost door het realiseren van voldoende (ondergrondse of half verdiepte) parkeervoorzieningen. In de nieuwe straatjes in het plangebied, als ook in omliggende straten Westervoortsedijk (parallelweg), Veilingstraat, Nieuwe Kade (lage kade) en Badhuisstraat zijn openbare parkeerplaatsen die ook door bewoners en bezoekers kunnen worden gebruikt. Het gehele plangebied valt binnen een grotere parkeerverbodszone. Dat betekent dat in de openbare ruimte alleen in parkeervakken mag worden geparkeerd.

Gelet op een mogelijk gefaseerde realisatie van de woningen, kan een situatie ontstaan dat er in een blok niet direct voldoende bezoekersparkeren kan worden gerealiseerd. Voor bezoekersparkeren is een iets grotere loopafstand, zeker in een tijdelijke situatie, acceptabel. In een dergelijke situatie is de aanwezige parkeergelegenheid op de lage Rijnkade een goed alternatief.

4.5 Programma     

4.5.1 Inleiding     

Het terrein van de Rijnwijk ligt net buiten de binnenstad van de gemeente Arnhem naast het voormalig Coberco-terrein. De woningen die nu in de Rijnwijk staan worden gesloopt. Het plangebied Groot Rijnwijk is te verdelen in een noordelijk en zuidelijk gelegen deel. Het noordelijke deel omvat maximaal 210 woningen (ongeveer 60% meergezins- en 40% eengezinswoningen). Hier spreken we van een stedelijk naoorlogs compact woonmilieu. Het zuidelijke deel omvat maximaal 170 woningen (ongeveer 47% meergezins- en 53% eengezinswoningen). De nadruk verschuift in dit zuidelijke deel naar eengezinswoningen waardoor gesproken wordt van een stedelijk naoorlogs compact/ grondgebonden woonmilieu.

Doelgroepen

Het woonmilieu zoals hierboven genoemd is voor verschillende leeftijdsgroepen, huidige en nieuwe bewoners, huurders en kopers. De locatie is met name geschikt voor samenwonende starters, (jonge) gezinnen maar ook senioren. Met name bewoners met een leefstijl die is gericht op een goed voorzieningenniveau en de levendigheid van de nabije binnenstad zullen zich tot het gebied aangetrokken voelen.

Kwaliteitsaspecten

Om de nieuwbouw voldoende toekomstwaarde te geven, zullen de woningen niet te klein moeten zijn. Voor de middel dure woningen gaat het al gauw om 90 à 120 m2 woonoppervlak. Voor het dure segment moet worden gedacht aan ca. 120 tot 180 m2. Elke woning dient over een afsluitbare berging van voldoende oppervlakte te beschikken. De woningen dienen verder over voldoende buitenruimte te beschikken.

Wonen, welzijn en zorg

De woningen dienen te voldoen aan de richtlijnen met betrekking tot levensloopbestendig bouwen, die de gemeente Arnhem hanteert (zie bijlage 2). De woningen zijn daarmee geschikt voor alle leeftijdsgroepen, inclusief zelfstandig wonende ouderen. Bovendien is het rijksbeleid dat mensen steeds langer thuis zorg moeten kunnen ontvangen en dus langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Dat vraagt om zorggeschikte woningen. In aanvulling hierop geldt als richtlijn dat sprake is van voldoende stallingruimte voor scootmobielen bij de appartementen. Een belangrijk aandachtspunt is tot slot dat ook de woonomgeving veilig en toegankelijk is voor mensen met een rollator, invalidenwagen of scootmobiel.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)     

4.6.1 Algemeen     

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. ´

4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking     

In voorliggend geval is sprake van het herontwikkelen van een voormalige industrieterrein tot een locatie voor wonen, werken en recreëren. Hiermee is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Hierna wordt de ladder doorlopen.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Hierna wordt per functie de actuele behoefte onderbouwd.

Wonen (stadswoningen en/of appartementen)

De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Naar verwachting zal het aantal inwoners in de gemeente Arnhem in de komende tien jaar met circa 10.000 inwoners toenemen.

Kwantitatieve opgave

Het woonbeleid van de regio Arnhem-Nijmegen wordt gevormd door de kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte. De vertaling hiervan is enkele jaren geleden gevonden in het 'stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering regio Arnhem-Nijmegen', subregio Arnhem en omgeving (Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal). Zoals verwoord in dit model is het uitgangspunt een netto groei van 5.500 woningen in de gemeente Arnhem tot 2025. Binnen de subregio Arnhem en omgeving is in juni 2016 deze nieuwe woonopgave vastgesteld. Dit is gebeurt op basis van de Primos prognose 2015. Tot 2025 heeft de gemeente Arnhem nog 5.500 woningen toe te voegen.

De in het plangebied aanwezige woningen worden gesloopt. Daarnaast biedt onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid tot realisatie van maximaal 361 woningen. Het grootste deel van de te realiseren woningen -namelijk 205 stuks- staat sinds 2015 als groen aangemerkt in het 'stoplichtmodel'. Hierover bestaat dan ook (regionaal) akkoord. Daarnaast wordt gesteld dat het resterende aantal past binnen de harde plancapaciteit, zoals binnen de subregio is afgestemd. Geconcludeerd wordt dat de 361 toe te voegen woningen passen binnen de woningbehoefte van 5.500 stuks.

Overigens was in de ontwerpversie van onderhavig bestemmingsplan een maximum aantal woningen opgenomen van 381. Dit aantal was opgebouwd uit de 361 woningen die in de drie deelgebieden én de woningen ter plaatse van de bestemming "Gemengd" (Nieuwe Kade) gerealiseerd konden worden. Tevens was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van 20 woningen, ter plaatse van de bedrijfsbestemming, gesitueerd aan de Veilingstraat.

Deze bevoegdheid is naar aanleiding van ingediende zienswijzen uit de planregels van het bestemmingsplan verwijderd. Reden hiervoor is dat op dit moment onvoldoende gemotiveerd kan worden dat deze wijziging uitvoerbaar is in verband met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en geen beperkingen oplevert voor de bestaande bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied.

Verder bestaat de mogelijkheid om bij de uitwerking het maximum aantal woningen te vermeerderen met 10%. Gelet op het oorpronkelijk opgenomen aantal van 381 woningenij gaat het over een mogelijke toevoeging van 16 woningen aan de harde plancapaciteit. Dit is een aanvaardbare overscheiding gezien het totaal aantal woningen.

Kwalitatieve opgave

In het onderzoek van Atrivé in opdracht van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014) 'We hebben elkaar nodig!' staat beschreven dat er nog behoefte bestaat aan woningen in het stedelijk naoorlogs compacte en grondgebonden woonmilieu in diverse prijsklassen. Het eindrapport Regionale Woningmarktanalyse uit 2016 onderschrijft deze behoefte. Onderhavig plan omvat woningen die passen binnen deze behoefte. Er is immers nog voorzien in voldoende plannen die de behoefte in deze woonmilieus vervullen.

De woningbouwontwikkeling Groot Rijnwijk is beoogd in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied maakt deel uit van het Nieuwe Kade Kwartier, waar een transformatie plaatsvindt van een gebied met (zware) bedrijvigheid naar een (woon)gebied met gemengde functies. De ligging nabij de binnenstad maakt het Nieuwe Kade Kwartie uniek in de stad. Voor een verdere toelichting op deze transformatie wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Ten aanzien van het woonprogramma wordt gesteld dat de andere deelgebieden van het Nieuwe Kadekwartier (SB, Fluvium-Noord, Fluvium-Midden) een andere invulling bieden, met voornamelijk verschil in prijsklassen en onderscheid in koop/huur segment.

In de regels plan wordt aangegeven dat het maximaal aantal woningen zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan overschreden mag worden met 10%. Bij de beoordeling of voldoende plancapaciteit voorhanden is, wordt rekening gehouden dat om diverse redenen een beperkte mate van planvertraging en uitval zal voordoen. Om die reden wordt een overcapaciteit van ongeveer 10% als aanvaardbaar geacht.

Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

De locatie Groot Rijnwijk voldoet, gelt op haar ligging volledig aan het critrium 'bestaand stedelijk gebied

Met de voorgenomen planontwikkeling van het realiseren van woningen binnen het plangebied wordt bijgedragen aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen. D

Horeca

Zoals ook in hoofdstuk 3 aan de orde gekomen is ter uitvoering van de horecavisie Mise en Place: De Arnhemse Horecavisie 2017 uitbreidingspotentieel voor horeca onderzocht op basis van een vergelijking tussen potentiële vraag en huidig aanbod. De potentiële vraag is bepaald op basis van het te verwachten aantal bezoekers, (regio)bewoners, studenten e.a., hun bezoekfrequentie en de gemiddelde besteding per bezoek.

Op basis van het toekomstig omzetpotentieel en de minimale omzet per bedrijf blijkt uit de analyse dat er voor de restaurantsector uitbreidingsmogelijkheden zijn, terwijl voor de dranken- en fastservicesector een krimp wordt geadviseerd.

Economisch gezien zijn er dus geen belemmeringen voor het opnemen van een Horeca-b (zoals maaltijdverstrekkende horeca; restaurants). In deze categorie voorziet onderhavig bestemmingsplan in maximaal 500 m2.

Aangezien het plan voorziet in een toevoeging van maximaal 361 te realiseren woningen -waardoor ook het Arnhems verzorgingsgebied wordt vergroot- is het economisch gezien mogelijk om een café-functie (horeca-c) in het gebied te verwezenlijken. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hiertoe in maximaal 150 m2.

Het bestemmingsplan voorziet niet direct in het mogelijk maken van horeca-A (de zogenaamde spijsverstrekkende horeca, zoals broodjeszaken, grillroom, snackbar, ijssalon), aangezien hiervan de dichtheid in Arnhem in meer dan ruime mate aanwezig is. Realisatie van deze functie is daarom enkel mogelijk via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan. De nieuwe ontwikkeling dient te worden getoetst aan de voorwaarden en spelregels die Mise-en-Place hieraan stelt.

Gelet op het vorenstaande is de behoefte ten aanzien van horeca en bedrijvigheid in voldoende mate aangetoond.

4.6.3 Conclusie     

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk komen de milieu- en omgevingsaspecten aan de orde die van belang kunnen zijn bij de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Beschreven wordt op welke manier voor de aspecten vastgesteld wordt of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.2.1 Geluid     

In de door DGMR opgestelde rapportage "Milieuonderzoeken bestemmingsplan Groot Rijnwijk, Arnhem" (2018) zijn de uitgangspunten en de resultaten van het uitgevoerde geluidsonderzoek beschreven. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder volgt een korte samenvatting.



Wegverkeer

De Nijmeegseweg en de Westervoortsedijk en de 30 km/uur wegen langs de rand van het plan (Veilingstraat, Nieuwe Kade en Badhuisstraat) zorgen voor de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer. De wegen liggen in verschillende richtingen rondom het plangebied. De wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB wordt op een aantal locaties overschreden, echter de maximaal toegestane hogere waarde van 63 dB niet.

Uit het onderzoek naar maatregelen blijkt dat het niet mogelijk is doelmatige maatregelen te treffen voor de verlaging van de geluidsbelasting. Voor de 30 km/u wegen kan stiller wegdek worden toegepast, alleen zal dit vanwege esthetische aspecten niet gewenst zijn.

Voor verschillende gevels is een geluidsbelasting boven de ambitiewaarde van 58 dB uit het geluidbeleid berekend. Aan de grenswaarde voor de incidentele toegestane geluidsbelasting uit het geluidbeleid van 63 dB, wordt voldaan. Alle woningen hebben vanwege het wegverkeer een geluidsluwe zijde. Daardoor hebben de woningen zowel een geluidsluwe gevel als de mogelijkheid om een geluidsluwe buitenruimte te creëren.

Volgens de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Arnhem is het daarom mogelijk om op deze locatie woningen te realiseren. Hiervoor dient de gemeente hogere waarden vast te stellen.



Gezoneerd industrieterrein Arnhem Noord

Het geluidgezoneerde industrieterrein Arnhem Noord, ligt ten noordoosten van het plan. Het industrieterrein is in 2015 deels gedezoneerd. Ten gevolge van de uitspraak van 14 juni 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de begrenzing van industrieterrein Arnhem-Noord gewijzigd.

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord. De berekende geluidsniveaus voldoen aan de maximaal toelaatbare waarde van 55 dB(A) uit de Wet geluidhinder. Met een berekening is inzichtelijk gemaakt dat de maximale geluidsbelasting 52 dB(A) bedraagt op de nieuwe woningen binnen plan Groot Rijnwijk.



Scheepvaartverkeer

Het geluid van het aanmerend en doorgaand scheepvaartverkeer is berekend en beoordeeld als industriegeluid. De aanmerende en doorgaande schepen zorgen voor een overschrijding van de streefwaarde uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering in de nachtperiode. Op basis van het geluidbeleid beoordeeld de gemeente Arnhem het geluid van de schepen als aanvaardbaar, omdat het plan in het gebiedstype stedelijke zone wordt gerealiseerd. Daardoor is ook vanwege het scheepvaartverkeer sprake van een goede ruimtelijke ordening.



Gecumuleerde geluidsbelasting

Op de meest hoogbelaste gevels is het effect van cumulatie beperkt. De berekende gecumuleerde geluidsniveaus zijn voor de meeste gevels gelijk aan de geluidsniveaus vanwege het wegverkeer, waarvoor is vastgesteld dat de berekende geluidsbelasting aanvaardbaar is. Daarmee is ook vanwege de gezamenlijke invloed van de geluidbronnen sprake van een goede ruimtelijke ordening.



Conclusie

Vanuit het aspect 'geluid' zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Groot Rijnwijk.

5.2.2 Luchtkwaliteit     

In de door DGMR opgestelde rapportage "Milieuonderzoeken bestemmingsplan Groot Rijnwijk, Arnhem" (bijlage 4) zijn de effecten van de beoogde planontwikkeling op de luchtkwaliteit in beeld gebracht. In dit onderzoek is de luchtkwaliteit beoordeelt op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanwege de beoogde ontwikkelingen in Groot Rijnwijk zijn, naast de voertuigbewegingen van wegverkeer, geen bronnen actief (installaties of werktuigen) die luchtverontreinigende stoffen uitstoten.

In bijlage 3 van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen) staat aangegeven dat voor woningbouwplannen met minder dan 1.500 woningen geen nader onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. In het plan wordt de bouw van maximaal 361 woningen mogelijk gemaakt. Met dit aantal wordt ruimschoots voldaan aan de grens uit de regeling. Ook voor de overige bebouwingsvarianten zal voldaan worden aan de voorwaarden uit de Regeling NIBM, omdat het plan dan uit minder woningen bestaat. De drie gemengde bestemmingen zorgen slechts voor een beperkte verkeersgeneratie (zie bijlage 2 van de DGMR-rapportage), waardoor deze geen relevant effect op de luchtkwaliteit in de omgeving hebben. In dit onderzoek is ook de achtergrondconcentratie in het plangebied vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of deze voldoen aan wettelijke grenswaarden. De hoogste achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) van 22,1 ug/m3, is op basis van peiljaar 2017 vastgesteld op een aantal toetspunten op de noordoost- en noordwestgevel. Voor fijnstof (PM10) is de hoogste achtergrondconcentratie 20,0 ug/m3. Voor beide stoffen wordt daarom in het plangebied ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 ug/m3.



Conclusie

Vanuit het aspect 'luchtkwaliteit' zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Groot Rijnwijk.

5.2.3 Bedrijven en milieuzonering     

Voor de realisatie van het plan is het van belang om zowel het effect van de omliggende bedrijven op de beoogde milieugevoelige bestemmingen inzichtelijk te maken als de invloed van de beoogde woningbouw op de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is beoordeeld of het mogelijk is om vanwege het geluid van de omliggende bedrijven, woningen binnen plan Groot Rijnwijk te realiseren.

In bijlagen van de rapportage van DGMR zijn de uitkomsten opgenomen van de berekeningen naar het geluid van de busremise van Connexxion, een aantal bedrijven ten oosten van het plangebied en een aantal bedrijven binnen het plangebied Groot Rijnwijk. Het geluid van deze bedrijven is berekend, omdat deze niet voldoen aan de richtafstand, of niet uit te sluiten is dat deze hinder bij woningen kunnen veroorzaken.



Langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt de streefwaarde uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering op 1 toetspunt vanwege de busremise van Connexxion overschreden in de nachtperiode. Bij een gedeeltelijke invulling van het plan is vanwege de bedrijven binnen het plangebied op één toetspunt een geluidsniveau berekend, dat 3 dB hoger is dan de streefwaarde.

Deze waarden vallen binnen de afwijkingsmogelijkheid van 5 dB, die in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt gegeven voor deze situatie. De gemeente Arnhem vindt deze niveaus aanvaardbaar, gezien het eigen gebiedsgerichte geluidbeleid.



Maximale geluidsniveaus

Bij een volledige invulling van het plan zijn voor een aantal toetspunten piekgeluidsniveaus hoger dan de streefwaarden uit de VNG-publicatie berekend. De piekgeluiden worden veroorzaakt door rijdende vrachtwagens bij de uitrit aan de Veilingstraat en laad- en losactiviteiten van De Smidse.

De door de gemeente te hanteren normwaarden voor piekgeluiden van de laad- en losactiviteiten van

De Smidse worden op een aantal toetspunten aan de oostzijde van plan overschreden. Voor deze

geveldelen zullen gebouwgebonden oplossingen moeten worden gerealiseerd. De piekgeluiden die

ontstaan vanwege de rijdende vrachtwagens bij de uitrit aan de Veilingstraat voldoen aan de door de

gemeente gehanteerde normen voor piekgeluiden.

Conclusie

Vanuit Bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Groot Rijnwijk.

5.2.4 Externe veiligheid     

Binnen het plangebied Groot Rijnwijk zijn geen risicovolle activiteiten aanwezig noch voorzien.

In het DGMR-onderzoek zoals opgenomen in bijlage 4 zijn de risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen in de omgeving van het plangebied beschouwd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het Bevi-bedrijf Immori BV; het groepsrisico moet conform het Bevi worden verantwoord.

Het plangebied ligt verder binnen het invloedsgebied van het transport van geklasseerde stoffen over de weg (A12), het spoor (Arnhem - Zutphen) en de Nederrijn. Volgens het beleidsplan externe veiligheid van de gemeente Arnhem moet bij een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkeling op een grotere afstand dan 200 meter, maar binnen het invloedsgebied van een transportroute, een beperkte verantwoording worden afgelegd. Hierbij worden de aspecten zelfredzaamheid van personen en de bestrijdbaarheid van rampscenario's beschouwd.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Groot Rijnwijk. De gemeente maakt een verantwoording van het Groepsrisico, waarbij aandacht gegeven wordt aan de bestrijdbaarheid van rampscenario's en de zelfredzaamheid van personen.

5.2.5 Groen en ecologie     

Wet natuurbescherming - bescherming soorten

De beoogde ingreep kan effect hebben op beschermde soorten binnen het plangebied. Een onderzoek naar de effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten is noodzakelijk.

De Groene Ruimte heeft in november 2016 een Quickscan uitgevoerd naar de aanwezige soorten en het effect op de aanwezige beschermde soorten (zie bijlage 5). Tevens heeft de Groene Ruimte nader onderzoek uitgevoerd in 2017 (zie bijlage 6).

De ingreep bestaat uit sloop van alle gebouwen, het verwijderen van beplanting en volledige nieuwbouw. De populieren aan de Nieuwe Kade blijven behouden. Uit de Quickscan en het nader onderzoek blijkt dat (verblijven van) meerdere soorten vleermuizen, huismus en gierzwaluw bij sloop verstoord of vernietigd zullen worden.

Een ontheffing Wet natuurbescherming - bescherming soorten is noodzakelijk. Door voorafgaand aan de ingreep c.q. sloop (mitigerende) maatregelen te nemen, waarmee de gunstige staat van instandhouding van de benoemde soorten niet in gevaar komt. Er mag dus redelijkerwijs van worden uitgegaan dat een ontheffing is te verkrijgen, waardoor er vanuit de Wet natuurbescherming betreft geen belemmeringen zijn voor een bestemmingsplanwijziging.

Groenplan

De regels Groencompensatie van de gemeente zijn van toepassing. Een groenbalans is noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn of worden toegepast.

Er is geen geldend bestemmingsplan van kracht. Hiermee is geen planologisch regime aanwezig dat aangeeft hoeveel m2 groen reeds bestemd is.

Feitelijk gezien is binnen het plangebied ongeveer 2.000 m2 groenoppervlak aanwezig verdeeld over verschillende locaties, welke tevens wordt benut als speelruimte. Bovendien zijn verspreid in het huidige woongebied ongeveer twintig bomen aanwezig. Bij deze twintig bomen zijn dus niet inbegrepen de bestaande bomen langs de Nieuwe Kade en de Westervoortsedijk, aangezien deze behouden blijven.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een centraal gelegen groenvoorziening van 1145 m2. Deze is opgenomen als gebiedsaanduiding 'overige zone - centrale groenvoorziening' binnen de bestemming "Wonen-Uit te werken' (deelgebied-2). De oppervlakte van het gebied waarbinnen deze voorziening mogelijk gemaakt wordt, bedraagt circa 2090 m2. Bij de uitwerkingsregels is bepaald dat een aaneengesloten groenvoorziening gerealiseerd dient te worden van minimaal 1145 m2 en minimaal 25m breed. In dit gebied zijn ook speelvoorzieningen geprojecteerd.

Naast deze groenvoorziening van minimaal 1145 m2, wordt gerekend met een toevoeging van ten minste 35 bomen. Deze zullen onder andere worden gesitueerd langs de (langzaam)verkeersroutes. Daarnaast zullen, conform het stedenbouwkundig ontwerp (zie bijlage 1) ook groenvoorzieningen worden ontworpen nabij parkeervoorzieningen.

Plangebied Groot Rijnwijk ligt binnen de natuurdoeltypen Overig Groen en De Stenen Stad. Bij de nieuwbouw is het uitgangspunt stadsnatuur een plek te geven, dus verblijven voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus. En ook bomen en struiken die waarde hebben voor de natuur. Dit wordt meegenomen in het traject wet Natuurbescherming - bescherming soorten.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

  • Een ontheffing Wet natuurbescherming - bescherming soorten is noodzakelijk. Naar inschatting zijn er afdoende (mitigeren de) maatregelen te nemen, waarmee de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een ontheffing.
  • De groencompensatie wordt meegenomen in het ontwerp binnen de planontwikkeling, inclusief voldoende speelruimte.
  • De opgenomen groenbestemming en de toe te voegen bomen (ten minste 35 stuks) geven een positief saldo op de groenbalans.

5.2.6 Water     

Oppervlaktewater

In de nieuwe situatie wordt geen oppervlaktewater aangelegd en verandert er dus niets.

Waterkering

Uitgangspunt bij de ontwikkeling is dat waterkering ongemoeid blijft. Het is echter wel waarschijnlijk dat de waterkering zelf nog aangepakt gaat worden. Dit heeft te maken met nieuwe nationale veiligheidsnormen. Het is in eerste instantie aan het waterschap om hier invulling aan te geven.

Grondwater

Ten behoeve van het parkeren worden enkele half verdiepte parkeergarages aangelegd. Aangezien deze parkeergarages in omvang beperkt zijn ten opzichte van het grondwaterpakket, is het effect te verwaarlozen. Wel is het raadzaam om bij de parkeergarages rekening te houden met het voorkomen van hogere grondwaterstanden bij hoge(re) rivierwaterstanden. Ook omdat vanuit de klimaatscenario's verwacht wordt dat hogere rivierstanden vaker voorkomen.

Afvalwatersysteem

De huidige bebouwing is nog aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. Deze bebouwing zal worden vervangen door de nieuwe op te richten bebouwing, voornamelijk woningen. Uitgangspunt voor de nieuwe situatie is de tekening zoals die is opgenomen op pagina 66 van het stedenbouwkundig ontwerp (bijlage 1). In de nieuwe situatie wordt al het hemelwater bovengronds afgevoerd vanuit de binnenterreinen richting de huidige wegen: Badhuisstraat, Veilingstraat, Nieuwe Kade en Westervoortsedijk. Alleen in de twee laatstgenoemde straten mag het water afgevoerd worden richting de bestaande hemelwaterriolen.

Netto wordt de belasting van het bestaande gemengde riool dus verlaagd en daarmee verbetert ook de situatie qua overstorten van vuilwater op het rijkswater.

Binnen het plangebied vindt op meerdere plekken nog tijdelijke buffering plaatst.

Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling levert voor de waterhuishouding geen problemen op. Het gebied is al zeer lang bebouwd en de veranderingen zullen eerder positief zijn voor de waterhuishouding dan dat het knelpunten oplevert.

5.2.7 Bodem     

Voor onderhavig bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.

Naast de bestaande onderzoeken zijn met name de volgende recente onderzoeken betrokken bij de beoordeling:

  • rafelranden
  • gericht HO



Uit deze inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de volgende gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:

Adres BISnr. Omschrijving (aangeven grond of grondwater) Gebruiksbeperkingen
A Badhuisstraat 0017 Minerale olie, BTEXN en PAK in grond (5 m-mv)en grondwater Niet graven in een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder toestemming van bevoegd gezag Wbb en geen grondwater onttrekken
B Spot V 0017 Pak in ondergrond en Minerale olie , BTEXN en PAK in grondwater Niet graven in een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder toestemming van bevoegd gezag Wbb en geen grondwater onttrekken
C Rijnwijk nabij nr 22 0017 Restverontreiniging 2,5 -8 m-mv Niet graven in een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder toestemming van bevoegd gezag Wbb
D Veilingstraat 29 3197 Minerale olie in grond (2,5-3,7 m-mv) Niet graven in een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder toestemming van bevoegd gezag Wbb
E Nieuwe kade 12 0298 Metalen en PAK in grond (0 -1 m-mv) Niet graven in een geval van ernstige bodemverontreiniging zonder toestemming van bevoegd gezag Wbb

Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied ligt de volgende grondwaterverontreinigingen:

Adres BISnr. Omschrijving
1 Westervoortsedijk (vml gasfabriek) 0017 Verontreiniging met PAK, Minerale olie, cyanide rn aromaten (2,5- 4 m-mv)

Het plangebied is aangrenzend gelegen aan het oude gasfabrieksterrein Fluvium. Dat terrein is grotendeels gesaneerd en geschikt gemaakt voor wonen. Binnen het plangebied liggen een aantal gerelateerde verontreinigingen. Er zijn sanerende maatregelen nodig om de locatie geschikt te maken voor de in de toekomst beoogde functie.

Er heeft reeds nader onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van de resultaten van de uitgevoerde bodemsaneringen in het openbaar gebied aan de Westervoortsedijk en het voormalige gasfabriekterrein. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op of nabij de locatie is in ieder geval één grondwaterverontreiniging bekend. Mocht er bemalen moeten worden dan zal vooraf een melding Wbb art 28.3/ 28.1 nodig zijn.

Verder is op basis van bodemonderzoek en/of de bodemkwaliteitskaart matig/sterk verontreinigde grond (klasse industrie eis 4) te verwachten.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning zal een uitgebreider bodemonderzoek benodigd zijn.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voor het huidig gebruik voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied ligt een grondwaterverontreiniging. Voor de ontwikkeling van het terrein is aanvullend onderzoek en sanerende maatregelen nodig. Er dient tevens rekening te worden gehouden met kosten voor sanering.

Op grond van de uitgevoerde bodemonderzoeken binnen het plangebied worden er ter plaatse geen grootschalige bodemverontreinigingen verwacht en wordt dan ook aangenomen dat het plan vanuit bodemaspecten financieel haalbaar is.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient een actueel bodemonderzoek bijgevoegd te worden.

Er zijn geen bodemonderzoeken bekend ter plaatse van de huidige bedrijfspercelen. Er zijn op basis van het historisch onderzoek mogelijke gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig en zullen sanerende maatregelen voor de ontwikkeling noodzakelijk zijn.

Tevens zijn er sterke verontreinigingen aangetroffen met PAK in het onderzochte deel van de achtertuinen van de woningen aan de Westervoortsedijk, ook deze dienen voor de toekomstige ontwikkeling tot woongebied gesaneerd te worden.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de huidig aanwezige bestemmingen/functies in het ontwikkelgebied.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) lijkt geen belemmering te vormen voor de planontwikkeling op de ontwikkellocatie en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: er zijn aanvullende onderzoeken en sanerende maatregelen nodig. Bemaling is niet zonder meer toegestaan.

Bij een meer concrete ontwikkelinvulling dient een kostenraming te worden opgesteld voor een zorgvuldiger afweging van de haalbaarheid en de te reserveren middelen.

5.2.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting. Op oeverwalgronden kan bewoning uit de pre- en protohistorie aanwezig zijn en er geldt een verwachting op vroege industrie en stadsafval. Dieper in de ondergrond kunnen rivierbeddingen aanwezig zijn met kans op scheepsarcheologie.

Op de plankaart van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming archeologie (hoge verwachting) opgenomen. Concreet houdt dat in dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 200 m2 en die daarbij dieper gaan dan 40 cm-huidig maaiveld. Omgang met archeologie wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

5.2.9 Stadsklimaat     

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor de stad (zie Hitte-attentiekaart; figuur 2). Het bestemmingsplan is gelegen in een zogenaamd 'kritisch' gebied, waar de kans reëel is dat door verdere verdichting en/of klimaatverandering de mate van opwarming toeneemt (oranje gebied op Hitte-attentiekaart). Voor het bestemmingsplangebied betekent dit:

  • uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de toetreding van verkoelende luchtstromen vanaf de rivier (Nederrijn) en koelingsmogelijkheden van het stedelijk weefsel (voldoende groen, omvang, locatie en vormgeving van gebouwen en verharding). Concreet betekent dit dat voorkomen moet worden dat bij herontwikkeling er een gesloten bouwblok ontstaat langs de zuidelijke rand van het gebied, langs de Nederrijn. Dat zou ertoe leiden dat verkoelende luchtstromen vanaf de rivier niet langer het gebied in kunnen treden met nadelige gevolgen voor het (toekomstige) lokale stadsklimaat;
  • moet worden ingezet op het realiseren van een gunstige verhouding tussen nieuwe bebouwing (inclusief alle verharding van de grond) en open groene (eventueel ook) blauwe ruimte. Vuistregel is (maximaal) 50% bebouwing en verharding en 50% open groene en blauwe ruimte;
  • moet worden ingezet op het zoveel mogelijk vergroenen, en dus zo min mogelijk verstenen van de openbare ruimte;
  • moet worden ingezet naar het benutten van kansen om toekomstige bebouwing te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee energievraag).
  • gekeken kan worden of met het juiste materiaalgebruik de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.

Uitgebreide informatie over het (onderzoek naar het) Arnhemse stadsklimaat en welke maatregelen voor deze locatie effectief zijn om te treffen is te vinden op www.arnhem.nl/energie en dan onder 'hittebestendige stad: hoe voorkomen we opwarming'.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Artikel 13 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Artikel 14 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels     

6.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening en de Verkeersbestemmingen.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;

6.3.3 Bedrijf     

Binnen de bestemming 'Bedrijf' (artikel 3) zijn bedrijven toegestaan zoals genoemd in de Bedrijvenlijst die als bijlage bij de regels is opgenomen. Bedrijven op deze lijst zijn ingedeeld in categorieën op basis van de hinder die zij kunnen veroorzaken. Op de plankaart is de maximum categorie aangegeven die is toegestaan. Bedrijven die niet op de lijst voorkomen maar kunnen aantonen dat zij een vergelijkbare hinder (of minder) veroorzaken kunnen eveneens door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels worden toegestaan. De volgende bedrijven hebben een aparte bestemming en zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan; detailhandel, horeca-activiteiten, agrarische bedrijven, recreatiebedrijven, kantoren en seksinrichtingen.

Deze bestemming (artikel 3) geldt voor de bestaande bedrijven gesitueerd aan de Veilingstraat.

6.3.4 Gemengd     

De bestemming 'Gemengd' (artikel 4) is in onderhavig bestemmingsplan bedoeld voor een tweetal gebouwen, namelijk het nieuw op te richten gebouw aan de Nieuwe Kade en het reeds bestaande gebouw (tevens zijnde rijksmonument) op de hoek Nieuwe Kade-Veilingstraat. De mogelijke functies zijn horeca van categorie b of -c, dienstverlenende bedrijven (niet zijnde kantoren), kleinschalige bedrijvigheid en parkeervoorzieningen ten behoeve van de genoemde functies. In het nieuw op te richten gebouw aan de Nieuwe Kade is ook de woonfunctie toegestaan. Op de locatie van het reeds bestaande gebouw is dit expliciet uitgesloten.

De toegestane bouwhoogtes zijn op de verbeelding aangegeven.

6.3.5 Horeca     

De bestemming 'Horeca' (artikel 5) is opgenomen ter plaatse van het voormalige havenmeesterskantoor. Hier is enkel horecacategorie-a toegestaan.

6.3.6 Verkeer     

In onderhavig bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:

  1. Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6);
  2. Verkeer - Wegverkeer (artikel 7).

Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is -of wordt binnen de planperiode- hierop afgestemd. Een voorbeeld hiervan is de Nieuwe Kade, zoals ook verbeeld op figuur 11 in paragraaf 4.3 van deze toelichting.

Verkeer - Wegverkeer

De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Voor dit bestemmingsplan geldt dit voor de Westervoortsedijk (met uitzondering van de parallelweg). Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

6.3.7 Wonen - uit te werken     

Functie

De woonfunctie wordt in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt in de bestemming 'Wonen - Uit te werken' (artikel 8) . Deze bestemming is opgedeeld in drie deelgebieden en per deelgebied gelden specifieke uitwerkingsregels. Het onderscheid in de drie deelgebieden is met name gerelateerd aan de per deelgebied maximaal te realiseren aantal woningen. Dit aantal is, net als de toegestane minimum- en maximumbouwhoogtes, opgenomen op de verbeelding.

Binnen de bestemming c.q. de uitwerkingsregels passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de woonfunctie zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

De bestemming 'Wonen-uit te werken' voorziet eveneens in het realiseren van voorzieningen die ten dienste staan van de woonfunctie, zoals (langzaam)verkeersontsluiting (functieaanduiding specifieke vorm van verkeer) en parkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen, water- en nutsvoorzieingen. Ook kunnen geluidsafschermende maatregelen mogelijk worden gemaakt.

Voorts is op twee locaties een specifieke aanduiding (geluidzone - individuele bedrijven) opgenomen ten behoeve van de directe aangrenzende woningbouwmogelijkheden; ter plaatse van de bestemming "Wonen-Uit te werken" direct grenzend aan de bestemming "Bedrijf" én gedeeltelijk ter plaatse van de bestemming "Gemengd" (Nieuwe Kade). Deze aanduiding regelt onder meer dat de op te richten woningen niet leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering van de aan de Westervoortsedijk gevestigde bedrijven én dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat geborgd is.

Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat commerciele functies mogelijk zijn op specifiek aangeduidde plaatsen (hoek Badhuisstraat-Westervoortsedijk en hoek Badhuisstraat-Nieuwe Kade), zoals omschreven in paragraaf 4.3. Ten slotte is een regeling opgenomen ter realisatie van de centrale groenvoorziening, zoals beschreven in paragraaf 5.2.5.

In de bestemming 'Wonen' zijn woonwagens en woonschepen niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

6.3.8 Dubbelbestemmingen     

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen:

Leiding - Riool (artikel 9) : De leiding voor afvalwater volgt het tracé van de Westervoortsedijk, De Badhuisstraat en de Nieuwe Kade en heeft deze bestemming gekregen.

Waterstaat - Waterkering (artikel 10): Deze bestemming ziet op bescherming en behoud van de in het plangebied aanwezige waterkering. Deze waterkering wordt primair bestemd. Dit is nodig om de bescherming van de waterkering te garanderen. Het belang van de waterkering is bovengeschikt aan de onderliggende bestemmingen.

Waarde - Archeologie (hoge verwachting) (artikel 11): Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachting is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.

6.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie en uitvoerbaarheid     

6.5.1 Exploitatie     

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Groot Rijnwijk' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.



In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden in het gebied Groot Rijnwijk zijn in eigendom van meerdere eigenaren. Aangezien nog niet met alle partijen een anterieure overeenkomst is gesloten is de gemeente verplicht het kostenverhaal te verzekeren door het vaststellen van een exploitatieplan.

Het bestemmingsplan 'Groot Rijnwijk' is een globaal, uit te werken bestemmingsplan. Dat betekent dat, zodra er een uitwerkingsplan volgt het exploitatieplan wordt herzien. Dat het exploitatieplan behoort bij een globaal uit te werken bestemmingsplan betekent overigens niet dat het exploitatieplan in alle opzichten globaal is in de zin van artikel 6.13 lid 3 Wro. Wat de exploitatieopzet betreft is, waar mogelijk, al te grote globaliteit vermeden. In een exploitatieplan is het mogelijk regels op te nemen. Dit zijn eisen waar grondeigenaren aan gebonden zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld regels zijn voor fasering van de werkzaamheden of voor koppelingen tussen werken en werkzaamheden of tussen werken, werkzaamheden en bouwplannen. In het exploitatieplan Groot Rijnwijk zijn beperkt regels opgenomen. Deze hebben betrekking op de mogelijkheid om gronden bouwrijp te maken en voorbereidende handelingen te verrichten ten aanzien van het openbaar gebied. Regels die indirect te maken hebben met (het proces van) het bouwen zijn nog vermeden, omdat het bestemmingsplan nog uitgewerkt moet worden en om die reden een (voorlopig) bouwverbod bevat. Bij een herziening in verband met de vaststelling van een uitwerkingsplan kunnen regels worden toegevoegd.



Het exploitatiegebied wordt momenteel gebruikt voor bedrijvigheid en wonen. Het beoogde ruimtegebruik bestaat voornamelijk uit wonen met een diversiteit aan bouwhoogtes, volumes in verschillende prijscategorieën. Daarnaast blijft een klein deel van de bestaande bedrijfsfunctie behouden. Verder omvat het gebied openbare ruimte ten behoeve van onder andere wegen, trottoirs en parkeer- en groenvoorzieningen. Ten slotte voorziet het bestemmingsplan op enkele specifieke locaties in een horecafunctie.

6.5.2 Uitvoerbaarheid     

Het plan Groot Rijnwijk maakt onderdeel uit van het Centrum Oost Gebied. Voor de ontwikkeling van dit gebied is met Stichting Volkshuisvesting Arnhem een ontwikkel- en realisatieovereenkomst inclusief kostenverhaal gesloten. Met een aantal andere eigenaren van gronden in het gebied is nog geen overeenstemming over kostenverhaal bereikt, reden waarom de gemeente wettelijk verplicht is een exploitatieplan vast te stellen. Het verhaal van de gemeentelijke kosten is daarmee verzekerd.

Bovendien blijkt uit het exploitatieplan dat de geraamde grondopbrengsten hoger zijn dan de geraamde grondkosten. Daarmee zijn de kosten gedekt en is er geen sprake van een tekort. Dit bevestigt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. Voorzover eigenaren bebouwing conform de beoogde transformatie niet zelf kunnen of willen realiseren, zal de gemeente de gronden verwerven - en indien nodig - over gaan tot onteigening.

Ten slotte geldt dat voor het exploitatieplan gebruik is gemaakt van het stedenbouwkundig ontwerp, zoals opgenomen in bijlage 1. De hierin opgenomen proefverkaveling c.q. het stedenbouwkundig ontwerp is haalbaar gebleken. Diverse belangrijke planonderdelen, zoals het woningbouwprogramma (woningtypen en -aantallen), parkeeropgaven en stedenbouwkundige uitgangspunten, zijn nader uitgewerkt en positief beoordeeld. Op deze wijze is aantoonbaar een goede balans gevonden tussen programma, economische haalbaarheid, parkeerdruk en de kwaliteit van het openbaar gebied.

Ook voor de van belang zijnde milieu-aspecten heeft het benodigde onderzoek plaatsgevonden (bijlage 4). Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling blijken als gevolg van het onderdeel 'geluid' extra maatregelen vereist. Deze maatregelen zijn als voorwaarde geborgd in de uitwerkingsregels van de opgenomen planregelingen.

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggend bestemmingsplan op alle benodigde onderdelen uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg     

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar de provincie, het waterschap, Rijkswaterstaat en Liander Infra NV. Naar aanleiding hiervan heeft aanpassing van het bestemmingsplan plaatsgevonden.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 31 oktober 2017.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het bestemmingsplan heeft -met het exploitatieplan- in ontwerpversie gedurende zes weken ter inzage gelegen, dus van 3 november 2017 tot en met 14 december 2017. Tijdens de periode van terinzage legging is ook een inloopavond georganiseerd om bewoners en bedrijven te informeren.

Tijdens de inzagetermijn zijn vijf zienswijzen ontvangen, waarvan één tevens tegen het exploitatieplan. De zienswijzen zijn opgenomen en beantwoord in het zienswijzenrapport 'Groot Rijnwijk'.

Met de indieners van zienswijzen heeft overleg plaatsgevonden om te onderzoeken of voor beide partijen acceptabele oplossingen gevonden kunnen worden. Zoals ook uit het zienswijzenrapport blijkt is dit gedeeltelijk gelukt.

Naar aanleiding hiervan én als gevolg van ambtshalve wijzigingen heeft aanpassing van het bestemmingsplan plaatsgevonden.

Regels     

van het bestemmingsplan

Groot Rijnwijk

(plannummer: NL.IMRO.0202.800-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Groot Rijnwijk met identificatienummer NL.IMRO.0202.800-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bestaande bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.7 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 Bed and breakfast     

Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.9 Bedrijf     

Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.10 Bedrijfswoning / dienstwoning     

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.11 Beroep aan huis     

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.12 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.13 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 Bijzondere woonvorm     

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.16 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.

1.19 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.21 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Brutovloeroppervlak:     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter niet worden meegerekend.

1.24 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.

1.25 Dienstverlenend bedrijf     

Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.

1.26 Dove gevel     

  1. een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), of
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.27 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Horecabedrijf     

Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.29 Horeca - a     

Een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.30 Horeca - b     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.31 Horeca - c     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.

1.32 Hoofdgebouw     

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 Kantoor     

Een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.34 Kleinschalige bedrijvigheid     

het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten, met maximaal 6 werknemers op een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 250 m2, met uitzondering van detailhandel en horeca, met een ruimtelijke uitstraling passend in een woongebied.

1.35 Maatschappelijke functies     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van gezondheids- en welzijnszorg en paramedische voorzieningen.

1.36 Nutsbedrijven     

Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op

  1. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. de verzorging van telecommunicatie;
  3. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.37 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.38 Peil     

  1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.).

1.39 Openbare dienstverlening     

  • openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
  • uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.

1.40 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.42 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.43 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 Publiekgericht kantoor     

Een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiek aantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.

1.46 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.47 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 Standplaats     

Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.49 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.50 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.51 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.52 Vliesgevel     

een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 meter bedraagt.

1.53 Werkplek     

Een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.54 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.55 Winkel     

Een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.

1.56 Wonen     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.57 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.58 Woonwagen     

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, die:
    1. zijn genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Bedrijvenlijst;
    2. ondergeschikte horeca ten dienste van de onder a. genoemde bestemming, zoals een bedrijfskantine;
    3. ondergeschikte detailhandel ten dienste van de in dit lid beschreven bestemmingen;
    4. geluidsafschermende voorzieningen
  2. met dien verstande dat bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit Omgevingsrecht niet zijn toegestaan;

3.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding voorgeschreven bouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat in afwijking hiervan voor het bouwen van geluidsafschermende voorzieningen een bouwhoogte van maximaal 8 meter geldt..
  2. Bestaande bebouwing die afwijkt van het bepaalde onder a. mag worden gehandhaafd of vernieuwd, met dien verstande dat bij vernieuwing voldaan moet worden aan de onder a. voorgeschreven bouwhoogte.

3.3 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van, dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf (of een gedeelte daarvan), dat niet in de Bedrijvenlijst voorkomt, voor zover het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm, geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in artikel 3.1.genoemd

Artikel 4 Gemengd     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. Horeca van categorie b of -c;
  2. Dienstverlenende bedrijven;
  3. Kleinschalige bedrijvigheid;
  4. Het wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen";
  5. Parkeervoorzieningen ten behoeve van de onder a. tot en met d. genoemde functies.

4.2 Bouwregels     

  1. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogten en het maximum aantal woningen, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarbij ter plaatse van het westelijk bestemmingsvlak een maximum van 10 bouwlagen geldt.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in lid 4.2 van dit artikel mogen in het bestemmingsvlak waar een maximumbouwhoogte van 1,20 meter geldt, hekwerken tot een hoogte van maximaal 1,10 meter boven de eerstgenoemde maximumbouwhoogte in dit lid worden opgericht.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Horeca en dienstverlenende bedrijven zijn mogelijk tot een maximum oppervlakte van 1000 m2 , te realiseren gezamenlijk in één bouwlaag met dien verstande dat:
    1. het maximumoppervlak voor horeca-b niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    2. het maximumoppervlak voor horeca-c niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a. ten behoeve van horecabedrijven in categorie horeca-a mits:
    1. aan deze categorie een aantoonbare behoefte bestaat en
    2. geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse of onevenredige parkeerdruk ontstaat.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - individuele bedrijven-2' is het bouwen en in stand houden van woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen uitsluitend toegestaan indien deze zijn voorzien van dove gevels, of voorzien zijn van gevels waarvan is aangetoond dat het niet realiseren van dove gevels:
    1. niet leidt tot beperkingen in de, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en legaal aanwezige bedrijfsvoering van de aan de Nieuwe Kade gevestigde bedrijven en
    2. binnen de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen niet leidt tot een binnenwaarde van meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde en
    3. binnen de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen niet leidt tot een maximaal geluidsniveau veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen en andere piekgeluiden in dag-, avond- en nachtperiode van meer dan respectievelijk 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A).

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan wijzigen en extra woningen, extra bouwlagen en hiermee een hogere bouwhoogte toestaan in het bestemmingsvlak 'Gemengd' ter plaatse van de aanduiding 'wonen' , met inachtneming van de volgende regels:

  1. van deze bevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien uit onderzoek is gebleken dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
  2. er wordt voldaan aan de voorkeurswaarde of een verkregen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder;
  3. de stedenbouwkundige structuur van plangebied wordt niet aangetast;
  4. deze wijziging voorziet in een actuele regionale behoefte;'
  5. de in artikel 4.2 opgenomen bouwhoogte mag met maximaal 6 meter worden vergroot;
  6. het aantal bouwlagen mag maximaal 12 bedragen;
  7. het maximum aantal woningen per bouwlaag bedraagt niet meer dan 5;
  8. bij vergroting van de bouwhoogte wordt bebouwing voorzien van een hellend dakvlak;
  9. bij gelijkblijvende bouwhoogte bedraagt het aantal woningen in dit bestemmingsvlak niet meer dan 45;
  10. bij vergroting van de bouwhoogte bedraagt het totaal aantal woningen in dit bestemmingsvlak niet meer dan 51;
  11. in de extra benodigde parkeervoorzieningen en bergingen dient beneden peil te worden voorzien;
  12. het aantal benodigde parkeervoorzieningen in de openbare ruimte neemt niet toe;
  13. het exploitatieplan overeenkomstig wordt aangepast



Artikel 5 Horeca     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven in de categorie horeca-a.

5.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op

    bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen- en watervoorzieningen;
  4. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. terrassen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van

    direct aangrenzende bestemmingen;
  8. geluidsafschermende voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
  2. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 7 Verkeer - Wegverkeer     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:

  1. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. groen- en watervoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken

    zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd.
  2. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 8 Wonen - Uit te werken     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, waaronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. fiets-, wandel en toegangspaden;
  4. verkeersontsluitingen, wegen en trottoirs;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratievoorzieningen;
  8. geluidsafschermende voorzieningen of bebouwing;
  9. maatschappelijke functies;
  10. sport- en ontspanningsfuncties, zoals een yogacentrum, sportschool en dansschool en daarmee vergelijkbare functies;
  11. bedrijven gericht op zakelijke dienstverlening, zoals een bankkantoor, makelaar, reisbureau en daarmee vergelijkbare functies met een baliefunctie.

8.2 Uitwerkingsregels     

Burgemeester en wethouders werken de in lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

8.2.1 Algemeen     
  1. uitgangspunt voor het gehele plangebied betreft het realiseren van maximaal 361 woningen over een periode van tien jaar;
  2. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd en dat geen belemmeringen ontstaan voor binnen en/of buiten het plangebied gelegen bedrijven. Dit betekent onder andere dat, de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante (leef)milieuaspecten;
  3. de stedenbouwkundige opzet van het uitwerkingsplan wordt uitgewerkt in samenhang met de stedenbouwkundige structuur in de bestaande, reeds uitgewerkte of nog uit te werken aangrenzende gebieden;
  4. de bouwhoogten van woningen en andere in de bestemming passende bouwwerken bedragen niet  meer, respectievelijk niet minder dan de op de verbeelding aangegeven maximum- en minimumbouwhoogten, met dien verstande dat voor geluidsafschermende voorzieningen uitsluitend maximum bouwhoogten gelden;
  5. verkeersontsluitingen worden ingericht als 30 km/u - gebied;
  6. per deelgebied bedraagt het aantal woningen niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximumaantal woningen' is aangegeven;
  7. bij uitwerking kan het onder e. bedoelde maximum aantal woningen worden vermeerderd met maximaal 10% per deelgebied, mits:
    1. er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
    2. de stedenbouwkundige structuur van het deelgebied dan wel van het gehele plangebied niet wordt aangetast;
    3. het aantal benodigde parkeervoorzieningen in de openbare ruimte niet toeneemt;
  8. Geluidgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder mag uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de voorkeurswaarde of een verkregen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder en, voorzover van toepassing, de voorwaarden die zijn opgenomen in het ten behoeve van dit bestemmingsplan genomen besluit hogere waarden. Dit betekent, dat bij de verdere uitwerking van het gebied nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de situering en maatvoering van geluidgevoelige objecten om te voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder
8.2.2 Deelgebied 1     

Voor de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "overige zone-deelgebied-1" gelden, naast het bepaalde in lid 9.2.1, bij de uitwerking de volgende regels:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mag, in afwijking van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogte, 30% van het te bebouwen oppervlak worden bebouwd met hoofdbebouwing tot een hoogte van maximaal 27 meter.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van de hoofdbebouwing te worden georiënteerd op de zuidelijk van deze aanduiding gelegen Nieuwe Kade.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-1' mogen de gronden niet worden gebouwd en worden deze ingericht als zone voor langzaam verkeer.
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'centrum' mogen functies, zoals bedoeld in de onderdelen i, j en k van lid 8.1 bij de uitwerking uitsluitend worden gerealiseerd op de beganegrondverdieping tot maximaal 1000 m2 brutovloeroppervlak,
8.2.3 Deelgebied 2     

Voor de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "overige zone-deelgebied-2 geldt, naast het bepaalde in lid 8.2.1, bij de uitwerking de volgende regel:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van verkeer-2' mogen de gronden met een minimale breedte van 12 meter niet worden gebouwd en dient een verkeersontsluiting te worden gerealiseerd.
  2. Ter plaatse van de de aanduiding 'centrale groenvoorziening" wordt bij de uitwerking een oppervlak met een oppervlak van minimaal 1145 m2 en een minimale breedt van 25 meter met de functe groenvoorziening gerealiseerd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'centrum' mogen functies, zoals bedoeld onder i, j en k van lid 8.1 bij de uitwerking uitsluitend worden gerealiseerd op de beganegrondverdieping tot maximaal 300 m2 brutovloeroppervlak,
8.2.4 Deelgebied 3     

Voor de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "overige zone-deelgebied-3" gelden, naast het bepaalde in lid 8.2.1, bij de uitwerking de volgende regels:

  1. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-1' mag, in afwijking van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogte, 30% van het te bebouwen oppervlak worden bebouwd met hoofdbebouwing tot een hoogte van maximaal 27 meter.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van verkeer-3' dient een verkeersontsluiting met een minimale breedte van 10 meter te worden gerealiseerd.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - individuele bedrijven-1' is het bouwen en in stand houden van woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen uitsluitend toegestaan indien deze zijn voorzien van dove gevels, of voorzien zijn van gevels waarvan is aangetoond dat het niet realiseren van dove gevels:
    1. niet leidt tot beperkingen in de, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en legaal aanwezige, bedrijfsvoering van de aan de Westervoortsedijk gevestigde bedrijven en
    2. binnen de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen niet leidt tot een binnenwaarde van meer dan 35 dB(A) etmaalwaarde en
    3. binnen de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen niet leidt tot een maximaal geluidsniveau veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen en andere piekgeluiden in dag-, avond- en nachtperiode van meer dan respectievelijk 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A).

8.3 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 8.3 bepaalde voor het bouwen van bouwwerken vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan indien:

  1. het bouwplan in overeenstemming is met de in voorbereiding zijnde uitwerking;
  2. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor op grond van de Wet geluidhinder geldende voorkeurswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  3. het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 8.2.1 aanhef en onder b, met dien verstande dat voor de in dat artikellid gebezigde zinsnede 'voor de vaststelling van het uitwerkingsplan' wordt gelezen 'voor de verlening van de omgevingsvergunning'.

Artikel 9 Leiding - Riool     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het transport van afvalwater door een hoofdtransportleiding;

9.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 9.1 genoemde bestemming.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoofdtransportleiding;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
9.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in dit lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond.
9.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De als 'Waterstaat-Waterkering' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering en de daarvoor benodigde voorzieningen.

10.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterkering.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 10.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 11 Waarde - Archeologie (hoge verwachting)     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

11.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt.
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

11.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 11.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 11.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 11.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 11.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
11.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 11.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 200 m2 of een omvang van 200 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels     

13.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

13.2 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 16 van deze planregels

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte en het maximumoppervlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten indien voor de verlening van de omgevingsvergunning vaststaat dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd én dat geen belemmeringen ontstaan voor binnen en/of buiten het plangebied gelegen bedrijven. Dit betekent onder andere dat, de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, genoegzaam dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante (leef)milieuaspecten ;
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 13.1 mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
    2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      • een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      • het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      • geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      • de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      • voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      • voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  5. het bepaalde in artikel 14 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. het geen raamprostitutie betreft;
    2. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
    8. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 16 Overige regels     

16.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

    Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem daartoe opgenomen normen.

16.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

16.3 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 16.1 en 16.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

16.4 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 16.1 en 16.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

16.5 Beleidsregels     

  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 17 Overgangsrecht     

17.1 Overgangsrecht bouwwerken     

17.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 17.1.1 met maximaal 10%.

17.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik     

17.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Groot Rijnwijk.

Bedrijvenlijst     

SBI-2008 OMSCHRIJVING
- nr GROOTSTE AFSTAND CATEGORIE
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 30 2
1061 0 Meelfabrieken:
1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 2
10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 2
10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 2
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 30 2
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 30 2
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 30 2
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 30 2
1814 A Grafische afwerking 10 1
1814 B Binderijen 30 2
1813 Grafische reproduktie en zetten 30 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 2
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 10 1
20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 30 2
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 30 2
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 2
26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 2
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 2
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 10 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 2
32991 Sociale werkvoorziening 30 2
35 - PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA 30 2
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 30 2
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E2 - blokverwarming 30 2
-
36 - WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW 30 2
-
41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 30 2
45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 30 2
45204 B Autobeklederijen 10 1
45205 Autowasserijen 30 2
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 30 2
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
4622 Grth in bloemen en planten 30 2
4634 Grth in dranken 30 2
4635 Grth in tabaksprodukten 30 2
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 30 2
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 2
4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 30 2
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 30 2
4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
4673 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 30 2
4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 30 2
4676 Grth in overige intermediaire goederen 30 2
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 30 2
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 10 1
49 - VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven 30 2
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 30 2
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 30 2
61 A Telecommunicatiebedrijven 10 1
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 30 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 30 2
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 10 1
58, 63 B Datacentra 30 2
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 2
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 10 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 30 2
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 10 1
59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
931 F Sportscholen, gymnastiekzalen 30 2
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 10 1