direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Solleweg 50 Beekbergen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1061-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Solleweg 50 Beekbergen, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid (SPZ) is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 april 2001, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 4 december 2001 en in 2008 geheel onherroepelijk geworden. Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een bijgebouw met bed & breakfast, een kantoor en stalling voor materieel, dit laatste ten behoeve van het onderhoud van het aangrenzende landgoed, op het perceel Solleweg 50 te Beekbergen.

Het perceel Solleweg 50 heeft ter plaatse van het aangevraagde bijgebouw op grond van het bestemmingsplan SPZ de bestemming Woondoeleinden en voor het overige de bestemming Bos- en Natuurgebied. De bestemming Woondoeleinden staat het gebruik als bed & breakfast en kantoor niet (rechtstreeks) toe. Daarnaast overschrijdt de aanvraag de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Het bestemmingsplan kent geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die het gevraagde mogelijk kan maken. Daarnaast is de locatie gelegen in het buitengebied, waardoor toepassing van artikel 4 lid 9 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) niet mogelijk is. Verder voldoet het bijgebouw niet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen op grond van artikel 2 van bijlage II Bor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0001.png"

uitsnede bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid thv Solleweg 50 Beekbergen

Het bestemmingsplan SPZ wordt op dit moment geactualiseerd. Het ontwerp van het geactualiseerde bestemmingsplan, genaamd bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen, heeft tot en met 20 juni 2018 ter inzage gelegen. In dit ontwerpbestemmingsplan heeft het perceel Solleweg 50 ter plaatse van het aangevraagde bijgebouw de bestemming Wonen en de omliggende gronden de bestemming Natuur. Dit ontwerpbestemmingsplan bevat binnen de bestemming Wonen een afwijkingsbevoegdheid om bed & breakfast onder voorwaarden in bijgebouwen toe te staan en staat een kantoor aan huis tot een maximum oppervlakte van 100 m2 bij recht toe. Daarnaast is de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen verruimd naar 100 m2 en bevat het ontwerpbestemmingsplan daarnaast een afwijkingsbevoegdheid om extra m2 aan bijgebouwen toe te staan voor onder andere stalling van materieel ten behoeve van onderhoud van aangrenzende natuurgebieden of gronden van het landgoed. Ook het nieuwe bestemmingsplan staat de aangevraagde activiteiten dus niet allemaal bij recht toe, maar kent wel de mogelijkheid om deze door middel van een omgevingsvergunning toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0002.png"

Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

De realisatie van een bed&breakfast en een kantoor in een bijgebouw en de realisatie van meer m2 aan bijgebouwen ten behoeve van het onderhoud van het aangrenzende landgoed is een project waarvoor de gemeenteraad al een beleidsnotitie c.q. een daarmee te vergelijken ruimtelijk kader heeft vastgesteld. Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.

De gemeenteraad heeft een motie op het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied aangenomen om de realisatie van bed & breakfast met voorzieningen onder voorwaarden in bijgebouwen mogelijk te maken. Dit heeft geresulteerd in een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die in nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt opgenomen. Deze afwijkingsbevoegdheid is om die reden ook opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen. Met de regeling voor bedrijvigheid aan huis worden kantoren in bijgebouwen in nieuwe bestemmingsplannen reeds bij recht toegestaan. Tot slot kennen de nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied een afwijkingsbevoegdheid om uitbreiding van de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik of ten behoeve van natuurbeheer van aangrenzende percelen onder voorwaarden toe te staan. In het nog geldende bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid zijn deze beleidskaders echter nog niet verwerkt. Dit gebeurt op dit moment door de actualisatie van het bestemmingsplan. De genoemde kaders zijn nu opgenomen in het reeds gepubliceerde ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen. Gezien de beperkte omvang van de onderhavige ontwikkeling en de doorlooptijd van het actualisatieplan is het niet redelijk om op vaststelling van het betreffende bestemmingsplan te wachten.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING INITIATIEF

2.1 Bestaande situatie

Het perceel Solleweg 50 te Beekbergen behelst circa 5 hectare grond, waarvan een klein deel de bestemming Woondoeleinden heeft en het grootste deel de bestemming Bos- en natuurgebied. Het perceel is aangewezen als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928. Qua bebouwing is op het perceel een vergunde woning aanwezig, de Charming cottage, en een deels vergund bijgebouw, de Unique Cottage. Daarnaast is er in 2013 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe, grotere woning (1000 m3) onder voorwaarde van sloop van de bestaande woning. Buiten het bouwvlak, binnen de bestemming Bos- en natuurgebied bevindt zich een bijgebouw (de Hunting Lodge) dat zonder vergunning is opgericht. Dit bijgebouw kan op de huidige locatie niet gelegaliseerd worden, omdat dit gebouw is gelegen in Natura 2000 gebied De Veluwe en in het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Verder is er een vijver op het perceel aanwezig, waarvoor tegelijktertijd met de onderhavige aanvraag een aparte aanvraag omgevingsvergunning is ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0003.png"

Perceelgrens (dikke rode lijn, circa 5 hectare) Solleweg 50 te Beekbergen. De lichte rode lijn geeft het perceel aan (circa 1 hectare) dat volgens de eigenaar van Solleweg 50 ook bij zijn perceel hoort. Dit is echter (nog) niet kadastraal vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0004.png"

Luchtfoto (2018) van bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0005.png"

Luchtfoto bestaande situatie 2018 onder bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0006.png"

Luchtfoto bestaande situatie 2018 onder ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen

2.2 Het plan

De eigenaar heeft nu onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om het bijgebouw Hunting Lodge te verplaatsen, zodat het binnen het bouwvlak van de bestemming Woondoeleinden komt te vallen. Daarbij heeft hij de wens om dit bijgebouw te gebruiken als bed & breakfast en kantoor/kantine en de Unique Cottage als bed & breakfast, werkplaats en voor stalling van materieel voor onderhoud van het landgoed (de aangrenzende percelen). Ten aanzien van de nevenactiviteiten vindt geen buitenopslag plaats.

De B&B-units worden in het weekend gebruikt, het kantoor de kantine en de opslagruimte/werkplaats worden doordeweeks gebruikt. Beide functies belemmeren elkaar daardoor qua ruimtegebruik (het kantoor/de kantine is ook de entrée voor de B&B-units in de Hunting Lodge) en geluid en dergelijke (de opslagruimte/werkplaats is ook gelegen in de Unique Cottage) niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0007.png"

Aangevraagde locatie voor het te verplaatsen bijgebouw Hunting Lodge

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0008.png"

Positioneringsplattegrond Hunting lodge ten opzichte van de Unique cottage

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0009.png"

Plattegrond begane grond Hunting lodge

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0010.png"

1e verdieping Hunting Lodge

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0011.png"

Plattegrond Unique cottage

Bed & breakfast

Het beleid van de gemeente Apeldoorn ten aanzien van bed & breakfast houdt in dat in nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied binnen de woning bed & breakfast onder voorwaarden bij recht wordt toegestaan en voor bed & breakfast / recreatieverblijven in bijgebouwen een afwijkingsbevoegdheid met toetsingscriteria wordt opgenomen. Voor het kunnen toestaan van bed & breakfast in de bijgebouwen wordt de volgende toetsingscriteria gehanteerd (overgenomen uit ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen):

Nevenactiviteiten

  • a. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van een recreatieverblijf en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van een recreatieverblijf uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan.
  • b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteit niet is toegestaan;

Afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het hierboven bepaalde teneinde:

nevenactiviteiten in de vorm van recreatieverblijven in andere gebouwen dan het hoofdgebouw toe te staan; het aantal recreatieverblijven buiten het hoofdgebouw mag per kavel niet meer dan 3 bedragen en de oppervlakte per recreatieverblijf mag niet meer dan 25 m2 bedragen; de totale vloeroppervlakte ten behoeve van recreatieverblijven binnen en buiten het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 100 m2.

Afwijken is alleen mogelijk:

  • 1. mits wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  • 2. mits de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • 3. mits de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • 4. voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast

Toetsing initiatief aan criteria

De aanvraag betreft de realisatie van drie bed&breakfast kamers / recreatieverblijven: één in de Unique cottage met een oppervlakte van circa 22 m2 en twee in de Hunting Lodge met een oppervlakte van circa 24,5 m2 en 24 m2. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van maximaal 3 recreatieverblijven, maximaal 25 m2 per recreatieverblijf en maximaal 100 m2 totaal aan vloeroppervlakte aan recreatieverblijven binnen en buiten het hoofdgebouw.

Daarnaast moet worden voldaan aan de vier voorwaarden om af te mogen wijken:

  • 1. Zorgvuldige inpassing in het landschap: de Unique cottage is een al bestaand bijgebouw en de Hunting Lodge wordt naar het bestaande bouwvlak verplaatst. Hiermee worden de gebouwen geconcentreerd op het perceel waardoor het landschap niet wordt verstoord. Vanaf de openbare weg zijn de bijgebouwen niet zichtbaar. Er is dan ook sprake van een zorgvuldige inpassing in het landschap.
  • 2. Verkeersaantrekkende werking neemt niet onevenredig toe: aanvrager heeft aangegeven dat de verwachting is dat vanwege de bed & breakfast gemiddeld 9 extra vervoersbewegingen per dag in het weekend plaats zullen vinden. Dit betreft slechts een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarnaast vallen deze verkeersbewegingen weg in de verkeersbewegingen van het naastgelegen hotel en zijn er geen woningen op korte afstand van de oprit en het woonperceel gelegen. De verkeersaantrekkende werking neemt dan ook niet onevenredig toe.
  • 3. De belangen van omliggende functies worden niet onevenredig geschaad: de bed & breakfast heeft slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling. De dichtsbijzijnde woningen liggen op grote afstand en zullen hier dan ook geen hinder van ondervinden. Daarnaast is de omvang van de bed & breakfast beperkt, zodat deze geen invloed zal hebben op de exploitatie van het nabijgelegen hotel. De belangen van omliggende functies worden dan ook niet onevenredig geschaad.
  • 4. Voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast: de functie bed&breakfast tast de waarden, kwaliteiten of kenmerken van het gebied niet aan. De bijgebouwen staan of komen binnen in het bouwvlak te staan. Ter plaatse is het terrein al verhard.

Kantoor

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is op grond van het gemeentelijk beleid toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel in stedelijk gebied en 100 m2 per kavel in het buitengebied;
  • b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  • c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  • d. detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van verkoop via Internet, met dien verstande dat uitstalling ten verkoop en het ter plaatse afhalen van goederen door klanten niet is toegestaan;
  • e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  • f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  • g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst als categorie 1 aangemerkte activiteiten. Onder deze lijst valt ook een kantoor aan huis.

Toetsing initiatief aan de criteria

Het aangevraagde kantoor(/kantine) heeft een oppervlakte van circa 40 m2 en is uitsluitend gesitueerd in het bijgebouw. Aangezien de dichtsbijzijnde woning op grote afstand is gelegen, heeft de aanwezigheid van het kantoor aan huis geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu. Ook de verkeersaantrekkende werking is beperkt en heeft geen nadelige invloed op de normale verkeersafwikkeling en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte. Parkeren kan (en moet!) op eigen terrein plaatsvinden. Er vindt geen detailhandel plaats, slechts kantooractiviteiten. De activiteiten veroorzaken dan ook geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg. Het kantoor wordt gebruikt door de bewoner van Solleweg 50. Een kantoor valt onder milieucategorie 1 en is ook als zodanig opgenomen in de lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten. Het aangevraagde kantoor voldoet hiermee aan de voorwaarden voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Uitbreiding toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van onderhoud landgoed

Het geldende bestemmingsplan SPZ staat 50 m2 aan bijgebouwen toe bij de woning. In de nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt dit verruimd naar 100 m2. Dit is ook opgenomen in het ontwerpbestemmingslan Buitengebied Beekbergen en Loenen. Daarnaast wordt in nieuwe bestemmingsplannen de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen uit te kunnen breiden ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik of ten behoeve van stalling van materieel voor natuurbeheer. Hiervoor worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning de ten hoogste toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw uit breiden met ten hoogste:

  • 1. 50 m² indien direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 1 hectare grond hoort;
  • 2. 100 m² indien direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 2 hectare grond hoort;
  • 3. 150 m² indien direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 3 hectare grond hoort;
  • 4. 200 m² indien direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 4 hectare grond hoort;

Deze uitbreiding van m2 aan bijgebouwen is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Verder geldt op grond van het Besluit omgevingsrecht dat in het achtererfgebied, gezien de oppervlakte van het woonperceel van Solleweg 50, 150 m2 aan bijgebouwen vergunningvrij kan worden gebouwd. Deze 150 m2 is inclusief het vergunde aantal m2 aan bijgebouwen die op het perceel aanwezig is.

Toetsing initiatief aan de criteria

De aanvraag behelst een toename van het aantal m2 aan bijgebouwen, waardoor het totaal uitkomt op 156 m2 inpandige ruimte met een bruto vloeroppervlak/ buitenmaat van 185 m2. (Hunting Lodge: 10,64m x 7,64m = 81,28 m2; Unique Cottage: 16m x 6,5m = 104 m2). Er dient te worden uitgegaan van het bruto vloeroppervlak van 185 m2. Deze oppervlakte overschrijdt de toegestane oppervlakte op grond van het geldende bestemmingsplan SPZ en het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen en tevens de toegestane oppervlakte op grond van vergunningvrij bouwen.

Aanvrager gebruikt een deel van de bijgebouwen voor stalling van materiaal voor natuurbeheer van het landgoed. Aan het woonperceel grenst circa 5 hectare natuurgebied dat in eigendom is van de eigenaar van Solleweg 50. Vanwege het natuurbeheer van de aangrenzende percelen in combinatie met de oppervlakte daarvan heeft het bevoegd gezag op grond van gemeentelijk beleid de mogelijkheid om het toegestane aantal m2.aan bijgebouwen met maximaal 200 m2 uit te breiden, mits de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

In de aanvraag is aangegeven dat 66 m2 inpandige ruimte met een brutovloeroppervlak van circa 80 m2 gebruikt zal worden voor stalling van materieel e.d. voor natuurbeheer. Deze ruimte bevindt zich in de Unique cottage. Zoals hierboven al aangegeven zijn de aangevraagde bijgebouwen gepositioneerd binnen het bouwvlak en niet zichtbaar vanaf de weg. Er zijn geen stedenbouwkundige bezwaren hieromtrent en de landschappelijke kwaliteit wordt ook niet aangetast. Gezien het voorgaande zijn er geen bezwaren om medewerking te verlenen aan de verruiming van het aantal m2 aan bijgebouwen tot de aangevraagde 185 m2.

Hoofdstuk 3 Provinciaal beleid

3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, welke daarna op onderdelen is geactualiseerd. In de verordening geven provinciale staten met name regels voor het wel of niet toestaan van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening bevat onder andere regels inzake wonen, bedrijvigheid, detailhandel, kantoren, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.


Relevant voor de planlocatie zijn de bepalingen uit de verordening over landschap en natuur. In de verordening zijn bepalingen opgenomen voor de instandhouding en versterking van de natuurwaarden binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze gebieden (GNN en GO) zijn in de verordening op kaart aangegeven. De planlocatie is gelegen in de GO en grenst aan het GNN.

Ten aanzien van gronden die gelegen zijn binnen de GO is in de provinciale verordening onder andere het volgende opgenomen:

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30% mogelijk worden gemaakt, indien:

a.uit de toelichting blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast; en
b.deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander,

c.gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.


Onder bestemmingsplan wordt in de provinciale omgevingsverordening ook gerekend een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang, tenzij uit de betreffende bepaling uitdrukkelijk anders volgt.

De planlocatie ligt in deelgebied 123 Loenermark. Voor het gehele deelgebied Loenermark zijn de volgende kernkwaliteiten gedefinieerd:

Kernkwaliteiten deelgebied natuur en landschap

  • Onderdeel van grootschalig aaneengesloten gebied van droge, voedselarme bossen, zandverstuivingen en heide; hier vooral bos en heidevelden met veel reliëf, droge en natte heide, vennen en sprengenbeken
  • onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe met de bijbehorende habitats en soorten
  • toevoergebied van Beekberger Poort
  • onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe
  • Parel Ramenberg: droog Zomereiken-Berkenbos in diverse stadia van ontwikkeling; heide met jeneverbes
  • Parel Loenermark: droge heidevelden, deels met waardevolle hakhoutrelicten van wintereik
  • groot wild: m.n. edelherten, wilde zwijnen
  • leefgebied das
  • cultuurhistorische waarden van o.m. sprengenbeken, oude ontginningen en boerderijen,
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir
  • rust, ruimte, donkerte
  • ecosysteemdiensten: recreatie, rust, drinkwater
  • houtproductie
  • alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied

De aanvraag voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de Groene Ontwikkelingszone (GO). De woonbestemming wordt qua oppervlakte niet uitgebreid. Er vindt uitsluitend een beperkte uitbreiding van het aantal m2 aan bebouwing plaats. Dit betreft een uitbreiding van circa 35 m2 ten opzichte van de reeds teogestane bebouwing. Voor zover er al sprake is van een uitbreiding van de bestaande functie, is deze in ieder geval minder dan 30% van de bestaande functie. Het woonperceel wordt verder zoals gezegd niet uitgebreid. De bebouwing vindt plaats binnen het bestaande bouwvlak op reeds verhard terrein. Door de realisatie van het plan verdwijnt er dan ook geen natuur of leefgebied. Daarnaast zijn de externe effecten van de aangevraagde activiteiten dermate beperkt ten opzichte van de reeds toegestane activiteiten dat een eventueel nadelig effect op de kernkwaliteiten zoals bijvoorbeeld rust en donkerte verwaarloosbaar. Verder is de uitbreiding van de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van stalling van materieel e.d. voor het beheer en onderhoud van het landschap. Zoals de toelichting op de omgevingsverordening aangeeft draagt deze functie direct bij aan de instandhouding van het landschap en daarmee ook aan de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten worden dan ook niet significant aangetast. Het woonperceel is omringd door bos en de bijgebouwen zijn niet zichtbaar vanaf de weg. Extra landschappelijke inpassing is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0012.png"

Uitsnede kaart Natuur uit de omgevingsverordening Gelderland

 

Hoofdstuk 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er is een Verkennend onderzoek conform NEN-5740 uit 2004 bekend (Van de Haar Groep, kenmerk 43824-2), waarbij een lichte verontreiniging met PAK in de bovengrond is aangetoond. Ook is een verkennend bodemonderzoek uit 2012 bekend (Certicon, kenmerk P2012- 1878), waarbij geen verontreinigingen zijn aangetoond. Op grond van de beschikbare gegevens geeft de kwaliteit van de bodem geen bezwaren voor het gewenste gebruik. Er is geen nieuw onderzoek nodig en er zijn geen maatregelen noodzakelijk om de locatie geschikt te maken voor de toekomstige functie.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Op Schalterdalweg 18 bevindt zich een hotel. Hiervoor geldt op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een aan te houden milieuzone van 10 meter. De planlocatie ligt op circa 68 meter van het hotel, ruim buiten de aan te houden milieuzone. De aanwezigheid van het hotel vormt dan ook geen belemmering voor de aangevraagde activiteiten.

De maatgevende activiteit op de planlocatie voor wat betreft uitwaartse zonering (hinder voor de omgeving) is de bed & breakfast. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt bed & breakfast niet bij name genoemd, maar in dit kader wordt aansluiting gezocht bij de milieuzone die geldt voor een pension of een hotel. Deze bedraagt 10 meter. Een bed&breakfast is qua omvang minder groot dan een hotel. De aangegeven aan te houden milieuzone is dan ook aan de ruime kant. Voor de locatie Solleweg 50 maakt dit overigens niet uit. De dichtstbijzijnde woningen van derden zijn op ruime afstand van de planlocatie gelegen. Hiermee wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

4.1.4 Geluidhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht. Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen op de locatie Solleweg 50 zou onderzoek nodig zijn om aan te tonen dat wordt voldaan aan de Wgh aangezien de locatie is gelegen binnen de zone van de rijksweg A50. De aangevraagde activiteiten waaronder de bed&breakfast zijn echter geen gevoelige bestemmingen voor zover ze niet permanent bewoond gaan worden. Onderzoek in het kader van de Wgh naar de geluidsbelasting is daarom niet noodzakelijk. Wel dient de geluidkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd en te worden beoordeeld op aanvaardbaarheid. Bij tijdelijk gebruik als bed&breakfast gelden geen normen en kan een hogere geluidbelasting dan 53 dB (tot maximaal 68 dB) nog aanvaardbaar worden geacht.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De beschouwing heeft plaatsgevonden aan de hand van de geluidkaart van Rijkswaterstaat. Deze kaart laat zien dat de geluidbelasting minder dan 54 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening uitgaande van een tijdelijk verblijf in een bed&breakfast. Te meer omdat de gevelwering naar verwachting circa 20 dB bedraagt en het binnenniveau daarmee voldoet aan de normen die normaal gesproken gelden voor een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0013.png"

uitsnede geluidkaart Rijkswaterstaat

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Binnen of nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de planontwikkeling. Nabij het plangebied is één mobiele risicobron aanwezig, Rijksweg A50. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico (880 meter) van Rijksweg A50, op een afstand van meer dan 200 meter. Hierdoor volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico. Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering op voor de aangevraagde activiteiten op Solleweg 50.


Verantwoording Groepsrisico

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.


Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.


Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.


De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen 

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.


Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Onderzoeksresultaten

In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een omgevingsvergunning voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de vergunning. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

De planlocatie Solleweg 50 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De planlocatie is circa 80 m2 (het nieuw te (ver)plaatsen bijgebouw Hunting Lodge) groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsverordening heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit de provinciale kaart met gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden blijkt dat de te verwachten maximale grondwaterstanden tussen NAP+22.00 m en NAP+22.50 m liggen. Het maaiveld in de omgeving licht volgens de AHN2 rond NAP+32.00 m. De grondwaterstand ligt zodanig ver onder maaiveld dat de ontwikkeling hier geen invloed op heeft of invloed van ondervindt. Het plan wordt dan ook grondwaterneutraal ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Met uitzondering van de solitaire waterpartij op het perceel is in en om het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan voorziet niet in extra oppervlaktewater of lozing op oppervlaktewater. De ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater of hiervan afhankelijke waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

Het hemelwater van het plangebied wordt niet afgevoerd naar een openbaar riool of oppervlaktewatersysteem. Het hemelwater wordt in de huidige situatie in het plangebied vastgehouden en hergebruikt of in de bodem geïnfiltreerd.
Overeenkomstig het gemeentelijk beleid mag de nieuwe verharding in het plangebied niet aangesloten worden op het rioolstelsel. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Wanneer deze voorziening een bergingscapaciteit (ondergronds dan wel bovengronds) heeft van minimaal 36 mm is de kans op overlast door afstromend water verwaarloosbaar klein.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt, via de bestaande afvoerleidingen van het perceel, aangesloten op het gemeentelijke drukrioolstelsel. Het plan voorziet in verplaatsing van een bestaand gebouw. De afvalwaterhoeveelheid neemt dan ook niet toe ten opzichte van de huidige situatie.

4.2.6 Watertoets

Het plan is qua waterhuishouding een marginale wijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Het omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Wet Natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.

De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:

  • Ten eerste mag alleen van de verbodsbepaling afgeweken worden als er geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk is.
  • Ten tweede moet tegenover de afwijking van het verbod een in de wet genoemd belang staan. De wet geeft voor de verschillende beschermingsregimes aan wat die belangen zijn zoals volksgezondheid of openbare veiligheid.
  • Tenslotte mag de ingreep geen afbreuk doen aan de staat van instandhouding van de soort.

Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.

Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet Natuurbescherming (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuur Netwerk.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortbescherming

De plek waar het nieuwe bijgebouw moet komen is geheel verhard. Het is daardoor geen geschikt habitat voor beschermde planten en dieren.

Gebiedsbescherming

De locatie van de bijgebouwen is gelegen in de Groene ontwikkelingszone (GO), zoals aangewezen op grond van de provinciale omgevingsverordening, en grenst aan Natura 2000 gebied De Veluwe. In paragraaf 3.2 Omgevingsverordening Gelderland is de ligging in de GO al besproken. De bijgebouwen liggen buiten Natura 2000-gebied. Er is dus geen sprake van ruimtebeslag dat gecompenseerd moet worden. Daarnaast zijn de externe effecten van de aangevraagde activiteiten dermate beperkt ten opzichte van de reeds toegestane activiteiten dat een eventueel nadelig effect op het Natura 2000 gebied verwaarloosbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0014.png"

uitsnede kaart Natura 2000-gebied De Veluwe

4.4 Archeologie

4.4.1 Beleid
4.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.4.1.2 Gemeentelijk beleid

De Nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

De locatie van het aangevraagde bijgebouw is op grond van de archeologische beleidskaart 2015 gelegen in de zone met (middel)hoge archeologische verwachting. In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 80 m2. De daarvoor benodigde bodemingreep bedraagt daarmee minder dan 500 m2. Het is voor deze aangevraagde ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk om vooraf archeologisch onderzoek uit te voeren.

Indien bij grondwerkzaamheden toch archeologische resten, sporen of vondsten, worden aangetroffen, dan dienen deze wel, conform de wet, gemeld te worden bij de minister. In de praktijk kan deze melding gedaan worden bij de gemeente, zodat van de vondst een waarneming gedaan kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1061-vas1_0015.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart 2015 ter hoogte van Solleweg 50 Beekbergen

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader en beleid
4.5.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

Op grond van artikel 3.1.6 Bro, dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.5.1.3 Gemeentelijk beleid

De Nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
4.5.2 Onderzoeksresultaten

Het gebied waarin de planlocatie is gelegen is vanouds ‘woeste grond’ van de Lierdermark. In de late 19de en vroege 20ste eeuw vond hier ontginning plaats waarbij de grond met naaldbomen werd ingeplant ten bate van de houtproductie. Hiervoor werden oude heidepaden vaak rechtgetrokken (ook de Solleweg), en daartussen werd een rechtlijnige verkaveling in grote bospercelen gemaakt. Er is hier verder geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. Op de planlocatie zijn geen monumenten of kandidaat-monumenten aanwezig. Het naburige Schalterdalweg 18 is een monument, maar het onderhavige plan heeft daar geen noemenswaardige invloed op.

4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Voor deze afwijking is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Het betreft geen bouwplan in de zin van artikel 6.12 lid 1 Wro.