direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1060-vas1

Ruimtelijke onderbouwing

Zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft een locatie bij de Brinkenweg, direct aan de noordzijde van de rijksweg A1 (gedeeltes van de percelen met kad. nrs. APD01 F 9403, 9400, 9306, 9596, 9401 en 6354, M8688, BBG01 A 6757, 6461, 6459, 4665, 4664, ,7002, 7169, 7170). De locatie maakt deel uit van bestemmingsplan Broekland Woudhuis, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 17 maart 1983.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0001.png"

locatie zonnepark

Op 2 juli 2018 is een omgevingsvergunning aangevraagd door de Gemeente Apeldoorn voor een zonnepark (kenmerk D18/018704) op de locatie. Het gaat om een zonnepark van circa 4,5 hectare met een vermogen van zo'n 2,5 MWp waarmee stroom wordt opgewekt voor ruim 700 huishoudens.

Aangevraagd is af te wijken van het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis. Dit voor het gebruiken van bovengenoemde locatie voor een zonnepark, het bouwen van de daarbij behorende bouwwerken en het aanleggen van de daarbij behorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0002.png"

situering zonnepark

Een zonnepark betreft een opstelling voor de productie van elektriciteit uit zonne-energie op de grond. Zonne-energie is energieopwekking door panelen die de instraling van licht omzetten in elektriciteit. Een zonnepark bestaat niet alleen uit zonnepanelen. Alle bouwwerken en voorzieningen die op de locatie gerealiseerd worden vanwege de beoogde productie van elektriciteit uit zonne-energie maken deel uit van een zonnepark. Naast de zonnepanelen met bijbehorende constructie kan het bijvoorbeeld gaan om onderhoudspaden, transformatorhuisjes en een hekwerk. Ook de voorzieningen voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing, zoals bijvoorbeeld bomen, houtwallen, watergangen en ecologische zones vormen onderdeel van een zonnepark.

Het overgrote deel van de locatie kent de bestemming Agrarisch gebied. Een klein deel van de locatie kent de bestemming Wonen en Natuurgebied. Voor de Brinkenweg geldt de bestemming Wegen. Binnen de bestemming Agrarisch gebied zijn onder andere akkerbouw, weidebouw, tuinbouw en veehouderij toegestaan. De aanvraag omgevingsvergunning past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De aangevraagde afwijking van dat bestemmingsplan betreft het gebruik van de gronden als zonnepark en de bouw en aanleg van een zonnepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0003.png"

Uitreksel bestemmingsplankaart

Deze ruimtelijke onderbouwing geeft de motivering dat de aangevraagde afwijking niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het relevante beleidskader, de huidige ruimtelijke situatie, de ruimtelijke aanvaardbaarheid, de behoefte aan het zonnepark en de uitvoerbaarheid van het zonnepark.

1.2 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Het aan de orde zijnde project valt niet onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist. De gemeenteraad heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het beleid over duurzame (zonne-)energie en het integrale ruimtelijke beleid, zowel op rijks-, provinciaal- als gemeentelijk niveau. Relevant beleid en regelgeving over specifieke planologische aspecten komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Duurzame (zonne-)energie

Vanuit de Europese Unie verplicht de RES-directive lidstaten om aan de slag te gaan met duurzame energie, waaronder zonne-energie. Hier dienen op nationaal niveau concrete plannen voor gemaakt te worden. In december 2015 zijn op de klimaattop in Parijs 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen met terugdringen.


In 2013 is het nationale energieakkoord voor duurzame groei vastgesteld De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het doel is om in 2050 de energievoorziening in Nederland bijna helemaal duurzaam te hebben. In 2020 en 2023 dient respectievelijk 14% en 16% van de energie afkomstig te zijn van duurzame bronnen. Om dit te bereiken hebben bedrijfsleven, overheid, burgers en maatschappelijke organisaties ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheid.


In 2016 is het nieuwe Energierapport gepresenteerd waarin wordt aangegeven dat het Klimaatakkoord van Parijs van belang is voor het Nederlandse energie- en klimaatbeleid. De belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland zijn zonne-energie, windenergie, bio-energie en aardwarmte. In het Regeerakkoord Rutte III 'vertrouwen in de toekomst 2018 - 2021' is afgesproken om de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 95% terug te dringen ten opzichte van 1990. Dit komt neer op een emissiereductiedoel van 49% in 2030. Om deze doelen te behalen moet een transitie plaatsvinden naar een duurzamere energievoorziening. Naast productie op zee, is ook productie op land nodig, waaronder zonne-energie. Zonne-energie zal in de toekomst een steeds groter onderdeel uitmaken van de energiemix


De nationale overheid stimuleert op verschillende manier de grootschalige opwekking van zonne-energie, onder meer door de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+). In het Regeerakkoord is een nieuw Klimaatakkoord aangekondigd met verdergaande ambities en doelen.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het Rijk aan waar het naar streeft. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden. Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.

Energieontwikkeling en -transitie: Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

De vraag naar elektriciteit en gas zal blijven groeien. Daarom zal voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moeten worden. Duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie verdienen daarbij speciale aandacht. Hun aandeel in de totale energievoorziening moet omhoog en zij hebben relatief veel ruimte nodig.

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie is een nationaal belang. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Een aspect dat zowel de economische doelstelling als de kwaliteit van de leefomgeving aangaat is de productie van hernieuwbare energie. De provincie streeft naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:

  • van gebruik van fossiele energie naar gebruik van hernieuwbare energie
  • met een zuinig gebruik van energie en grondstoffen; de kringloop sluiten
  • vastleggen van gebieden voor winturbines en grote zonneparken.

De Gelderse ambitie om in 2020 een aandeel te hebben van14% hernieuwbare energie en toe te groeien naar energieneutraliteit in 2050, heeft grote ruimtelijke gevolgen. Het zal het aanzien van Gelderland fors veranderen. Gelderland is zich hier van bewust en realiseert zich dat om de doelen daadwerkelijk te kunnen behalen met voldoende maatschappelijk draagvlak en goede landschappelijke inpassing, elk duurzaam potentieel moet worden benut.

Een hernieuwbare energievoorziening vraagt om veel ruimte. Waar fossiele energie ver van huis uit de bodem wordt gehaald en minder zichtbaar is, wordt de meeste hernieuwbare energie ter plekke bovengronds opgewekt en moet zij een plaats krijgen in het landschap. De transitie naar een energieneutraal Gelderland zal dan ook steeds zichtbaarder worden in het landschap.Bij hernieuwbare energie ligt de focus op wind en zon, en is ook energie uit biomassa en vergisting nodig.

Zonne-energie

Plaatsing van zonnepanelen binnen bestaand bebouwd gebied wordt als een gemeentelijke aangelegenheid gezien. Echter, om de doelstellingen van energietransitie te halen, zijn naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen van zon noodzakelijk. De ruimte om deze te realiseren ligt hoofdzakelijk in het buitengebied. Veldopstellingen ziet de provincie als een functie die, mits op een goede manier ruimtelijk ingepast, ook in het buitengebied kunnen worden ingepast. Hierbij maakt de provincie onderscheidt in twee categorieën, kleine en grote zonneparken.

  • 1. Kleine zonneparken (totale oppervlakte van het park minder dan 2 ha) en lijnopstellingen. Deze zijn overal mogelijk, mits ze gecombineerd worden met andere functies en/of restruimtes invullen. Zo kunnen maatwerktoepassingen gevonden worden voor dubbel ruimte gebruik.
  • 2. Grote zonneparken (totale oppervlakte van het park 2 ha of meer.

Het combineren van grote zonneparken met andere functies in een gebied heeft de voorkeur. Bij de aanleg van grote zonneparken dient aandacht te worden besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en het landschappelijk ontwerp. De beoordeling of grote zonneparken ruimtelijk passend zijn laat de provincie aan de betreffende gemeente.

Aan de orde is een groot zonnepark. Binnen deze categorie wordt een driedeling gemaakt.

Grote zonneparken mogelijk: Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan.

Grote zonneparken niet mogelijk: In deze gebieden zijn grote zonneparken uitgesloten, omdat ze niet te combineren zijn met de kernkwaliteiten van de ruimtelijke functie van het gebied.

Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk: Bij bepaalde ruimtelijke functies wil de provincie de ontwikkeling van grote zonneparken niet uitsluiten, maar zijn er wel een aantal voorwaarden aan verbonden. In de Groene Ontwikkelingszone (GO) is er ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. Het ruimtelijk beleid voor de GO biedt ruimte aan andere functies onder voorwaarde van gelijktijdige versterking van de kernkwaliteiten. Grote zonneparken zijn binnen het Nationaal landschap mogelijk indien ze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0004.png"

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening kent geen specifieke regels over zonneparken. Ontwikkeling van een groot zonnepark (deels) in Groene Onwikkelingszone (GO) en Nationaal Landschap sluit de provincie niet uit. Wel worden er voorwaarden aan verbonden.

Vanaf 14 juni 2018 hebben de ontwerp-Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het ontwerp-actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Op 19 december 2018 zijn deze vastgesteld. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staat in het hoofdstuk over Energietransitie dat wind en zon belangrijk en nodig zijn. Voor deze 2 vormen van duurzame opwekking is een visieschets opgenomen. Deze visieschets geeft geen gedetailleerde informatie over waar wind en zon mogelijk zijn en welke voorwaarden gelden. De schets is wel gebaseerd op het huidige beleid. Het beleid (tekst en kaartmateriaal), zoals opgenomen in de geldende Omgevingsvisie blijft beleidsinhoudelijk ongewijzigd wél bestaan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Duurzame (zonne-)energie

Bij de invulling van het Klimaatakkoord dat is aangekondigd door het nieuwe kabinet spelen de regionale energie en klimaat strategieën (REKS) een belangrijke rol. Hierbij gaan de regionale partijen onderzoeken hoe ze kunnen bijdragen aan de nationale en provinciale doelstellingen, waaronder de locatiekeuze voor grondgebonden zonne-energie.


Binnen de Cleantech Regio werken de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Voorst, Epe, Zutphen, Deventer en Lochem samen met ondernemers, onderwijs en onderzoek aan een energieneutrale en duurzame economie en samenleving. Om de doelen te bereiken is een gezamenlijke agenda Cleantech opgesteld voor de periode 2019 - 2023. De thema's circulaire economie en energietransitie zijn de topprioriteit. Onderdeel van de ambities is om 25% van de grote daken in de regio te voorzien van zonnepanelen. Momenteel wordt gewerkt aan een realisatieprogramma energietransitie. Om de ambitie om in 2023 25% minder CO2 uit te stoten in de regio, dient naast energiebesparing ook fors ingezet te worden op energieopwekking.


Om de doelstellingen te bereiken zijn een aantal vliegwielprojecten ontwikkeld, waaronder de Cleantech Icoon A1. Tussen Apeldoorn en Azelo zal vanaf 2017 tot 2028 de rijksweg A1 gefaseerd verbreed worden om de doorstroming te verbeteren. Binnen het vliegwielproject worden de mogelijkheden verkend om de verbreding te benutten om de snelweg duurzamer te maken. Onderdeel hiervan is een aantrekkelijk woon- en werklandschap en de energietransitie.

2.3.2 Structuurvisie De Voorlanden

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek, zoals vastgesteld in 2009, maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Samen vormen ze de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied tot 2030, en vormen daarmee een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Duurzame (zonne-)energie

In 2016 heeft de Raad gekozen voor ambitieniveau Versnelling Plus en is de uitvoeringsagenda 2017 - 2020 vastgesteld. De ambitie is om de energietransitie te versnellen en daarbij substantieel sneller te gaan dan de landelijke trend. De ambitie is om in 2030 28% energieneutraal te zijn. Daavoor wordt ingezet op vier prioritaire aandachtsgebieden:

  • 1. Besparing en opwekking in en op woningen en gebouwen.
  • 2. Industrie, MKB en landbouw.
  • 3. Mobiliteit.
  • 4. Grootschalige duurzame energieopwekking

Wat betreft opwekking van duurzame energie wordt ingezet op wind, biomassa, warterkracht en zon. Zonne-energie maakt een aanzienlijk onderdeel uit van de energiemix van 2030 (11% zonneparken en 2% dakgebonden zonne-energie). In de ambitie wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden zonne-energie en zonnepanelen op daken. Bij de huidige stand van de techniek vraagt de ambitie om circa 255 MWp aan grondgebonden zonne-energie in de periode 2018 - 2028.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0005.png"

2.4.2 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente nodigt iedereen uit die een bijdrage kan leferen aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Inzet is daarbij voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De structuurvisie richt zich op de essentie van de Buitenstad. Daar ligt de kernopgave. De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren. Tegelijkertijd wordt initiatiefnemers meer vrijheid geboden hun eigen ambities te realiseren. Met vijf principes wordt uitgedaagd bij te dragen aan Apeldoorn Buitenstad. We geven vrijheid, maar vragen in ruil daarvoor Buitenstadkwaliteit. Niet door te dicteren, maar door in gesprek te gaan en daarbij een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Eén van de principes geeft aan dat in de Buitenstad zorgvuldig wordt omgegaan met schaarse ruimte en eindige hulpbronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0006.png"

Relevante onderdelen van het fundament zijn:

Overgangszone IJsselvallei

Tegenover de kwaliteiten van de Veluwe aan de westkant van Apeldoorn liggen aan de oostkant de veel weidsere landschappelijke kwaliteiten van de IJsselvallei. In de overgangszone tussen de twee landschappen ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een prachtige manier is verweven met de dorpen Wiesel, Wenum, Beekbergen, Lieren, Loenen en Zilven. Het behouden van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.

De recreatieve kwaliteiten van het weteringenlandschap ten oosten van de stad laten te wensen over. Het buitengebied is te versnipperd, is vanuit de stad moeilijk bereikbaar en recreatieve trekkers ontbreken. Hier ligt een duidelijke kans voor het uitbouwen van de kwaliteiten van de Buitenstad, ook omdat het mogelijkheden biedt om mee te liften op de toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht van de Veluwe. Bij het uitbouwen van de kleinschalige kwaliteiten van het weteringenlandschap wordt voortgebouwd op bestaande plannen voor de Weteringsebroek (recreatie, water, energie, streekproducten enz.), het Woudhuis en het Beekbergerwoud.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

Duurzaamheid moet deel uitmaken van alle ontwikkelingen in de gemeente. Daarbij wordt onder meer ingezet op het (her)gebruik van ter plaatse aanwezige materialen en hulpbronnen. De verwachting is dat fossiele brandstoffen de komende decennia steeds schaarser zullen worden. Schaarste van energie vergroot de noodzaak er zuinig mee om te gaan en te zoeken naar andere (liefst duurzame) energiebronnen. Windmolens, zonne-energie, aardwarmte en biomassa worden genoemd. Gebruik van duurzame locale bronnen voor de energievoorziening wordt aangemoedigd. Niet te vermijden schade aan natuur en landschap wordt altijd gecompenseerd.

Vanuit de ambitie Toeristisch Toplandschap zet de visie in op het verbeteren van de verbindingen tussen stad en landschap en het in stand houden en waar nodig versterken van landschappelijke kwaliteiten.

2.4.3 Groenstructuurkaart

Op 6 april 2017 is de Groenstructuurkaart vastgesteld. de kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader/uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit;

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken&sprengen*, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

In de Groenstructuur geldt een ‘nee, tenzij’-beleid voor wat betreft nieuwe ontwikkelingen. Deze kunnen alleen doorgang vinden wanneer zij de Groenstructuur versterken.

Hoofdstuk 3 RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

3.1 Bestaande situatie

De locatie voor het zonnepark ligt in 'Biezematen', een gebied direct ten zuidoosten van de stad. Biezematen is een omsloten gebied, met als grenzen de rijkswegen A1 en A50 en de spoorlijn Apeldoorn–Zutphen. Belangrijke groenstructuren zijn daardoor niet aanwezig.

Biezematen heeft een open, agrarisch karakter. Het bestaat grotendeels uit akkers en weiden, waaronder braakliggende percelen. Het gebied kenmerkt zich door verspreide landelijke bebouwing. Biezematen is een stadsrandzone, waar de agrarische bedrijfsvoering door de jaren heen op een aantal plekken vervangen is door typische stadsrandverschijnselen, zoals bedrijven op bestaande boerderijen en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0007.png"


Biezematen kent vele verdraaiingen in de verkavelingrichting en ook de infrastructuur ligt gebogen. Een voorbeeld daarvan is de Brinkenweg. Uitzondering vormt de IJsseldijk die als (historische) lijn rechtdoor het gebied insteekt. Langs de IJsseldijk is de meeste bebouwing terug te vinden. De bebouwing is geclusterd op erven. De Brinkenweg verbindt het gebied via een viaduct onder de A1 met het buitengebied. Door Biezematen loopt in oost-west richting een bovengrondse hoogspanningsleiding.

Aan de overzijde van het spoor ligt bedrijventerrein Ecofactorij. Een eerder plan voor de ontwikkeling van Biezematen tot bedrijventerrein Ecofactorij II is niet doorgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0008.png"

Het zonnepark is gesitueerd parallel aan de rijksweg A1 en aan de Brinkenweg. De locatie bestaat hoofdzakelijk uit grasland. Laanbomen begeleiden de Brinkenweg. haaks hierop staan een aantal bomenrijen. Ten westen van de Brinkenweg op een voormalig erf is een kleine moestuin met klein schuurtje aanwezig. Ten oosten van de Brinkenweg staat een in gemeentelijk eigendom zijnde woning met opstallen, verscholen in een beboste tuin (Brinkenweg 126), welke buiten het zonnepark blijft. Hetzelfde geldt voor een bosvak tegen de spoorlijn aan. Langs de A1 loopt een A-watergang.

3.2 Het plan

Het plan voorziet in de realisatie van een zonnepark van circa 4,5 hectare. Daarvan wordt zo'n 2,4 hectare benut voor zonnepanelen met een vermogen van 2,5 MWp.

In het plan is de optie opgenomen een zonnebos te realiseren. In de noordoostelijke hoek van het zonnepark is een deel hiervoor aangewezen. Het is een relatief nieuw concept waarin zonnepanelen hoger worden geplaatst dan bij een gebruikelijke veldopstelling, namelijk tussen de 4 en 5 meter hoog. Onder de panelen kan dan realistisch agrarisch gebruik plaatsvinden of nieuwe natuur worden ontwikkeld. De panelen zijn deels licht doorlatend waardoor ook onder de panelen voldoende licht valt.

Het ontwerp van zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1 is gebaseerd op drie uitgangspunten:

  • 1. Versterken van de kamerstructuur van het landschap.
  • 2. Versterken van de biodiversiteit in het gebied.
  • 3. Zichtbaar maken van duurzaamheidsambities gemeente Apeldoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0009.png"

Inpassing in het landschap

Voor een goede inpassing van het zonnepark in het landschap is uitgegaan van het landschapstype ‘kamerstructuren’. Hier is het streefbeeld wegen te beplanten, hier en daar kavelgrenzen te beplanten en bebouwing in groene kamers te leggen. De relevante opgaven in dit landschap bestaan uit: het versterken van de kamerstructuur door weg- en kavelgrensbeplanting te realiseren en nieuwbouw te koppelen aan de groenstructuren van de ‘kamers’.

Het versterken van de kamerstructuur krijgt vorm door landschappelijke hagen en laanbeplanting toe te voegen rondom het zonneveld. De nieuwe bomenrij langs de noordrand van het zonnepark loopt parallel aan de A1 en de IJsseldijk. Hiermee wordt de noordoost-zuidwest structuur van het gebied versterkt. De overige nieuwe beplanting bestaat uit lagere hagen en zijn in die zin visueel ondergeschikt aan de bomenrij.

In het plan is er rekening mee gehouden dat het wegtracé van de Brinkenweg in de toekomst mogelijk verlegd wordt. Vanwege de doorsnijding van het veld door de Brinkenweg bestaat het zonneveld in feite uit twee zonneveldjes. De hagen worden gerealiseerd aan de noordzijde en aan de binnenzijde van beide veldjes. Gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen beplanting, zoals Meidoorn, en Veldesdoorn. De laanbeplanting in de vorm van zomereik wordt aangelegd langs de noordelijke rand van het zonnepark en aan de eventueel te verleggen Brinkenweg en vormt een landschappelijke verbinding tussen een tweetal wat grotere bestaande groenelementen.

Relatie met de omgeving

In het kader van de verbreding van de rijksweg A1 is een landschappelijke inpassingsvisie vormgegeven. De visie voorziet in een zichtvenster op (een deel van) het zonnepark en in het herplanten van opgaand groen op de taluds van de verbrede A1. Ten behoeve van de verbreding is een Tracebesluit genomen. Het zonnepark ligt buiten het gebied behorende tot dat besluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0010.png"

Vanaf de A1 wordt het zonneveld deels zichtbaar. De opening in de bomenrij langs de snelweg biedt een zogenaamd ‘venster’ op het zonnepark. Het venster, dat ook bij de verbreding van de A1 zal blijven, geeft zicht op de ambities van de gemeente Apeldoorn ten aanzien van duurzame energie. Het deel dat zichtbaar is, kent een zuid opstelling of een zuidoost gerichte opstelling parallel aan de snelweg. Hierdoor zullen vanaf de A1 de panelen goed zichtbaar zijn. Men kijkt tegen de ‘voorkant’ van de panelen aan. Autobestuurders zien hier de ambities van de gemeente Apeldoorn ten aanzien van duurzame energie.

Het oostelijke zonneveld wordt aan de zuidzijde begrensd door een bestaande bomenrij langs het talud van de A1. Ook bij de verbreding van de A1 zal hier een bomenrij komen. Met de schaduwwerking van deze bomenrij is bij de situering van de zonnepanelen rekening gehouden door voldoende afstand aan te houden. De afstand is minimaal gelijk aan de hoogte van de bomen.

In het oostelijk deel van het zonnepark is direct buiten het plangebied bebouwing aanwezig (Brinkenweg 126). De bebouwing blijft behouden. De gemeente heeft het voornemen te gaan onderzoeken of een nieuwe functie aan deze bebouwing gegeven kan worden. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een educatieve en/of ecologische functie. De nieuwe functie is nog niet bepaald en een eventuele verandering van functie van de bebouwing maakt geen onderdeel uit van het huidige voornemen. Er wordt rekening gehouden met de nieuwe functie van deze bebouwing doordat er ruimte wordt geboden voor 15 parkeerplaatsen. Het onderhoudspad kan worden gebruikt als toegangsweg.

De bedrijven en woningen in de omgeving liggen op ruime afstand van het zonnepark. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 150 meter afstand. Door de beplanting aan de noordzijde van het park in de vorm van een bomenrij en hagen zijn de zonnepanelen vanaf deze (en andere woningen in de Biezematen) niet zichtbaar.

Omdat de watergang aan de zuidzijde van het plangebied een A-watergang betreft is rekening gehouden met een obstakelvrije zone van 5 meter ten noorden van deze watergang.

Inrichting zonnepark

Het zonnepark bevat zonnepanelen (incl. omvormers e.d.), onderhoudspaden een inkoopstation en transformatorhuisje. Rondom de twee velden wordt een hekwerk geplaatst. De opstal aan de westzijde van de Brinkenweg wordt gesloopt.

Entree

De entree van het zonnepark ligt aan de Brinkenweg. De ‘hoofdentree’ ligt aan de westkant van de weg richting het westelijke zonneveld. De entree naar het oostelijke veld zal secundair van aard en uitstraling zijn. De entree richting het oostelijke veld is alleen voor het onderhoud nodig. De entree naar het westelijke veld krijgt een meer uitnodigende uitstraling. Het is immers de bedoeling van de gemeente de duurzaamheidsambities te laten zien.

Hekwerk

Het hekwerk wordt tussen de zonnepanelen en de beplanting voorzien. Er wordt voor een transparant groen hekwerk gekozen waardoor in de winter, als de beplanting weinig blad draagt, het hek nog steeds weinig zichtbaar is. Aan de noord- en binnenzijden van de zonnevelden is een landschappelijke haag gesitueerd waardoor het hekwerk aan het zicht onttrokken wordt. Het hekwerk zal passeerbaar zijn voor kleine zoogdieren.

Panelen en opstelling

Het grootste deel van het zonnepark krijgt zuid gerichte of zuidoost gerichte panelen parallel aan de snelweg. De zuid of zuidoost gerichte panelen worden maximaal 2,5 meter hoog. Het heeft de voorkeur om de panelen zuidoost gericht te positioneren. Hiermee staan ze parallel aan de snelweg. Dit levert een aantrekkelijk beeld vanaf de snelweg op. De panelen volgen hiermee ook de richting van het kavel. De tweede optie is een traditionele zuid gerichte opstelling. Als in de volgende fase voor een zuid gerichte opstelling wordt gekozen zal deze de lijn van de Brinkenweg als uitgangspunt moeten nemen. Ook zal bij een zuid gerichte opstelling extra aandacht moeten zijn voor de ‘rafelranden’ die ontstaan op de kavelranden die zichtbaar zijn vanaf de (snel)weg.
Het optionele zonnebos in het oostelijk deel van het zonnepark zal oost-west gerichte panelen krijgen die hoger staan dan de andere panelen. Het zonnebos wordt circa 5 meter hoog.

Er wordt bij de zuid of zuidoost gerichte panelen gebruik gemaakt van panelen met een egale donkerblauwe tot zwarte kleur. Het zonnebos heeft licht doorlatende panelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0011.png"

Transformatorgebouwen, inkoopstation

Het inkoopstation is binnen de hekken van het westelijke zonneveld gesitueerd. Het ligt aan de kant van de weg, maar wel onzichtbaar vanaf de weg. De precieze locatie wordt in een volgende fase bepaald. Het inkoopstation wordt circa 3,5 meter hoog en krijgt een onopvallende kleur (bijv. (donker)grijs).

De trafohuisjes, met een hoogte van zo'n 3 meter, worden langs het onderhoudspad gesitueerd. Het precieze aantal trafohuisjes wordt in een volgende fase bepaald. Uitgangspunt is dat de trafohuisjes goed bereikbaar moeten zijn, maar onzichtbaar vanaf de Brinkenweg. Voor de transformatoren en omvormers worden eveneens onopvallende kleuren gebruikt en door de positionering zijn ze niet zichtbaar vanaf de Brinkenweg.

Maaiveld

De biodiversiteit wordt vergroot door tussen de twee zonneveldjes een poel, struweel (o.a. Zwarte es, Schietwilg) en riet toe te voegen. De poel krijgt een flauw en steil talud om de biodiversiteit te vergroten. De ondergrond onder de panelen wordt ingezaaid met een bloem- en kruidenrijk mengsel.

Door de gedeeltelijk afscherming van de bodem van zonlicht en regenwater kan een effect op de bodemkwaliteit door zonneparken niet volledig worden uitgesloten. Eventuele nadelige effecten worden zo veel mogelijk voorkomen door ruimte tussen de individuele panelen en de rijen panelen te laten waardoor licht en regenwater de bodem kunnen bereiken. In combinatie met het tijdelijke karakter (geborgd met een voorwaarde aan de vergunning) van het zonnepark en het stopzetten van (intensief) agrarisch gebruik worden daarom geen onomkeerbare negatieve effecten op de bodem verwacht.

Compensatie

Binnen het plangebied zijn vier rijen bomen (ca. 37 bomen) en een rand struweel aanwezig welke voor veel schaduwwerking zorgen. De bomen hebben geen bijzondere ecologische waarde. Om de functie van zonneveld goed in te kunnen invullen worden deze bomen gekapt. Dit wordt met de bovenvermelde landschappelijke hagen, laanbeplanting en ecologische plekken gecompenseerd.

Beheer

De uitgangspunten bij het beheer zijn een natuurlijk beheer doormiddel van begrazing. De grond onder de panelen wordt ingezaaid met een bloem- en kruidenrijk mengsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0012.png"

De maatregelen met betrekking tot de landschappelijke inpassing en instandhouding zijn verwoord in het bij de omgevingsvergunning behorende inrichtingsplan “Inrichtingsplan Zonnepark Brinkenweg - Noordzijde A1” van 23 augustus 2018.

Conclusie is dat het zonnepark op een zorgvuldige, kwalitatief goede wijze ingepast wordt in de omgeving. Om te borgen dat de maatregelen op het gebied van landschappelijke inpassing gerealiseerd worden en in stand worden gehouden wordt aan de vergunning een voorschrift verbonden.

3.3 Toetsing kaders

Met dit plan wordt een zonnepark gerealiseerd met een vermogen van 2,5 MWp, waarmee stroom wordt opgewekt voor ruim 700 huishoudens. Daarmee draagt het bij aan de ambities en het beleid van rijk, provincie en gemeente gericht op een transitie naar een duurzame energievoorziening. Apeldoorn heeft de ambtitie in 2030 28% energieneutraal te zijn. Ingezet wordt onder andere op grootschalige duurzame energieopwekking in de vorm van zonne-energie. Om de doelstelling te halen is, zo blijkt uit hoofdstuk 4, zowel opwekking van zonne-energie nodig met zonnepanelen op daken als met grondgebonden zonneparken. Het gaat om een grote opgave.

De ontwikkeling van grondgebonden zonneparken moet op een zorgvuldige wijze ingepast worden in de omgeving. Volgens de Omgevingsvisie ligt de locatie niet in Groene ontwikkelzone of Nationaal Landschap. De visie geeft voor het buitengebied een zonering voor zonneparken. De locatie van het zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1 behoort niet tot een zone, het maakt onderdeel uit van de stad Apeldoorn. Plaatsing van zonnepanelen binnen bestaand bebouwd gebied wordt door de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid gezien.

De structuurvisie Apeldoorn biedt Ruimte beschrijft het fundament van Apeldoorn als Buitenstad. Onder andere beekdalen en enken dienen behouden te blijven. De locatie van het zonnepark kent geen bijzondere cultuur-historische, landschappelijke of ecologische waarden. Met plaatsing van een zonnepark wordt het fundament van de Buitenstad niet aangetast. Het plangebied ligt buiten de Groenstructuur.

Hoofdstuk 4 BEHOEFTE AAN ZONNEPARK

4.1 Duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."


Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder is alleen van toepassing op plannen die een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (NSO) mogelijk maken. Daarom is het eerst van belang te bepalen of bij de ontwikkeling van een zonnepark sprake is van een NSO. Artikel 1.1.1, eerste lid sub i van het Bro geeft de volgende definitie voor een stedelijke ontwikkeling:

'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen'.


Relevant is of een zonnepark is aan te merken als 'andere stedelijke voorziening'. Dit begrip wordt niet nader omschreven in het Bro. Ook jurisprudentie biedt geen eenduidig antwoord op de vraag of zonneparken een stedelijke ontwikkeling zijn. Gelet op jurisprudentie over (redelijk) vergelijkbare functies (bijvoorbeeld windmolens of hoogspanningslijnen) lijken zonneparken geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee ook geen Ladderplichtige ontwikkeling.

Wel is een motivering in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist voor alle ruimtelijke ontwikkelingen (art. 3.1 Wro), Op basis van artikel 3.1.6 lid 1 an het Bro, dient bovendien ook de uitvoerbaarheid van een plan te worden onderbouwd. De principes achter de Ladder vormen een belangrijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. Om deze reden geeft deze ruimtelijke onderbouwing voor het zonnepark een motivering in lijn met de vereisten van de Ladder.


Bestaand Stedelijk Gebied

Vanuit de Ladder geld, dat voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) extra motivering is vereist. Artikel 1.1.1 Bro geeft als definitie:

'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'


Naast de hiervoor genoemde definitie van bestaand stedelijk gebied, blijkt uit jurisprudentie dat ook de geldende bestemming van een plangebied relevant kan zijn. Geldt er bijvoorbeeld een agrarische bestemming die de ontwikkeling ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, of overige stedelijke functies niet mogelijk maakt, dan is veelal geen sprake van BSG.
Op basis van de ligging, locatie, het huidige gebruik en de bestemming is vast te stellen, dat zowel de ligging buiten het bestaand stedelijk weefsel van de Apeldoorn, als de nog vigerend bestemming die geen stedelijke functies mogelijk maakt, tot de conclusie leidt dat er sprake is van een ontwikkeling buiten BSG. Daarom is er extra motivering nodig waaruit blijkt dat de behoefte al dan niet binnen BSG kan landen.


Verzorgingsgebied

Het gaat bij de Ladder voor duurzame verstedelijking om het voorkomen van planoverschotten, en om het beperken van leegstand in de bestaande voorraad. Op basis van de energieambities van de gemeente Apeldoorn, is het niet waarschijnlijk dat zonneparken onaanvaardbare leegstand in de hand werken.

Voor een goede afweging, volgens de uitgangspunten van de Ladder, wordt voor de zonnevelden rekening gehouden met het verzorgingsgebied van het zonnepark. Enerzijds is het daarbij van belang om te bepalen op wel schaalniveau in een behoefte zal worden voorzien. En anderzijds is het daarbij van belang om in aanmerking te nemen waar mogelijke ruimtelijke effecten zouden kunnen optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

Als ruimtelijk verzorgingsgebied vormt de gemeente Apeldoorn een goed afwegingsniveau: met de beoogde zonnevelden wordt de energie immers opgewekt om in de 'eigen' duurzame energiebehoefte te kunnen voorzien. Ook beoordeling van mogelijke ruimtelijke effecten is dan relevant op het niveau van de gemeente zelf.

4.2 Behoefte in Apeldoorn in periode 2018-2028

Deze paragraaf beschrijft de behoefte aan het zonnepark in de gemeente Apeldoorn (het ruimtelijk verzorgingsgebied), aan de hand van de energiebehoefte. Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

  • 1. de vraag naar zonne-energie de komende tien jaar in Apeldoorn , mede op basis van de gestelde energieambities van de gemeente.
  • 2. reeds beschikbare en juridisch mogelijke capaciteit in de gemeente (het aanbod)
  • 3. de energiebehoefte voor de komende tien jaar is in Apeldoorn.


1. Totale vraag naar zonne-energie in gemeente Apeldoorn bedraagt 292 MegaWatt piek (MWp) komende 10 jaar

We bekijken de additionele vraag naar zonne-energie voor de komende tien jaar (2018-2028) binnen de gemeente Apeldoorn. Basis hiervoor vormen de gemeentelijke energieambities op het gebied van zonne-energie. In 2016 heeft de Raad gekozen voor ambitieniveau 'Versnelling Plus' en is de uitvoeringsagenda 2017 – 2020 vastgesteld. Waarbij al rekening is gehouden met wat reëel haalbaar zal zijn binnen de komende periode. De totale energievraag in Apeldoorn zal in werkelijkheid vele malen groter zijn dan de ambitie op het gebied van zonne-energie.

Onderdeel van de ambities is de inzet op grootschalige duurzame energieopwekking. Om op termijn energieneutraal te zijn, heeft de gemeente doelen vastgesteld voor opwekking van zowel grondgebonden als dakgebonden zonne-energie. Daarbij wordt qua ambitie nog onderscheid gemaakt tussen grond- en dakgebonden zonne-energie. Zie de tabel hierna.

Vraag zonne-energie
 
2018-2028 (10 jaar)   2018-2038 (20 jaar)  
Grondgebonden
 
255 MWp   561 MWp  
Dakgebonden
 
37 MWp   218 MWp  
Totaal
 
292 MWp   779 MWp  

Grondgebonden

De (ambitie) energievraag voor grondgebonden zonne-energie is tot 2028 gesteld op zo'n 255 MWp, en circa 561 MWp de komende 20 jaar (tot 2038).

Dakgebonden

De energievraag voor dakgebonden zonne-energie in de periode tot 2028 is circa 37 MWp. Voor de komende 20 jaar, tot 2038 bedraagt de dakgebonden energievraag circa 218 MWp. Bij het bepalen van deze dakgebonden ambitie is rekening gehouden met wat reëel en haalbaar zal zijn qua daadwerkelijke realisatie van dakgebonden zonnepanelen in de komende periode.

Totaal

De totale zonne-energievraag in Apeldoorn bedraagt daarmee 292 MWp de komende tien jaar (tot 2028) en circa 779 MWp de komende twintig jaar (tot 2038).

2. Totale huidige aanbod zonne-energie in Apeldoorn bedraagt 75,3 MWp

Om tot de totale behoefte te kunnen komen voor de komende tien jaar, kijken we vervolgens naar het aanbod aan zonne-energie in de gemeente Apeldoorn. Het aanbod bestaat daarbij zowel uit de huidige grondgebonden als dakgebonden capaciteit die reeds is gerealiseerd en daarnaast ook de planologische capaciteit in (harde) bestemmingsplannen en de concrete pilotlocaties. Zie onderstaande tabel.

zonne-energie
(2018)  
Reeds gerealiseerd   beschikbare aanbod  
Grondgebonden
 
4 MWp   50 MWp  
Dakgebonden
 
21,3 MWp   n.v.t.*  
Totaal
 
25,3 MWp   50 MWp  

* Dakgebonden zonne-energie is in principe niet in bestemmingsplannen vastgelegd, aangezien dakgebonden zonnepanelen vrijwel nooit vergunningplichtig zijn.

Grondgebonden

Het aanbod aan grondgebonden zonne-energie dat reeds gerealiseerd is bedraagt in Apeldoorn 4 MWp: daarbij gaat het om één gerealiseerd zonnepark (Zuidbroek) dat in 2018 is gerealiseerd (peildatum 01-07-2018). Daarnaast zijn er op dit moment (zachte) plannen voor 6 pilotlocaties voor grondgebonden zonnevelden in de gemeente, gezamenlijk goed voor een aanbod van circa 50 MWp zonne-energie: dit plan is één van die pilotlocaties en is goed voor een aanbod van 2,5 MWp. Bij het bepalen van de resterende behoefte de komende tien jaar in Apeldoorn, zijn deze 6 pilot-plannen (inclusief voorliggend plan) meegeteld in het huidige aanbod. Het totale aanbod (gerealiseerd en in plannen, inclusief dit plan) aan grondgebonden zonne-energie bedraagt daarmee zo'n 54 MWp.

Dakgebonden

Daarnaast is er in totaal circa 21,3 MWp aanbod aan dakgebonden zonne-energie in Apeldoorn reeds gerealiseerd. Er zijn geen dakgebonden zonnepanelen in (harde) bestemmingsplannen vastgelegd: dit is in principe nooit het geval aangezien dakgebonden zonnepanelen vrijwel nooit vergunningplichtig zijn en dus ook niet planologisch worden vastgelegd.

Totaal

Het totale aanbod aan zonne-energie vanuit gerealiseerde plannen en planologische capaciteit, bedraagt daarmee 75,3 MWp in Apeldoorn.

3. De totale behoefte aan zonne-energie bedraagt daarmee 216,7 MWp komende 10 jaar

Nu het beschikbare aanbod en de tienjaars vraag naar zonne-energie in Apeldoorn bekend is, kijken we vervolgens naar de resterende behoefte aan nieuwe plannen voor zonne-energie in Apeldoorn. Hiertoe komen we door de vraag naar zonne-energie, te confronteren met het huidige aanbod (gerealiseerd en in (harde) bestemmingsplannen). Zie figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0013.png"

Grondgebonden

Wanneer enkel naar grondgebonden zonne-energie wordt gekeken, blijkt er behoefte aan een additionele capaciteit van 201 MWp te bestaan de komende tien jaar in Apeldoorn.

Dakgebonden

Wordt gekeken naar dakgebonden zonne-energie, dan blijkt de komende tien jaar in Apeldoorn behoefte aan een additionele capaciteit van 15,7 MWp.

Totaal

Hieruit blijkt dat er sprake is van een totale kwantitatieve actuele zonne-energiebehoefte van 216,7 MWp voor de periode 2018-2028 in Apeldoorn.

Conclusie: plan voor zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1 voorziet in een behoefte 

Zoals eerder omschreven, wordt met het voorliggende plan voor zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1 in een toevoeging van 2,5 MWp ten behoeve van de zonne-energiebehoefte in Apeldoorn. Gezien hiervoor is bepaald dat, wanneer het voorliggende plan wordt meegenomen als aanbod in het bepalen van de behoefte, er een totale behoefte aan zonne-energie resteert van 216,7 MWp tot 2028, kan het plan Brinkenweg - noordzijde A1 voorzien in een additionele behoefte in Apeldoorn voor de komende tien jaar. Ook wanneer enkel naar de behoefte aan grondgebonden zonne-energie wordt gekeken blijkt, dat wanneer het voorliggende plan wordt meegerekend in het huidige aanbod, er een behoefte resteert van circa 201 MWp de komende tien jaar.

4.3 Maximale potentie binnen bestaand stedelijk gebied

Gezien met het beoogde plan voor het zonnepark Brinkenweg - noordzijde A1 een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) wordt beoogd, vraagt de systematiek van de Ladder om een afweging van potentiële alternatieven binnen BSG. Daarom wordt in deze paragraaf allereerst bezien wat de reëel beschikbare en geschikte capaciteit binnen het BSG van Apeldoorn is voor het faciliteren van zonne-energieopwekking. Hieruit blijkt, dat er in Apeldoorn naar schatting circa 52,2 MWp zonne-energieopwekking binnen BSG kan worden gefaciliteerd de komende tien jaar. Daarbij gaat het zowel om de reële potentie van grondgebonden als dakgebonden zonne-energie binnen BSG. Hierna lichten we dit toe.

Potentie binnen BSG
 
Capaciteit in hectaren
(Maximaal)  
potentiële capaciteit in MWp
(Reële inschatting)**  
Grondgebonden
 
45,6 Ha.   36,5 MWp  
Dakgebonden
 
n.v.t.   15,7 MWp* (37 MWp – 21,3 MWp)  
Totaal
 
n.v.t.   52,2 MWp  

* De dakgebonden potentie binnen BSG voor de komende tien jaar is gelijk aan de ambitie/vraag voor dakgebonden zonne-energie, gezien in het bepalen hiervan reeds rekening is gehouden met wat haalbaar is qua realisatie.

** Factor voor grondgebonden zonne-energie is circa 0,8 MWp te realiseren per hectare

Potentie grondgebonden zonne-energieopwekking bedraagt circa 36,5 MWp binnen BSG

Om de reële potentie voor grondgebonden zonne-energie binnen het BSG van de gemeente in beeld te krijgen heeft een inventarisatie van potentiële alternatieve inbreidingslocaties in Apeldoorn plaatsgevonden. Om tot de reële potentie binnen BSG te komen is bovendien rekening gehouden met gemeentelijk beleid en uitgangspunten, waaronder de Structuurvisie Buitenstad, de Groenstructuurkaart, en vigerende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen van gemeente Apeldoorn. Daarnaast heeft de inventarisatie betrekking op potentiële inbreidingslocaties van 1 hectare of groter binnen stedelijk gebeid (bebouwde kom). Locaties kleiner dan 1 hectare hebben in principe immers een maximale opwekkingscapaciteit van minder dan 0,8 MWp. Bovendien is het vanuit een ruimtelijk oogpunt niet wenselijk dat invulling van de totale grondgebonden zonne-energiebehoefte binnen BSG zou betekenen dat er een forse versnipperde ontwikkeling van kleine zonnevelden binnen het bestaand stedelijk weefsel plaatsvindt.


Bij de dorpen binnen de gemeente blijken locaties zich op basis van ligging, bestemming en gebruik niet als een locatie binnen BSG te kwalificeren, zo ook een aantal locaties bij de kern Apeldoorn zelf. Daarnaast zijn er in de kernen Hoenderloo en Beekbergen enkele locaties die zich wel kenmerken als locaties binnen BSG, maar die op dit moment (en voorlopig zullen blijven) fungeren als sportpark of woon- en bedrijfslocatie, waardoor deze locaties niet beschikbaar zijn op korte termijn.


In totaal zijn er uit de inventarisatie circa 96 locaties (deels) binnen het BSG van Apeldoorn van 1 hectare of groter naar voren gekomen: samen goed voor een oppervlak van circa 189 hectare. Een relatief groot aantal van deze locaties binnen het stedelijk gebied van Apeldoorn zijn op basis van het huidige gebruik, beleid en bestemmingsplannen, niet beschikbaar of geschikt als ontwikkellocatie voor het realiseren van zonneparken. Dit vloeit onder andere voort uit vigerende en in ontwerp zijnde bestemmingsplannen, de Structuurvisie Buitenstad en de Groenstructuurkaart van Apeldoorn. Het gaat dan om zo'n 73 locaties, samen goed voor zo'n 145,9 hectare, die wel (deels) binnen BSG gelegen zijn, maar niet redelijkerwijs en op korte termijn beschikbaar of geschikt (te maken) zijn voor de ontwikkeling van zonneparken.


Voor die locaties worden vanuit ruimtelijke overwegingen (op termijn) andere functies beoogd vanuit de Structuurvisie, of deze vallen binnen de 'groene mal' van Apeldoorn op basis van de Groenstructuurkaart. Ook zijn voor enkele plekken bestemmingsplannen voor invulling met andere functies in voorbereiding. Zo geldt voor de locaties op industrieterrein Malkenschoten, Stadhoudersmolen, en die op Apeldoorn Noord/De Vellert dat op deze plekken vanuit een ruimtelijk oogpunt bedrijfsontwikkeling wenselijk wordt geacht. Voor de locaties in Zuidbroek (ten noordoosten van Apeldoorn), Zonnehoeve (in Apeldoorn-Oost), en Sprengenweg-Noord wordt de ontwikkeling van woningbouw met bijbehorende functies wenselijk geacht. Deze locaties vallen daarmee af als potentiële inbreidingsplekken voor realisatie van zonnevelden.


Op basis van bovenstaande resteren er zo'n 23 locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Apeldoorn, die worden meegewogen in het bepalen van de maximale potentiële capaciteit voor grondgebonden zonnevelden binnen BSG. Het gaat om verschillende locaties verspreid over het stedelijk gebied van Apeldoorn, welke in principe geschikt en beschikbaar (te maken) zijn op relatief korte termijn. Deze locaties zijn samen goed voor een oppervlakte van circa 45,6 hectare.


Er van uitgaande dat al deze potentiële locaties volledig benut kunnen worden, waarbij maximaal zo'n 0,8 MWp per hectare te realiseren is, komt dit neer op een potentieel binnen BSG te realiseren grondgebonden capaciteit van circa 36,5 MWp in Apeldoorn. Let wel: het gaat hier dus om een schatting waarbij bijvoorbeeld nog geen rekening wordt gehouden met de landschappelijke inpassing, financiele haalbaarheid, eigendomsverhoudingen, et cetera. In de praktijk zou de daadwerkelijke realisatie van deze BSG locaties anders uit kunnen vallen.

Potentie dakgebonden zonne-energieopwekking bedraagt circa 15,7 MWp binnen BSG

Dakgebonden zonne-energie vindt altijd binnen bestaand stedelijk gebied plaats (BSG) (zie ook eerdere toelichting BSG in paragraaf hiervoor). Deloitte constateerde in 2018 op basis van een grootschalige data-analyse, dat in heel Nederland circa 4,4% van alle daken (geschikt voor het opwekken van zonne-energie) daadwerkelijk was bedekt met zonnepanelen. In Apeldoorn is dit percentage hoger: zo blijkt op basis van gegevens van CSB (2018) en Tedreader.solar (2014) dat van de totale potentiële capaciteit op daken (ca. 316 MWp) in Apeldoorn, in 2018 zo'n 6,7% al was gerealiseerd (ca. 21,3 MWp).

Dat er in Apeldoorn dus een maximale potentiële capaciteit van naar schatting zo'n 316 MWp bestaat op daken binnen BSG, betekent niet dat volledige benutting van deze maximale capaciteit binnen tien of twintig jaar reëel en haalbaar is. Zo wordt hierin nog geen rekening gehouden met factoren als eigendomsvorm, dakconstructie of de capaciteit van de netaansluiting: Een groot deel van de daken is immers in particulier eigendom. In de praktijk zal een deel van de eigenaren bijvoorbeeld niet bereid, of in staat zijn om zonnepanelen op het dak te realiseren. Ook zal een deel van de dakconstructies in de praktijk niet toereikend zijn voor (volledige) realisatie van het potentieel. Daarnaast spelen ook factoren als de lever- en productiecapaciteit van toeleveranciers en montagebedrijven in de regio bijvoorbeeld een rol: de vraag daarbij is de hoeveelheid MWp er door leveranciers en monteurs in tien jaar tijd op daken werkelijk kan worden geplaatst.

Met deze factoren is in het bepalen van de dakgebonden zonne-energie ambitie/vraag voor de gemeente Apeldoorn voor de komende tien jaar al rekening gehouden. Daarbij wordt uitgegaan van een jaarlijks groeipercentage van 15% tot 17% van dakgebonden zonne-energie de komende tien jaar. Om die reden kan de reëel te realiseren capaciteit op daken de komende tien jaar in Apeldoorn gelijk worden gesteld aan de dakgebonden ambitie/vraag in die periode: deze bedraagt circa 15,7 MWp (37 MWp minus de reeds gerealiseerde 21,3 MWp).


Totale reële potentie zonne-energieopwekking circa 52,2 MWp binnen BSG in Apeldoorn

Op basis van bovenstaande gegevens over de reële potentie voor zonne-energieopwekking binnen BSG in Apeldoorn, is op te maken wat de totale reële potentie binnen BSG bedraagt.


Grondgebonden

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er binnen BSG reële potentiële ruimte voor toevoeging van grondgebonden zonne-energie voor een capaciteit van circa 36,5 MWp. Voor deze analyse gaan we er daarbij voor de volledigheid van uit dat deze gehele potentie de komende tien jaar kan worden gefaciliteerd (hoewel dit in de praktijk mogelijk lager zou kunnen uitvallen).


Dakgebonden

Ook is te zien, dat er binnen BSG in Apeldoorn nog een reële potentie voor realisatie van dakgebonden zonne-energie is van circa 15,7 MWp de komende tien jaar.


Totaal

De totale reële potentiële capaciteit binnen het bestaand stedelijk gebied voor het faciliteren van opwekking van zonne-energie de komende tien jaar in Apeldoor bedraagt daarmee circa 52,2 MWp: dat is fors minder dan de resterende behoefte de komende tien jaar van circa 216,7 MWp. Een deel van de resterende behoefte de komende tien jaar zal dan ook buiten BSG kunnen worden gefaciliteerd.

4.4 Minimaal in te vullen behoefte buiten bestaand stedelijk gebied

Hierna gaan we in op de behoefte die buiten het BSG van Apeldoorn gefaciliteerd kan worden de komende tien jaar. Daarbij kijken we ook specifiek naar de behoefte aan grondgebonden en dakgebonden zonne-energie. Hieruit blijkt dat het plan Brinkenweg - noordzijde A1 met een beoogde toevoeging van 2,5 MWp, in een resterende behoefte buiten BSG kan voorzien

Resterende behoefte die buiten BSG gefaciliteerd zal moeten worden

Hiervoor is gebleken dat de reële potentiële capaciteit aan zonne-energie die de komende tien jaar binnen het BSG van Apeldoorn kan worden gefaciliteerd circa 52,2 MWp bedraagt. Ook is in paragraaf 4.2 gebleken dat de totale uitbreidingsbehoefte van de zonne-energiecapaciteit de komende tien jaar circa 216,7 bedraagt in Apeldoorn. Op basis daarvan kan worden opgemaakt, dat er tot 2028 een behoefte resteert van ongeveer 164,5 MWp, die buiten het BSG van Apeldoorn zal moeten worden gefaciliteerd om de volledige behoefte (ambitie) aan zonne-energie te kunnen faciliteren.


Wanneer specifiek naar de grondgebonden zonne-energiebehoefte wordt gekeken, blijkt dat er een behoefte resteert van circa 164,5 MWp, die buiten het BSG kan worden gefaciliteerd. De totale behoefte aan grondgebonden zonne-energie bedraagt de komende tien jaar immers zo'n 201 MWp, terwijl de inbreidingsmogelijkheden binnen BSG in potentie ruimte bieden aan realisatie van circa 36,5 MWp.


Gezien dakgebonden zonne-energie in principe altijd binnen BSG gerealiseerd wordt (omdat gebouwen in principe altijd binnen BSG gelegen zijn), en omdat de behoefte (ambitie) hieraan is afgestemd op de reëel mogelijk te realiseren capaciteit de komende tien jaar, is een afweging van de uitbreidingsruimte voor dakgebonden zonne-energie niet van toepassing.


Bovendien is hiervoor gebleken, dat ook in de periode na tien jaar (van 2028 tot 2038) een vraag bestaat naar zonne-energie in Apeldoorn van circa 487 MWp (779 minus 292). Dat betekent dat er ook ná tien jaar dus relatief veel ruimte bestaat om de resterende inbreidingslocaties en inbreidingspotentie op daken in Apeldoorn in te vullen. Ook op de lange termijn ontstaat daarmee in principe dan weinig risico, dat niet alle potentiële inbreidingslocaties voor zonne-energieopwekking in Apeldoorn tot ontwikkeling kunnen komen.

Met plan Brinkenweg - noordzijde A1 kan worden voorzien in resterende tienjaars behoefte buiten BSG

Hiervoor is aangetoond, dat ook er ontwikkelingen van zonne-energieopwekking buiten BSG nodig zijn, om in de volledige zonne-energiebehoefte tot 2028 in Apeldoorn te kunnen voorzien. De totale resterende zonne-energiebehoefte die de komende tien jaar buiten het BSG van Apeldoorn zal moeten worden gefaciliteerd bedraagt circa 164,5 MWp. Het plan Brinkenweg - noordzijde A1, waarmee een toevoeging van 2,5 MWp zonne-energiecapaciteit wordt beoogd, kan daarmee voorzien in een resterende behoefte die buiten BSG dient te worden opgevangen.

De informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op het ambitieniveau Versnelling Plus en de Uitvoeringsagenda 2017-2020. De voortgang van de energietransitie wordt regelmatig gemonitord en geëvalueerd wat kan leiden tot het enigszins bijstellen van de route naar realisatie van de ambitie. Gelet op de grote opgave zal de bovenstaande conclusie dat dit plan voor een zonnepark past binnen de behoefte niet wijzigen.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, licht, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning voor bouwwerk gericht op verblijf van mensen mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn. Hierbij speelt ook het beoogde gebruik een rol.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van een zonnepark worden geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Er wordt namelijk geen verblijf van mensen beoogd. Omdat er sprake is van grondwerkzaamheden die samenhangen met de verankering van de zonnepanelen en het mogelijk realiseren van een bijbehorend bouwwerk is vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit alleen nagegaan of er sprake is van een kans op de aanwezigheid van ernstige verontreinigingen welke relevant kunnen zijn bij grondverzet.


Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie deels verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Ter plaatse van voormalige Brinkenweg 125 is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat in de bodem verontreiniging met PAK en minerale olie is vastgesteld. Voordat de toekomstige functie kan worden gerealiseerd dient de bodem nader te worden onderzocht. Dit vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit vervolgonderzoek kan worden bepaald of er een sanering moet plaatsvinden.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Voor het toepassen van een goede milieuzonering wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.


Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voor zonneparken bestaan geen richtlijnen die handvatten kunnen geven voor het bepalen van een minimale afstand tussen het zonnepark en woningen. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn zonneparken niet opgenomen als bedrijfscategorie met een bepaalde richtafstand.

Indien het zonnepark wordt gezien als een elektriciteits-distributiebedrijf van maximaal 10 MVA (Mega Volt Ampere), geldt een minimale afstand tot woningen van 30 meter. Voor alle omvormers en schakelstations wordt deze afstand minimaal aangehouden tot omliggende woningen. Daarmee is van de milieubelasting voor de omgeving voor de aspecten gevaar/straling en geluid aanvaardbaar. Gelet op de ligging aan het knooppunt A1/A50 zal het zonnepark geen verandering veroorzaken op de cumulatieve geluidsbelasting bij omliggende geluidgevoelige objecten.

Conform de het Activiteitenbesluit, moet het zonnepark wel beschouwd worden als een Type A inrichting. Er gelden dus wel milieuregels, waarbij voor de zonnevelden alleen de geluidvoorwaarden relevant zijn. De invertors kunnen geluid produceren en zullen moeten voldoen aan deze geluidnormen. Het is gelet op de situering (afstand) van de invertors in relatie tot de omliggende woningen zeer aannemelijk dat deze geluidnormen worden gehaald.

5.1.4 Licht

Er gelden geen wettelijke normen ten aanzien van lichthinder of lichtschittering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit aspect wel beschouwd.


Onderzoeksresultaten licht

In het algemeen kan worden gesteld dat het zonlicht dat op zonnepanelen valt voor een groot deel door de panelen zelf wordt opgenomen/geabsorbeerd. Dat is juist het doel van de zonnepanelen: opvangen van zonlicht en omzetten in stroom en dus niet reflecteren. Om schittering te verminderen wordt er op de panelen gewerkt met een coating. Het glas wordt gezandstraald en is daardoor anti reflectief. Dit vermindert reflectie en vermeerdert de opbrengst.

Het risico van reflecties is afhankelijk van een groot aantal factoren. Tijd van het jaar, moment van de dag, weerssituatie, positie ten opzichte van het zonnepanelenveld, hoek van de lichtinval op een zonnepaneel (hoe groter de hoek, hoe groter de reflectie), hoogte boven de grond en kijkrichting spelen allemaal een rol. Wanneer er sprake is van schittering dan komt dit vooral voor in de ochtend en avond, als de hoek van de zoninval het grootst is, maar dan is ook de directe hinder van zonlicht het grootst. Het achtergrondlicht van de zon is feller dan de het licht van de reflectie van het zonnepaneel, waardoor de relatieve hinder van de schittering geringer wordt. Daarbij is de doorlooptijd van de schittering vaak maar van korte duur. Bij bijvoorbeeld wegen kan deze schittering hinderlijk zijn voor automobilisten,

In casu valt een deel van het zonneveld binnen het zichtveld van automobilisten op de A1. Bestaande en toekomstige beplanting langs de A1 en A50 onttrekken het zonneveld voor het overgrote deel aan het zicht. Gezien de korte doorlooptijd en achtergrondlicht van de zon is de verwachtte hinder van lichtschittering verwaarloosbaar.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai, voorzover de vergunning betrekking heeft op een geluidgevoelig object. Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Nadere toetsing is dan ook niet aan de orde. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van onderhoud e.d. van het zonneparkblijft blijft dusdanig laag dat een geluidstoename niet aan de orde is.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. de omgevingsvergunning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Deze ontwikkeling leidt niet effecten op de luchtkwaliteit aangezien het zonnepark zelf geen luchtemissies heeft en er geen sprake is van extra verkeer (behoudens verkeer in verband met incidenteel onderhoud). Dit aspect is verder niet relevant en niet verder beschouwd.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten EV

De ontwikkeling betreft geen (beperkt) kwetsbaar object en geen risicobron. Dit aspect is daarom niet relevant en niet verder beschouwd.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.


Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling in gevallen waar de drempelwaarde niet wordt overschreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie worden opgesteld
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer)


Onderzoeksresultaten

Gezien het ruime toepassingsbereik van de m.e.r.-richtlijn in vaste jurisprudentie, kan niet worden uitgesloten dat een zonneveld wordt aangemerkt als een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, een activiteit opgenomen in categorie 22.1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r.


Er is een m.e.r. beoordeling uitgevoerd. In het collegebesluit van 26 september 2018 kenm. 2018-506280 is geoordeeld dat ten gevolgen van de voorgenomen activiteiten geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een milieueffectrapport gemaakt moet worden.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De locatie voor het zonnepark ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De locatie ligt niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt voor projecten: Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt voor projecten: Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunt voor projecten: Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem.

Uitgangspunt voor projecten: Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.). Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones. Grondwaterneutraal bouwen

5.2.3 Grondwater

Het zonnepark wordt bovengronds aangelegd, in het zoekgebied is geen overlast door grondwater bekend. De hoogste grondwaterstanden liggen conform de Isohypsenkaart met gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden rond NAP+6.00 m (noordoost) á NAP+6.50 m (zuidwest). Het maaiveld in het plangebied varieert globaal van NAP+7.35 m tot NAP+8.00 m. De hoogste grondwaterstanden liggen meer dan 1,35 m onder maaiveld.


Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone in een gebied waar matige kwel te verwachten valt. Dit zou in de toekomst voor hogere maximale grondwaterstanden kunnen zorgen. De aanleg van het zonnepark heeft geen invloed op de kwaliteit of kwantiteit van het grondwater.


Om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. In het Zonnepark wordt de grondwaterstand niet kunstmatig verlaagd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.4 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied wordt begrensd door een primaire watergang. Door het plan wordt geen extra oppervlaktewater aan het watersysteem toegevoegd. Bij het dempen van watergangen dient de gedempte berging 1 op 1 teruggebracht te worden in het watersysteem. Na realisatie van het zonnepark wordt er niet meer water op de watergangen geloosd dan in de huidige situatie het geval is. Voor het zonnepark worden geen uitlogende materialen toegepast, de ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de kwantiteit of kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om de locatie komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.5 Afvoer van regenwater

Het regenwater wat binnen de locatie valt wordt binnen het plangebied op maaiveldniveau vastgehouden en vanaf maaiveldniveau in de bodem geïnfiltreerd. De natuurlijke wijze van afvoer van hemelwater in onbebouwd gebied wordt hierbij zoveel mogelijk nagestreefd.

De plaatsing van de zonnepanelen zorgt voor een geconcentreerdere waterstroom naar het maaiveld. Om te voorkomen dat het water onbedoeld uit het gebied stroomt voordat het in de bodem kan infiltreren dient rondom de panelenvelden een grondwal van minimaal 0,10 m hoger dan het gemiddeld maaiveld van het panelenveld te worden aangelegd. Het water wordt zo binnen de panelenvelden vastgehouden en krijgt hierdoor, ook bij hevige neerslag, voldoende tijd om op natuurlijke wijze in de bodem te infiltreren.


De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.6 Afvoer van afvalwater

Vanuit het plan wordt geen afvalwater geproduceerd. Er wordt dan ook niet geloosd op een rioolstelsel.

5.2.7 Watertoets

De toename aan verharding binnen de locatie zorgt niet voor toename van afvoer van water naar buiten het locatiegebied. Het plan leidt niet tot vervuiling van grond- of oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Nationale regelgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het zonnepark op natuur (Kaales Natuur & Ondernemen, Natuurtoets Wet natuurbescherming voor de ontwikkeling van een zonnepark aan de Brinkenweg, kenmerk KNO20180820ecofactv1.0, 20 augustus 2018, zie bijlage). Getoetst is aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingsvisie en -verordening. Het onderzoek trekt de volgende conclusies.

Er zijn sporen gevonden van Ree en Konijn. Er is een territorium indicerend gedrag waargenomen bij een Buizerd en Sperwer. Met de ontwikkeling van het natuur inclusieve zonnepark worden geen verbodsbepalingen overtreden. Er is geen ontheffing van de Provincie in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. De Wet natuurbescherming en het provinciaal beleid staan de realisatie van het natuurinclusieve zonnepark niet in de weg.

5.4 Archeologie

5.4.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied maakt deels onderdeel uit van het archeologische onderzoeksgebied Apeldoorn-RBAZ, waar in 2008 uitgebreid vooronderzoek is uitgevoerd (Boreel, G., 2015. Inventariserend veldonderzoek door middel van veldkartering, booronderzoek en proefsleuvenonderzoek in de plangebieden Ecofactorij II en Beekbergsebroek, gemeente Apeldoorn. ZAN 329. Amsterdam). Het plangebied valt daarbij in het onderzoeksgebied Biezematen (onderstaande afbeelding, rode contour). Hieruit volgt dat het zuidwestelijke deel van het plangebied in aanmerking komt voor archeologisch vervolgonderzoek (oranje zones gemarkeerd M2 en M3), als er ingrepen over meer dan 50/100 m2 dieper dan 35 cm -Mv uitgevoerd gaan worden. Op die hoger gelegen dekzandrug werden tijdens het vooronderzoek tevens twee vindplaatsen aangetroffen, genummerd 18 en 19, waarbij vindplaats 19 naast middels boringen ook middels proefsleuven is onderzocht. In beide gevallen werden archeologische resten aangetroffen, waaronder (mogelijk opgebracht) nieuwetijds aardewerk, stukken vuursteen en paalkuilen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1060-vas1_0014.png"

Het aangevraagde zonnepark ligt op een plek waarvoor de volgende categorie geldt:

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen dient voor wat betreft archeologie nader overleg te worden gevoerd Het plan voor de aanleg van het zonnepark is dan concreter, vooral wat betreft (ontgravings)dieptes. Op basis hiervan kan worden vastgesteld precies waar en welk archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde archeologische partij en dient te voldoen aan de geldende normen in de KNA 4.1 en de Handreiking van de gemeente Apeldoorn.


Voor gravend archeologisch onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) benodigd, dat goedgekeurd dient te worden door de gemeente Apeldoorn. Dit goedgekeurde PvE dient te worden bijgevoegd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen en dient als indieningsvereiste.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Algemeen

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in een gebied dat een lage attentiewaarde heeft op de cultuurhistorische beleidskaart. Van dit gebied (Ecofactorij I en II) is geen cultuurhistorische analyse gemaakt.


Het plangebied ligt op de overgang tussen de historische gebiedseenheden Wormensche Veld (vanouds nat heidegebied, ten westen), de agrarische landgoederenzone De Woudhuizen. (ten noordoosten) en De Hooilanden (ten zuidoosten). Dit gebied is sinds de 18de eeuw ontgonnen. Eerst werden De Hooilanden en de landgoed/boerderij Groote Woudhuis ontgonnen en vanaf de 19de eeuw ook het Wormensche Veld. In het plangebied liggen twee eeuwenoude structuren: De Brinkenweg en de haaks daarop gelegen watergang. Deze structuren zijn de landschappelijke 'erfgenamen' van grensmarkeringen die eeuwenlang de grenzen van de Mark van Wormen, de Woudhuizermark en de Lierdermark gemarkeerd, totdat de marken in de 19de eeuw werden opgeheven. In de 19de eeuw lag net ten westen van de Brinkenweg en ten zuiden van de watergang een kleine boerderij met akker,


In de vroege 1970er jaren werd de rust in dit gebied verjaagd door de aanleg van de snelwegen en het knooppunt daarvan. Sindsdien is de driehoek tussen de snelwegen en de verder noordoostelijk gelegen spoorlijn (uit 1876) geïsoleerd komen te liggen ten opzichte van het omringende landschap.


De Brinkenweg en haaks daarop gelegen oude watergang / markegrens aan beide zijden van die weg, zijn structuren met enige cultuurhistorische waarde. Het landschap van het plangebied en naaste omgeving is in hoofdzaak een jonge heideontginning uit de 19de eeuw.


Omdat het zonneveld volgens het thans voorgestelde inrichtingsplan een volstrekt nieuwe kavel vormt, die de oude verkaveling en met name de oude waterloop / markegrens ontkent en naadloos overschrijdt, wordt de (beperkte) cultuurhistorische waarde van die waterloop / markegrens aangetast. Voor het overige is er geen noemenswaardig negatief effect op cultuurhistorische waarden.


In het gebied bevinden zich geen monumenten of karakteristieke panden.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen omdat er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro waarvoor de kosten van grondexploitatie te verhalen zijn.

De Gemeente heeft een exploitatie-opzet ontvangen waaruit blijkt dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

5.7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.7.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van vooroverleg voor advies voorgelegd aan de provincie Gelderland. Door de provincie is 28 augustus positief geadviseerd over het plan.

5.7.2 Participatie

Er is een participatietraject doorlopen. Er is een inloopbijeenkomst georganiseerd. Naast informeren heeft dit geleid tot het opnemen in het plan van maatregelen in de vorm het verplaatsen van de bomenrij naar de achterzijde van het zonnepark en het (vooralsnog) behouden van de toegangsweg. Verder is het plan afgestemd met Rijkswaterstaat.