Plan: | Laan van de Stier naast 60 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1094-vas1 |
behorende bij omgevingsvergunning Laan van de Stier naast 60
Gemeente Apeldoorn wil de bestemming van een gedeelte van het plangebied Zuidbroek herzien. De aanleiding daarvoor betreft het voornemen van Koninklijke Talens BV (verder aangeduid als Talens) om de bestaande productielocatie aan de Sophialaan 46 in Apeldoorn te verplaatsen naar bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2. De huidige productielocatie kan dan worden gebruikt voor stedelijke herontwikkeling. De door Talens beoogde kavel, ten oosten van de Laan van het Omniversum, is fysiek geschikt als nieuwe productielocatie. Het bedrijf valt echter in een hogere milieucategorie dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. De nieuwe productielocatie is qua milieuzonering echter wel inpasbaar te maken.
Verder heeft gemeente Apeldoorn besloten de bestemming van de daarnaast gelegen kavel, ten westen van de Laan van het Omniversum en bekend onder de naam Kameleonlocatie, te herzien met het oog op de vestiging van andere bedrijvigheid. Daarbij vervallen op deze locatie de nu nog toegelaten gemengde doeleinden, waaronder wonen, detailhandel, horeca en maatschappelijke doeleinden. Bovendien kan, door het vervallen van (met name) de woonfunctie, Talens op de naastgelegen kavel planologisch worden ingepast.
In het vervolg van dit plan wordt de nieuwe productielocatie van Talens aangeduid als 'kavel oost'. De Kameleon-locatie wordt in het vervolg van dit plan als 'kavel west' aangeduid. De naam 'Kameleon' doet, na inwerkingtreding van dit plan, logischerwijs geen recht meer aan de nieuwe bestemming.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt ten zuiden van de Oost-Veluweweg en bestaat hoofdzakelijk uit twee bedrijfskavels. De kavels zijn van elkaar gescheiden door de Laan van het Omniversum. Daarnaast wordt een klein gedeelte van de bestemming Water in dit plan meegenomen om milieuzoneringstechnische redenen. Deze locatie wordt in dit plan als 'piramide-locatie' aangeduid (die refereert aan de destijds beoogde bebouwingsvorm).
De plangrens is in figuur 1 met een rode lijn globaal ingetekend.
Figuur 1: globaal ingetekende plangrens.
Kavel oost
Ter plaatse van kavel oost geldt (als basis) het uitwerkingsplan Bestemmingsplan Zuidbroek, 3e uitwerking bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2 - zone Oost-Veluweweg. Dat plan is een planologische uitwerking van de bestemming Bedrijfsdoeleinden - uit te werken van Bestemmingsplan Zuidbroek en maakt in juridische zin onderdeel uit van laatstgenoemd plan. Het volledige ruimtelijke kader ter plaatse van kavel oost bestaat uit de volgende plannen:
Figuur 2 toont een uitsnede van de plankaart van de 3e uitwerking. Kavel oost is hierop met een gele lijn globaal ingetekend.
Figuur 2: uitsnede plankaart Zuidbroek 3e uitwerking
Kavel west
Ter plaatse van kavel west geldt (als basis) de bestemming Gemengde Doeleinden-uit te werken uit Bestemmingsplan Zuidbroek, zoals vastgesteld op 27 april 2006. Figuur 3 toont een uitsnede van de plankaart van dat plan.
Figuur 3: uitsnede Bestemmingsplan Zuidbroek (2006)
Na 2006 is het bestemmingsplan Zuidbroek ter plaatse van kavel west enkele malen gewijzigd of herzien, waardoor ter plaatse van kavel west nu de volgende plannen gelden:
Piramide-locatie
Ter plaatse van de piramide-locatie geldt de bestemming Water uit Bestemmingsplan Zuidbroek, zoals vastgesteld op 27 april 2006. De piramide-locatie is op de plankaart aangeduid als 'individueel gebouw 1' (gele vierkant met cijfer 1). Binnen dit gebouw, dat tot op heden niet is gebouwd, zijn onder andere woningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Figuur 4 toont een uitsnede van de plankaart van het geldende plan.
Figuur 4: uitsnede Bestemmingsplan Zuidbroek (2006)
De toelichting beschrijft de beoogde ontwikkeling die met dit plan planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt er eveneens inzicht gegeven in de achtergronden en overwegingen die aan de vaststelling van het plan mede ten grondslag liggen. De toelichting gaat daarnaast in op (de werking van) de juridische regeling en op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel in financieel-economische zin als op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het planologisch beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Apeldoorn beschreven. Daarbij wordt steeds aangegeven in hoeverre (het voornemen van) de planherziening met het vermelde beleid in overeenstemming is.
In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied beschreven, terwijl de beoogde ruimtelijk-functionele situatie in hoofdstuk 4 aan de orde komt. De uitvoerbaarheid van het plan, bezien van uit de diverse milieuaspecten, de bescherming van bijzondere waarden en de verkeerssituatie, alsmede de financieel-economische uitvoerbaarheid, zijn in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 biedt een toelichting op het juridisch bindende deel van het plan, bestaande uit de regels en de plankaart. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk ook de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet. Daarmee geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
3. sterke en gezonde steden en regio's;
4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de nieuwvestiging van Talens en andere bedrijvigheid op het bedrijventerrein Apeldoorn Noord. Deze ontwikkeling past binnen de nationale belangen in de NOVI en sluit aan bij prioriteit 2.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Figuur 5: beleidsschema Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Ambitie economisch vestigingsklimaat
De belangrijkste ambitie die voor dit bestemmingsplan relevant is betreft het streven naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
Planspecifiek en conclusie
Met dit plan wordt een bestaande fabriek in de stad vervangen door een modern, duurzaam en gasloos bedrijfspand. De oude locatie in de stad komt vrij voor duurzame nieuwbouw van woningen. Qua logistiek wordt de locatie optimaal benut door twee verkeersintensieve bedrijven te laten vestigen nabij de A50, die goed bereikbaar zijn via de Oost Veluweweg.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek en conclusie
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland zijn voor dit plan niet van toepassing omdat het plan een herziening betreft van de bestemming voor twee bedrijfskavels. Deze kavels waren geheel (dan wel gedeeltelijk) eerder al aangewezen en (mede) bestemd als werklocatie.
De Omgevingsvisie Apeldoorn geeft de visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente weer voor de langere termijn. Met vier samenhangende opgaven wil Apeldoorn de toekomst tegemoet gaan en nóg aantrekkelijker worden.
Allereerst is het uitgangspunt om uit te gaan van het principe 'stadmaken' en 'vitale dorpen en buitengebied' te realiseren. Door nieuwe woon- en werkmilieus toe te voegen voor het Apeldoorn van 2040. Hiervoor wordt de bestaande stad vooral langs het kanaal en rond het centrum benut.
Het doel is om meer duurzame energie opwekken. In de stad zelf, maar ook gebundeld en goed ingepast in het landschap er omheen. Elektrisch vervoer en maken overstapplekken wordt gestimuleerd van de auto naar openbaar vervoer en fiets. De dorpen worden we vitaal gehouden door wonen, lokale bedrijven en voorzieningen handig te combineren.
Groei van de stad biedt tegelijk kansen om het fysieke fundament én het sociale fundament te versterken. Met fysiek wordt bedoeld de bodem, waarop de stad is gegroeid; het natuurlijk systeem van water en groen én het erfgoed. Daarom wordt er gewerkt aan de Groene Mal - groene vingers en waterlopen - die stad en buitengebied verbindt. Het sociaal fundament wordt ondersteund door te bouwen aan een inclusieve stad. Er is sprake van een hechte gemeenschap; niet alleen in de dorpen en buurtschappen, maar ook in de stad. Het streven is om dat zo te houden. Dit sociale karakter komt verder tot bloei in wijken en dorpen met een gezonde, groene buitenruimte.
De grote hoofdopgaven wordt gerealiseerd in een zestal gebieden: de binnenstad, de spoorzone rond het centraal station, de kanaalzone, stadsrand-zuid langs de A1, stadsrand-noord langs de Oost-Veluweweg en het kanaal en Uddel. Nieuw programma gaat samen op met versterken van de groene kwaliteiten en wordt sociale samenhang ondersteund. Zo wordt er logisch voortgebouwd op de bestaande stad; op de infrastructuur, het groen en de voorzieningen.
Planspecifiek en conclusie
Dit initiatief voorziet in de nieuwvestiging van Talens en andere bedrijvigheid op bedrijventerrein Apeldoorn Noord langs de Oost Veluweweg. Het bedrijventerrein Apeldoorn Noord is er voornamelijk op gericht om Apeldoorn aantrekkelijk te houden voor het vestigen van bedrijven. Deze locatie specifiek is erop gericht Apeldoornse bedrijven aan Apeldoorn gebonden te houden. Tevens voorziet dit plan in het verplaatsen van Talens vanuit het centrumgebied (met alle beperkingen) naar het bedrijventerrein Apeldoorn Noord, waar het bedrijf voldoende ruimte krijgt om door te groeien. Hiermee wordt bijgedragen aan de ambitie "Stadmaken".
De hoofddoelstelling van het economisch beleid in Apeldoorn is om bedrijven en bedrijvigheid versterken door de kiemkracht van Apeldoorn te verzilveren. De ligging van Apeldoorn tussen de economische kerngebieden de Randstad en Duitsland biedt kansen voor ondernemers. Teneinde die kansen te verzilveren, in het licht van verschillende trends en ontwikkelingen, werkt de gemeente aan drie opgaven:
Om een extra stimulans te geven aan de Apeldoornse kiemkracht is deze als aparte pijler benoemd. Insteek is echter dat er binnen de opgaven wordt gewerkt aan de inhoudelijke thema's uit de profilering. Denk hierbij aan veiligheidsopleidingen faciliteren binnen de opgave talent aantrekken.
Strategie Werklocaties Apeldoorn 2019
De "Strategie werklocaties Apeldoorn 2019" geeft invulling aan de eerste pijler binnen het programma "de Ondernemende Stad". Er zijn nieuwe werklocaties nodig, maar ook andersoortige die meegaan met de behoefte van de gebruiker en de duurzaamheidsopgave waar we met zijn allen voorstaan. Met de Strategie Werklocaties Apeldoorn 2019 wordt ingespeeld op de actualiteit en wordt de ruimtelijke-economische structuur versterkt met het oog op de toekomst. Een stap voorwaarts voor een gezond vestigingsklimaat voor bedrijven en inwoners.
Er zijn drie prioriteiten benoemd:
Dit bestemmingsplan sluit het beste aan bij de prioriteit: het creëren van toekomstbestendige werklocaties. Beide kavels zijn immers al eerder bestemd voor (onder andere) bedrijven. Dit bestemmingsplan faciliteert echter de verplaatsing respectievelijk uitbreiding van twee voor Apeldoorn belangrijke bedrijven. Aldus werken deze bedrijven aan hun toekomstbestendigheid en blijven ze voor de stad behouden.
Regionaal Programma Werklocaties (2020)
De meest actuele afspraken die binnen de Cleantech Regio zijn gemaakt en waarmee Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben ingestemd staan in de 'Actualisatie RPW Cleantech Regio: Toekomstbestendige afspraken voor economie: 2019-2030 (actualisatie)'. In dit RPW worden naast kwantitatieve afspraken ook kwalitatieve afspraken gemaakt. In een eerder RPW, Regionaal Programma Werklocaties Cleantech Regio 2019-2030, zijn de kwantitatieve afspraken gemaakt.
In de actualisatie van het RPW zijn diverse afspraken gemaakt. Voor het voorliggende bestemmingsplan is afspraak 5.3 relevant 'Kwalitatieve kaders voor te ontwikkelen bedrijventerreinen'. In lijn met de afspraken voor bestaande terreinen worden nieuwe bedrijventerreinen alleen ontwikkeld om in de ruimtebehoefte van bedrijven te voorzien. Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt een drietal kwalitatieve kaders gehanteerd op basis van regionale afspraken.
Voor dit plan is daaruit vooral kader 1 belangrijk, namelijk: slim, intensief en duurzaam gebruik maken van bestaande terreinen. De hiervoor bedoelde afspraken zijn uitgewerkt in de nota Duurzame Principes (2021).
Duurzame Principes (2021)
De 'Duurzame principes' zijn leidende principes voor het ontwikkelen van toekomstbestendige bedrijventerreinen'. Met dit regionaal uitgifteprotocol worden regionale (proces)afspraken gemaakt met als doel het ontwikkelen van nieuwe, toekomstbestendige bedrijventerreinen. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen is dé kans om concreet in te spelen op het behalen van duurzaamheidsambities. Het gaat dus feitelijk om de filosofie en principes die regionaal leidend zijn bij nieuwe gebiedsontwikkeling.
Om die reden is voor de term 'Duurzame principes' gekozen. Het gaat namelijk om een uitgiftestrategie die past binnen de regionale visie en leidende principes van de regio. Daarin staat een duurzame toekomst voorop. De Duurzame principes geven duurzaam richting aan de ontwikkeling van nieuwe lokale of regionale bedrijventerreinen. Voor nieuwe ontwikkelingen waar de gemeente grondeigenaar is of de gronduitgifte coördineert hanteren we een publieke gronduitgiftestrategie. Het nemen van duurzaamheidsmaatregelen is daarin een kernelement.
In het kader van de 'Duurzame principes' zijn er zes leidende principes afgesproken voor het ontwikkelen van toekomstbestendige bedrijventerreinen:
Op dit bestemmingsplan op basis van de Wro en onderliggende stukken zijn afspraak 3 en 6 van toepassing. De overige Duurzame Principes worden op een andere manier geborgd, bijvoorbeeld bij de verkoop van de kavels en privaatrechtelijke contracten.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Planspecifiek en conclusie
In dit plan is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'. De nota werkt vanuit een piramide:
Figuur 6: Piramide welstand.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Zoals hiervoor is aangegeven wil de Gemeente Apeldoorn dat er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn.
Het plangebied maakt deel uit van het woonwerkgebied Zuidbroek. Het gebied Zuidbroek kenmerkt zich als een overgangsgebied van stuwwalrand naar IJssel vallei. De overgang tussen beide landschapstypen wordt gevormd door de stuwwalflank. Deze licht hellende flank van de stuwwal kent van oudsher een agrarisch gebruik.
Circa 20 jaar geleden bestond de locatie Zuidbroek hoofdzakelijk uit een gebied met een open landelijk karakter met wat verspreid liggende bebouwing. Vanwege de nabijheid van de stad werd het karakter van het gebied mede bepaald door een aantal stadsrand functies, zoals tennisbanen, een tuincentrum, enkele kwekerijen en een volkstuinencomplex.
In 2003 is door de gemeenteraad het Masterplan Zuidbroek vastgesteld en bevatte een integrale visie op de ruimtelijke hoofdstructuur en de programmatische opbouw van het nieuw te ontwikkelen woongebied Zuidbroek en het bedrijvenpark Apeldoorn Noord. In het masterplan werd daarmee de hoofdstructuur en indeling in deelgebieden vastgelegd.
Tevens is er in deze periode een MER opgesteld in wisselwerking met het Masterplan. Op basis hiervan is in 2005 begonnen met het opstellen van het globaal overwegend uit te werken bestemmingsplan Zuidbroek, dat in 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit bestemmingsplan en de diverse uitwerkingen, wijzigingen en herzieningen vormen de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van het gebied
Inmiddels is het gebied grotendeels ontwikkeld voor woningbouw en bedrijventerrein. De kavels binnen het onderhavige plangebied, gelegen op het bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2, zijn tot op heden niet ontwikkeld.
Het bedrijvenpark Apeldoorn Noord 2 wordt begrensd door de Oost Veluweweg, Snelweg A50, Het Rooster en de Laan van de Leeuw aan respectievelijk de noord-, oost- zuid-, en westkant. Langs de A50 strekt zich nog een deel van het bedrijvenpark uit. Deze bedrijvenstrip wordt aan de zuidzijde begrensd door Park Zuidbroek en aan de westzijde door Het Rooster.
Plandelen
Het bedrijvenpark kent een onderverdeling in kleinere ruimtelijke eenheden:
Beschrijving en structuur
Bedrijvenpark Apeldoorn Noord ligt langs de Oost Veluweweg en rijksweg A50 en is een aantrekkelijk vestigingsgebied voor bedrijven. Het gebied is goed ontsloten voor autoverkeer en stelt bedrijven in staat zich te presenteren op goede zichtlocaties. Het gedeelte van het bedrijvenpark dat in dit bestemmingsplan wordt opgenomen is een voortzetting van de eerste fase van bedrijvenpark Apeldoorn Noord. Beide delen lopen naadloos in elkaar over en worden slechts gescheiden door de Laan van de Leeuw. De (deels gerealiseerde en deels beoogde) bedrijfsbebouwing vormt een representatieve, hoogwaardige en gevarieerde begeleidingswand vanaf de A50 tot aan de Laan van Zevenhuizen en draagt bij aan een representatieve stadsentree aan de noordoostzijde van Apeldoorn (Noordoostpoort).
Het Bedrijvenpark Apeldoorn Noord vormt de noordoostelijke rand van Zuidbroek. De bedrijven zijn goed zichtbaar vanaf de Oost-Veluweweg en vanaf de A50. In functioneel en milieukundig opzicht dienen de zones tevens als intermediair tussen de hogere verkeersstructuur en de woongebieden. Het woongebied van Zuidbroek ligt min of meer verscholen achter de bedrijvenrand en de Vellertzoom. Een netwerk van lanen en wegen zorgt echter voor een goede ontsluiting. Op deze wijze wordt het bedrijvenpark hecht verankerd in de ruimtelijke structuur van Zuidbroek en van de stad.
De groenstructuur bestaat uit groenzones en/of laanbeplanting langs de bestaande wegen rond het plangebied. Met name de groenstructuur Laan van de Leeuw is belangrijk omdat deze deel uitmaakt van de groene entree van Zuidbroek. Daarnaast is ook de groene begeleiding langs de watergang langs de Oost Veluweweg karakteristiek.
De beide kavels in het plangebied worden voor het wegverkeer ontsloten via de Laan van de Kreeft en de Laan van het Omniversum. De Laan van de Kreeft sluit aan op de Laan van de Leeuw, die op zijn beurt aansluit op de Oost Veluweweg. Aansluitend komt/gaat het verkeer van/naar de A50 in noordoostelijke richting en de Laan van Zevenhuizen (N344) in zuidwestelijke richting.
Het gebied is via openbaar vervoer (bus) te bereiken via de halte Laan van de Leeuw aan de Oost Veluweweg. Deze halte ligt op korte loopafstand van de beide kavels. Bij deze halte stoppen diverse buslijnen tussen Apeldoorn en Epe/Zwolle.
Door het gebied van kavel west loopt een riooltransportleiding, te weten de effluentleiding RWZI Apeldoorn - IJssel. Zie hiertoe paragraaf 5.2.6. Eventuele overige leidingen in en nabij het gebied zijn planologisch niet relevant.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de ruimtelijke en functionele opzet van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de beoogde functies, de stedenbouwkundige opzet, de beoogde bebouwing en op het aspect duurzaam bouwen. Daarnaast wordt ingegaan op verkeer, parkeren en infrastructuur.
Apeldoorn Noord kenmerkt zich door een hoogwaardige uitstraling die tot uitdrukking komt in de verkaveling, de aankleding van de openbare ruimte én de architectuur van de bedrijfsbebouwing. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een heldere, ruim opgezette structuur met relatief veel ruimte voor groen. De bedrijfsbebouwing onderstreept het hoogwaardige karakter. Ook de inrichting van de bedrijfskavels draagt bij aan een aantrekkelijk beeld.
Binnen het beeldkader geformuleerde uitgangspunten zoals terughoudend kleur- en materiaal- gebruik en open, transparante gevels gericht op de openbare ruimte, is er veel ruimte voor individuele architectonische expressie. Door het samenspel van de ruimtelijke elementen (stedenbouwkundige opzet, ontwerp van de openbare ruimte en van de architectuur) heeft het bedrijvenpark een zakelijke en representatieve uitstraling. Ook zorgt de heldere structuur voor een gemakkelijke vindbaarheid van de afzonderlijke bedrijven
Kavel oost
Voor kavel oost geldt dat het geldende bestemmingsplan het belangrijkste functionele vertrekpunt is en blijft. Op dit kavel zijn bedrijfsfuncties t/m categorie 3.1 toegelaten. De onderhavige planherziening omvat, voor wat de gebruiksregels betreft, de volgende aanpassingen van de regels:
Kavel west
Voor kavel west geldt met name dat de huidige bestemming Gemengde Doeleinden - Uit te werken wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein. Dat betekent dat de functies en activiteiten binnen de eerstgenoemde bestemming niet langer zijn toegestaan, behoudens de vestiging van bedrijven. De maximale milieucategorie wordt daarbij verhoogd tot 3.1. Die categorie is zowel passend voor groothandelsbedrijven in de foodsector als voor distributiecentra, pak- en koelhuizen. Daarbij gaat het met name om de sbi-codes 5124, 5125, 5131, 5132, 5133, 5134, 5135, 5136, 5137, 5138, 5139 en 5312.
Piramide-locatie
Binnen deze aanduiding zijn onder andere wonen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Om de bedrijfsvestingen op kavel west maar vooral op kavel oost mogelijk te maken, zonder dat nadere maatregelen nodig zijn op het gebied van akoestische afscherming, is het noodzakelijk het wonen en de milieugevoelige maatschappelijke functies niet langer mogelijk te maken. Dit is beleidsmatig ook mogelijk, omdat woningbouw op die plaats niet langer meer wordt beoogd. Mogelijk worden hier in de toekomst nog wel kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen gebouwd. Om die reden is de bestaande bebouwingsmogelijkheid wel gehandhaafd, maar dus zonder wonen en milieugevoelige maatschappelijke functies.
Zie verder paragraaf 4.6.
Kavel oost
Voor kavel oost geldt dat het geldende bestemmingsplan het belangrijkste ruimtelijke vertrekpunt is en blijft. Voortzetting van dit beleid is immers gewenst met het oog op continuïteit van het hoogwaardige ruimtelijk beeld langs de Oost Veluweweg. De onderhavige planherziening omvat, voor wat de bouwregels betreft, de volgende aanpassingen van de regels:
Figuur 7: Indicatie aanzicht noordgevel bedrijfsbebouwing kavel oost
(Bron: Royal Talens)
Kavel west
Deze locatie ligt prominent aan de Oost-Veluweweg en de Laan van de Leeuw, één van de hoofdentrees van Zuidbroek. Om het uitnodigende karakter van deze entree te onderstrepen wijkt de bedrijfsbebouwing aan de Laan van de Leeuw terug en is aan de zijde van Apeldoorn Noord een riante groene ruimte opgenomen. Het groen vormt een begeleiding van de Laan van de Leeuw en is een inleiding van de riante groen-blauwe ruimte van de Vellertzoom.
Voor wat betreft de bebouwing en kavelinrichting gelden primair de volgende uitgangspunten (zie hiervoor ook figuur 4.2):
Figuur 8: Stedenbouwkundige uitgangspunten kavel west (Bron: gemeente Apeldoorn)
Piramide-locatie
De aanpassingen van de piramide-locatie betreffen alleen gebruiksvoorschriften. De bouwregels blijven hetzelfde als in het oorspronkelijke bestemmingsplan. Dat betekent dat een bouwmogelijkheid wordt geboden in de vorm van een piramidale opzet, met een maximum bouwhoogte van 40 m, gesitueerd in een wateroppervlakte. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat figuur 8 v.w.b. de piramide-locatie de huidige inrichting van het terrein weergeeft, maar niet de inrichting zoals bedoeld in het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied worden maatregelen mogelijk gemaakt op het gebied van vergroenen en verduurzamen. Groen-, ecologische- en watervoorzieningen alsmede zonnepanelen op de grond worden bij recht toestaan. Zonnepanelen op daken zijn sowieso toegestaan omdat de panelen dan onderdeel vormen van het gebouw. Een ander aspect, dat momenteel vrijwel dagelijks in het nieuws is, betreft het gasloos bouwen. Voor heel Zuidbroek is al geregeld dat (vrijwel) alle nog te bouwen woningen en bedrijfsgebouwen gasloos worden gebouwd. Omdat Zuidbroek al op een warmtenet is aangesloten, ligt een keuze voor dat alternatief voor de hand. Ontwikkelaars zijn echter vrij om een andere alternatieve energievoorziening te kiezen. Gasloos bouwen is en wordt geborgd via privaatrechtelijke afspraken.
Toelichting: het warmtenet is, eenvoudig gezegd, een buizensysteem met warm water. Dat water is afkomstig van de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) die ten noorden van Zuidbroek ligt. Naast de zuivering van rioolwater worden hier ook grondstoffen (fosfaat) en warmte teruggewonnen.
Kavel oost
Dit kavel wordt voor vrachtverkeer ontsloten via de Laan van het Omniversum (inrit) en de Laan van de Kreeft (uitrit). Hiertoe moet een laanboom langs de Laan van het Omniversum worden gekapt. Er zijn meerdere ontsluitingsalternatieven onderzocht teneinde de boom te behouden. Deze alternatieven stuiten echter op bezwaren van verkeerskundige aard en/of bruikbaarheid van het perceel.
Voor wat betreft het parkeren van werknemers en bezoekers gelden in beginsel de gemeentelijke parkeernormen. Worst case toepassing van deze normen zou echter betekenen dat op deze kavel zou moeten worden voorzien in 399 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het te vestigen bedrijf heeft - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning - voorlopig aangetoond dat in werkelijkheid kan worden volstaan met 245 parkeerplaatsen (voor kantoor, fabriek en bezoek). Afwijking van de parkeernormen wordt in het vergunningenspoor geregeld.
Kavel west
De ontsluiting van deze kavel voor auto's en vrachtauto's is op dezelfde wijze gedacht als voor kavel oost, namelijk zoveel mogelijk via de Laan van de Kreeft en, indien nodig, via de Laan van het Omniversum.
Voor wat betreft het parkeren van auto's en opstellen van vrachtwagens geldt dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen van de gemeente Apeldoorn. Er is op voorhand geen aanleiding om hiervan af te wijken. Op het kavel is in beginsel voldoende ruimte om aan de parkeernormen te kunnen voldoen.
Kavel oost
Voor wat betreft kavel oost zijn er geen infrastructurele belemmeringen. Zie verder Hoofdstuk 5 waar verder wordt ingegaan op (o.a.) buisleidingen in de omgeving.
Kavel west
Zoals hiervoor reeds is aangegeven moet voor wat betreft kavel west rekening worden gehouden met de aanwezige riooltransportleiding die dwars door dit gebied loopt. De leiding wordt niet verplaatst, zodat in het plan planologische waarborgen worden getroffen ten einde de leiding en het duurzaam functioneren daarvan niet te beschadigen c.q. belemmeren.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Kavel oost
Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van kavel oost. De resultaten van dit onderzoek zijn in eerste instantie gerapporteerd in "Verkennend bodem- en asbestonderzoek kavels Noord II - kavel 1 te Apeldoorn" (Tauw, 20 april 2018). Uit dat onderzoek blijkt het volgende.
Met het oog op de vaststelling van dit plan is het voornoemde onderzoek geactualiseerd. Deze actualisatie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. De resultaten hiervan zijn:
Vermoedelijk is de kavel in de tussenliggende tijd in gebruik geweest als werkterrein voor bouw- en aanlegwerkzaamheden in de omgeving. Er is geen nadere informatie bekend bij gemeente Apeldoorn over deze grondactiviteiten en gronddepots die op het terrein hebben plaatsgevonden, noch de kwaliteit hiervan grond. De conclusie is dat de onderzoeksresultaten uit 2018 zijn niet meer representatief zijn voor een actueel beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Niettemin bestaat wel voldoende inzicht in de bodemkwaliteit voor kavel oost. De grondactiviteiten na 2018 zijn niet zodanig van aard en omvang dat ingrijpende maatregelen worden verwacht op het gebied van bodemkwaliteit.
Kavel west
Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van kavel west. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd in "Verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek Laan van de Leeuw 4 Apeldoorn" (PJ Milieu, 29 november 2021). Het rapport is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Conclusie
Op basis van de bovengenoemde onderzoeksresultaten, daarbij mede gelet op de beoogde functie van de locaties, is het plangebied uit het oogpunt van bodemkwaliteit voldoende onderzocht. De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Kavel Oost
Uit de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009), die ten grondslag ligt aan lijsten met bedrijfsactiviteiten, kan worden afgeleid dat een 'verf, lak en vernisfabriek' (SBI 203) is ingedeeld in milieucategorie 4.2 waarvoor een richtafstand tot een rustige woonwijk geldt van 300 meter. De richtafstand binnen gemengd gebied bedraagt 200 m. Bedrijfstypen uit categorie 1 t/m 3.1 waren al toegelaten op grond van het geldende plan en blijven dat ook.
De afstand tot woning Holhorstweg 20 bedraagt circa 75 m. De richtafstand van 200 m wordt niet gehaald. Het maatgevende aspect is hier geluid. Daartoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie voor de uitkomsten van dit onderzoek paragraaf 5.1.4. Voor de overige aspecten zie paragrafen 5.1.6 t/m 5.18.
De afstand tot de bestaande bouwmogelijkheid binnen de bestemming Water (piramide-locatie) bedraagt circa 100 - 125 m, afhankelijk van de situering van de bebouwing. Deze bebouwing mag volgens het geldende bestemmingsplan tevens woningen en maatschappelijke doeleinden bevatten. Dat betekent dat de richtafstand van 200 m niet wordt gehaald.
Daarom is besloten om in dit plan de betreffende vestigingsmogelijkheid voor woningen en milieugevoelige maatschappelijke doeleinden te schrappen. Daarmee wordt het probleem van de richtafstand van 200 m weggenomen.
Kavel West
Op dit kavel worden bedrijven in milieucategorie 1 t/m 3.1 mogelijk gemaakt. Bij categorie 3.1 hoort een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk. Deze afstand bedraagt 30 m binnen gemengd gebied.
De afstand tot de dichtstbijzijnde woning aan de Laan van de Leeuw bedraagt circa 185 m. Voor deze woning wordt de richtafstand ruimschoots gehaald.
De afstand tot de dichtstbijzijnde woning aan de Holhorstweg 20 bedraagt circa 65 m. Voor deze woning wordt de richtafstand eveneens gehaald.
De reëel haalbare afstand tot de bouwmogelijkheid piramide-locatie bedraagt tenminste 30 m, maar omdat hier de functies wonen en milieugevoelige maatschappelijke doeleinden worden geschrapt uit het bestemmingsplan, levert deze bouwmogelijkheid in het kader van bedrijven en milieuzonering geen probleem op.
Voor een meer gedetailleerde analyse van de verschillende aspecten zie paragrafen 5.1.6 t/m 5.18.
Conclusie
Het plan is uit het oogpunt van Bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar, mede gelet op de hierna vermelde conclusies op de aspecten geluidhinder, geurhinder, stofhinder en externe veiligheid.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van met name de Oost Veluweweg. In de directe nabijheid van het plangebied loopt geen spoorbaan noch is er sprake van een gezoneerd bedrijventerrein met industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het voornemen bestaat om binnen het plangebied nieuwe bedrijfsfuncties te realiseren binnen bestaande bedrijfsbestemming en op basis van een nieuwe bedrijfsbestemming ter plaatse van de geldende bestemming voor gemengde doeleinden. Hierna wordt, in het kader van goed ruimtelijk ordenen, inzicht gegeven in de mogelijke extra geluidsbelastingen en/of andere akoestische effecten ten gevolge van de aangepaste dan wel nieuwe bedrijfsbestemming voor kavel oost en kavel west.
Kavel oost
Het planologisch gebruik van kavel oost als 'ontwikkeling, productie en distributie van teken- en schildermaterialen' is meerdere keren akoestisch onderzocht. De resultaten van het eerste onderzoek staan in het rapport ‘Relocatie Royal Talens - beoordeling geluid’ met kenmerk BI1175I&BNT001D01 (RHDHV, 9 september 2021). Uit dat onderzoek volgde dat ter plaatse van de (planologisch toegelaten) woonfunctie op kavel west niet zonder meer zou kunnen worden voldaan aan gangbare geluidniveaus.
Door middel van het voorliggende bestemmingsplan worden woon- en andere geluidgevoelige functies op kavel west niet langer toegestaan. Hetzelfde geldt voor genoemde functies ter plaatse van de locatie. Dat betekent dat binnen de akoestische invloedssfeer van kavel oost genoemde geluidhindergevoelige functies niet meer aanwezig zullen zijn.
Het op kavel oost te vestigen bedrijf heeft in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning een gedetailleerd geluidrapport ingediend. In Bijlage 3 is in paragraaf 2.5.4 een analyse opgenomen met het oog op de dichtstbijzijnde woning Holhorstweg 20. Geconcludeerd kan worden dat voor de gevelbelasting van deze woning voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaal. Op 50 meter van de inrichtingsgrens wordt, na het toepassen van maatregelen (een geluidscherm rond de afzuigventilator van de NSA), overal voldaan aan de voorgestelde grenswaarde van 55 dB(A) etmaal. Uit de berekeningen is voorts gebleken dat de maximale geluidniveaus voldoen aan de grenswaarden van het toetsingskader van de Handreiking industrielawaai & vergunningverlening.
Kavel west
Voor kavel west is nog geen definitief geluidonderzoek uitgevoerd. Daarom wordt de geluidsituatie in beeld gebracht op basis van Bedrijven en milieuzonering (VNG 2009, zie paragraaf 5.1.3). Uit de betreffende analyse blijkt dat de voorgenomen bestemming van kavel west uit oogpunt van geluidhinder aanvaardbaar is.
Uiteraard dient een te vestigen bedrijf in het kader van de vereiste omgevingsvergunning te zijner tijd een gedetailleerd akoestisch rapport te overleggen, waarin onder andere wordt getoetst aan geluidwaarden uit het Activiteitenbesluit.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Kavel oost
De maatgevende concentraties betreffen NO2 en PM10. De bijdrage NO2 ligt net boven de NIBM-waarde. Ter plaatse van dit gedeelte van de Oost-Veluweweg bedraagt de totale (gecorrigeerde) concentratie NO2 in het monitoringsjaar 2021 circa 16,8 µg/m3. Wanneer hier de planbijdrage van circa 0,6 µg/m3 wordt opgeteld (van 2025, omdat voor 2021 uiteraard nog geen bijdrage kan worden berekend) dan bedraagt de totale concentratie circa 17,4 µg/m3. Deze waarde bedraagt nog niet de helft van de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.
Voor het jaar 2030 toont de CIMLK ter plaatse van de planlocatie een totale concentratie NO2 van circa 11,5 µg/m3. Inclusief planbijdrage komt de totale concentratie uit op circa 12,1 µg/m3. Dat betekent dat ook in de toekomst de maximale grenswaarde NO2 niet wordt overschreden.
De bijdrage PM10 blijft ver onder NIBM-grens en geeft daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Kavel west
De maatgevende concentraties betreffen NO2 en PM10. De bijdrage NO2 ligt boven de NIBM-waarde. Ter plaatse van dit gedeelte van de Oost-Veluweweg bedraagt de totale (gecorrigeerde) concentratie NO2 in het monitoringsjaar 2021 circa 16,7 µg/m3. Wanneer hier de planbijdrage van 2,22 µg/m3 wordt opgeteld (van 2024, omdat voor 2021 uiteraard nog geen bijdrage kan worden berekend) dan bedraagt de totale concentratie circa 19 µg/m3. Deze waarde bedraagt nog niet de helft van de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3.
Voor het jaar 2030 toont de CIMLK ter plaatse van de planlocatie een totale concentratie NO2 van circa 13,4 µg/m3. Inclusief planbijdrage komt de totale concentratie uit op circa 15,6 µg/m3. Dat betekent dat ook in de toekomst de maximale grenswaarde NO2 niet wordt overschreden.
De bijdrage PM10 blijft ver onder NIBM-grens en geeft daarom geen aanleiding voor nader onderzoek.
Conclusie
Hoewel het plan de grens voor "Niet In Betekenende Mate" overschrijdt op NO2, betreft het een lichte overschrijding die, inclusief de aanwezige concentratie (zowel in 2021 als in 2030) beduidend onder de wettelijke grenswaarde blijft. Het plan is op het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar.
Kavel oost
De richtafstand voor geur bij de activiteit 'verf-, lak- en vernisfabriek' is 200 m. Aangezien de afstand tussen kavel oost en de dichtstbijzijnde woning/woonbestemming tenminste 75 m bedraagt, is een nadere overweging noodzakelijk. Op basis van het rapport 'Plan- en vergunningtoets' wordt het volgende overwogen.
Naar analogie met VOS-emissie (vluchtige organische stoffen) is de verwachting dat de emissie van geur (hetgeen veelal ook bestaat uit VOS) verwaarloosbaar is en daarmee geen knelpunt zal vormen. Temeer omdat van de huidige locatie van Talens (Sophialaan) geen geuroverlast bekend is, terwijl daar beduidend meer woningen op kortere afstand van het bedrijf staan. Dat betekent dat de activiteit verf-, lak- en vernisfabriek ter plaatse planologisch inpasbaar mag worden geacht, ook al wordt niet aan de richtafstand voldaan.
Kavel west
De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) vermeldt voor een distributiecentrum of groothandel in voedingsmiddelen een richtafstand voor geur van (maximaal) 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De afstand van kavel west tot de dichtstbijzijnde woning (Holhorstweg 20) bedraagt tenminste 50 m.
Conclusie
Het plan is op het aspect geurhinder aanvaardbaar.
Kavel oost
De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) vermeldt voor een verf-, lak en vernisfabriek een richtafstand voor stofhinder van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De afstand van kavel oost tot de dichtstbijzijnde woning (Holhorstweg 20) bedraagt tenminste 75 m. Dat betekent dat genoemde bedrijfsactiviteit ter plaatse inpasbaar mag worden geacht.
Kavel west
De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) vermeldt voor een distributiecentrum of groothandel in voedingsmiddelen een richtafstand voor stofhinder van (maximaal) 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De afstand van kavel west tot de dichtstbijzijnde woning (Holhorstweg 20) bedraagt circa 60 m.
Conclusie
Het plan is op het aspect stofhinder aanvaardbaar.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Analyse voor kavel oost en kavel west
Ter plaatse van het bedrijventerrein zijn nu geen Bevi-inrichtingen toegestaan. Dit verbod blijft in deze herziening gehandhaafd. Wel moeten de bedrijven die zich binnen het plangebied willen vestigen in het kader van de omgevingsvergunning aantonen dat zij daadwerkelijk niet als Bevi-inrichting hoeven te worden aangemerkt. De bedrijven die nu daadwerkelijk zijn voorzien zijn niet aan te merken als bevi-inrichting. Het is daarom niet nodig op dit punt nader onderzoek uit te voeren dan wel nadere voorwaarden in de planregels op te nemen.
Voor wat betreft kavel oost wordt aanvullend opgemerkt dat op deze kavel een PGS 15 opslagvoorziening wordt gecreëerd. Deze bestaat uit twee inpandige opslagcompartimenten, beide met een opslagcapaciteit groter dan 10.000 kg, te weten:
Deze opslagvoorziening valt binnen de scope van de PGS 15 richtlijn – opslag van gevaarlijke stoffen. Dit houdt in dat de opslagvoorziening aan de relevante eisen uit deze richtlijn moet voldoen en zodanig ontworpen wordt. De toetsing aan die eisen vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning. Er is voor dit plan geen reden te veronderstellen dat aan deze eisen niet zal kunnen worden voldaan.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Analyse voor kavel oost en kavel west
Binnen of nabij het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg plaats, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes. De dichtstbijzijnde route is de Rijksweg A50. Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van deze route. Nader onderzoek of nadere voorwaarden in de regels zijn op dit punt daarom niet aan de orde.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Analyse voor kavel oost en kavel west
Binnen of nabij het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats. De dichtstbijzijnde relevante buisleiding is aardgastransportleiding N-556-73. Deze leiding ligt parallel aan Rijksweg A50 en buigt ter hoogte van de afrit Apeldoorn-Noord in noordelijke richting af naar de Vellertweg en Kluinweg. Het plangebied ligt op tenminste 500 m van de leiding en ligt daarmee niet binnen de inventarisatieafstand van deze leiding, welke 95 m bedraagt. Nader onderzoek of nadere voorwaarden in de regels zijn op dit punt daarom niet aan de orde.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Conclusie
Zoals hierboven reeds is aangegeven worden met dit plan geen nieuwe risicobronnen planologisch mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt voorts niet binnen relevante invloedssferen van transportroutes over water, spoor of weg dan wel via buisleidingen. Het plangebied is uit het oogpunt van externe veiligheid aanvaardbaar.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Overwegingen t.a.v. m.e.r.(beoordelings-)plicht
Relevant is onderdeel D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (zie onderstaande tabel). Hieruit volgt dat geen sprake is van een rechtstreekse m.e.r.-plicht omdat het plan geen betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Relevant is ook onderdeel D34.3 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (zie onderstaande tabel). Hieruit volgt dat geen sprake is van een rechtstreekse m.e.r.-plicht omdat de productiecapaciteit (voor het vervaardigen van verven en vernissen) op kavel oost niet zodanig van omvang is dat deze meer dan 100.000 ton per jaar bedraagt.
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
D 34.3 | De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen van verven en vernissen, voor zover niet omschreven in categorie 21.6 van onderdeel D van deze bijlage. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. | De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. | De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn. |
Voor de toegelaten bedrijfsactiviteiten op kavel west bevat genoemde bijlage geen specifieke categorie.
Het voorgaande betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor het plan op basis van onderdelen D11.2 en D34.3 van genoemde bijlage.
Samenvatting vormvrije m.e.r.-beoordeling
Er is zowel voor kavel oost als kavel west een afzonderlijke vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 3 en Bijlage 4. Voor beide kavels geldt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden en dat de voorgenomen activiteiten, al dan niet door het treffen van (mitigerende) maatregelen, geen belangrijke negatieve gevolgen hebben voor het milieu. Er is geen aanleiding om voorafgaand aan de vaststelling van dit plan een reguliere milieu-effectrapportage te doorlopen.
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bestaat uit twee kavels:
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied in de winter tot vlak onder maaiveld kan liggen. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Beide kavels maken deel uit van het bestaande bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2. Het oppervlaktewatersysteem binnen en nabij het plangebied is in onderstaande figuur aangegeven.
Figuur 9: Uitsnede legger Waterschap Vallei en Veluwe.
Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat de kavels zelf niet samenvallen met oppervlaktewater, maar daar wel direct aan grenzen (watergang langs de Oostveluweweg). Binnen het plangebied zijn voorts alleen enkele c-watergangen gelegen die door de voorgenomen ontwikkelingen grotendeels zullen verdwijnen of al zijn verdwenen. Bebouwing van het plangebied is immers al bijna 20 jaar bestemmingsplanmatig voorzien.
Door dit plan ontstaat (vooralsnog) geen extra (substantieel) oppervlaktewater. Er zal wel geloosd worden op het oppervlaktewater. Zie hiervoor paragraaf 5.2.5. Daarnaast wordt op kavel oost ook in waterberging wordt voorzien in de vorm van water rond een deel van de gebouwen en wadi's.
Overigens ontbreekt op de figuur de riooltransportleiding die door kavel west loopt. Zie hiervoor paragraaf 5.2.6.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gescheiden rioolstelsel voor vuilwaterafvoer. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan moet worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater geborgen en geïnfiltreerd. Door bodempassage wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Lozen van afvalwater op oppervlaktewater kavel oost
Het hier te vestigen bedrijf is bekend. In dit bedrijf komen tijdens het productieproces afvalwaterstromen vrij, te weten:
Laboratoriumafvalwater
Het afvalwater afkomstig van het laboratorium, dat bestaat uit het spoelen van glaswerk, is gering van omvang. Door middel van het toepassen van interne werkafspraken in de vorm van aparte opvang en inzameling van laboratoriumchemicaliën wordt de lozing van stoffen tot een minimum beperkt.
Overig bedrijfsafvalwater
Deze afvalwaterstromen worden behandeld in een afvalwaterzuiveringsinstallatie op het bedrijf. Het gezuiverde afvalwater, effluent genoemd, passeert daarna een controlevoorziening die geschikt is voor volumeproportionele etmaalbemonstering en steekbemonstering. Het effluent wordt geloosd op de rwzi. Een aanvraag is reeds ingediend om het effluent te mogen lozen op het openbaar vuilwaterriool naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap.
Emissies van stoffen via afvalwater worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperkt door toepassing van de beste beschikbare technieken en goodhousekeeping. Bij het bepalen van de beste beschikbare techniek is met name gebruik gemaakt van documenten opgenomen in bijlage 1 van de MOR (aanwijzing BBT-documenten).
Lozen afvalwater op oppervlaktewater kavel west
Op dit kavel wordt te zijner tijd een groothandel annex distributiebedrijf gevestigd. Naar verwachting zal dit bedrijf ook afvalwater lozen op het oppervlaktewater. De aard en omvang van de lozingen zijn echter niet bekend. Bij vestiging zal het bedrijf voldoen aan de vergunning-/meldplicht.
Door het nemen van passende maatregelen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Door een gedeelte van het plangebied loopt een bestaande riool- en effluenttransportleiding: de uitstroomleiding van het effluent van de rioolwaterzuivering richting de IJssel. Rond dergelijke ondergrondse leidingen wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 6 meter aan weerszijden van de leiding. Deze leiding is zowel voor kavel oost als kavel west van belang. Ten aanzien van kavel oost valt de leiding weliswaar buiten plangrens, maar voor de toegang tot het perceel moet leiding gepasseerd worden. Daarvoor wordt een overkluizing gerealiseerd omdat de leiding (zonder overkluizing) geen druk van voertuigen dragen. Binnen kavel west valt de leiding wel binnen het plangebied. De daar te bestemming belemmeringenstrook is primair bedoeld voor beheer en onderhoud van de leiding. Ten behoeve van de belemmeringenstrook is een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker functioneren van de leiding, worden bepaalde activiteiten in de belemmeringenstrook niet toegestaan zonder vergunning, waartoe voorafgaand overleg met, en schriftelijke advies van, de leidingbeheerder is vereist.
Figuur 10: Globale ligging riool- en effluentleiding RWZI Apeldoorn-IJssel
Het ontwerp van dit plan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. De reactie van het waterschap wordt bij vaststelling ingevoegd en van een antwoord voorzien.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer in beginsel ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Overwegingen t.a.v. passende beoordeling
Op grond van uitgevoerde Aerius-berekeningen zijn significante effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Dat betekent dat een passende beoordeling nodig is. In dit geval gaat het om niet meer dan twee kavels, met een totale oppervlakte van circa 10 ha, gelegen in een bestaand stedelijk gebied waarvoor al een ontwikkelingsgerichte bestemming geldt, waarvoor in het verleden al een m.e.r. is uitgevoerd (MER Stedelijke Ontwikkeling Zuidbroek). De wijzigingen ten opzichte van de bestaande bestemming zijn bovendien relatief gering. Daar komt bij dat voor dit plan extern gesaldeerd kan worden waardoor een inhoudelijke ecologische beoordeling achterwege kan blijven. Voor dit plan is daarom een beknopte passende beoordeling opgesteld, qua opzet en diepgang vergelijkbaar met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Het plan heeft geen effecten op nabijgelegen gebieden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk.
Kavel Oost
Gebiedsbescherming
Voor de bouwfase en gebruiksfase gecombineerd is een maximale stikstofdepositie berekend van 0,05 mol/ha/jaar op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Dat houdt in dat significant negatieve effecten op genoemd natuurgebied op voorhand niet kunnen worden uitgesloten.
Vervolgens is een Passende Beoordeling opgesteld. Door toepassing van mitigerende maatregelen en inzet van aantoonbare externe salderingsmogelijkheden volgt uit de ecologische effectbeoordeling dat de berekende stikstofdepositie niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat door de verwezenlijking en benutting van het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet verder worden aangetast. Daarmee is de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan passend beoordeeld op grond van artikel 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming.
De voornoemde berekeningen zijn opgenomen in de Passende Beoordeling, die in zijn geheel is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Soortenbescherming
Het plangebied (of de beoogde kavel) vormt vrijwel zeker onderdeel uit van het leefgebied van de wezel en bunzing (art. 3.10), twee marterachtigen waarvoor geen vrijstelling van ontheffing geldt. Daarnaast komen broedvogels voor.
Voor de beschermde soorten zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk mogelijk om de negatieve effecten te voorkomen en/of te verzachten. De maatregelen betreft per soort(groep):
Voor de wezel en bunzing is ontheffing nodig voor art. 3.10 lid 1b in verband met opzettelijk beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren.
De vereiste ontheffing isop het moment van schrijven reeds aangevraagd. Daarbij bestaat voldoende aanleiding om te veronderstellen dat de gevraagde ontheffing verleend zal worden.
Kavel West
Gebiedsbescherming
Voor de bouwfase en gebruiksfase gecombineerd is een maximale stikstofdepositie berekend van 0,10 mol/ha/jaar op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Dat houdt in dat significant negatieve effecten op genoemd natuurgebied op voorhand niet kunnen worden uitgesloten.
Vervolgens is een Passende Beoordeling opgesteld. Door toepassing van mitigerende maatregelen en inzet van aantoonbare externe salderingsmogelijkheden volgt uit de ecologische effectbeoordeling dat de berekende stikstofdepositie niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat door de verwezenlijking en benutting van het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet verder worden aangetast. Daarmee is de voorgenomen vaststelling van het bestemmingsplan passend beoordeeld op grond van artikel 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming.
De voornoemde berekeningen zijn opgenomen in de Passende Beoordeling, die in zijn geheel is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Soortenbescherming
In het plangebied kunnen mogelijk verschillende marterachtigen, vleermuizen, broedvogels, amfibieën en vlinders voorkomen. Deze soorten zijn voornamelijk gebonden aan de ruigte, opslag van bomen en watergangen binnen het plangebied.
Voor algemeen voorkomende broedvogels geldt dat negatieve effecten en een overtreding van de Wnb te voorkomen zijn door het nemen van voorzorgsmaatregelen.
Voor de overige genoemde soortgroepen geldt dat nader onderzoek de exacte functie van het plangebied moet uitwijzen. Indien aanwezigheid van beschermde soorten op basis van het onderzoek is aangetoond, is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wnb, noodzakelijk.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Kavel Oost
De bestaande bestemming Bedrijventerrein wordt herzien op de punten milieucategorie en bebouwingshoogte. Er is geen sprake van een (wezenlijke) nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Kavel West
De bestaande bestemming Gemengd wordt gewijzigd in Bedrijventerrein. Volgens de bestaande bestemming zijn binnen het gebied ook bedrijven toegestaan, zij het kleinschalig en maximaal milieucategorie 2. Er is desondanks sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat het areaal bedrijventerrein voor grotere en zwaardere bedrijven wel toeneemt. De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 8 hectare.
Voor kavel west geldt dat deze planherziening wordt vastgesteld met het oog op de uitbreiding van het naastgelegen distributiebedrijf. Voor kavel west is de behoefte aan nieuw bedrijventerrein daardoor voldoende aangetoond.
Conclusie
Het plan is uit het oogpunt van duurzame verstedelijking aanvaardbaar.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant geen regels over cultuurhistorie.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Overwegingen t.a.v. archeologisch onderzoek
Figuur 10: Archeologisch nog niet vrijgegeven gebieden (binnen dikke zwarte lijn).
Kavel oost
Voor het merendeel van deze locatie is in het verleden al archeologisch onderzoek uitgevoerd, in het kader van de ontwikkeling (en het bestemmingsplan) Zuidbroek. Daarbij is het merendeel van het kavel reeds voldoende onderzocht en archeologisch vrijgegeven. Alleen de noordwestelijke hoek is niet eerder onderzocht. Deze hoek van het perceel ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting. Dit betekent dat archeologisch onderzoek in die hoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -mv over een oppervlakte groter dan 2.500 m2. Aangezien deze hoek van het perceel, waar nog een archeologische verwachting geldt, kleiner is dan 2.500 m2 (de oppervlakte binnen het plangebied bedraagt circa 2.000 m2; de bodemingrepen in dit gebied zullen de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 dus niet overschrijden), is uitvoering van archeologisch onderzoek in het kader van de ontwikkeling van deze bedrijfskavel niet noodzakelijk.
Kavel west
Voor het merendeel van deze locatie is in het verleden al archeologisch onderzoek uitgevoerd, in het kader van de ontwikkeling (en het bestemmingsplan) Zuidbroek. Daarbij is het merendeel van het kavel reeds voldoende onderzocht en archeologisch vrijgegeven. Er wordt nog onderzocht of het resterende deel eveneens vrijgegeven kan worden. Indien dat niet mogelijk blijkt wordt een beschermende dubbelbestemming bij vaststelling in het plan opgenomen.
Het plan is uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Bij de nota genoemd in 2.9 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Voor beide plannen geldt dat het een gedeeltelijke wijziging betreft van een bestaande bestemming stedelijke ontwikkeling. Hierbij zijn geen cultuurhistorische aspecten in het geding.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Voor dit plan wordt geen exploitatieplan vastgesteld. De uitvoerbaarheid is voldoende verzekerd door aankoop van de gronden door private partijen. Voor wat betreft kostenverhaal wordt aan de exploitatieplanplicht voorzien door middel van anterieure overeenkomsten. De aard van de herziening is voorts niet zodanig dat planschade (boven de drempelwaarde) valt te verwachten.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Dit bestemmingsplan betreft een herziening van een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken. Daarbij wordt verwezen naar de Lijst van toegelaten bedrijfstypen die als bijlage bij de regels is opgenomen. In paragraaf 5.1.3 is de milieuzoneringssystematiek verder besproken.
Artikel 3 Bedrijventerrein
Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 t/m 4.2 (kavel oost) en 1 t/m 3.1 (kavel west). Door middel van aanduidingen is aangegeven welke milieucategorieën zijn toegestaan. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten. Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kan vestiging van risicovolle inrichtingen worden toegestaan. Daarnaast zijn ontsluitingen in de vorm van paden, wegen alsmede groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, net als detailhandel in de vorm van postorderactiviteiten en/of verkoop via internet en detailhandel in auto’s, motoren, boten, caravans en machinerieën ten behoeve van bedrijven.
Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfstypen en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.
Artikel 4 Groen
Aan het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is de bestemming Groen toegekend. Binnen deze bestemming zijn onder meer groenvoorzieningen, paden en nutsvoorzieningen toegestaan. Voor wat betreft bebouwing zijn binnen deze bestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Artikel 5 Verkeer
De wegen met primair een functie voor het doorgaande verkeer hebben de bestemming Verkeer gekregen.
Artikel 6 Water
Het water in het plangebied vervult een belangrijke waterhuishoudkundige functie, maar is ook van visuele betekenis. Voor al deze waterpartijen is de bestemming Water gehanteerd. Ook water- en oeverrecreatie is toegestaan.
Artikel 7 Leiding - Riool
De gronden met de dubbelbestemming Leiding - Riool zijn mede bestemd voor een ondergrondse riool- en effluenttransportleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoerings- aspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 10.1 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 10 in lid 10.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is opgenomen in Bijlage 2 van de regels van dit plan.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 11 is in lid 11.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Hoofdstuk bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het concept-ontwerp van dit plan kon op woensdag 7 juni worden ingezien tijdens een inloopbijeenkomst, gehouden in het gebouw van de Volkstuinenvereniging Zevenhuizen - Zuidbroek aan de Sprenkelaarsdijk 121 in Apeldoorn. De bijeenkomst (van 17.30 tot 19.30 uur) werd door circa 15 - 20 geïnteresseerden bezocht, waaronder omwonenden en ondernemers die gevestigd zijn op Apeldoorn Noord. Medewerkers van de gemeente waren aanwezig om vragen te beantwoorden. Daarnaast was de architect van het bedrijfsgebouw op kavel oost aanwezig om desgevraagd een toelichting op het ontwerp-bouwplan te geven.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de (voor dit plan relevante) overlegpartners. De reacties van deze instanties worden samengevat en beantwoord in de Nota van overleg die is opgenomen als bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting.
De reactie van het Waterschap en de beantwoording worden besproken in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.