Natuurbegraafplaats Waterberg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De circa één miljoen moslims van Nederland kunnen op dit moment vrijwel nergens begraven worden. Dat geldt ook voor de tienduizenden moslims in Arnhem en omgeving. In het Islamitische geloof bestaat de wens om eeuwigdurend begraven te worden in een gemarkeerd graf. Eeuwigdurend is in Nederland niet zomaar mogelijk en daar waar het wel zou kunnen – natuurbegraafplaatsen – zijn graven niet gemarkeerd. Tot op heden is het gebruikelijk om in landen van herkomst begraven te worden, maar de wens om de laatste rustplaats in Nederland te vinden, neemt toe. Bij een diepere integratie in de samenleving past ook een plek om begraven te worden.

Direct ten noorden van de A12 ligt een akker, omringd door het bos dat onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuur Netwerk. De akker, waarop mais wordt verbouwd, behoort tot de Groene Ontwikkelingszone. De initiatiefnemers hebben een overeenkomst met de eigenaar om deze akker te kopen, waarop de begraafplaats aangelegd en geëxploiteerd kan worden. Voor vele jaren zullen dan de moslims uit Arnhem en omgeving hier begraven kunnen worden. Iedere overledene krijgt een eigen graf (dus niet in meerdere lagen) en deze graven zullen er altijd blijven. Begraven gebeurt in velden. Als na verloop van vele jaren de gehele begraafplaats vol is, wordt de begraafplaats met een opgebouwd fonds uit de opbrengsten overgedragen aan een stichting die het beheer op de lange termijn kan verzorgen. Op dat moment zal onderhoud minder intensief zijn, maar zal het unieke karakter van de plek bewaard blijven.

Het voornemen past niet in het vigerende bestemmingsplan. Om de nieuwe situatie planologisch te regelen is onderhavig bestemmingsplan voor het plangebied gemaakt.

verplicht

Figuur 1. Ligging plangebied (omlijnd)

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

De akker heeft een oppervlakte van circa 7 hectare en is op dit moment nog agrarisch in gebruik. De akker grenst in het westen, noorden en oosten aan bestaand bosgebied. Aan de zuidzijde ligt de A12; de akker is afgeschermd van de A12 door een hoge grondwal. Figuur 1 geeft de globale ligging van het plangebied weer, terwijl in figuur 2 meer is ingezoomd op het plangebied en de directe omgeving. In figuur 2 zijn ook namen van omliggende wegen opgenomen.

verplicht

Figuur 2. Plangebied (rood omlijnd)

1.3 Geldende plannen     

Dit bestemmingsplan herziet voor het plangebied de geldende plannen volledig. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en goedkeuring weerggeven.

  • Buitengebied Arnhem Noord 2007 (vastgesteld op 23 januari 2008, onherroepelijk op 26 november 2008)
  • Facetplan parkeren (vastgesteld en onherroepelijk op 30 mei 2018).

Figuur 3 geeft weer welk deel van het bestemmingsplangebied Buitengebied Arnhem 2007 herzien wordt. Om ervoor te zorgen dat er geen onlogische reststroken overblijven, wordt de gehele agrarische bestemming ten noorden van de A12 binnen het bestemmingsplangebied gebracht. Dit is inclusief de grondwal in eigendom van het rijk, die verder volledig buiten de ontwikkeling tot natuurbegraafplaats blijft. De bestemming wordt ter plaatse in overeenstemming gebracht met de werkelijke en beleidsmatig vastgelegde situatie. De bestemming Agrarisch verdwijnt ter plaatse daarmee volledig.

verplicht

Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied Arnhem Noord 2007 (rood omlijnd het plangebied)

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. De SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels. Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo en de Wet milieubeheer. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historische ontwikkeling plangebied     

In de voorlaatste ijstijd werden grote delen van de Veluwe door landijs bedolven. Opstuwing vond plaats aan de randen van het landijs, zodat er stuwwallen van wel 100 meter hoog werden gevormd. Het plangebied ligt op de flank van een van deze stuwwallen en wordt gekenmerkt door een heuvelachtig karakter en hoge landschappelijke ligging.

Uit kaartmateriaal blijkt dat het plangebied – voor zover bekend – nooit bebouwd is geweest. Voor een uitgebreide analyse van de kaarten wordt verwezen naar het archeologisch bureauonderzoek. Het ingrijpen van de mens heeft er toe geleid dat de oorspronkelijke natuurlijke vegetatie (oerbos) is verdwenen. Aan het einde van de 18e eeuw bestond een groot deel van de Veluwe uit open terrein met veel heide vegetaties en open zandvlaktes. Veel van de heidegronden werden in de loop van de 19e eeuw door de gemeente verkocht aan particulieren, met de verplichting om de heide te ontginnen naar landbouwgrond of bosgrond.

Uit de kaartenreeks in bijlage 1 blijkt dat vanaf 1880 het plangebied altijd als landbouwgrond in gebruik is geweest. Alleen de meest noordoostelijke punt is tot circa 1900 bebost gebleven. Verder is duidelijk uit de kaartenreeks in bijlage 1 dat door de aanleg van de A12 het plangebied een fragment is geworden van een eerdere grotere open ruimte.

2.2 Bestaande ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Arnhem en behoort tot de Veluwe Het perceel is momenteel in agrarisch gebruik als een intensief bemeste maisakker. Deze maisakker is niet te ervaren vanuit de zuidzijde (A12 of Schelmseweg) door de aanwezigheid van een hoge begroeide wal langs de A12 (figuur 4). De andere zijden van het plangebied worden ingenomen door bos. Aan de zuidzijde en oostzijde van het veld is een vrij hoog hek geplaatst.

verplicht

Figuur 4. Zicht op het plangebied vanaf het viaduct Schelmseweg over de A12 volledig belemmerd

Het plangebied kan op twee manieren worden bereikt. Enerzijds liggen er bospaden in het aangrenzend bos, die bereikbaar zijn vanaf de Europaweg. Deze Europaweg leidt vanaf de N784 (Apeldoornseweg) naar de toegang van achtereenvolgens de Rosendaelsche Golfclub, de Carpoolplaats Arnhem Noord A12 en het Postillion Hotel. Tussen de toegang tot de carpoolplaats en het Postillionhotel leidt een pad het bosgebied in; na een kilometer wordt dan de noordzijde van het plangebied bereikt. Ook is er op de carpoolplaats een fietsenstalling en aan de Apeldoornseweg net ten noorden van de aansluiting van de Europaweg een bushalte. Figuur 5 geeft een overzicht.

verplicht

Figuur 5. Koppeling plangebied aan omgeving

Anderzijds is er een pad vanaf de Schelmseweg die in noordelijke richting loopt en vervolgens na circa 300 meter ruimte biedt om op zuidoostpunt van de akker te komen. Deze route wordt in de huidige situatie gebruikt door de boer om het land te bewerken. Aan de Schelmseweg zijn geen mogelijkheden voor parkeren. De borging van de routes wordt geregeld met behulp van erfdienstbaarheid (recht van overpad) die door de notaris wordt vastgelegd tegelijk met de levering van de grond voor de natuurbegraafplaats.

De toegangspaden naar het plangebied, die uit oude verhardingsmaterialen (onder meer baksteen) en uit zand bestaan, liggen in de bestemming 'Bos'. Deze bestemming is primair gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt en daaraan gekoppelde ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Expliciet toegestaan zijn onder meer vormen van extensieve recreatie die niet strijdig zijn met het behoud of herstel van bovengenoemde waarden, instandhouding van onverharde wegen en wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer. Dat betekent dat het gebruik van deze paden voor de beoogde natuurbegraafplaats mogelijk is zonder bestemmingswijziging.

Er is wel een vergunningplicht gekoppeld aan deze bestemming. Dat betekent dat onder meer de volgende mogelijk relevante werkzaamheden niet zonder vergunning mogen worden verricht:

  • Het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  • Het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  • Het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het
  • het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
  • Het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  • Het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen.

verplicht

Figuur 6. Bestaande situatie (poel, zicht vanaf oostzijde, toegangshek, toegangspad en zicht op maisakker)

De locatie voor de begraafplaats bevindt zich landschappelijk gezien op de flank van de stuwwal en valt daarmee onder de hogere zandgronden. Het grondwater bevindt zich ver beneden maaiveld op 20 tot 30 m diep. Voor de potentieel natuurlijke vegetatie gaan we uit van de bostypes 'gewoon eiken-haagbeukenbos' en 'kamperfoelierijk eiken-haagbeukenbos'. Deze bostypes zijn de basis voor de nieuw toe te passen beplanting en de plantlijst.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke en programmatische aspecten     

3.1 Uitgangspunten voor de begraafplaats     

Rituelen die passen bij de uitvaart van moslims vinden goeddeels plaats in de moskee. Op de begraafplaats zelf vindt een gebed plaats, vaak in kleine kring. De overledene wordt in een lijkwade met de blik in de richting van Mekka (op zijn of haar rechterzijde) begraven. Daarna wordt het graf gesloten en afgedekt met een kleine grafheuvel en kleine grafsteen (natuursteen) ter herkenning. Door de wijze van begraven en de rituelen die daarmee gepaard gaan, zijn maar weinig voorzieningen op de locatie nodig. Alleen een paviljoen van natuurlijke materialen zonder fundering, dat op termijn ook weer weggehaald kan worden.

Er is sprake van een eeuwigdurende grafrust. Dat betekent dat er niet zoals bij christelijke begraafplaatsen graven geruimd kunnen worden en worden vervangen door nieuwe overledenen. Dat betekent ook dat het reguliere bezoek aan de begraafplaats beperkter is. Immers hoe langer een graf ergens ligt, hoe minder mensen zo'n graf regulier bezoeken. Het betekent ook dat de natuur daadwerkelijk de begraafplaats overneemt na verloop van tijd, met behoud van herkenning van de graven. Zeker omdat er gekozen wordt voor een gefaseerde uitvoering, zal per fase het aantal bezoekers na verloop van tijd afnemen en wordt de ruimte voor de natuur om een nu nog agrarische locatie volledig over te gaan nemen, steeds groter.

In het ontwerp is rekening gehouden met de wensen binnen de moslimgemeenschap om een zo groot mogelijke groep moslims te kunnen bedienen. In een reglement, uit te geven door de exploitant, worden de richtlijnen voor islamitisch begraven voor deze locatie geconcretiseerd. De begraafplaats geeft in totaal ruimte aan zo'n 16.000 overledenen. Met dat grote aantal is er een betaalbare oplossing voor een belangrijk maatschappelijk vraagstuk voor vele jaren. Om de betaalbaarheid te garanderen wordt de exploitatie bedrijfsmatig opgezet en wordt de begraafplaats pas op de lange termijn overgedragen aan een ideële stichting. De exploitatie wordt professioneel uitgevoerd (aanleg, onderhoud, begeleiding tijdens begrafenissen en van bezoekers, administratie). Er worden voldoende reserves gecreëerd om het onderhoud op de lange termijn te garanderen.

3.2 Inpassing van de begraafplaats     

Versterken kernkwaliteiten Veluwe

Bij de uitwerking is aangesloten bij de ontwikkeldoelen voor de Veluwe. De natuurbegraafplaats en het aangrenzende bos (bostype droog Wintereiken-Beukenbos) leveren een bijdrage aan de volgende ontwikkeldoelen:

  • ontwikkeling heidevelden en heischrale graslanden, met bijbehorende flora en vegetatie;
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden;
  • ontwikkeling biotopen voor amfibieën.

Ontsluiting

De islamitische begraafplaats maakt gebruik van de twee bestaande toegangen (vergelijk figuur 5). De noordelijke toegang is bedoeld voor bezoekers, die voornamelijk te voet gaan. Hier zal ook gebruik gemaakt worden van golfkarretjes om overledenen en mensen die slecht ter been zijn, te vervoeren naar de begraafplaats. Hiervoor zal het bestaande pad wat versterkt moeten worden; daarvoor wordt vergunning aangevraagd. Het toegangspad aan de zuidzijde, die nu door de agrariër wordt benut, wordt in de toekomst gebruikt als route om materialen voor aanleg en onderhoud van de natuurbegraafplaats aan en af te voeren.

Ontwerpaanleidingen

Vanaf de noordzijde van de locatie loopt het terrein af naar het zuiden toe. De zichtlijnen volgen als het ware het hoogteprofiel van het terrein. De houtwal aan de noordzijde schermt de zuidzijde af, waardoor daar een eigen ruimte ontstaat. De bestaande zichtlijnen en eigen ruimte worden benut in het ontwerp. Daartoe benadrukt de beplanting ook het hoogteverschil en wordt de bestaande houtwal robuuster gemaakt. Aan de lage zijde wordt ruimte voor waterberging gecreëerd.

Schetsontwerp

ID Verde heeft een schetsontwerp gemaakt dat als uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling dient (figuur 7). De belangrijkste onderdelen van het schetsontwerp zijn (nummers verwijzen naar de nummers in het schetsontwerp):

  1. Paden bestaand uit halfverharding (Padvast) waar nodig of zand, aansluitend bij de natuurlijke uitstraling.
  2. Te versterken houtwal (vooral eik) door toevoeging van heide en heesters eromheen. Deze begroeiing wordt doorgezet naar de noordoostkant zodat het een verbindend element wordt.
  3. Paviljoen (zonder fundering) met een natuurlijke uitstraling, passend bij het landschap.
  4. Hoofdpad bestaat uit halfverharding (Padvast), geflankeerd door begroeiing van heide met (meerstammige) heesters en bomen.
  5. Grafvelden, ingericht met een bloemen- en kruidenmengsel, waarbij de graven worden gemarkeerd met heuveltjes en kleine grafstenen.
  6. Ondiepe poelen, die bijzondere ecologische waarden bieden als habitat voor amfibieën.

verplicht

Figuur 7. Ontwerp natuurbegraafplaats (fase 1)

Materialisering en inrichting

De achterliggende gedachte is dat de natuurbegraafplaats op termijn volledig natuur wordt. Qua materialen en inrichting wordt derhalve in natuurlijke materialen gedacht. Er wordt gebruik gemaakt van off grid voorzieningen, zoals composttoiletten, zodat er geen kabels en leidingen nodig zijn.

Qua materialisering (figuur 8) uit zich dat in de keuze voor een halfverharding (Padvast) voor de paden naar de begraafplaats en de hoofdpaden op de begraafplaats (bovenste beelden). Maar ook in de keuze voor een demonteerbaar paviljoen (onder). De begraafplaats zal fasegewijs tot ontwikkeling komen, waarbij er in de beginjaren behoefte zal zijn aan een paviljoen als informatieve ruimte of als gebedsruimte bij slecht weer. Als alle graven zijn uitgegeven, verliest het paviljoen zijn functie.

verplicht

Figuur 8. Materialisering verharding en paviljoen

Qua inrichting is gekozen voor een structuur met een hoofdpad dat de noordelijke en de zuidelijke toegang met elkaar verbindt. De heideachtige zone vormt een structurele verbinding tussen de bestaande houtwal en de bosrand aan de noordoostzijde, waardoor een goede natuurlijke overgang ontstaat en tegelijkertijd de eerste fase een beslotener karakter krijgt. Op de kruising van de twee structuren vormt zich een centrale plek die zich goed leent als positie voor het paviljoen. Aan de noordoostzijde is in het heideveld ruimte voor een poel. De grafvelden worden in eerste instantie bloemen- en kruidenweiden. Figuur 9 geeft inzicht in de beplanting en te verwachten soorten.

verplicht

Figuur 9. Inrichting en uitstraling (boven houtwal, onder links poel en onder rechts bloemenweide)

Fasering

In het schetsontwerp wordt in grove lijnen duidelijk hoe bestaande natuurwaarden en elementen worden versterkt en hoe het terrein wordt opgedeeld. Er wordt uitgegaan van vier fases in het gebruik (figuur 10). Na 'sluiting ' van een veld wordt een volgend veld in gebruik genomen. De graven worden gemarkeerd met natuurstenen plaatjes en heuveltjes van 30-40 centimeter hoog. Daarop komt begroeiing, zodat de natuur direct kan ontwikkelen. Het onderhoud neemt over de jaren af, de natuur 'verzorgt ' de begraafplaats, terwijl de graven wel herkenbaar blijven.

Na de vrijgave van een fase is de nulsituatie een bloemen- en kruidenweide met daarin bomen. Na 10 jaar ontstaat hier een wildgroei van heesters en bomen. Na 25 jaar ontwikkelt zich een bos in de jeugdfase. Doordat er al grotere bomen staan, zal de ontwikkeling van het bos een wat natuurlijker karakter hebben. In de luwte van deze bomen ontstaan eerder andere heesters en bomen. Ook in leeftijdsopbouw zal er meer diversiteit zijn dan bij een normale bosaanplant.

verplicht

Figuur 10. Fasering

Graven

Omdat moslims op de rechterzijde begraven worden, nemen de graven minder ruimte in dan op een christelijke begraafplaats. Rekening houdende met een breedte van 60 centimeter per graf en een tussenruimte van 30 centimeter, is er per graf circa 2 m² nodig. De graven liggen op een diepte van circa 1 meter tot 1,30 meter en aan de oppervlakte is slechts de uitgekomen grond zichtbaar als een natuurlijke heuvel. Door de beplanting met bloemen en kruiden ontstaat al snel een natuurlijk geheel ondanks de grote hoeveelheid graven. Op de graven ligt slechts een natuurstenen plaatje die voor het zicht geen inbreuk doet op de natuurlijke uitstraling. Figuur 11 geeft een doorsnede.

verplicht

Figuur 11. Doorsnede graven

Bebouwing

De enige bebouwing op de begraafplaats bevindt zich rond de centrale plek en bestaat uit drie onderdelen. Figuur 12 geeft de beoogde positie weer. In de eerste plaats is er sprake van een paviljoen dat als ontvangstruimte dient. Dit paviljoen in de vorm van een tentconstructie krijgt een vaste plek, centraal op de begraafplaats. De oppervlakte van het paviljoen is nog geen 230 m². In de directe nabijheid staat een sanitaire unit met een oppervlakte van 20 m². De sanitaire unit is off grid (composttoilet en is ingebed in de groenstructuur. Ten slotte is een opslagplaats nodig voor gereedschap en machines; hier kunnen ook de golfkarren tijdelijk worden gestald; de opslagplaats heeft een omvang van 50 m² en het dak is bedekt met zonnepanelen om elektriciteit op te wekken. In totaal is er sprake van maximaal 300 m² 'bebouwing' op een totale oppervlakte van 7 hectare. Deze oppervlakten zijn in de regels verankerd.

verplicht

Figuur 12. Uitsnede inrichtingsplan

3.3 Verkeer en mobiliteitsaspecten     

Verkeersbeleid

Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

De Accentnota Fiets is in januari 2020 vastgesteld en gebruikt de Beleidsnota Fietsverkeer uit 2012 als fundament voor een vernieuwde fietsambitie, met volop ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, nieuwe accenten en aanscherping van beleid. Nieuwe ontwikkelingen die gaan over de richting waarin de stad zich ontwikkelt, de betekenis van de fiets in de stad van de toekomst en over de vertaling van de grote stedelijke opgaven. De doelen van deze fietsambitie zijn:

  • meer fietsgebruik;
  • betere ontsluiting van stedelijke bestemmingen voor alle inwoners van de stad;
  • de binnenstad beter bereikbaar en aantrekkelijker maken voor fiets;
  • inspelen op de trend van toenemende stedelijke verdichting en urbanisatie;
  • het verduurzamen en toekomstvast maken van het stedelijk vervoersnetwerk;
  • het beïnvloeden van duurzaam stedelijk verplaatsingsgedrag.

In december 2018 zijn door de gemeenteraad het HOV-Actieplan en de Stadsnetten-visie vastgesteld. Deze twee beleidsdocumenten voor het openbaar vervoer hebben tot doel om de aantrekkelijkheid en concurrentiekracht van het stedelijk en regionaal OV te vergroten. Om daarmee de bereikbaarheid en economische aantrekkelijkheid van de regio en de steden te verbeteren. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer
  • een mobiliteit te bieden voor iedereen
  • een emissieloos openbaar vervoer door middel van Trolley 2.0.

Verkeersaantrekking natuurbegraafplaats

De verkeersaantrekkende werking en parkeervraag van de natuurbegraafplaats wordt gevormd door reguliere bezoekers van natuurgraven (nabestaanden) en door bezoekers van plechtigheden. Uitgegaan wordt van 365 begrafenissen per jaar. Alleen al in de stad Arnhem komen 200 moslims per jaar te overlijden. De natuurbegraafplaats heeft een functie voor een groter gebied.

Rekening houdende met een factor anderhalf voor de ruimte van een graf op een veld en een oppervlakte van circa 4,8 hectare aan velden, betekent dat dat er circa 16.000 graven beschikbaar komen. Dat betekent bij 365 begrafenissen per jaar dat de natuurbegraafplaats gedurende een periode van ruim 40 jaar in gebruik is.

De natuurbegraafplaats zal naar verwachting 75 bezoekers per dag aantrekken, inclusief personeel. De natuurbegraafplaats is 7 dagen per week toegankelijk. Een deel van de bezoekers zal met het openbaar vervoer komen en een deel zal samen reizen. Naar verwachting zullen er 40 auto's per dag komen. Dit zorgt voor 80 ritten per dag, wat leidt tot een aantal vervoersbewegingen van 29.200 per jaar aan licht verkeer. De vervoersbewegingen gaan tot de parkeerplaats van het Postillion Hotel.

Voor aanleg en onderhoud van de islamitische natuurbegraafplaats wordt uitgegaan van 12 voertuigbewegingen met zwaarder materieel per jaar. Deze bewegingen vinden plaats vanaf de Schelmseweg.

Parkeren

Bezoekers kunnen vanaf de parkeerplaats van het Postillion hotel de begraafplaats te voet bereiken of met behulp van een elektrische golfkar. Er zijn hiervoor twee golfkarren beschikbaar. Er wordt geen apart parkeerterrein aangelegd.

Met het management van het Postillion hotel is een overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten dat de bezoekers van de natuurbegraafplaats gebruik kunnen maken van de parkeergelegenheid van het hotel. De capaciteit is ruim voldoende, er is sprake van een parkeerterrein van ruim 7.000 m² die thans al (exclusief plek voor bussen) 200 parkeerplaatsen omvat. Voor het Postillion Hotel zelf met 83 kamers en 12 vergaderzalen (circa 600 m²) zijn op grond van de parkeernormen van de gemeente Arnhem (1 parkeerplaats per hotelkamer en 8 parkeerplaatsen per 100 m² vergaderruimte) maximaal 131 parkeerplaatsen nodig. De capaciteit is derhalve ruim voldoende voor de 40 auto's van bezoekers van de islamitische begraafplaats, zelfs als alle hotelkamers en vergaderzalen tegelijkertijd bezet zijn. Er is dan ook geen specifieke zone op de parkeerplaats voor de bezoekers van de islamitische begraafplaats ingericht, de capaciteit is ruim voldoende.

3.4 Toets programma aan beleid     

3.4.1 Rijksbeleid     

Nationale Omgevingsvisie

In het kader van de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • afwentelen wordt voorkomen.

Onderhavig initiatief ziet toe op de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats op de plek van een maisakker en wordt overgelaten aan gemeente en provincie. Onderhavig initiatief kan niet gezien worden als een ontwikkeling waarbij nationale belangen gemoeid zijn. De Nationale Omgevingsvisie heeft dan ook geen invloed op dit plan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Het plangebied raakt aan twee nationale belangen:

  • De uiterste westpunt van het plangebied valt binnen het obstakelbeheergebied rondom vliegbasis Deelen. Het beeld van de op de luchthaven aanwezige radar mag niet worden verstoord als gevolg van de hoogte van objecten in, op of boven de grond. Omdat de bouwwerken op een natuurbegraafplaats veel lager zijn dan de omliggende bosgebieden, is deze bepaling voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.
  • Het gehele plangebied valt in het radarverstoringsgebied; hierdoor zijn objecten hoger dan 90 meter + NAP niet toegestaan; gelet op de situering van het plangebied op een hoogte van 70 tot 80 meter + NAP dit komt overeen met bouwwerken in het plangebied met een hoogte van meer dan 10 meter. Deze komen in de beoogde ontwikkeling niet voor.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staat een aantal regels met betrekking tot de inhoud van ruimtelijke plannen. Een van de relevante regels daarbij is de zogeheten ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder wordt ook door de provincie Gelderland gehanteerd. Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op maximaal vier opeenvolgende rechtsvragen in. De eerste vraag is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Uit de definitie (niet limitatief) en ook uit de nota van toelichting behorende bij het Bro blijkt dat de aanleg van natuurbegraafplaatsen niet aan te merken is als een 'stedelijke ontwikkeling'. Bovendien valt uit de nota van toelichting op het Bro op te maken dat deze regeling gericht is op het tegengaan van leegstand. Geconcludeerd wordt dan ook dat voor de Islamitische natuurbegraafplaats de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Uiteraard dient wel gemotiveerd te worden op welke wijze sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting van het bestemmingsplan gaat hier verder op in.

Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in het rijksbeleid.

3.4.2 Wetgeving inzake lijkbezorging     

Wet op de lijkbezorging

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft ook voor dat een register wordt bijgehouden met een nauwkeurige aanduiding van de grafplekken.

Besluit op de lijkbezorging

Het besluit op de lijkbezorging (3 mei 1991) regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van natuurlijke materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem.

 

Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven. De afstand van een graf tot aan de erfafscheiding dient ten minste één meter te bedragen.

Inspectierichtlijn lijkbezorging

De inspectierichtlijn lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging.

Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zwavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

Beoordeling plan

In de administratie van de islamitische natuurbegraafplaats wordt een register bijgehouden van de exacte locatie van de reserveringen en de begravingen op de begraafplaats. Bij de inrichting van de natuurbegraafplaats is rekening gehouden met de eisen in het Besluit op de lijkbezorging. De locatie is zeer geschikt, omdat er sprake is van zandgrond, het grondwater zeer diep zit en de dichtstbijzijnde woningen of andere verblijfsfuncties zich op meer dan 150 meter bevinden.

3.4.3 Provinciaal beleid     

Algemeen

Op 19 december 2018 stelde Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie zet in deze Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Gezond en veilig betekent:

  • een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna;
  • voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen;
  • aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend betekent:

  • een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar, met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen;
  • het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen;
  • het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Voor deze locatie is vooral het stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit relevant. De ambitie is enerzijds natuur-inclusief te werken en biodiversiteit overal waar mogelijk te versterken en in te passen, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden en anderzijds 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn in 2030 behaald te hebben. Daartoe blijft de provincie onder meer werken aan een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, met aandacht voor de kwaliteiten van bijzondere natuurgebieden en landschappen en bescherming van flora en fauna.

In de Omgevingsvisie Gelderland zijn ook de gebieden van het Natuur Netwerk en de Natura 2000 gebieden vastgelegd. Het plangebied valt zowel binnen Natura 2000 als binnen het Gelders Natuur Netwerk. De Provincie wil de natuur beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening (geconsolideerde versie van 1 februari 2022) vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Op het plangebied zijn de provinciale regels van toepassing ten aanzien van ammoniakbuffer en glastuinbouw en het verbod op winning van fossiele energie, omdat er sprake is van een intrekgebied voor grondwater. Deze regels zijn niet relevant voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

Wel relevant zijn de regels voor natuur. Onderscheid wordt gemaakt tussen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het GNN wordt gedefinieerd als “een gebied met een samenhangend netwerk van binnen de provincie Gelderland bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten”. Het GO als “een gebied met een andere bestemming dan natuur dat ruimtelijk is vervlochten met het Gelders natuurnetwerk”. In figuur 13 is te zien dat de akker waar de natuurbegraafplaats tot ontwikkeling komt tot GO behoort en de zone langs de A12 die alleen om begrenzingsreden bij het bestemmingsplan is getrokken tot GNN.

Het GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Indien in natuurbegraven wordt voorzien ter plaatse van GNN, zijn hiervoor regels opgenomen in de provinciale omgevingsvisie en -verordening. De gronden van het voorliggend initiatief zijn echter gelegen in GO, waar deze regels niet van toepassing zijn. Dat neemt niet weg dat de basisgedachte om een natuurbegraafplaats te ontwikkelen die juiste het omliggende GNN verder kracht bijzet, past in de beleidslijnen die zijn neergezet voor natuurbegraafplaatsen in GNN.

verplicht

Figuur 13. Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 2.52 van de Omgevingsverordening is een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone alleen toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Bij toepassing van artikel 2.52 dient de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek te bevatten, waaronder in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige actuele en potentiële natuurwaarden, de in de bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode Lijsten en de ecologische samenhang. Verder dient – als daar aanleiding toe is – ingegaan te worden op de in het gebied aanwezige kwaliteit van water, bodem en lucht alsmede stilte, rust en duisternis alsmede op de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden en het reliëf.

In dit bestemmingsplan wordt in paragraaf 4.7 en bijlage 10 ingegaan op natuurwaarden, beschermde soorten en ecologische samenhang. Uit de analyse blijkt dat de bestaande maisakker nauwelijks ecologische waarde heeft en dat door behoud en versterking van de aanwezige houtwal er geen reden is om voor verstoring van natuurwaarden of aantasting van beschermde soorten te vrezen. Zowel de ecologische samenhang als ook de kwaliteit van de bodem en de landschappelijke waarden worden versterkt door de solitaire maisakker om te vormen tot een gebied dat aansluit bij het omliggende bosgebied. De kwaliteit van water en lucht is niet in het geding, net zo min als de cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden en het reliëf. De impact van de ontwikkeling van de islamitische natuurbegraafplaats is tijdelijk met een beperkte impact op stilte en rust overdag, terwijl er geen impact is op duisternis, nu de begraafplaats alleen van zonsopgang tot zonsondergang bereikbaar is. Na verloop van tijd ontwikkelt zich een aanvulling op de natuurlijke omgeving. Deze versterking wordt planologisch verankerd door het gebruik van de bestemming Natuur.

Artikel 2.53 b stelt vervolgens dat het bestemmingsplan inzicht dient te geven in:

  • hoe verzekerd is dat de versterking (van de natuur) wordt uitgevoerd;
  • hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de versterking plaatsvinden;
  • hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;
  • de locatie waar de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone optreden; en
  • de locatie waarop de versterking (van de natuur) plaatsvindt.

In hoofdstuk 2 is aangegeven waar de versterking plaatsvindt en hoe de natuur wordt ingericht en beheerd. Duidelijk is ook dat de locatie na verloop van tijd deel gaat uitmaken van het omliggende natuurgebied. Dat de versterking wordt uitgevoerd, wordt verzekerd met behulp van de bestemming Natuur en met de voorwaardelijke verplichting (conform artikel 2.53d) dat in ieder geval binnen 2 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan de maisakker verdwenen is en bomen en heesters conform het inrichtingsplan geplant zijn. Het planten van bomen en heesters vindt ook daarna nog plaats met de verdere ontwikkeling van de natuurbegraafplaats. Monitoring vindt plaats door de locatiemanager die jaarlijks verslag doet van de vordering van de begraafplaats en daarbij nadrukkelijk aandacht besteed aan de natuurontwikkeling op het terrein.

Conclusie

Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.

3.4.4 Gemeentelijk beleid     

Omgevingsvisie Arnhem 2040

Arnhem is in trek bij bewoners, bedrijven en bezoekers en groeit. In de komende twintig jaar neemt de behoefte aan woningen naar verwachting met 16.000 toe. Deze groei wil de gemeente benutten om de stad aantrekkelijker, socialer en vitaler te maken. Het gewenste toekomstbeeld voor Arnhem 2040 is een stad als onderdeel van een sterke regio met een veelzijdig landschap, waardevolle wijken en krachtige knooppunten.

Om dat streefbeeld in 2040 te bereiken, is er de komende jaren vooral aandacht voor:

  • een sterke positionering en profilering van Arnhem als groene, creatieve, ondernemende energiestad;
  • een gunstig vestigingsklimaat voor onderwijs en innovatieve bedrijvigheid in en rondom de energiesector;
  • investeren en bouwen op die plekken in de stad, die goed met het OV bereikbaar zijn en al over voorzieningen beschikken én meer ruimte voor fietsen en wandelen;
  • woningen creëren ín de stad, met aandacht voor mensen met beperkingen, een achtergestelde maatschappelijke positie en/of een kleine portemonnee;
  • ruimte voor nieuwe gemengde woon-werkmilieus in de stad;
  • een aantrekkelijke, gezonde, groene woon- en leefomgeving passend bij het veranderende klimaat;
  • gezonde wijken waar iedereen kan meedoen;
  • verduurzaming van wijken en het tegengaan van energiearmoede;
  • transformatie van de bruisende binnenstad van koop- naar ontmoetingscentrum.

Het plangebied maakt deel uit van de zogeheten Natuur- en cultuurzone (figuur 14). Daar wordt een intensievere benutting van ruimte met respect voor alle (natuurlijke) kwaliteiten voorgestaan. Beoogd wordt investering in de bestaande groene buitenruimte tot een nog hoogwaardigere zone waar kan worden geïnvesteerd in het verhogen van de biodiversiteit. De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats past precies in dit streven. Een maisakker wordt immers omgezet naar een biodiversere groene omgeving met ruimte voor een intensieve benutting met graven voor een groeiende groep moslims die niet meer gerepatrieerd willen worden, maar in hun Nederland begraven willen worden.

verplicht

Figuur 14. Uitsnede Omgevingsvisie Arnhem met zwarte ster ter aanduiding van het plangebied

Groenvisie 2017-2035

De Groenvisie gaat over het Groenblauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groenblauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen. Aan groen worden de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Daarbij valt te denken aan gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving.

De Groenvisie legt niet alleen het groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur, maar geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar juist versterken. Zij vormt daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen.

In de Groenvisie zijn de actuele Arnhemse regels groencompensatie 2017 opgenomen. Deze regels zijn van toepassing bij ruimtelijke ontwikkelingen waar groen en/of bomen verdwijnen. Uitgangspunt blijft dat de totale groenbalans in de stad neutraal moet blijven of toeneemt. Moet er toch groen verdwijnen, dan wordt dat gecompenseerd. Eerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de boomopstanden gestort in het Groenfonds. Het provinciale beleid met betrekking tot groencompensatie heeft betrekking op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk. Daar waar de provinciale compensatieregels gelden treden de gemeentelijke terug.

Het plangebied ligt in het Veluws Plateau. Ambities en (ontwikkel)opgaven zien hier toe op het behouden en versterken van een groot en robuust natuurgebied, als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en Natura 2000, met grote landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Het plan versterkt deze waarden en is daarmee in overeenstemming met de ambities en (ontwikkel)opgaven in de Groenvisie. In het plangebied wordt circa 7 hectare agrarisch landbouwareaal omgevormd naar nieuwe natuur. Deze landbouwgrond bestaat nu grotendeels uit een intensief bemeste maisakker zonder noemenswaardige biodiversiteit. Er verdwijnen geen bomen of ander groen. De totale groenbalans neemt toe. Ook de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden nemen toe.

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) blijft ongewijzigd. Voor de uitvoering hoeft geen kapmelding te worden gedaan en bos-/groencompensatie is niet aan de orde. De natuurbegraafplaats heeft geen negatief effect op de bestaande wezenlijke waarden en kenmerken en het functioneren van het GNN. De aanleg van de islamitische natuurbegraafplaats heeft ook geen negatief effect op het kunnen behalen van de ontwikkelingsdoelen van het GNN en het GO. Groencompensatie op basis van de gemeentelijke Groenvisie én het provinciale Gelders Natuurnetwerk is niet noodzakelijk en dus niet van toepassing op onderhavig plan.

Welstandsnota 2015

De Arnhemse Welstandsnota is in 2015 vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden. Vanuit het oogpunt dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid moeten passen in hun omgeving vormt de bestaande stad het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders. In figuur 15 is de kaart met de onderverdeling opgenomen. Hieruit blijkt dat het plangebied in een gebied ligt, waarin geen toets nodig is en aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen niet meer vooraf worden getoetst. Als een vergunning nodig is voor (ver)bouw dan blijven altijd de regels gelden die in het bestemmingsplan staan, zoals regels over grootte, bouwhoogte e.d. Maar de keuze voor materiaal, vorm en kleur is in deze gebieden vrij.

verplicht

Figuur 15. Welstandsnota: verdeling gebieden

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Archeologie     

4.1.1 Wettelijk kader en beleidskader     

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
  • In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de Erfgoedagenda gemeente Arnhem 2017. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m²;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m²;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m²;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m².

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

4.1.2 Toepassing op plangebied     

Op de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Arnhem heeft het plangebied, gelegen op de zuidelijke flank van de Veluwe een lage tot middelhoge archeologische verwachtingskans. Door Buro de Brug is een archeologisch bureauonderzoek conform KNA 4.1 en BRL protocol 4002 uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 2. Opgemerkt wordt dat het archeologisch bureauonderzoek een groter plangebied bestrijkt en ook het deel van het bos met de aanlooproute meeneemt.

Op basis van de landschappelijke en historische analyse kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied resten worden verwacht uit de periode vanaf het Mesolithicum tot de Late Middeleeuwen. De verwachte archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- of vuursteenuitstrooiingen. Organische resten (zoals bot, hout, leder en textiel) zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden (op basis van de historische en cartografische gegevens) voor bewoning voor de periode vanaf de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd, hierdoor geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit deze perioden.

Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er verschillende verwachtingen binnen het plangebied gelden voor archeologische vindplaatsen. Een verkennend booronderzoek is uitgevoerd conform KNA 4.1 protocol 4002, om de bodemopbouw gedetailleerder in beeld te krijgen. De resultaten van het verkennend booronderzoek worden opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. Deze onderzoeken en onderstaande figuur hebben betrekking op de bestaande akker waar het graven zal plaatsvinden. De randen van het gebied zijn bestemd als Bos en daar wordt niet begraven. Deze randen zijn niet onderzocht op archeologische waarden en de bestaande archeologische verwachtingen blijven dan ook in aanwezig.

Naar aanleiding van de uitgevoerde booronderzoeken zijn verschillende gebieden te onderscheiden (zie figuur 16).

verplicht
Figuur 16. Uitsnede archeologische verwachtingskaart Arnhem

Deze gebieden worden hieronder toegelicht.

Gebied zonder dubbelbestemming (licht rood)

Uit de booronderzoeken blijkt dat in deze gebieden geen archeologische vondsen zijn te verwachten. Voor dit gebied geldt dan ook geen archeologische waarden.

Wel zijn er op twee plekken indicatoren voor een vindplaats gevonden (zwarte stippen op de kaart). Dit zouden prehistorische vindplaatsen kunnen zijn. Voor deze mogelijke vindplaatsen geldt een archeologisch waardevolgebied.

Middelhoge tot hoge verwachting dieper dan 1 meter (oranje) 

In het zuidelijke deel is sprake van stuifzand, wat vermoedelijk in de Middeleeuwen is gevormd. Exact hoe dik deze stuiflaag is, is onbekend. Hierdoor is ook de diepteligging van de ondergelegen pleistocene afzettingen niet met zekerheid te zeggen (in ieder geval dieper dan 100-120 cm -Mv). Hierdoor geldt hier een hoge archeologische verwachting op resten vanaf het paleolithicum-vroege middeleeuwen, maar vanaf een diepte van 1 meter beneden maaiveld.

Middelhoge tot hoge verwachting (geel)

Op basis van de onderzoeken geldt hier een middelhoge tot hoge verwachting op resten vanaf het neolithicum-vroege middeleeuwen. Dat betekent dat voor er hier kan worden gegraven er nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Flakstelling: archeologisch waardevol gebied (bruin)

De locatie van de FLAK-stelling worden aangeduid als archeologisch waardevol gebied. Het gaat dan allen om de locatie waar de flakstellingen hebben gestaan en dat zijn drie kleinere locaties dan weergegeven op figuur 16.

4.2 Cultuurhistorie     

4.2.1 Wettelijk kader en beleidskader     

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet (de opvolger van de Monumentenwet 1988) is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. Deze wet is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering. Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

4.2.2 Toepassing op plangebied     

Op de cultuurhistorische kansenkaart van de gemeente Arnhem behoort het plangebied tot de landschappelijke zone 'stuwwal'. De essentie van deze zone wordt getypeerd als een groene deken, waarin verschillende elementen “verstopt” liggen. Het Arnhemse buitengebied is ideaal voor militaire doeleinden, revalidatiecentra en sportterreinen; er is genoeg ruimte, een bosrijke omgeving en goede toegankelijkheid via de uitvalswegen. Daarom richtte men langs de radialen terreinen in voor “ruimtevragende activiteiten”, kenmerkend door de verborgen ligging in de bossen. Transformatie vindt vooral plaats binnen de bestaande terreinen.

Het plangebied heeft geen betekenis als onderdeel van de landgoederenzone (Gelders Arcadië). Wel grenst het plangebied aan het oude tracé van een hoogspanningslijn (tracé Apeldoorn-Arnhem) die tot aan de ombouw van de N50 naar A50 op de gemeentegrens van Arnhem en Rozendaal lag. Het tracé is nog wel herkenbaar aan een kaarsrecht pad in noord-zuidrichting.

In dit geval is er sprake van een ruimtevragende activiteit (een begraafplaats wordt als zodanig beschouwd) in een verborgen plek. Een van de radialen (de route naar Apeldoorn) voert nog steeds naar de toegang tot deze verborgen plek en vervolgens wordt te voet of met een golfkar een besloten zone bereikt die is ontstaan door de inbreuk als gevolg van de aanleg van de A12. Het fragment in het landschap is – ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt – uitermate geschikt als locatie voor een natuurbegraafplaats.

4.3 Bodem     

4.3.1 Wettelijk kader en beleidskader     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het gemeentelijk bodemkwaliteitsbeleid volgt de kaderwet Wet bodembescherming en daaruit voortvloeiende regelgeving. Uitgangspunten zijn dat de bodem duurzaam geschikt moet zijn voor de beoogde functie en dat de bodemkwaliteit zeker niet mag verslechteren. Ook verontreinigingen in stabiele eindsituaties worden niet vanzelfsprekend geaccepteerd. Bij functiewijzigingen wordt daarom getoetst of de bodemkwaliteit voldoende is voor de nieuwe functie.

4.3.2 Toepassing op plangebied     

Binnen het plangebied wordt in het kader van de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd. Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit het bronnenonderzoek en tevens locatie-inspectie blijkt dat het plangebied kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Bij het huidige en toekomstige gebruik zijn er geen humane, ecologische of verspreidingsrisico's te verwachten.

4.4 Explosieven     

4.4.1 Wettelijk kader en beleidskader     

In en rondom Arnhem hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden. Arnhem behoort dan ook tot de zwaarst getroffen regio's. Na de Tweede Wereldoorlog zijn veel van de explosieven opgeruimd en hebben er allerlei grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden, waarbij veel explosieven zijn aangetroffen. Deze conventionele explosieven (CE) zijn door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD) onschadelijk gemaakt en tot ontploffing gebracht. Tot 1971 is veel geruimd maar onbekend is op welke locaties CE zijn gevonden en onschadelijk gemaakt. Vanaf 1971 heeft de EOD bijgehouden waar binnen Arnhem CE zijn geruimd.

In 1999 is het zogenaamde Bijdragebesluit in werking getreden. Hierdoor werd het voor private ondernemingen mogelijk om opsporingswerkzaamheden uit te voeren. Op basis van dit Bijdragebesluit was het voor gemeenten ook mogelijk om in aanmerking te komen voor een bijdrage in de kosten voor opsporingswerkzaamheden. De laatste jaren gaat de financiering via het Gemeentefonds en kunnen gemeenten achteraf subsidie aanvragen.

4.4.2 Toepassing op plangebied     

Eventuele ontplofbare oorlogsresten in de bodem kunnen een risico vormen voor de openbare veiligheid en resulteren in een stagnatie bij grondroerende werkzaamheden in het plangebied. Om de veiligheid van het personeel en de omgeving te waarborgen en extra kosten te voorkomen, is een onderzoek uitgevoerd om het risico op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO) vast te stellen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6.

verplicht

Figuur 17 Verdachte gebieden voor ontplofbare oorlogsresten in het plangebied

Opgemerkt wordt dat het OO advies een groter plangebied bestrijkt en ook het deel van het bos met de aanlooproute meeneemt. Op basis van de bodembelastingkaart van de gemeente Arnhem zijn de verdachte gebieden weergegeven (figuur 17) en per categorie in onderstaande tabel gespecificeerd.

Verdacht gebied(en) Soort aan te treffen OO (Kaliber) Max. diepte op te sporen (m -mv)*
Rood Geschutmunitie (20mm tot 7.2 inch) 1,75 m -mv
Geel Geschutmunitie (20mm tot 7.2 inch) 1,75 m -mv
Gevechtsveldmunitie (div) 2,00 m -mv
Blauw Geschutmunitie (20mm tot 7.2 inch) 1,75 m -mv
Geschutmunitie (2 t/m 3.7 cm) 2,00 m -mv
Gevechtsveldmunitie (div)** 2,00 m -mv

* Gebaseerd op de uit te voeren werkzaamheden, de verticale afbakening en ervaring.

** Klein kaliber Munitie (KKM) vormt nauwelijks een gevaar, omdat de kogel (het projectiel dat wordt verschoten) in de meeste gevallen geen springstof bevat. Bij niet verschoten KKM is de huls met daarin het kruit nog aanwezig. Risico's door de mogelijke aanwezigheid van KKM zijn echter gering. Daarom wordt deze OO niet gericht opgespoord.

De verdachte gebieden (en daarmee het gehele plangebied) zijn met behulp van een passief non-realtime oppervlaktedetectie onderzoek onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal mogelijke objecten relatief beperkt is voor zo'n grote oppervlakte. De objecten worden professioneel benaderd en uit de grond gehaald, voordat verder grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarmee is er geen belemmering meer voor de ontwikkeling.

4.5 Water     

4.5.1 Wettelijk kader en beleidskader     

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. In de Waterwet uit 2009 zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die het functioneren van de waterkering beperken;
  • de aanwezige ruimte in het winterbed van de rivieren beschikbaar blijft voor het primaire doel; waterberging en waterafvoer.

4.5.2 Toepassing op plangebied     

Door de hoge ligging in het landschap wordt het plangebied gekenmerkt door de afwezigheid van oppervlaktewater. De bodem bestaat uit holtpodzolgronden, deels met lemig fijn zand en deels met grof zand. Door de topografisch hoge ligging en de zandige bodem infiltreert regenwater snel in de bodem. Om deze redenen bevindt het grondwater zich ver onder de voor planten bewortelbare zone: de gemiddeld hoogste grondwaterstand in het plangebied ligt circa 20 meter beneden maaiveld. Planten die groeien in het plangebied zijn daarom voor hun watervoorziening afhankelijk van regenwater.

Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe door het paviljoen. Voor dit bouwwerk worden uitsluitend niet-uitlogende materialen gebruikt. Het (schone) hemelwater zal afvloeien en op eigen terrein in de bodem infiltreren (vasthouden op eigen terrein). Er is geen sprake van afwenteling van wateroverlast, er wordt voldaan aan de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Extra maatregelen zijn dan ook niet nodig.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat het verboden is om in grondwaterbeschermingsgebieden begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging op te richten. Het dichtstbijzijnde grondwaterbeschermingsgebied ligt op 1,65 km afstand van het plangebied.

Het niet is te verwachten dat als gevolg van begraven normoverschrijdende gehalten ontstaan in het grondwater. De graven liggen ruim boven het grondwater. De lijkwades zijn van natuurlijke oorsprong. Bij de realisatie van het paviljoen worden geen uitlogende en milieubelastende materialen gebruikt. Daarmee is er geen risico op verontreiniging van het grondwater.

4.6 Natuur (gebiedsbescherming)     

4.6.1 Wettelijk kader en beleidskader     

De Wet natuurbescherming (Wnb) neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd. De wet gaat onder meer over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden) is het verboden om zonder vergunning een project te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien het project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Alleen indien daaruit met zekerheid blijkt dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast, wordt de vergunning verleend. De beheerplannen – waarin de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden plaatsvindt en waarin de voor die gebieden te treffen maatregelen in samenhang worden beschreven – zijn kaderstellende instrumenten. Ingeval overeenkomstig het beheerplan wordt gehandeld is verzekerd dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding is.

4.6.2 Toepassing op plangebied     

Er is een voortoets uitgevoerd om te beoordelen of er negatieve effecten van het voornemen op de instandhoudingsdoelstellingen en uitbreidingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de wezenlijke kenmerken en waarden van GNN en GO kunnen worden verwacht. Deze voortoets is opgenomen in bijlage 9. Opgemerkt wordt dat de oorspronkelijke voortoets is uitgevoerd met behulp van de versie Aerius 2020. Berekeningen zijn in dit bestemmingsplan en in de bijgevoegde bijlage gebaseerd op de versie Aerius 2022. Resultaat van de verschilberekening tussen de huidige situatie met een bemeste akker en de beoogde situatie met een natuurbegraafplaats (figuur 18) laat zien dat er als gevolg van het plan een substantiële vermindering van stikstofdepositie op het overbelaste Natura 2000-gebied Veluwe optreedt.

verplicht

Figuur 18 Resultaat Aerius-verschilberekening

Op basis van de voortoets wordt geconcludeerd dat:

  • de voorgenomen werkzaamheden voor de realisatie van de Islamitische natuurbegraafplaats niet leiden tot negatieve effecten als gevolg van oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid of licht, optische verstoring, verandering in dynamiek substraat en verstoring door mechanische effecten op habitattypen of leefgebieden van soorten in het Natura2000-gebied 'Veluwe'.
  • er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de kernkwaliteiten, wezenlijke waarden, kernmerken en beheertypen van het GNN 'Posbank – Rozendaalse veld'.
  • negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden kunnen worden uitgesloten en dat de functiewijziging van het plangebied een positief gevolg heeft voor de depositie van stikstof en ammoniak in de omgeving.

De ingreep leidt derhalve niet tot een negatief effect op beschermde gebieden en daarmee ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Verdere toetsen zijn niet noodzakelijk.

4.7 Flora en fauna     

4.7.1 Wettelijk kader en beleidskader     

De Wet natuurbescherming (Wnb) neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermings-voorschriften verankerd. De wet gaat onder meer over het tegengaan van biodiversiteitsverlies. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

De Wnb sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingsverdragen. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Alleen opzettelijk verrichte handelingen zijn strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen onder voorwaarden ontheffing verlenen van verboden.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en Europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen; en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

4.7.2 Toepassing op plangebied     

Er is een ecologische quickscan uitgevoerd om te beoordelen welke beschermde soorten flora en fauna mogelijk voorkomen in het plangebied en wat de effecten van de ingreep hierop zijn en of deze effecten strijdig zijn met de Wet natuurbescherming. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 10. Opgemerkt wordt dat in de quick scan ook wordt verwezen naar nog op te stellen documenten inzake de gebiedsbescherming. Deze zijn in paragraaf 4.6 al aan de orde geweest.

Op basis van de ecologische quick scan worden de volgende conclusies getrokken:

  • Er worden geen vogels met jaarrond beschermde nesten in of rondom het plangebied verwacht die door de ingreep negatief beïnvloed worden.
  • Mogelijk zijn er wel nesten van roofvogels aanwezig in het Rozendaalse bos direct naast het plangebied. Dit kan uitgesloten worden door een controle voorafgaand aan de werkzaamheden of door te werken buiten het broedseizoen.
  • Aanwezigheid van algemene broedvogels kan echter niet worden uitgesloten. Door de aanleg van de padenstructuur buiten het broedseizoen - voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli – uit te voeren, wordt verstoring voorkomen.
  • De ingreep leidt niet tot negatieve effecten op beschermde functies van vleermuizen, nu er geen verlichting wordt geplaatst op het terrein.
  • In het plangebied is een oude dassenburcht aanwezig waarbij geen sporen van recent gebruik zichtbaar zijn. Om verstoring door de ingreep en gebruik te voorkomen, is een buffer rond de dassenburcht met heideontwikkeling geprojecteerd.

De ingreep leidt derhalve niet tot een negatief effect op beschermde flora en fauna en daarmee ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Verdere toetsen zijn, uitgaande van de uitvoering van werken voor de aanleg van de natuurbegraafplaats buiten het broedseizoen, niet noodzakelijk.

4.8 Milieuzonering     

4.8.1 Wettelijk kader en beleidskader     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

4.8.2 Toepassing op plangebied     

Het plan ziet niet toe op hindergevoelige activiteiten en ook niet op de realisatie van hindergevoelige objecten. Hinder ten gevolge van het plan kan worden uitgesloten.

4.9 Geluid     

4.9.1 Wettelijk kader en beleidskader     

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Daarbij moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen daarvan voor geluidgevoelige objecten. Naast woningen zijn er nog een aantal andere geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen. In de wet staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken.

Het wettelijk normenstelsel kent voorts voorkeurswaarden en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er wettelijk geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde). Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Het beleidsplan Geluid van de gemeente Arnhem heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is, neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

4.9.2 Toepassing op plangebied     

De natuurbegraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De natuurbegraafplaats geeft nauwelijks geluidhinder voor de omgeving. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande parkeerplaats met een eenduidige directe ontsluiting op het hoofdwegennet. Daaraan zijn geen geluidgevoelige objecten gelegen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

4.10 Luchtkwaliteit     

4.10.1 Wettelijk kader en beleidskader     

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie vier kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen.

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

4.10.2 Toepassing op plangebied     

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een NIBM-tool ontwikkeld. Hiermee kan de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld en kan bepaald worden of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). In figuur 19 is het resultaat van de NIBM-tool opgenomen, uitgaande van 80 motorvoertuigbewegingen die de natuurbegraafplaats per etmaal genereert (vergelijk paragraaf 2.5). Daaruit blijkt dat de beperkte toename in verkeersbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Verder onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit
  Jaar van planrealisatie 2022
 Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) 80
  Aandeel vrachtverkeer 0,0%
Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in ìg/m3 0,05
  PM10 in ìg/m3 0,01
Grens voor “Niet In Betekenende Mate” in ìg/m3 1,2
Conclusie
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig

Figuur 19. Berekening NIBM

4.11 Externe veiligheid     

4.11.1 Wettelijk kader en beleidskader     

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Voor bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid in artikel 1 omschreven als "de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof betrokken is". Voor transport is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang, samen met het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Hierin is het basisnet van hoofd(vaar/spoor) wegen vastgelegd waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarnaast is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing op onder andere aardgastransportleidingen.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen gelden bovenstaande kaders om veiligheidsafstanden tussen risicobronnen en personen of (beperkt) kwetsbare objecten te bepalen en daarmee het veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. De te hanteren afstanden worden gebaseerd op het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon, die zich continu onbeschermd op een zekere afstand van de risicovolle activiteit bevindt, komt te overlijden als gevolg van die activiteit. De wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt 10-6. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar dat een groep mensen van een zekere omvang (10, 100 of 1.000 mensen) binnen het invloedsgebied tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Hiermee is het een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in het geval dat er zich een ramp voordoet. Het groepsrisico wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (gelijktijdig) overlijden. Ten aanzien van het groepsrisico bestaat er voor gemeenten een verantwoordingsplicht. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1.

4.11.2 Toepassing op plangebied     

Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Figuur 20 laat een uitsnede zien en daarop is de defensie inrichting op bijna 2 kilometer afstand het dichtstbijzijnd. Verder is zichtbaar de gasleiding die langs de Schelmseweg ligt en geen effect heeft op het plangebied. En ten slotte zijn de A12 en de A50 aangewezen als onderdelen van het Basisnet waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het plaatsgebonden risico reikt niet tot in het plangebied. Het groepsrisico dient wel nader beoordeeld te worden.

Het aantal bezoekers van het plangebied is beperkt en de bezoekers zullen maar relatief kort in het gebied aanwezig zijn. Het aantal aanwezigen tegelijkertijd is daardoor dermate laag dat deze geen groepsrisico vormt. Daarenboven gaat het bij de bezoekers niet om een groep mensen die uit hoofde van hun fysieke of psychische gesteldheid kwetsbaar zijn en een bijzondere bescherming verdienen (kinderen, ouderen, zieken of psychisch kwetsbare personen).

verplicht

Figuur 20. Uitsnede risicokaart

Het plangebied is aangewezen als gebied waar een grote natuurbrand kan ontstaan. Een natuurbrand kan zich in een droge periode snel en onvoorspelbaar ontwikkelen. De meeste natuurbranden ontstaan door menselijk onvoorzichtig handelen of kwaadwilligheid. Soms is er sprake van natuurinvloeden. Het groepsrisico en het plaatsgebonden risico zal door de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats niet toenemen.

Geconcludeerd kan derhalve worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor de realisatie van de natuurbegraafplaats. Nader onderzoek is niet nodig.

4.12 M.e.r.-besluit     

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten.

Sinds 7 juli 2017 zijn gemeenten verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan. Mede op basis van de bevindingen in dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat er geen passende beoordeling en geen MER behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving en verantwoording     

5.1 Opzet van regels en verbeelding     

De informatie uit de voorgaande hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van de verbeelding en de regels, het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde regels gelden. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht en maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde:

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkingsregel of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.2 Verantwoording van regels en verbeelding     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Bestemming Bos

De bestemming Bos is toegekend aan de zone langs de A12 die geen deel uitmaakt van de natuurbegraafplaats, maar in het vigerende bestemmingsplan nog de bestemming Agrarisch heeft, terwijl er van een met bomen begroeide geluidswal binnen het natuurgebied Veluwe sprake is. De in Arnhem gebruikelijke regels voor de bestemming Bos binnen de Veluwe worden gevolgd inclusief een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

Bestemming Natuur

De gehele natuurbegraafplaats krijgt de bestemming Natuur met de functieaanduiding 'begraafplaats'. Door deze combinatie is het duidelijk dat het om een natuurbegraafplaats gaat. Reguliere begraafplaatsen hebben immers als hoofdbestemming Maatschappelijk of Groen. Er is een maximale omvang van het paviljoen gedefinieerd; de positie daarvan is vrij in zoverre dat er sprake is van een inrichtings- en beheerplan waaraan getoetst wordt. In het inrichtings- en beheerplan is opgenomen dat het paviljoen kan verplaatsen langs de hoofdroute als er een fase is afgerond. Verder is er sprake van een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die de natuurwaarde beschermt; uitzondering daarbinnen is gemaakt voor het aanleggen en onderhouden van de natuurbegraafplaats en het delven van graven.

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie

Zo lang uit archeologisch onderzoek nog geen uitsluitsel is over de aanwezigheid van archeologische resten, blijven de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie gehandhaafd. Deze dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Arnhem. In het plangebied is sprake van een lage en middelhoge verwachting. Op basis van het archeologisch verkennend booronderzoek en eventueel noodzakelijk vervolgonderzoek wordt nader bepaald in hoeverre de gronden vrijgegeven kunnen worden voor het aanleggen van de natuurbegraafplaats en het delven van graven.

5.3 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

5.4 Exploitatie     

Financiële haalbaarheid initiatief

De investering om deze begraafplaats te verwerven en te ontwikkelen wordt gedekt door de initiatiefnemers, de verkoper van de grond en een klein aantal private investeerders.

De kosten voor de exploitatie zijn deels vast (zoals het onderhoud van de natuur en het paviljoen) en deels afhankelijk van het aantal begrafenissen dat zal plaatsvinden. De begraafplaats zal werkgelegenheid bieden aan een klein aantal mensen (hoveniers, een locatiemanager, administrateurs).

De investering wordt gedekt door de uitgifte van de grafrechten, de begraafkosten en de prijs van een kleine, uniforme grafsteen. Uit deze opbrengsten worden ook de begrafenis, het onderhoud, en de opbouw van de reserves worden betaald. Met ruim honderd begrafenissen per jaar kan begonnen worden aan de opbouw van reserves. Uit de gesprekken met de moslimgemeenschap en de uitvaartorganisaties is de inschatting dat dit aantal zeker haalbaar moet zijn: in de stad Arnhem zal naar verwachting ruim het dubbele aantal moslims per jaar komen te overlijden.

De begraafplaats geeft in totaal ruimte aan zo'n 16.000 overledenen. Met dat grote aantal is er een oplossing voor een belangrijk maatschappelijk vraagstuk voor vele jaren en wordt ook voldaan aan de wens voor betaalbaarheid van de graven vanuit de gemeenschap. Een kleinschaliger project zou leiden tot hogere prijzen en tot druk op de aanleg van meer begraafplaatsen op de kortere termijn.

Daarmee is sprake van een financieel haalbaar initiatief.

Anterieure overeenkomst

Wanneer met een juridisch-planologisch plan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de gemeentelijke kosten (plankosten) worden vastgelegd en waarin het risico op planschade bij de initiatiefnemer wordt gelegd. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 6 Procedure     

6.1 Draagvlakontwikkeling     

In Arnhem moet de mate waarin mensen betrokken worden bij een plan in verhouding staan tot het effect dat een plan op de omgeving kan hebben. Over het algemeen geldt: hoe groter en uitgebreider een plan of ontwikkeling is, hoe belangrijker participatie van inwoners is. Op grond van de handreiking participatie ('Betrek de buurt bij uw bouwplan', gemeente Arnhem, 2022) valt het project in level 1. Er is immers sprake van categorie 5 zonder dat het plan voor meer verkeer of drukte zorgt, zonder dat het plan gevolgen heeft voor het groen en zonder dat het plan het karakter van een straat of buurt verandert. Dat betekent dat volstaan kan worden met een beperkte participatie van de omgeving.

Deze beperkte participatie houdt in ieder geval in dat betrokkenen geïnformeerd worden, dat eventuele zorgen geïnventariseerd worden en dat onderzocht wordt hoe eventuele zorgen weggenomen kunnen worden. In dit geval wordt de participatie op twee niveau georganiseerd.

Met de betrokkenen in de directe omgeving is in het voortraject al intensief contact geweest en dat blijft het geval. De locatie kent maar een paar buren:

  • de eigenaar van het bos, die tevens de eigenaar van de akker is. Deze eigenaar staat (uiteraard) positief tegenover het plan en zal ook betrokken zijn bij de uitvoering, onder meer in het toegankelijk maken van de locatie over het pad dat ernaartoe loopt.
  • Het Postillion Hotel. Met het management van het hotel zijn goede gesprekken gevoerd en is overeengekomen dat bezoekers van de natuurbegraafplaats gebruik kunnen maken van de (ruim voldoende) parkeergelegenheid van het Postillion Hotel.
  • De Rosendaelsche Golfclub. Met de bestuurders is vooraf overleg gevoerd en ook zij hebben aangegeven de plannen te willen steunen.

Naar de veel ruimere omgeving en meer in het bijzonder de moslimgemeenschap wordt informatie verstrekt via een website en via de bestuurlijke wegen in de moslimgemeenschap.

6.2 Wettelijk vooroverleg     

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan voorgelegd aan de reguliere overlegpartners, zoals de provincie Gelderland en het waterschap. Het waterschap had geen opmerkingen. De opmerkingen van de provincie die vooral betrekking hadden op de toetsing aan het provinciaal beleid, zijn verwerkt.

6.3 Terinzagelegging     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Waterberg' heeft van 5 juli tot en met 15 augustus 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is afkomstig van de provincie Gelderland. Er zijn verder geen zienswijzen ingediend.

De zienswijze van de provincie is erop gericht te waarborgen dat de laatste versie van het Inrichtings- en beheerplan bij het vast te stellen bestemmingsplan wordt gevoegd. In het Inrichtings- en beheerplan dat bij het ontwerpbestemmingsplan was gevoegd, moesten nog een aantal kleine aanpassingen worden gedaan. Het bestemmingsplan is op 19 oktober 2022 gewijzigd vastgesteld. De wijzigingen zijn terug te vinden in het raadsbesluit behorende bij de vaststelling van het bestemmingsplan (d.d.: 19 oktober 2022).

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Waterberg' van de gemeente Arnhem;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.1003-0201 met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Bestaande bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.11 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.13 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.15 Extensieve recreatie     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen;

1.16 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 Islamitische natuurbegraafplaats     

terrein dat deel uitmaakt van een als zodanig ingericht en beheerd natuur- en/of bosgebied, waar zich islamitische natuurgraven bevinden en waar activiteiten van islamitische aard plaatsvinden in relatie tot het begraven van lichamen en waarbij gebruik wordt gemaakt van zo min mogelijk behandelde of bewerkte natuurlijke materialen en van natuurstenen gedenkplaten die op het graf worden gelegd;

1.18 Islamitisch natuurgraf     

daar waar daadwerkelijk feitelijk is gegraven voor het begraven van een lichaam conform richtlijnen voor islamitisch begraven, waaronder eeuwigdurende grafrust;

1.19 Landschappelijke waarde     

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.20 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van geologische, bodemkundige, geomorfologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang (ecologie);

1.21 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen;

1.22 Off-grid     

niet verbonden met en geen gebruik makend van publieke voorzieningen, zoals gas, water en elektriciteit;

1.23 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 Paviljoen     

demontabel gebouw of overkapping ten behoeve van de islamitische natuurbegraafplaats met ruimte voor gebed, rituelen van islamitische aard en ontmoeting van nabestaanden alsmede sanitaire voorzieningen en voorzieningen voor administratie en ontvangst;

1.25 Peil     

  • Voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
  • voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.);

1.26 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, (hemel)waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, ondergrondse bergbezinkbassins en dergelijke;

1.27 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden     

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bos     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  3. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder b. genoemde waarden;
  4. wildwissels;
  5. de instandhouding van onverharde wegen.

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2:

  1. voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter, mits:
    1. deze geen belemmering vormen voor de in het plangebied levende fauna en
    2. noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid;
  2. voor het oprichten van brandtorens;
  3. voor het oprichten van voederbergingen of voederruiven voor wild, mits:
    1. deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het wild;
    2. de inhoud ten hoogste 3 kubieke meter per bouwwerk bedraagt;
    3. de hoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
  4. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van het bosbeheer en extensieve recreatie mits:
    1. door de bouw de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
    2. de hoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
    3. de maximale oppervlakte 10 vierkante meter per bouwwerk bedraagt.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Verbod     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  3. het afgraven van de bodem;
  4. het verbreden of verharden van parkeerplaatsen en dergelijke;
  5. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  6. het bebossen van de gronden;
  7. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  8. het aanleggen van reservoirs;
  9. het aanleggen van ruitervoorzieningen, hindernissen, etc.;
  10. het aanbrengen van rasters.
3.4.2 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
3.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en monumentale waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Natuur     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, ontwikkeling en of herstel van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden;
  2. halfverharde en onverharde paden en wegen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': een islamitische natuurbegraafplaats.

4.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen of overkappingen toegestaan met uitzondering van:

4.2.1 Paviljoen     

Binnen deze bestemming is een paviljoen toegestaan, waarbij voldaan wordt aan de volgende regels:

  1. de toegestane situering van het paviljoen is weergegeven in het inrichtings- en beheerplan in bijlage van deze regels;
  2. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 230 vierkante meter;
  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 meter.
4.2.2 Opslagplaats gereedschap en machines     

Binnen deze bestemming is een demontabele opslagplaats voor gereedschap en machines toegestaan, waarbij voldaan wordt aan de volgende regels:

  1. er is uitsluitend een opslagplaats toegestaan die een functie voor (het beheer en onderhoud van) de islamitische natuurbegraafplaats heeft;
  2. de toegestane situering van de opslagplaats is weergegeven in het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 van deze regels;
  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 vierkante meter;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 meter.
4.2.3 Sanitaire voorziening     

Binnen deze bestemming is een sanitaire voorziening toegestaan, waarbij voldaan wordt aan de volgende regels:

  1. er is uitsluitend een sanitaire voorziening voor de islamitische natuurbegraafplaats toegestaan;
  2. de sanitaire voorziening is off-grid;
  3. de toegestane situering van de sanitaire voorziening is weergegeven in het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 van deze regels;
  4. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 20 vierkante meter;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a en/of lid 4.2.2 onder b en/of lid 4.2.3 onder b en toestaan dat het inrichtings- en beheerplan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, wordt aangepast, onder de voorwaarden dat:

  1. de afwijking ten behoeve van (het beheer en onderhoud van) de islamitische natuurbegraafplaats is,
  2. en hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en de natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Verbod     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van beplantingen;
  3. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem;
  6. het verbreden of verharden van parkeerplaatsen en dergelijke;
  7. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  8. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  9. het aanleggen van reservoirs;
  10. het aanleggen van ruitervoorzieningen, hindernissen etc.;
  11. het aanbrengen van rasters.
4.4.2 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen;
  3. die betrekking hebben op het onderhoud, beheer en ontwikkeling van de islamitische natuurbegraafplaats conform het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 van deze regels;
  4. die betrekking hebben op het delven van een islamitisch natuurgraf en het leggen van gedenkstenen op een islamitische natuurgraf tot een maximale omvang per gedenksteen van 0,2 vierkante meter.
4.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en de natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

4.5 Voorwaardelijke verplichting     

Het gebruik van de gronden ten behoeve van een islamitische natuurbegraafplaats is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat:

  1. de maïsakker verdwijnt en de eerste bomen en heesters worden geplant conform het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 van deze regels binnen een termijn van twee jaar na vaststelling van het bestemmingsplan; en
  2. de maatregelen inzake natuurontwikkeling overeenkomstig het inrichtings- en beheerplan in bijlage 1 van deze regels nadien verder worden doorgevoerd en in stand gehouden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt of
    3. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte meer dan 50 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaan bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 5.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 5.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 5.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 5.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 30 m2 of een omvang van 30 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 30 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie (hoge verwachting)     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt of
    3. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte meer dan 200 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaan bodemingrepen niet dieper zijn dan 100 cm en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 6.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 6.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 100 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 6.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
6.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 6.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 200 m2 of een omvang van 200 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 7 Waarde - Archeologie (lage verwachting)     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 2000 m2 bedraagt of
    3. bouwwerken waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte meer dan 2000 m2 bedraagt, de daarmee gepaard gaan bodemingrepen niet dieper zijn dan 40 cm en dat zonder heiwerkzaamheden kan worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in artikel 7.3 sub a. is voorts mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  2. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 7.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
7.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in artikel 7.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 2000 m2 of een omvang van 2000 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 2000 m2 en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (lage verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 8 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

8.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m² bedraagt;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in artikel 6.3 sub a. is mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in artikel 6.3 sub a. is voorts mogelijk, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.4.2 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing indiende werken of werkzaamheden:

  1. voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben van ten hoogste 500 m² of een omvang van 500 meter;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

8.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van artikel 6.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte daarbij meer dan 100 centimeter bedraagt.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Verboden gebruik     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 8.1 mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
  2. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voor zover met een inhoud groter dan 3 m³ , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m³;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. voor zover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. voor zover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  3. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Waterberg'.

Bijlagen bij de regels