direct naar inhoud van 5.2 Milieu- en omgevingsaspecten
Plan: Bestemmingsplan Natuurbegraafplaats Heidepol
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.764-0301

5.2 Milieu- en omgevingsaspecten

5.2.1 Geluid

Externe werking

De Wet geluidhinder biedt bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, de zogenoemde geluidsgevoelige objecten. De volgende objecten worden in Wet geluidhinder beschermd;

  • 1. woningen
  • 2. geluidsgevoelige terreinen
  • 3. andere geluidsgevoelige gebouwen

Alle objecten die niet onder bovenstaande categorieën zijn te scharen, zijn op basis van de Wgh niet beschermd tegen geluidhinder. In twijfelgevallen (valt een bepaalde bestemming onder een bepaalde categorie) is een goede motivering van belang. De natuurbegraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object.

Geluidhinder

De natuurbegraafplaats zal naar verwachting nauwelijks geluidhinder gaan geven voor gevoelige objecten in de omgeving (met name 's Koonings Jaght). Het geluid wat geproduceerd wordt heeft met name betrekking op verkeersbeweging. Per begrafenis worden gemiddeld 50 tot 80 bezoekers verwacht waarbij maximaal 30 auto's het terrein op komen. De ceremonies op het terrein zijn ingetogen, zoals bij begrafenissen gewoon is.

5.2.2 Luchtkwaliteit

Het initiatief betreft de realisatie van een natuurbegraafplaats, waarvan wordt verwacht dat er gemiddeld 6 begrafenissen per week worden gehouden. Bij een begrafenis worden gemiddeld 20 auto's verwacht. Voor het initiatief worden een ontvangstruimte en 30 parkeerplaatsen aangelegd. Het betreft hier een zeer beperkte ontwikkeling. Kleine ontwikkelingen dragen nauwelijks bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De categorie met een bijdrage 'niet in betekende mate' ligt op een realisatie tot 500 woningen. Gezien dit feit wordt er vanuit gegaan dat deze ontwikkeling ook in de categorie 'niet in betekenende mate' komt te vallen. Derhalve hoeft geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.2.3 Hinder

Geur

Het initiatief betreft de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats met een aula waar bezoekers maximaal 2 tot 3 uur verblijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is een geurgevoelig object een 'gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'.

De aula op de natuurbegraafplaats zal niet permanent of op daarmee vergelijkbare wijze gebruikt gaan worden en wordt daardoor niet aangemerkt als geurgevoelig object.

5.2.4 Externe veiligheid

Op de risicokaart van Gelderland is te zien dat er ten noorden van het plangebied een Defensie pijpleiding is gelegen. De olieproducten die worden getransporteerd door de Defensie pijpleiding vallen onder de categorie K1 (lage ontbrandingstemperatuur). De pijpleiding heeft een diameter van 8 inch. De werkdruk bedraagt maximaal 80 bar. Aan de hand van de Circulaire Bekendmaking van voorschriften ten behoeve van Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1, k2 en k3 categorie, ministerie van VROM, april 1991, is een bebouwingsvrije afstand van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter toegekend aan de pijpleiding.

De bebouwing op de natuurbegraafplaats ligt op ruime afstand van de buisleiding. Bij inrichtingswerkzaamheden ten behoeve van de natuurbegraafplaats zal rekening gehouden worden met de toetsingsafstand van 27 meter.

Explosieven

Door Van den Herik Sliedrecht is een historisch vooronderzoek (zie bijlage 3) uitgevoerd naar mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog op het landgoed Heidepol. Het doel van het onderzoek is inzage te geven in de mogelijke aanwezigheid van CE en de daarbij behorende risico's. Hierbij wordt een advies uitgebracht over een vervolgonderzoek in het kader van de geplande werkzaamheden. De rapportage bestaat doorgaans uit twee delen: een probleeminventarisatie en een probleemanalyse.

Uit de probleeminventarisatie komt naar voren dat er tijdens de meidagen van 1940 niet is gevochten rondom Heidepol; dat er wel Duitse eenheden in de nabije omgeving van Heidepol zijn geweest ten tijde van Operation Market Garden, maar dat er evenwel geen gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden; dat luchtbombardementen op vliegveld Deelen (3 kilometer ten noordoosten) geen effect hebben gehad op het onderzoeksgebied; dat dwars over het landgoed een spoorlijn liep waarmee onder andere munitie werd aangevoerd voor vliegveld Deelen; dat er geen vliegtuigcrashes zijn geweest binnen het projectgebied en dat tijdens de bevrijding van de Veluwe in april 1945 Canadese troepen en tanks langs Heidepol zijn opgetrokken richting Otterlo. Op grond van dit onderzoek is de conclusie dat op landgoed Heidepol geen verhoogd risico is op het aantreffen van niet gesprongen CE. Er zal daarom geen probleemanalyse/vervolgonderzoek uitgevoerd hoeven worden.

5.2.5 Groen en ecologie

Bosgroepen Zuid- en Midden Nederland hebben de beoogde plannen voor het terrein getoetst aan de natuurwetgeving (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies en aanbevelingen.

Natuurwaarden

Door het huidige intensieve beheer en gebruik zijn de ecologische waarden van het plangebied veel beperkter dan ze zouden kunnen zijn. Alleen al het stopzetten van dit beheer zal een aanzienlijke toename van natuurwaarden tot gevolg hebben.

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt in het Natura 2000 gebied Veluwe en valt onder de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Uit de natuurtoets is het volgende geconcludeerd:

  • 1. Door de ingreep worden geen habitattypen of soorten aangetast waarvoor het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen.
  • 2. De ingreep zorgt juist voor toename van natuurwaarden waarvoor de Veluwe is aangewezen als Natura2000-gebied.
  • 3. De voorgenomen ingreep heeft geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Toch zal er een vergunning worden aangevraagd voor deze ingreep in het kader van de Natuurbeschermingswet, aangezien er mogelijk negatieve (maar niet significante) effecten zijn.

Flora- en Faunawet

De volgende soorten komen voor of kunnen worden verwacht in het plangebied:

Tabel 1:
Algemene soorten  
Tabel 2:
Licht beschermde soorten  
Tabel 3:
Zwaar beschermde soorten  
Rode bosmier   Evt Eekhoorn   Gewone en ruige dwergvleermuis  
Gewone Pad     Das  
Bruine Kikker     Hazelworm  
Algemene soorten als ree, vos, konijn, haas, egel, Rosse woelmuis, bosmuis, Bosspitsmuis en Aardmuis     Algemene vogels van bossen en parken.
Grote bonte specht eb Boomklever  

Op basis van het onderzoek, worden de volgende conclusies getrokken:

  • De ontwikkelaar van de natuurbegraafplaats heeft van het ministerie een positieve afwijzing gehad en dit betekent dat er geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig is. Voorwaarde hiervoor is dat de inrichtingswerkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, geen gebouwen met verblijfplaatsen van vleermuizen worden gesloopt en geen bomen met verblijfplaatsen van holenbroeders of vleermuizen worden verwijderd. Er is dan geen sprake van verstoring van (streng) beschermde soorten.
  • Wanneer gebouwen gesloopt gaan worden is een controle nodig op het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen in het betreffende gebouw. Indien deze aanwezig zijn is een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet nodig. In nieuwbouw zullen voorzieningen voor vleermuizen worden opgenomen.
  • Als de inrichtingswerkzaamheden verder uitgewerkt zijn en bekend is welke bomen verwijderd gaan worden, dienen deze gecheckt te worden op aanwezigheid van vleermuizen en van holen en spleten. Indien mogelijk kan een dergelijke boom gespaard worden. Zo niet dan is in het geval van een verblijfplaats van een holenbroeder een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet nodig. De bomen die nu al aangegeven zijn op de kaart met ecologische waarden worden gespaard.
  • De inrichtingswerkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd.
  • Met de aanwezigheid van Das zal op korte en lange termijn rekening worden gehouden. In het bos waar de dassenburchten zijn gelegen, zullen geen begravingen plaatsvinden, verder zal dit bosje worden ontzien en zal heel geleidelijk worden omgevormd tot een natuurlijker bos. Bij begravingen in de omgeving van de burchten zal rekening gehouden worden met de burchten en zal volgens de gedragscode Zorgvuldig Bosbeheer werkzaamheden worden uitgevoerd. Het foerageergebied zal door de ontwikkelingen juist verbeteren voor de Das.
  • Nesten van Rode bosmier en hun voedselgebied worden bij werkzaamheden op korte en langere termijn gespaard. Dit door de nesten zelf niet aan te tasten en het voedselgebied rond de nesten te sparen door de Amerikaanse eiken niet in één keer te verwijderen, maar het bos geleidelijk om te vormen tot open bos met inheemse boomsoorten.
  • Tijdens de werkzaamheden en ook in de fase van natuurbegraven wordt gezorgd voor zoveel mogelijk beperking van verstoring door geluid en door mensen.
  • De verlichting zal zo spaarzaam mogelijk gehouden worden, hoogstens uit oogpunt van veiligheid.
  • Tijdens de inrichtingswerkzaamheden zal insporing en verdichting van de bodem worden voorkomen door gebruik te maken van vaste routes en zo nodig door het gebruik van rijplaten.
  • Voor de activiteiten tijdens het natuurbegraven zal een checklist worden opgesteld om verstoring van beschermde soorten te voorkomen.

EHS

Het plangebied is gelegen in de EHS. Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteiten van het gebied als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur door de voorgenomen ingreep sterk zullen verbeteren.

Boswet

Door het omvormen van bos naar heide is sprake van afname van oppervlakte bos. Voor deze velling van bos dient een melding gedaan te worden conform de bepalingen van de Boswet. Tevens dient een ontheffingsverzoek herplantplicht verzocht te worden. De verwachting is dat deze ontheffing verleend wordt, omdat de ontwikkeling van heide overeenkomt met de doelstellingen voor het Natura2000-gebied Veluwe (uitbreiding oppervlakte en kwaliteit van habitattype H4030 Droge Europese heide).

Monitoring

De monitoring is geregeld in het bij dit bestemmingsplan behorende Beheerplan (bijlage 2). Om de ontwikkelingen in natuurwaarden te kunnen volgen wordt een tussentijdse monitoring uitgevoerd, zodat desgewenst bijgestuurd kan worden in beheer en gebruik om de gewenste ontwikkelingen te bereiken. Deze monitoring dient tevens als basis voor de actualisering van de ontheffing Flora en faunawet (eenmaal per vijf jaar) en voor de actualisering van het bestemmingsplan (eenmaal per 10 jaar).

5.2.6 Water

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft in haar “Waterplan 2007-2010” de beleidsdoelstellingen voor het waterbeheer uitgewerkt. Centraal staat het streven naar schoon, levend en functioneel water en een optimale afstemming van het watersysteem op de ruimtelijke functies van het gebied. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van overlast zijn hierbij aandachtspunten.

Beschrijving watersysteem

Binnen het plangebied zijn geen watergangen gelegen. De maaiveldhoogte van het terrein ligt gemiddeld op ca. 35m+NAP. De bodem bestaat uit voornamelijk haarpodzolgronden (Hd30 en Hd21). Door hun topografisch hoge ligging en het grofzandige, grindhoudende materiaal waarin ze zijn gevormd zijn gronden zeer goed ontwaterd. Volgens de grondwatertrappen kaart uit de wateratlas van de Provincie Gelderland kent het plangebied grondwatertrap VII*,

wat betekent dat de hoogste > 140 cm boven het maaiveld ligt en de laagste grondwaterschap >120 cm beneden maaiveld. De kaart Gemiddeld hoogste grondwaterstandkaart geeft aan dat deze zelfs onder de 300 cm beneden maaiveld ligt.

Riolering en Afvalwaterketen

Het afvalwater neemt toe door de ontwikkeling van de ontvangstruimte binnen de natuurbegraafplaats. Het afvalwater wordt afgevoerd naar een septicktank. Momenteel is er al een septictank aanwezig. De capaciteit van de septictank zal worden afgestemd op het toenemende afvalwater.

Wateroverlast

  • 1. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak af met ca 2.745 m2 (zie paragraaf 3.1) doordat, diverse opstallen worden verwijderd en doordat aanwezige verharding wordt verwijderd dan wel vervangen door halfverharding. Er is hier dan ook geen sprake van wateroverlast, kwantitatief en/of kwalitatief in de toekomst, waardoor extra maatregelen niet nodig zijn.
  • 2. Door de ontwikkelingen in het plangebied is het mogelijk om verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Momenteel is het verharde oppervlak ook niet gekoppeld aan het rioolstelsel. Hemelwater dat op de toekomstige 850 m2 verharding terechtkomt zal afvloeien en in de bodem infiltreren.

Grondwaterkwaliteit

Het plangebied bevindt zich nabij de 25/100 jaar beschermingszone voor de drinkwaterwinning. De functies die door het plangebied worden beoogd beïnvloeden de kwaliteit van het grondwater niet negatief doordat het grondwater een stuk dieper zit dan het niveau waarin de graven worden gerealiseerd. Regenwater van verhard oppervlak wordt geïnfiltreerd. Bij de realisatie van nieuwe bebouwing worden geen uitlogende en milieubelastende materialen gebruikt. De westelijke punt van het plangebied ligt binnen een intrekgebied wat rondom het grondwaterbeschermingsgebied is gelegen. Binnen het gedeelte van het plangebied wat in het intrekgebied ligt wordt niet begraven.

Volksgezondheid

Om de milieuhygiënische risico's tot een minimum te beperken worden maatregelen genomen zoals die worden voorgeschreven in het Besluit op de lijkbezorging. Dit betekent dat de graven minimaal 30 cm boven het gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) zullen begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 cm, dient de GHG 145 te zijn. Uit de kaart Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand van de wateratlas provincie Gelderland is ligt deze nog dieper dan 300 cm. Verder zullen bij het natuurbegraven alleen gebruik worden gemaakt van makkelijk en niet schadelijke materialen voor de kist.

5.2.7 Bodem

Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd bij de gemeente Arnhem en de gemeente Ede (zie bijlage 5). Uit beide onderzoeken zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor bodemverontreinigende activiteiten binnen het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen bestaan tegen de voorgenomen wijziging van de bestemming. Hierbij dient echter wel te worden aangetekend, dat er een sanering loopt van de verontreiniging welke ten noorden van het plangebied is gelegen (DPO locatie aan Koningsweg). De verontreiniging van deze locatie levert geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging van het landgoed Heidepol.

5.2.8 Cultuurhistorie en archeologie

Op de archeologische verwachtingskaarten van de gemeenten Arnhem en Ede heeft het plangebied, gelegen op de zuidelijke flank van de Veluwe, respectievelijk een lage tot middelhoge archeologische verwachtingskans. Vanwege deze situatie is besloten om in relatie tot de planvorming een archeologisch bureau- en booronderzoek uit te voeren (zie bijlage 6). Dit om de informatie van de verwachtingskaarten te toetsen en te preciseren.

Aan de hand van het bureauonderzoek is het volgende gespecificeerde verwachtingsmodel opgesteld. Het plangebied ligt ter hoogte van een droog dal met in het noordelijke deel lage landduinen gevormd door stuifzand. In het overige deel bevinden zich smeltwaterafzettingen. Daar waar zich in de laatstgenoemde afzettingen podzolbodems hebben ontwikkeld, al dan niet afgedekt door stuifzanden, geldt een middelhoge archeologische verwachtingskans voor archeologische resten uit de periode laat paleolithicum-ijzertijd. Het handelt dan om resten van extensief landgebruik: jachtkampen uit het laat paleolithicum-mesolithicum, tijdelijke kampementen uit het laat neolithicum of de vroege bronstijd en grafheuvels en vlakgraven uit het neolithicum-de ijzertijd. Resten worden in de top van de bodem verwacht. Waar deze is verploegd, afgeplagd of verstoven, kan de verwachtingskans mogelijk naar beneden worden bijgesteld. Ter plaatse van de huidige akker en weiland in het plangebied, kan dit het geval zijn.


De gespecificeerde verwachting is opgesteld met behulp van aardwetenschappelijke, historische en archeologische gegevens. Met betrekking tot archeologische gegevens dient vermeld te worden dat op de Ederheide langs droge dalen prehistorische kampementen (laat neolithicum en/of vroege bronstijd) bekend zijn, en dat op 700 meter afstand van het plangebied ook een grafheuvellocatie is gekarteerd.


De bevindingen van het bureauonderzoek zijn door middel van een verkennend booronderzoek in het veld getoetst. Het gaat hierbij om een onderzoek dat zich met name richt op het beter in kaart brengen van het oude landschap en de verwachtingskansen die dit met zich mee brengt. Voor het daadwerkelijk opsporen van archeologische resten leent dit onderzoek zich niet, aangezien daarvoor gezien de bevindingen van het bureauonderzoek een dichter netwerk van boringen noodzakelijk is.


Er zijn in totaal 79 boringen gezet. Aangetroffen zijn goed ontwikkelde haar- en veldpodzolbodems, ontwikkeld in smeltwaterafzettingen. Lokaal heeft verstuiving plaatsgevonden. De stuifzanden komen met name voor in het noordoostelijke deel van het plangebied en aan de westrand van het droogdal, dat door het centrale deel van het plangebied loopt. Op de westrand van het droogdal heeft zich in de stuifzanden een dubbele podzolbodem ontwikkeld. In het noordwestelijke deel van het plangebied is de podzolisering echter beduidend minder en kan lokaal zelfs worden gesproken van een duinvaaggrond. Drie van de 79 boringen tonen verstoringen; daarnaast geldt voor het centrale deel van het plangebied, de akkerlocatie, dat de top van de bodem in een bouwvoor is omgevormd.


De conclusie van het booronderzoek luidt dat voor praktisch het hele plangebied de middelhoge archeologische verwachtingskans blijft bestaan. Er zijn goed ontwikkelde podzolbodems aanwezig en de verstoringen zijn beperkt. Aanwezigheid van archeologische resten onder de bouwvoor in het centrale deel van het plangebied kan daarnaast ook niet uitgesloten worden.


In overleg met de gemeentelijke archeologen van Arnhem en Ede is de volgende strategie bepaald. Archeologisch vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd in de delen van het plangebied waar de verstoringen door de aanleg van graven het hoogste is. Dit zijn de locaties waar meer dan 50 graven per 1000 m2 zijn gepland. Per 1000 m2 komt dit neer op een verstoring van maximaal 100 m2, oftewel 10%. Meer verstoring is niet acceptabel. In het Arnhemse deel van het plangebied zijn locaties met meer dan 50 graven per 1.000 m2 na overleg meer centraal in het droogdal gepland, omdat daar de archeologische verwachting lager wordt geacht dan langs de hoger liggende randen. Voor de Edese locaties met meer dan 50 graven per 1.000 m2 geldt dat de eerstvolgende archeologische actie het begeleiden van afplagwerkzaamheden in het uiterst noordwestelijke deel betreft. Op basis van de resultaten van dat onderzoek moet worden bepaald of en welke archeologische vervolgstappen nog noodzakelijk zijn.