direct naar inhoud van 3.6 Milieu- en omgevingsbeleid
Plan: Bestemmingsplan Woonwagenstandplaats Immerlooplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.792-0301

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

3.6.1 Geluid

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde

industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen

waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij

(planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de

geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen

voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de

grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige

ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van

de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan

In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het

beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en

de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en

verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil

de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het

Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder

ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze

uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen

Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van

de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.6.2 Luchtkwaliteit

De Europese richtlijnen inzake luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de WetLuchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van

luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de

gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook

normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)

1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet

worden overschreden;

2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005

niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;

  • NO2 (stikstofdioxide)

1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet

worden overschreden;

2. de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet

vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Wet Luchtkwaliteit 2007

Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet was nodig

bevonden omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd

zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden

zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit

Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te

voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat

projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij

een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het

Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht

geworden.

3.6.3 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving

(gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te

worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de

VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de

inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt

er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting

uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

3.6.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een

bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen

de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee

risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een

persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks

gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.

Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde

grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm

voor het GR is een oriënterende waarde.

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking

getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd

die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in

kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare

objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het

beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke

stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van

Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten

doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld. Op 16 februari

2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen.

Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij

zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte

van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad,

op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren

we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare

mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.6.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet.

De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde

ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling

voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van

bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere

wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

  • 1. algemeen beschermde soorten;
  • 2. beschermde soorten
  • 3. streng beschermde soorten

Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos

De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van

provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat

compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke

regelgeving terug.

Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een

ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties

aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden

gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op

  • alle natuur die in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
  • gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart;
  • alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.

De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of

natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt.

Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en

ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.

Boswet

De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van

rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom

Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie

jaar opnieuw in te planten.

Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale

richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en

geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

In het Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 vastgesteld streeft de gemeente Arnhem ernaar

om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking

en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet

zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat

streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent

dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met

bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering

wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In

het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de

groencompensatieregels zijn toegepast.

3.6.6 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en

gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen

in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is

geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht

voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de

grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de

implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de

waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het

onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie

gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in

het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is

het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en

schone water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid is overgedragen aan het Waterschap Rivierenland.

waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van waterschap.

Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerplan 2010-2015 en de keur en de

legger van het waterschap.

In Arnhem-Zuid is een gedeelte van het watersysteem vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water aangewezen als waterlichaam. Deze aanwijzing vraagt speciale aandacht voor ecologische kwaliteit van de waterlopen.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen daartoe een intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:

1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;

2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;

3. Goede kwaliteit water en waterbodem;

4. Bewustwording.

Grondwaterbescherming

De gemeente Arnhem is verantwoordelijk voor bescherming van de 25 jaarsintrekzone van de stedelijke grondwaterbeschermingsgebieden. Deze bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplannen via een aanlegvergunningenstelsel. Om zo objectief mogelijk te blijven, volgt de gemeente de provinciale richtlijnen. Dit houdt in dat het “stand still/step forward” principe gehanteerd wordt waardoor er geen veranderingen in het gebied mogen plaatsvinden die een negatief effect hebben op de kwaliteit van het grondwater. Dit stelt tevens beperkingen aan het (ongecontroleerd) afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater of van infiltratie naar het grondwater. Uitbreiding van al bestaande risicovolle situaties is slechts aanvaardbaar als door de gemeente wordt aangetoond dat daardoor de risico's van de winning van drinkwater niet worden vergroot.

Voor de lijst met verboden inrichtingen wordt verwezen naar de Provinciale Milieuverordening.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling

moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
  • binnen 25-jaars intrekzone het “stand still/step forward” principe wordt gehanteerd.

3.6.7 Bodem

Voor een beheerbestemmingsplangebied wordt getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • 1. Wet bodembescherming,
  • 2. Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen),
  • 3. Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (1999, met aanvullingen in 2001 en 2002)
  • 4. Besluit Bodemkwaliteit (2008).
3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld

van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is

vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten

worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming

van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke

ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden

twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het

verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.

Provinciaal beleid

Nota Belvoir

Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale

Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling

van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die

cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3

voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch

waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is

de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar

'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een

actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem

verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische

factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie

wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie

in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden

nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische

elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de

bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de

erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta.

Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling

door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is

ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar

mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een

archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg

stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied

aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als

grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 50 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;.
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten,

geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds

onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid

dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden