Plan: | Sprenkelaar en Anklaar uitwerking 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.up1036-vas1 |
behorende bij het uitwerkingsplan Sprenkelaar en Anklaar uitwerking 1
Voor Het Podium ís een ontwikkeling in gang gezet wat zich richt op een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Een groot deel van de bebouwing, waaronder zes flatgebouwen, is gesloopt. De vrijgekomen locaties zijn en worden ingevuld met grondgebonden woningen. Het Podium als geheel wordt begrensd door de Laan van Zevenhuizen, Tannhauserstraat, Parelvissersstraat en de Rigolettostraat.
Er is een stedenbouwkundig plan vormgegeven voor een deel van 't Podium. Het betreft een locatie aan de Don Carlosstraat met een oppervlak van ruim 0,6 hectare. Voornemen is er 28 woningen te bouwen.
De locatie maakt deel uit van het op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Sprenkelaar en Anklaar. In dat plan heeft de locatie de bestemming Wonen - Uit te werken. Deze bestemming laat de woningbouw niet zondermeer toe. Met de bestemming heeft de raad het college van B&W de plicht opgelegd om met een zelfstandig pllan en onder de de in de bestemming opgenomen voorwaarden tot een uitwerking van die bestemming te komen. Dit in de vorm van een uitwerkingsplan. Met het plan Sprenkelaar en Anklaar uitwerking 1 wordt daar uitvoering aan gegeven. Op grond van dit uitwerkingsplan (artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening) kan de woningbouw gerealiseerd worden.
uittreksel bestemmingsplankaart
Het uitwerkingsplan bestaat uit een plankaart en regels. De toelichting geeft een onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan. Na een beschrijving van het meest relevante beleidskader en de bestaande ruimtelijke situatie in hoofdstuk 2 en 3 wordt in hoofdstuk 4 onderbouwd dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. Hoofdstuk 5 geeft een motivering van de ruimtelijke uitvoerbaarheid. Ingegaan wordt onder andere op de relatie met relevante wetgeving op het gebied van milieu. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de juridische planopzet.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integrale ruimtelijke beleid op provinciaal- en gemeentelijk nivo. Relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners onder andere op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's.
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent onder andere het ontwikkelen met kwaliteit en het recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Voor nieuwe ontwikkelingen wordt de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik gebruikt als afwegingskader.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie heeft de verordening een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen.
Relevante regel uit de verordening is dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. Daarbij zijn vijf principes voor de ontwikkeling van de Buitenstad geformuleerd:
Dit in 2013 vastgestelde bestemmingsplan voor Sprenkelaar en Anklaar geeft ondermeer een ruimtelijke regeling voor de herontwikkeling van Het Podium.
Het Podium als geheel wordt begrensd door de Laan van Zevenhuizen, Tannhauserstraat, Parelvissersstraat en de Rigolettostraat. Dit gebied wordt omringd door vrij homogene woonbuurten. Tussen de Tannhauserstraat en de Laan van Zevenhuizen bevindt zich een typische buurt uit de jaren zestig van de vorige eeuw, gekenmerkt door een heldere open opzet met grondgebonden woonbebouwing. Ten oosten van Het Podium bevindt zich een buurt met naast woningen een aantal voorzieningen, waaronder het stadsdeelhart Anklaar. Ten noorden van de Parelvissersstraat ligt een buurt met laagbouw woningen. Ten westen van de vijver bevinden zich vier woonflats.
De Tannhauserstraat en de Parelvissersstraat functioneren als ontsluitingswegen voor Het Podium en sluiten aan op de wijkontsluiting van Zevenhuizen. Het groen in de omgeving is geconcentrerd langs de hoofdwegen, rondom flatgebouwen en openbare gebouwen. Veelal is water gecombineerd met groen. Direct aan de westelijke grens van de woningbouwlocatie ligt een grote vijver.
De beoogde woningbouw vormt de laatste fase van de herontwikkeling van Het Podium ten noorden van de Tannhauserstraat.
De ontwikkeling van Het Podium is in volle gang. In het middenstuk is een laagbouw programma mogelijk gemaakt. Het betreft laagbouwwoningen met twee bouwlagen en een kap. Het parkeren voor deze woningen krijgt een centrale plek op maaiveldniveau. De woningen sluiten op deze wijze meer aan bij de traditionele 'Apeldoornse' woning en krijgen allen een eigen tuin. De inrit naar het centrale parkeergebied komt in de oorspronkelijke groene zone tussen de bouwvlakken te liggen en is te bereiken via de Parelvisserstraat en de Normastraat. De twee oorspronkelijke inritten vanuit de Parelvisserstraat naar de bouwblokken zijn komen te vervallen. De ontsluiting van de meest westelijk gelegen laagbouwwoningen blijft in stand (via de Don Carlosstraat en Normastraat). De 'groene as' ter hoogte van de Tannhauserstraat blijft ongewijzigd. Wel wordt de mogelijkheid toegevoegd om via verhard oppervlak tot aan de vijver te komen.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het woningbouwplan. De beoogde ontwikkeling wordt beschreven en onderbouwd. Onder andere wordt ingegaan wordt op de stedenbouwkundige opzet, verkeersaspecten en het groen.
De beoogde woningbouw van 28 grondgebonden woningen binnen het plangebied sluit aan op de eerder ingezette transformatie van het stedebouwkundige plan. De grondgebonden rijwoningen staan in eenzelfde structuur, ruimtelijk gekoppeld aan de positie van het appartementengebouw. Deze woningen krijgen ook een kap.
De ondergrondse infrastructuur voor deze woningen is al aangelegd. Het parkeren wordt op eenzelfde wijze opgelost als in het middendeel. De enige afwijking is dat tussen de rijwoningen en de tweekappers ook nog parkeerruimte is opgenomen die afwijkt van de structuur van de rest van het plan (middendeel) Dit hangt samen met de al eerder aangelegde ondergronds infrastructuur.
Aan de vijver staan een 6-tal twee-onder-éénkappers. Deze worden plat afgedekt waardoor een ruimtelijke samenhang wordt gecreert in het hele plangebied. De als eerste gerealiseerde woningen als ook de appartementengebouwen aan de Tannhauserstraat (en Normastraat) hebben ook een platte afdekking.
Tussen de woningen is het openbaar groen beperkt tot een paar blokhagen ter markering van de parkeerhavens en een paar bomen. Het meeste groen is geconcentreerd in de “verlengde Tannhauser”, de groenstrook die opgespannen is tussen winkelcentrum Anklaar en de vijver. Ook aan de noordzijde van het plangebied sluit het groen van het parkje rondom de vijver aan op de woningen. Hier is ook een speelvoorziening voor kinderen gepland.
De ontsluiting vindt plaats vanaf de Don Carlosstraat op de Normastraat en Parelvissersstraat. Het totale aantal parkeerplaatsen voldoet aan de norm uit de gemeentelijke Parkeernota. Deze normen worden in de regels van het uitwerkingsplan vastgelegd.
Dit plan betreft een uitwerking van de in het bestemmingsplan Sprenkelaar en Anklaar opgenomen bestemming Wonen - Uit te werken. In die bestemming zijn voorwaarden opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen. Deze paragraaf gaat in op deze voorwaarden.
Binnen de bestemmingsvlakken Wonen - uit te werken ter plaatse van de Parelvissersstraat zijn grondgebonden woningen toegestaan met een hoogte van maximaal 9 m, waarbij elke bestemmingsvlak voor maximaal 70% mag worden bebouwd.
De beoogde woningbouw bestaat uit grondgebonden woningen. Er wordt ruim binnen de zeventig procent gebleven.
Dit uitwerkingsplan regelt een maximale bouwhoogte van 9 meter. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een hoogte van 9,9 meter. Binnen de regels van het uitwerkingsplan kan, met toepassing van de algemene afwijkingsregels, afgeweken worden van de maximale bouwhoogte met 10 procent. Dit past binnen het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld van de omgeving. De omringende woningbouw kent een maat van 11 meter. Verder wordt met een hoogte van 9,9 meter beter aangesloten op het Bouwbesluit.
De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen mag per kavel/woning maximaal 50 m² bedragen.
Deze bouwregel is als bouwregel binnen de bestemming Wonen van dit uitwerkingsplan opgenomen.
De hoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3 m bedragen.
Deze bouwregel is als bouwregel binnen de bestemming Wonen van dit uitwerkingsplan opgenomen
Burgemeester en wethouders kunnen in de uitwerking een nadere eisenregeling opnemen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, een en ander met het oog op:
Gelet op de stedenbouwkundige inrichting van de locatie en de vertaling daarvan op de plankaart en in de planregels is er geen aanleiding voor het opnemen van een nadere eisenregeling.
Conclusie is dat voldaan wordt aan de voorwaarden waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen.
Een duurzaam gebruik van de schaarse ruimte draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening. Om dit te borgen kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de bepaling dat de toelichting bij een bestemmingsplan welke een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De provincie heeft in haar eigen beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie aansluiting gezocht bij deze wettelijke bepaling. Dit in de vorm van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Het nu aan de orde zijnde plan bevat 28 woningen en ligt in bestaand stedelijk gebied. In die omstandigheid wordt een beschrijving van de behoefte gevraagd.
Woonprogramma Stedendriehoek
In december 2016 hebben GS de Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024 vastgestel. Doel is het woningaanbod voor de regio Stedendriehoek, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Woningbouwprogramma 2010 t/m 2029
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd is toen dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen. Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past binnen het regionale kader.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief kwam de raad tot een vertrekpunt van een accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
De nu aan de orde zijnde woningbouw maakt deel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het gemeentelijke programma sluit aan op het door Gedeputeerde Staten vastgestelde kader voor de regio Stedendriehoek.
In paragraaf 4.1 en 4.2 is onderbouwd dat er sprake is van een ruimtelijke aanvaardbare ontwikkeling. In het verlengde daarvan is relevant in hoeverre de ontwikkeling past binnen het geldende beleidskader, zoals geschetst in hoofdstuk 2.
Het provinciale beleidskader, bestaande uit de Omgevingsvisie en -verordening, volgt voor wat betreft nieuwe ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking. Nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende vastgestelde provinciale beleid. In paragraaf 4.3 is al aangetoond dat dit het geval is en dat de ladder is toegepast. Met de ontwikkeling wordt tevens bijgedragen aan het doel uit de visie om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de ruimtelijke kwaliteiten van de plek.
Met het woningbouwplan wordt bijgedragen aan de doelstellingen uit de structuurvisie Buitenstad. Met de invulling wordt de leefkwaliteit voor Apeldoorn in zijn geheel en Zevenhuizen in het bijzonder versterkt en wordt bijgedragen aan het concept van de Buitenstad en de ambitie 'comfortabele gezinsstad'. Dit conform de principes voor de ontwikkeling van de Buitenstad. Met de herinrichting wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van de schaarse ruimte. De locatie is goed bereikbaar per auto en fiets door de directe aansluiting op de al aanwezige infrastructuur. Het plan voorziet in de bouw van grondgebonden woningen. Dit volgens het principe ‘huis met een tuin’. Openbaar groen ligt op loopafstand en voorzieningen zijn aanwezig in de omgeving.
Algehele conclusie is dat dit uitwerkingsplan past binnen het bestaande beleidskader.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het uitwerkingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het uitwerkingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het uitwerkingssplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Ter plaatse van het plangebied zijn in 2015 bodemonderzoek(en) uitgevoerd. Uit de resultaten van Verkennend bodemonderzoek 't Podium aan de Don Carlosstraat te Apeldoorn (kenmerk 150766/dh/lvh, datum 8 december 2015, zie bijlage), blijkt: dat de bovengrond licht is verontreinigd met PCB en minerale olie, de ondergrond niet is verontreinigd voor de onderzochte stoffen en het grondwater licht is verontreinigd met barium en nikkel.
De bodem is, op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken, geschikt voor de toekomstige functie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | ||
1 | 10 m | ||
2 | 30 m | ||
3.1 | 50 m | ||
3.2 | 100 m | ||
4.1 | 200 m | ||
4.2 | 300 m | ||
5.1 | 500 m | ||
5.2 | 700 m | ||
5.3 | 1.000 m | ||
6 | 1.500 m |
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De omgeving is te typeren als rustige woonomgeving. In de directe omgeving is een tijdelijk winkelcentrum 'de Ankaar' gelegen. Verder ligt in de directe omgeving een maatschappelijke voorziening 'de Geode'. De Geode is een begeleid wonen-project.
Het tijdelijke winkelcentrum is op 30 meter van de geprojecteerde woningen gelegen. Gezien de aard van de detailhandelsbedrijven (supermarken, groenteboer, drogisterijen, drankenwinkel, boekhandel) is een aan te houden milieuzonering van 30 meter voldoende. Dit tijdelijke winkelcentrum zal waarschijnlijk in 2019 worden opgeheven, vanwege de oplevering van het hergebouwde winkelcentrum aan de Anklaarseweg.
Bij het realiseren van nieuwe activiteiten op de locatie van het tijdelijke winkelcentrum moet rekening worden gehouden met de beoogde woningen op de planlocatie. De maatschappelijke voorziening 'de Geode' ligt op 43 meter van de beoogde woningbouwlocatie en vormt geen belemmering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van uitwerkingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarom wordt alleen verkeerslawaai beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een uitwerkingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen in de zone van de Anklaarseweg. De etmaalwaarde van deze weg is lager dan de voorkeurswaarde. In en dicht rond het plangebied liggen een aantal wegen waar een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen ook onderzocht. De etmaalwaarde van deze woningen is eveneens lager dan de voorkeurswaarde. Er zijn vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen voor dit plan. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in de bijlage (Econsultancy, 9 februari 2018, kenm. 5682.003).
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het uitwerkingsplan beoogt de nieuwbouw van 28 woningen mogelijk te maken. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De beoogde functie in het plan is woningbouw. Dit wordt beschouwd als een kwetsbaar object.
Figuur 1: Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron: www.risicokaart.nl)
Uit figuur 1 blijkt dat nabij het plangebied de volgende stationaire en mobiele risicobronnen zijn gelegen.
Stationaire bronnen: LPG tankstation Shell Kanaal Noord 360;
Mobiele bronnen: Oost-Veluweweg.
Stationaire risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Op enige afstand van de planlocatie is de stationaire risicobron LPG tankstation Shell Kanaal Noord 360 gelegen. De planontwikkeling is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van dit bedrijf. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.
Tevens is de planontwikkeling (geplande bebouwing) niet gelegen binnen de effectafstand van de LPG circulaire die gehanteerd dient te worden voor kwetsbare objecten van 60 meter. Het plan maakt de ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten niet mogelijk zodat het plan niet getoetst hoeft te worden aan de tweede effectafstand van 160 meter.
Groepsrisico
De grens van het plan ligt op ca. 460 meter afstand van het vulpunt van het LPG tankstation. Dit valt buiten het invloedsgebied van 150 meter. Het groepsrisico behoeft niet verantwoord te worden.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie is een mobiele risicobrongelegen te weten; de Oost-Veluweweg. De Oost Veluweweg heeft geen plaatsgebonden risico contour. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.
Groepsrisico
De Oost Veluweweg heeft een invloedsgebied van 200 meter als gevolg van de vervoer van gevaarlijke stoffen, conform de beleidsvisie EV van de gemeente Apeldoorn. Het plangebied en de ontwikkeling 't Podium bevindt zich buiten de 200 meter van de Kanaal Noord/ Oost-Veluweweg. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Conclusie
Nabij de planlocatie zijn geen risicobronnen gelegen die enige belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling op de planlocatie. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een plan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Een kleinschalig woningbouwplan is niet genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Algemeen
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,6 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Grondwater
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 50 en 150 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de nieuwe ontwikkeling zal het grondwater in dit plangebied geen overlast ondervinden en niet structureel afgevoerd worden. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Direct grenzend aan het plangebied ligt een vijver, die onderdeel uitmaakt van het watersysteem van Zevenhuizen. De vijver fungeert als waterberging voor Zevenhuizen, heeft een ontwaterende functie voor de directe omgeving en ontvangt incidenteel verdund overstortwater van bovenliggende gebieden.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater, eventueel met uitzondering van afgekoppeld schoon hemelwater van de woningen. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten.
In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit (20 mm) op eigen terrein. In overleg met het waterschap kan hiervan eventueel afgeweken worden door het schone hemelwater rechtstreeks af te voeren naar de nabijgelegen vijver.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen.
Econsultancy heeft een quickscan verricht met als doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Daartoe is een veldbezoek afgelegd op 21 december 2017. Het rapport is op 5 januari 2018 verschenen (zie bijlage).
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat het voorliggende uitwerkingsplan uitvoerbaar is.
Voor beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Aanbevolen wordt daarom om de stenenstapels, snoeiafval, puin en andere (bouw)materialen naast de onderzoekslocatie, die mogelijk als overwinteringshabitat fungeren, buiten de gevoelige periode van winterrust te verwijderen.
Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden ook geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen ingreep.
De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Specifiek voor het plangebied geldt een overwegend lage archeologische verwachting (categorie 5) en een klein deel (middel)hoge verwachting in de noordoostelijke hoek (categorie 4). Met een omvang van circa 6.000 m2 en verwachte bodemingrepen beneden 35 cm -Mv geldt een archeologische onderzoeksplicht.
Om inzicht te verkrijgen in de archeologische verwachting van het plangebied en de aard en mate van intactheid van de bodemopbouw, is door Econsultancy in januari 2018 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Uit het bureauonderzoek volgde een lage verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum - Mesolithicum in het gehele plangebied, alsook een overwegend lage verwachting voor de periode Neolithicum - Nieuwe Tijd uitgezonderd het hoger gelegen noordoostelijke hoekje: hier gold een middelhoge verwachting voor laatstgenoemde periode. Uit de resultaten van het booronderzoek bleek echter dat in het gehele plangebied sprake is van ondiepe grondwaterstanden en ongunstige bodemcondities voor bewoning en agrarisch gebruik. Bovendien zijn er aanwijzingen aangetroffen voor grootschalige aftopping van het bodemprofiel tot in de C-horizont. Om die reden is er geen aanleiding tot archeologisch vervolgonderzoek. archeologische dubbelbestemming op te nemen in dit plan.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke 'Nota I-cultuur', staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plangebied heeft een lage attentiewaarde.
De gemeente Apeldoorn heeft in 2004 een overeenkomst gesloten met woningbouwcorporatie Ons Huis over de ontwikkeling van project 't Podium. Op basis van het stedenbouwkundige plan hebben zowel de gemeente als Ons Huis hun eigendommen ingebracht ten behoeve van de ontwikkeling. Ook zijn de gronden bouwrijp gemaakt op basis van de verkaveling uit het stedenbouwkundige plan. Ons Huis zou de woningbouw tot stand brengen. Voor een deel is dat succesvol gerealiseerd door Ons Huis. Door de crisis op de woningmarkt is de ontwikkeling getemporiseerd. Daarnaast heeft het rijk in 2015 bepaald dat corporaties in beginsel geen koopwoningen of huurwoningen in de vrije sector mogen ontwikkelen. De resterende ontwikkelvlekken zijn daarom verkocht door Ons Huis aan andere ontwikkelaars. In het contract uit 2004 is bepaalt dat Ons Huis de aanleg van de (toekomstige) openbare ruimte bekostigd. De gemeente ontwerpt de openbare ruimte. Met de verkoop van de ontwikkelvlekken aan Slokker en Reinbouw is de afspraak over de bekostiging van de openbare ruimte niet veranderd. Deze kosten blijven voor rekening van de corporatie. Wel is hiervoor een maximum budget afgesproken, wat taakstellend voor de ontwikkelingen is opgenomen.
De Gemeente heeft de exploitatie ontvangen waaruit blijkt dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Samenvatting Projectexploitatie: ( alle bedragen incl. Btw )
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 6.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.3 worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gronden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven in de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: twee-onder-een-kap en aaneengebouwd. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als aaneengebouwde woningen toegestaan.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Water
De woningbouwlocatie grenst direct aan een vijver welke de bestemming Water kent. Een deel van de uit te werken bestemming maakt deel uit van die vijver. Aan dat deel is dezelfde bestemming Water toegekend.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
Artikel 11 geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 6 februari 2018 is het woningbouwplan gepresenteerd aan de wijkbewoners. Tijdens deze inloopbijeenkomst is het plan toegelicht en besproken met de wijkbewoners. Wijkraad Zevenhuizen-Zuidbroek was aanwezig bij deze bijeenkomst.
Het plan is positief ontvangen. Wel zijn er opmerkingen gemaakt over eventuele overlast door heien gedurende de bouw. Daarnaast zijn er opmerkingen gemaakt door bewoners over de overlast door parkeren aan de Rigolettestraat. De Rigolettestraat valt buiten dit uitwerkingplan. Toch zal met de Passerel gesproken worden over aanpassing van de parkeeroplossing aldaar.