direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Libellestraat naast 5 Beekbergen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1096-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Libellestraat naast 5 Beekbergen, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º Wabo.

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Op 5 december 2023 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning met ruimte voor beroepsuitoefening en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis aan de Libellestraat naast 5 te Beekbergen, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 5030. De twee-onder-één-kapwoning zal worden gebruikt als reguliere woning. De aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen zullen worden gesaneerd om ruimte te maken voor de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 bouwplan twee-onder-één-kapwoning (eigen bewerking).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 bouwplan bijgebouw (eigen bewerking)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0003.png"

Afbeelding 1.3 Luchtfoto projectlocatie.

Op het perceel Libellestraat naast 5 te Beekbergen geldt het omgevingsplan 'Apeldoorn, bestemmingsplan Beekbergen en Lieren'. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Er is binnen de bestemming 'Bedrijf' ook een bouwvlak aanwezig. Binnen het bouwvlak is het bebouwingspercentage 100% en geldt een maximale goothoogte van 4 meter en maximale bouwhoogte 7 m. Deze bestemmingen laten de realisatie van het (bouw)plan niet toe. Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van het ter plaatse geldende planologisch regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0004.png"

Afbeelding 1.4 Uitsnede geldend omgevingsplan 'Apeldoorn, bestemmingsplan Beekbergen en Lieren'.

Hieronder zijn puntsgewijs de strijdigheden met het omgevingsplan opgenomen:

  • 1. Op grond van artikel 4.1 geldt dat gronden met de bestemming 'Bedrijf' enkel mogen worden gebruikt voor hetgeen onder a wordt genoemd. Voorliggend project voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning met ruimte voor beroep- en bedrijf. Het gaat hier om reguliere woningen en er wordt aangesloten op de regeling voor beroep- en bedrijf aan huis die passend is bij een reguliere woning. Regulier wonen staat niet benoemd onder artikel 4.1.a. Op grond hiervan is het bouwplan in strijd met de regels.
  • 2. Op grond van artikel 4.2 geldt dat gebouwen en overkappingen uitsluiten zijn toegestaan binnen een bouwvlak. Het project voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning buiten het bouwvlak. Op grond hiervan is het bouwplan in strijd met de regels.
  • 3. Op grond van artikel 4.2 geldt voor bijgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 5 meter hoogte. Het bouwplan voorziet achterop het perceel in de realisatie van een bijgebouw ten behoeve van het beroep- en/of bedrijf aan huis. De goothoogte bedraagt 3,55 meter en bouwhoogte van het te bouwen bijgebouw bedraagt 7 meter. Op grond hiervan is het bouwplan in strijd met de regels.

In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet hoe wordt voorzien in een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 5 december 2023. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet is de Wabo van toepassing is op deze aanvraag, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 3º Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het project om een twee-onder-één-kapwoning met daarbij ruimte voor beroepsuitoefening en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is een project waarvoor de gemeenteraad al een ruimtelijk kader heeft vastgesteld, nl. de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'. In de Omgevingsvisie is de ambitie neergelegd om te komen tot vitale dorpen. In paragraaf 2.4 wordt nader ingegaan hoe voorliggend project passend is binnen de Omgevingsie. Daarnaast ligt het project in de dorpen en valt onder de in bedoelde notitie genoemde categorie B II. Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0005.png"

Afbeelding 2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toets

In artikel 2.3 wordt de regionale woonagenda voor de Cleantech Regio toegelicht. Binnen de regio zijn afspraken gemaakt omtrent woningbouw en dit is vastgelegd in de Woonagenda Cleantech Regio 2018. Apeldoorn heeft de afspraken die zijn gemaakt in de regio voor haar grondgebied verder uitgewerkt in het Volkshuisvestingsbeleid 2023 - 2027. Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de provinciale Omgevingsverordening.

2.3 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda . Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Toets

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023 - 2027 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleidsstuk biedt een actueel kader voor het toetsen van woningbouwplannen in de gemeente Apeldoorn.

2.4 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0006.png" Afbeelding 2.2 Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Toets

Voorliggend project sluit aan bij de ambitie om te komen tot 'Vitale dorpen en buitengebied', waar ruimte is voor wonen en economische vernieuwing, waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw). Het realiseren van de twee-onder-één-kapwoningen met daarbij ruimte voor beroep- en bedrijf aan huis levert een bijdrage aan een gevarieerd woningbouwaanbod in de dorpen en versterkt de lokale economie, hiermee wordt de economische vitaliteit van het gehele dorp versterkt. Bovendien zorgt de bedrijvigheid voor reuring en kan het een bijdrage leveren aan de sociale cohesie binnen een dorp. Hiermee sluit voorliggend plan aan bij de gestelde ambities in de Omgevingsvisie.

2.5 Volkshuisvestingskader 2023 - 2027

In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld.  Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.

Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:

  • de grote behoefte aan goedkope en betaalbare woningen;
  • demografische ontwikkelingen: de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
  • het belang van verduurzaming en CO2 neutraal bouwen;
  • zorgen voor een ongedeelde stad door te werken aan veerkrachtige wijken en dorpen.

Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:

  • 1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad

o Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
o De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
o Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen

  • 2. Veerkrachtige wijken en dorpen

o Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen
o Ontmoeten stimuleren
o Referentienormen voor voorzieningen
o Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan

  • 3. Woningvoorraad verduurzamen

o Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
o Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
o De transitievisie warmte zet de lijn uit:

- Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030);

- Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst);

- Innoveren.

  • 4. Wonen met zorg of ondersteuning

o Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren
o Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn
o Ruimte voor particuliere initiatieven
o Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.

Toets

Voorliggend aanvraag voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning met daarbij ruimte voor beroep en bedrijf aan huis. Dit project sluit aan bij de ambitie om te komen tot veerkrachtige wijken en dorpen. De ruimte voor het beroep aan bedrijf aan huis ondersteunt de dorpseconomie van Beekbergen en draagt bij aan de vitaliteit van het dorp. Het zorgt voor reuring. Het project draagt bovendien bij aan een divers woonaanbod, omdat met voorliggend plan specifiek aanbod wordt gecreëerd voor personen die opzoek zijn naar een woning waarbij zij ook hun bedrijvigheid kunnen uitvoeren.

2.6 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Toets

Op grond van de beleidsregel Parkeren gelden onderstaande normen voor parkeren bij woningen. afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0007.png"

Tabel 2.1 Beleidsregel Parkeren

Voorliggend project voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning, gelegen in gebied dat op grond van de beleidsregel Parkeren valt in de categorie 'weinig stedelijk', bebouwde kom van Beekbergen. In de aanvraag geeft de initiatiefnemer aan dat wordt voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein. Er zullen per woning twee parkeerplaatsen worden aangelegd. Uit de gegevens bij de aanvraag blijkt daarnaast dat op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee wordt voldaan aan de beleidsregel Parkeren.

2.7 Water

2.7.1 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt omgevingsvergunning

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.7.2 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 5. Waardevolle leefomgeving
  • 6. Klimaatverandering
  • 7. Energietransitie
  • 8. Circulaire economie
  • 9. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.

2.7.3 Gemeentelijk beleid
2.7.3.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten omgevingsvergunning

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

2.8 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0008.png"

Afbeelding 2.3 Piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 UITVOERBAARHEID

3.1 Stedenbouw en welstand

Het voornemen om op het perceel Libellestraat naast 5 in Beekbergen een twee-onder-één-kapwoning met beroepsuitoefening en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis te realiseren is stedenbouwkundig aanvaardbaar. De te realiseren twee-onder-één-kapwoning sluit aan bij het heersende straat- en bebouwingsbeeld. In de Libellestraat zijn zowel, vrijstaande, twee-aaneengebouwde als rijwoningen aanwezig. Voorliggende aanvraag voorziet in een twee-aaneengebouwde woning. Daarnaast wordt de voorgevelrooilijn van de reeds aanwezige woningen in de Libellestraat (nummers 1, 3 en 5) gevolgd. Voorts sluit de woning met de goothoogte aan bij de reeds aanwezige woningen in de Libellestraat. De toegestane goothoogte voor woningen ter plaatse bedraagt 6 meter. De te realiseren woning heeft een goothoogte van 5,44 meter. De bouwhoogte is beperkt hoger dan de woningen rondom de projectlocatie. De hoogte van de te bouwen woningen bedraagt namelijk 10 meter, terwijl de toegestane bouwhoogte ten aanzien van de omliggende woningen 9 meter bedraagt. De ruimtelijke en visuele impact van deze hogere bouwhoogte is echter beperkt door de afstand tussen de bebouwing, met naastgelegen percelen, en de afstand van de woningen tot de weg. De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt aan weerszijden 2,86 meter. Hiermee wordt voldaan aan de standaardafstand tot perceelsgrenzen voor woningen, zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege. Bovendien bedraagt de afstand tussen de te bouwen twee-onder-één kapwoning en de woning op Libellestraat 5 ca. 6,25 meter. Hierdoor blijft voldoende lucht en openheid behouden tussen de bebouwing, passend in het beeld, waarmee een aanvaardbare situatie wordt gecreëerd. Het bouwplan is getoetst aan de welstandscriteria, zoals opgenomen in de welstandsnota en er is geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

De bijgebouwen zijn aan de achterzijde van het projectgebied gelegen. De bijgebouwen bieden ruimte voor opslag bij de Woonfunctie, beroepsuitoefening en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Er wordt aangesloten bij de standaardregeling voor dit type activteiten die zijn toegestaan bij de functie Wonen, zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege. De uitstraling van de gebouwen is passend in een dorpse omgeving. De mansarde kap verzacht de overgang van de relatief hoge bijgebouwen naar de aangrenzende percelen met daarop een aantal bijgebouwen. De bijgebouwen zijn ook getoetst aan de welstands en er is geconcludeerd dat deze voldoen aan de redelijke eisen van welstand.

Conclusie

Het voornemen is stedenbouwkundig aanvaardbaar en voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat sprake is van goede ruimtelijke ordening.

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.2.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 18 november 2024 met projectnummer 2024-0542-1, opgesteld door Vlam Bodem Advies BV en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Uit de resultaten kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen:

In opdracht van de initiatiefnemer is door Vlam Bodem Advies B.V. een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Libellestraat naast 5 te Beekbergen. Aanleiding voor het onderzoek vormt de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwbouw/ een bestemmingswijziging. Doel van het onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese verdachte locatie op het voorkomen van een bodemverontreiniging met zware metalen in gehalten boven de interventiewaarden formeel te worden aangenomen.

Op de locatie zijn ter plaatse van boring 14 (0,1 – 0,6 m – mv) en boring 20 (0,5 – 1,0 m – mv) sterk verhoogde gehalten aan nikkel en zink aangetoond. De verontreiniging aan nikkel en zink is niet te relateren aan bijmenging in de bodem. Het betreft een verontreiniging in de grond. Er is geen sprake van een verhardingslaag.

De verontreiniging is horizontaal voldoende afgeperkt middels de boringen 21 t/m 24. Formeel is de verontreiniging in verticale richting niet afgeperkt. Gezien de bepekte omvang van de sterke verontreiniging (maximaal 20 m²) en een verwachte laagdikte van 0,5 m is totaal circa 10 m³ grond sterk verontreinigd.

In de overige separaat geanalyseerde grondmonsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond.

In de geanalyseerde mengmonsters van de onverdachte boven- en ondergrond is maximaal een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetoond. Er zijn geen verhoogde gehalten aan arseen aangetoond.

Indien getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de bovengrond (uitgezonderd grondmonster 14-1) indicatief aan kwaliteitsklasse landbouw/ natuur en wonen. De ondergrond voldoet indicatief (uitgezonderd grondmonster 20-2) aan kwaliteitsklasse landbouw/ natuur. Conform de CROW400 zijn bij eventuele graafwerkzaamheden op dit terreindeel geen aanvullende veiligheidsmaatregelen van toepassing.

Onderzoek naar PFAS in de bodem is niet meegenomen in dit onderzoek. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt wordt geadviseerd om aanvullend een partijkeuring inclusief PFAS uit te voeren.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen nieuwbouw/bestemmingswijziging. de bodem op de locatie bevat in de bovengrond plaatselijk puin en kolengruis;

3.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Ten behoeve van de voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning heeft een bureauonderzoek / quickscan plaatsgevonden. Er heeft geen veldonderzoek plaatsgevonden.

Hieronder zijn de uitgangspunten van de quickscan milieuzonering, de resultaten en de conclusie ten aanzien van dit aspect opgenomen.

Uitgangspunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0009.png"

Inwaartse zonering

Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rondom de projectlocatie) liggen de volgende bedrijven en instellingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0010.png"

De projectlocatie ligt buiten de milieuzones van bovenstaande bedrijven. Hierdoor vormt de omliggende bedrijvigheid geen belemmering voor het gewenste project.

Uitwaartse zonering

De voorliggende aanvraag voorziet in de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning met daarbij ruimte voor beroep- en bedrijf aan huis. Normaal gesproken geldt dat wanneer een woning is gelegen binnen de bestemming 'Wonen' bij recht het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van 'beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis' is toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de 'Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis' zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bij voorliggende aanvraag wordt bij deze lijst aansluiting gezocht. Dit betekent dat enkel de onderstaande activiteiten zijn toegestaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0011.png"

De bovenstaande activiteiten zijn passend binnen een woonomgeving en hebben geen impact op het woon- en leefklimaat van de omliggende gevoelige bestemmingen, in dit geval de omliggende woningen. Uitwaartse zonering vormt daardoor geen belemmering bij voorliggend project.

3.2.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het projectgebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, nl. de Arnhemseweg. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige functies nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van zo'n omgevingsvergunning moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 26 maart 2024 met kenmerk 2024-3007-0-b4530/2791, opgesteld door Sain Milieuadvies en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, is de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai berekend. In de rapportage wordt aangegeven welke wegen zijn meegenomen in de berekening.

In bovenstaande tabel is de hoogste berekende gecumuleerde geluidsbelasting weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting op beide nieuwe woningen minder is dan 48 dB. Zodoende zal de geluidbelasting per weg voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (zoals die geldt voor gezoneerde wegen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0012.png"

Conclusie

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig.

3.2.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

3.2.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Met het initiatief worden (2) nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd. Het projectgebied ligt niet in of in de nabijheid van relevante risicobronnen. De bestrijdbaarheid van een calamiteit (bereikbaarheid van de hulpdiensten en aanwezige bluswatervoorzieningen) en de zelfredzaamheid van bewoners in het kader van externe veiligheid dient te worden beschouwd. De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is gevraagd om te adviseren over deze twee elementen. Hieronder is het advies opgenomen van de VNOG.

Veilige fysieke leefomgeving 

  • a. Bereikbaarheid, opstelplaats en bluswatervoorzieningen

De ontwikkeling heeft invloed op de bereikbaarheid en omgeving van het plangebied. In geval van een calamiteit moeten hulpdiensten de locatie kunnen bereiken en zich opstellen. Volgens de plankaart bij het initiatief blijkt dat de locatie goed bereikbaar is. Uit onze operationele informatie blijkt ook dat de bluswatervoorzieningen in de omgeving in overeenstemming zijn met de toekomstige plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0013.png"

  • b. Energietransitie

De energietransitie betekent een toenemende mate van het gebruik van nieuwe vormen van energie, zoals windturbines en zonneparken. Samen met energieopslag in batterijen en gebruik en opslag van waterstof en LNG behoren deze aspecten vanwege hun risico’s ook tot omgevingsveiligheid. Dat is dan ook de reden dat ik het hier ter sprake breng. Ten aanzien van zonnepanelen wil ik nog de aanvulling doen dat het van belang is aan brandveiligheid te denken bij het plaatsen van zonnepanelen. Er zijn mogelijkheden om regels in het omgevingsplan op te nemen voor wat betreft vergunningsplicht van energietransitieontwikkelingen.

 

  • c. Brandveiligheid

De realisatie van het plan moet het gebruik als woonfunctie mogelijk maken. De (concept-) bouwtekeningen van het initiatief zitten bij de aangeleverde gegevens. Op voorhand wordt alvast meegeven aandacht te hebben voor de brandveiligheid.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.2.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Onderzoeksresultaten

De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 3.2 en 3.4 kan worden uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de Libellestraat in Beekbergen bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.3 Waterhuishouding

3.3.1 Algemeen

Het projectgebied aan de Libellestraat naast 5 te Beekbergen ligt in bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied is circa 0,08 hectare groot. Het projectgebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.

3.3.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied rond de NAP+ 26,0 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en om de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Door dat het regenwater binnen het plangebied ter plekke wordt vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daardoor ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

3.3.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0014.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1096-vas1_0015.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater ter plekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

3.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het projectgebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

3.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het projectgebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

3.4 Natuurwaarden

3.4.1 Wettelijk kader en beleid
3.4.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

3.4.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 Wabo relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van artikel 2.7 Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat gelet op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verstoren of een significante verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aaangewezen. Op grond van artikel 2.8 Wnb maakt de aanvrager van de vergunning een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Gedeputeerde staten verlenen de vergunning voor het project uitsluitend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan de vergunning uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het project is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het project nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het project.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

3.4.2 Onderzoeksresultaten

In het kader van de aangevraagde omgevingsvergunning voor de realisatie van een twee-onder-één-kapwoning is door Ecofect een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Deze rapportage met documentnummer QS51341.1 d.d. 24 november 2023 is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. Ecofect heeft daarnaast een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening (incl. toelichting op de berekening) d.d. 4 december 2024, met documentnummer SO52983 is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij. In de rapportages wordt ingegaan op de aspecten 'gebiedsbescherming', 'soortenbescherming' en 'houtopstanden' op basis van de Wet natuurbescherming. Voor de volledige resultaten wordt naar de bijlage verwezen. Hieronder zijn verkort de uitkomsten naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken opgenomen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van Natura 2000-gebieden wordt geen verstoring verwacht. Een voortoets Natura 2000 wordt niet noodzakelijk geacht. Ten aanzien van stikstof wordt er in de aanleg- dan wel nieuwe gebruiksfase mogelijk depositie verwacht. Een Aerius (stikstof) berekening wordt noodzakelijk geacht. De berekening is uitgevoerd en hieronder is de conclusie opgenomen.

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden samenvattend het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van het onderdeel 'Stikstof':

  • De aanlegfase veroorzaakt een depositie van 0.00 mol/ha/j.
  • De gewenste nieuwe gebruiksfase veroorzaakt geen depositie.

Advies/Conclusie

Er is met de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase geen sprake van een significante verslechtering, maar juist een structurele verbetering. Een vergunning Wet natuurbescherming of een Voortoets stikstof is niet noodzakelijk voor deze fasen.

Natuur Netwerk Nederland

De planlocatie is gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) of de groene ontwikkelingszone hiervan. Een verdere toetsing wordt niet noodzakelijk geacht.

Soortbescherming

Flora

Geen overtreding Wet natuurbescherming.

Vogels

Mogelijk overtreding Wet natuurbescherming. Nader onderzoek huismus is noodzakelijk. Er heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de huismus. Dit onderzoek d.d. 11 december 2023 met projectnummer NOH51436 is als bijlage 5 opgenomen bij de Bijlagen bij de ruimtelijke.

Uit het nader onderzoek huismus is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet wordt overtreden.

Samenvatting

  • Huismus is niet aanwezig
  • Plangebied is functioneel niet gebruik
  • Geen schadelijke effecten functionaliteit leefgebied
  • Geen effect gunstige staat van instandhouding
  • Maatregelen niet noodzakelijk

Advies/Conclusie

Gelet op de uitkomsten van het nader onderzoek huismus is geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er is geen sprake van een overtreding Wet natuurbescherming.

Vleermuizen

Geen overtreding Wet natuurbescherming.

Zoogdieren

Geen overtreding Wet natuurbescherming.

Overige soorten

Geen overtreding Wet natuurbescherming.

Houtopstanden 

Geen overtreding Wet natuurbescherming.

Eindconclusie

Het project is niet in strijd met de Wet natuurbescherming.

3.5 Archeologie

3.5.1 Beleid
3.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

3.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.

Archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3.5.2 Onderzoeksresultaten

De Steekproef heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verricht ten aanzien van het projectgebied aan de Libellestraat naast 5 te Beekbergen. Dit onderzoek met kenmerk 2019-06/08 is opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de. Hieronder zijn de conclusie en het advies naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Conclusie

Op 18 juni 2019 is voor een plangebied aan de Libellestraat (naast huisnummer 5) te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, provincie Gelderland, een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase, uitgevoerd. De aanleiding voor dit archeologisch onderzoek is de bouw van een nieuwe woning. De exacte diepte van de hiermee gepaarde bodemingrepen is nog onbekend, maar er wordt uitgegaan van een verstoringsdiepte van maximaal 1 meter beneden maaiveld voor de aanleg van funderingen. In totaal zijn er tijdens het onderzoek zes boringen geplaatst, waarbij de focus is gelegd op de zone waar de bodemverstorende werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden. Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch bureauonderzoek en archeologisch verwachtingsmodel opgesteld voor plangebied. Hieruit blijkt dat het gebied op een es ligt. In de nabije omgeving zijn vondsten gedaan vanaf het neolithicum tot en met de nieuwe tijd. Met het bureauonderzoek is vastgesteld dat de omgeving van het plangebied in het verleden intensief in gebruik moet zijn geweest. Niet alleen de sporen van activiteiten uit de late middeleeuwen waarmee de esdorpen zijn ontstaan, wijzen hierop. De hogere zand- en stuwwalgronden zijn al veel eerder belangrijke plekken in het landschap geweest. Aanwijzingen uit de omgeving van het plangebied zijn hiervoor de vindplaatsen uit het midden neolithicum, waarbij onder andere een vlakhamerbijl is gevonden. Daarnaast zijn ten zuidwesten van het gebied sporen gevonden van een urnenveld uit de late bronstijd – ijzertijd. Op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een hoge tot middelhoge verwachtingswaarde voor vindplaatsen vanaf de steentijd.

Bodem

In totaal zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende en karterende fase) zes boringen verricht. Met zes boringen is in dit plangebied een gemiddelde boordichtheid van 100 boringen per hectare gehaald. In overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek bestaat de opbouw van het plangebied grotendeels van boven naar beneden uit bouwvoor / intact esdek op dekzandafzettingen met (restanten van) een BC-horizont.

Archeologie

Het op alle boorpunten naboren met een megaboor en het zeven van het hiermee opgeboorde zand, heeft geen vondsten opgeleverd. Echter is hier niet mee vast te stellen dat archeologische waarden in het plangebied ontbreken. De kans dat sporen worden aangetroffen met boringen is zeer klein, omdat deze vaak slecht waarneembaar zijn in de boorkernen. Indien in een plangebied een intact esdek wordt aangetroffen, bestaat er juist een kans op het aantreffen van archeologische grondsporen omdat de bodem hieronder over het algemeen vaak nog intact blijkt te zijn. Grondsporen die ouder zijn dan het ontstaan van het eerddek zullen vooral voorkomen op dekzandtoppen/dekzandruggen, onder het espakket, die voldoende ontwaterd waren om de vorming van podzolbodems mogelijk te maken. Dit niveau ligt in het plangebied op circa zestig tot zeventig centimeter beneden maaiveld. Grondsporen daterend uit de periode van het ontstaan van het eerddek (en later) worden doorgaans verwacht in en onder het eerddek. Een eventueel vondstniveau zal, ongeacht de ouderdom van het vondstmateriaal, mogelijk (deels) zijn opgenomen in het eerddek.

Selectie-advies door drs. C.R.C. Schamp (senior KNA-archeoloog/prospector)

Het booronderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied. Echter met dit onderzoek kan niet worden uitgesloten dat er archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied. In het gebied is een intact esdek aangetroffen en in vier boringen een BC-horizont in de top van het dekzand. Hiermee is aangetoond dat de bodem grotendeels nog intact is. Onder het afdekkende esdekpakket kan nog een archeologisch sporenniveau aanwezig zijn. Grondsporen die ouder zijn dan het ontstaan van het eerddek zullen vooral voorkomen op dekzandtoppen / dekzandruggen, onder het espakket, die voldoende ontwaterd waren om de vorming van podzolbodems mogelijk te maken. Dit niveau ligt in het plangebied op circa zestig tot zeventig centimeter beneden maaiveld. Grondsporen daterend uit de periode van het ontstaan van het eerddek (en later) worden doorgaans verwacht in en onder het eerddek. Een eventueel vondstniveau zal, ongeacht de ouderdom van het vondstmateriaal, mogelijk (deels) zijn opgenomen in het eerddek. Hoewel tijdens het onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied, is met dit onderzoek niet vast te stellen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Gezien de aanwezigheid van het esdek en een redelijk gave bodem, achten wij de kans op intacte archeologische waarden zoals grondsporen in het gebied hoog en adviseren daarom een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven. Daarbij wordt geadviseerd om voorafgaand aan het uitgraven van de bouwput één proefsleuf van 4 meter bij 20 meter aan te leggen ter hoogte van de toekomstige bouwput (Figuur 17 uit het onderzoek). Hiermee zal circa 13 % van het totale oppervlak van het onderzoeksgebied (0,06 hectare) worden onderzocht d.m.v. proefsleuven (80 m² van de 600 m²). Indien bij dit proefsleuvenonderzoek archeologische (bewonings-)sporen worden aangetroffen, dient de vindplaats te worden gewaardeerd. Blijkt uit die waardering dat een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied aanwezig is, dan dient het onderzoek te worden uitgebreid, in overleg met het bevoegd gezag, naar een definitief onderzoek (opgraving) voor de gehele bouwput. De werkwijze voor een proefsleuvenonderzoek en een eventuele opgraving dient door een senior-KNA-archeoloog in een archeologisch Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. Dit PvE moet vooraf door de bevoegde overheid (gemeente Apeldoorn) zijn goedgekeurd.

Op 11 december 2024 is een Programma van eisen (met kenmerk AA240113.R01v1.0.PvE177) voor proefsleuvenonderzoek opgeleverd. Dit PvE is als bijlage 7 bij de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is door middel van proefsleuven het aanvullen entoetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals hierboven geformuleerd. Het onderzoek is er op gericht om vast te stellen of zich binnen de begrenzing van het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten bevinden. Het resultaat van het onderzoek is een en waardering van de archeologische informatie en een selectieadvies. Het programma van Eisen is op 16 december 2024 door het adviseur Archeologie van de gemeente Apeldoorn geaccordeerd. Het onderdeel Archeologie is hiermee voldoende meegewogen en afgehecht in de voorliggende aanvraag.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Wettelijk kader en beleid
3.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

3.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.>

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024 'Apeldoorns Karakter!' hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
3.6.2 Onderzoeksresultaten
3.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

Het projectgebied aan de Libellestraat naast 5 te Beekbergen ligt in het gebied dat op basis van Cultuurhistorische beleidskaart een hoge attentiewaarde heeft.

Bureauonderzoek

Beekbergen bestond lange tijd uit twee bebouwingsconcentraties: één bij de kerk en één langs het beekdal van de Oude Beek. De eerste bebouwing bij de kerk stond aan de huidige Dorpstraat. Daarna ontstond geleidelijk een radiale structuur met verspreide bebouwing langs de kerkwegen. Deze liepen vanuit de omliggende buurschappen naar Beekbergen, zoals de Kerkweg, de Voorste Kerkweg en de Achterste Kerkweg. Aan de Dorpstraat, die deel uitmaakte van de hoofdverbindingsweg tussen Engeland en Lieren, ontstond bij de kerk een dorpskern met onder andere een smederij, een herberg en een schooltje. Een andere belangrijke route in de structuur van Beekbergen was de Arnhemseweg, een eeuwenoude route van Apeldoorn naar Arnhem. In het gedeelte van de Arnhemseweg tussen de Dorpstraat en de Oude Beek stond verspreide bebouwing, waaronder de voormalige boerderij annex bierbrouwerij en latere herberg De Smittenberg. Dit was een oude pleisterplaats voor reizigers en kooplieden op deze belangrijke handelsroute. Iets ten noordwesten van de dorpskern lag de brink: een trechtervormige uitloper van het heidegebied waar de schapen ’s avonds bijeen werden gedreven. Rond de brink stonden enkele boerderijen. Aan de Oude Beek stond al in de middeleeuwen een watermolen. Later werd de Oude Beek de drijvende kracht voor de papiermolens, van waaruit de papierindustrie zou ontstaan. Aan de zuidzijde van de beek ontwikkelde zich een langgerekt lint van boerderijen aan de Tullekensmolenweg. Deze stonden gunstig op de overgang van de lager gelegen weidegebieden van het beekdal en de hoger gelegen akkers van de enk. Zowel de Oude Beek als de Tullekensmolenweg lopen oostwaarts door in de nederzettingsstructuur van Lieren en Oosterhuizen.

Tot omstreeks de jaren zestig van de twintigste eeuw groeide Beekbergen slechts in beperkte mate. Uitbreiding vond plaats door verdichting langs de bestaande wegen. Eerst rond de brink en niet veel later ook in de Dorpstraat, die uitgroeide tot een langgerekte hoofdstraat waar de lokale middenstand zich vestigde. Ook langs de Arnhemseweg ontstond een vrijwel aaneengesloten lint van bebouwing met talrijke middenstanders. Het gebied tussen de Tullekensmolenweg en de Dorpstraat was nog open, evenals de enk ten zuiden van de Dorpstraat. In de jaren zestig groeide Beekbergen als satelliet van Apeldoorn op planmatige wijze uit tot een relatief groot dorp. Het gebied ten noorden van de Dorpstraat werd complexmatig ontwikkeld en bebouwd met onder meer twee-onder-één-kap en rijtjeswoningen in halfopen blokverkaveling en stempelverkaveling. Aan het einde van de jaren tachtig breidde Beekbergen uit op de enk ten zuiden van de Dorpstraat. Bij deze uitbreiding werd ingespeeld op het bestaande wegenpatroon en de karakteristieke hoogteverschillen. Door de aanleg van nieuwe woongebieden heeft Beekbergen in de tweede helft van de twintigste eeuw een compacte kern gekregen. De wegenstructuur verdichtte weliswaar, maar de historische lijnen bleven gehandhaafd evenals de centrale ligging van de kerk. Ook heeft de Dorpstraat haar betekenis als hoofdstraat behouden.

Het projectgebied ligt aan de Libellestraat, in het hart van Beekbergen. Nabij de Dorpstraat, de Kerkweg en de Arnhemseweg. Wat in de nabijheid over is van het historische dorpshart zijn de kerk, pastorie met bijbehorende tuin en de vrijstaande dorpswoningen met voortuinen. Dit gebied heeft een sterk dorps karakter en het gebied heeft cultuurhistorische waarde, en dient te worden behouden en indien mogelijk versterkt. De voorgenomen ontwikkeling heeft een beperkte impact op het bebouwingsbeeld van de Libellestraat. De nieuwbouw sluit aan bij het heersende straat- en bebouwingsbeeld. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling passend vanuit cultuurhistorisch oogpunt.

3.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De leges voor de procedure (bouwen en strijdig gebruik) worden verhaald op basis van de Legesverordening. In dit kader wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Hiermee zijn de kosten voor de procedure voldoende verzekerd.