Plan: | Kanaal Zuid 305 Klarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1033-vas1 |
behorende bij de Kanaal Zuid 305 Klarenbeek op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo
Situatie
Op het perceel Kanaal Zuid 305 staat een kapschuur die in 2008 gedeeltelijk is afgebrand. De kapschuur is nog altijd deels in gebruik voor stalling en opslag van materiaal voor agrarische doeleinden. De agrarische bestemming van het perceel in het oude bestemmingsplan heeft echter in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied Het Woud abusievelijk de bestemming Natuur gekregen. Algehele vernieuwing van de kapschuur op basis van het overgangsrecht is niet meer mogelijk, omdat de schuur reeds gedeeltelijk was afgebrand op het moment van inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. De eigenaar van het perceel wenst de kapschuur geheel te vernieuwen op nagenoeg dezelfde locatie. Hierbij wordt het gebruik van de schuur en omliggende gronden voor opslag en berging voor agrarische doeleinden wordt voortgezet. De navolgende figuur toont een uitsnede van de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Het Woud".
De exacte begrenzing van de gronden waarop het besluit betrekking heeft (verder: het besluitgebied) is weergegeven op de kaart zoals opgenomen in de bijlagen.
Figuur. Uitsnede plankaart voorheen geldend bestemmingsplan "Het woud". Globale ligging besluitgebied aangeduid met rode lijnen.
Aanleiding
Op 22 juni 2015 is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een kapschuur op een deel van het perceel Kanaal Zuid 305 te Lieren, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie B, nummer 5163. De navolgende figuur toont de ligging van het besluitgebied. De aanvraag heeft betrekking op de volgende activiteiten:
Het besluitgebied heeft in het geldend bestemmingsplan buitengebied Het Woud de bestemming Natuur. De navolgende figuur toont een uitsnede van de plankaart van het geldend bestemmingsplan.
Figuur. Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan "buitengebied Het woud". Globale ligging besluitgebied aangeduid met rode lijnen.
De aanvraag omgevingsvergunning is in strijd met het geldend bestemmingsplan. De agrarische functie van de kapschuur past niet binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur. Bovendien bieden de bouwregels geen mogelijkheid voor de gevraagde bebouwing.
De omgevingsvergunningaanvraag is aangemerkt als aanvraag voor bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan op basis van artikel 2.10, lid 2 Wabo. De omissie in het bestemmingsplan buitengebied Het Woud kan met deze procedure worden hersteld. Hierbij wordt de schuur herbouwd op nagenoeg dezelfde plaats als de oude schuur en gebruikt voor hobbymatig agrarisch gebruik bij de bestemming Wonen, in casu de woning Kanaal Zuid 306. Met dit document wordt het strijdige bouwplan ruimtelijk onderbouwd.
Leeswijzer
Hoofdstuk 1 beschrijft onder andere de aanleiding van deze ruimtelijke onderbouwing. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven. Het initiatief wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid. De uitvoerbaarheid van het plan is getoetst is hoofdstuk 4.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
Categorie I van de notitie betreft projecten waarvoor reeds een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, beleidsnotities, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of daarmee te vergelijken ruimtelijk kader bestaat dat is vastgesteld door de raad. Het project valt binnen deze categorie. In het geldend bestemmingsplan heeft de gemeenteraad namelijk een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid geboden voor bijgebouwen ten dienste van hobbymatig agrarisch gebruik bij de woonbestemming, tot een maximum oppervlakte van 200 m². Deze afwijkingsmogelijkheid vormt het ruimtelijk kader voor medewerking aan het initiatief. De oppervlakte van de nieuwe schuur is echter groter dan 200 m². Vanwege de onbedoelde plaatsing onder het overgangsrecht wordt meegewerkt aan de algehele nieuwbouw van de kapschuur, waarbij de bestaande oppervlakte nagenoeg gelijk blijft (10 m² groter).
Het besluitgebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van Klarenbeek. Dit deel van het buitengebied kenmerkt zich door een mix van agrarisch grondgebruik en natuur. Het Apeldoorns Kanaal is een belangrijk structuurbepalend en cultuurhistorisch waardevol element. De navolgende figuur toont een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving daarvan.
Figuur. Luchtfoto plangebied en directe omgeving. De globale locatie van de nieuwbouw is met oranje omlijning aangegeven.
In het besluitgebied staat een kapschuur die in 2008 deels is afgebrand. De omliggende gronden en de kapschuur zijn in gebruik voor hobbymatig agrarisch gebruik bij de woning Kanaal Zuid 306. De toegang van het besluitgebied is via de Knypn Steghe. De navolgende figuur toont enkel een foto van de huidige bebouwing in het besluitgebied.
Figuur. Foto huidige bebouwing plangebied
Kader
In het geldend bestemmingsplan zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen voor uitvoering van hobbymatig agrarisch gebruik bij de woonfunctie. Er geldt een afwijkingsbevoegdheid voor het oprichten van extra bijgebouwen wat kan oplopen tot maximaal 200 m² bij ten minste 4 hectare grond aansluitend bij het hoofdgebouw. Bij de medewerking aan het bouwplan in het besluitgebied is aansluiting gezocht bij dit principe, waarbij gezien de bestaande bebouwing wordt afgeweken van de oppervlaktemaat. Bij de woning Kanaal Zuid 306 behoort circa 4 hectare aan agrarische gronden, deels aansluitend aan het woonperceel. Voor het beheer van deze agrarische gronden de bebouwing in het besluitgebied. Voor de woning Kanaal Zuid 306 zijn door medewerking aan het bouwplan alle mogelijkheden voor agrarisch hobbymatig gebruik van bijgebouwen benut.
De oppervlakte die wordt toegestaan, komt nagenoeg overeen is met de oppervlakte van het bestaande bouwwerk dat in het bestemmingsplan "buitengebied Het Woud" abusievelijk is wegbestemd.
Inrichting
Het besluitgebied wordt in de toekomstige situatie ingericht ten dienste van hobbymatig agrarisch gebruik bij de woning Kanaal Zuid 306. De bebouwing en omliggende gronden mogen voor deze functie worden gebruikt. Het overige deel van het perceel behoudt de bestemming Natuur.
De nieuwe schuur is met een oppervlakte van 500 m² iets groter dan de bestaande schuur (490 m²). De goot- en bouwhoogte is vergelijkbaar. De kapschuur heeft aan de zijde van de Knypn Steghe een goothoogte van circa 4,5 meter en aan de zijde van het kanaal circa 3,8 meter. De bouwhoogte bedraagt circa 7,2 meter.
De navolgende figuur bevat een situatieschets van de nieuwbouw.
Figuur. Situatieschets nieuwbouw (bron: aanvraag om omgevingsvergunning)
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040. In de structuurvisie is de zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. De ladder beoogt zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Het bewerkstelligt de nadrukkelijke motivering en afweging van een nieuwe stedelijke ontwikkeling met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een besluitgebied en de omgeving daarvan en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte.
Toets plan
Dit plan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar in de herbouw van een kapschuur voor een voortzetting van bestaand (hobbymatig) agrarisch gebruik. Derhalve is verder niet getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijkking.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op vooral ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Toets plan
Voor het besluitgebied zijn de themakaarten, landbouw, water en natuur van belang. De toetsing aan deze themakaarten vindt plaats in paragraaf 3.3.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening ziet erop toe dat het beleid uit de omgevingsvisie operationeel wordt. In de verordening staan regels die de provincie stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten.
Voor de planontwikkeling zijn de volgende artikelen van belang:
Toets plan
Navolgend zijn de relevante aspecten uit de omgevingsvwerordening per onderdeel getoetst.
Ad 1. Intrekgebied
Voor intrekgebieden geldt een verbod op de winning van fossiele energie. Het bouwplan voorziet niet in dergelijke activiteiten.
Ad. 2 Grondwaterbeschermingsgebied
Grondwaterbeschermingsgebieden krijgen een bestemming die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de vigerende bestemming. Het bouwplan voorziet in een voortzetting van bestaande planologische rechten voor gebruik. In het kader daarvan vindt herbouw binnen de bestaande bouwmassa plaats.
Ad. 3 Niet-grondgebonden veehouderij: verwevingsgebied
Er gelden regels voor nieuwvestiging of uitbreiding van niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Het bouwplan voorziet in stalling- en bergruimte voor hobbymatig agrarisch gebruik ten dienste van de woning Kanaal Zuid 306. Er is geen sprake van een agrarisch bedrijf.
Ad. 4 Gelder Natuurnetwerk (GNN)
In een bestemmingsplan (of ander ruimtelijk besluit) dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk geldt dat in de basis geen nieuwe initiatieven zijn toegestaan. Er zijn enkele uitzonderingen voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande activiteiten mogelijk. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het GNN in stand blijft.
De invloedsfeer van het bouwplan is lokaal. Door de herbouw en voortzetting van het gebruik is geen sprake van areaalvermindering van het GNN. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het GNN, zoals ook blijkt uit de natuurtoets (paragraaf 4.3).
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Toets plan
Op de structuurvisiekaart ligt het besluitgebied in de overgangszone IJsselvallei. Voor deze zone wordt onder andere ingezet op het verbeteren van de verbinding tussen de twee landschappen van de Veluwe en de IJsselvallei. In de overgangszone ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een waardevolle wijze is verweven met de voorkomende dorpen. Het behoud van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.
Het besluitgebied maakt onderdeel uit van een coulissenlandschap. Voor de realisatie van het bouwplan bestaat geen noodzaak voor een landschappelijke ingreep.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
Toets plan
De navolgende afbeelding toont de ligging van het besluitgebied op de kaart van de groenen mal. Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van één van de projecten uit de Groene Mal. Het ligt wel in de nabijheid van het Apeldoorns Kanaal en een te herstellen beek. Het bouwplan geeft geen beperkingen voor de realisatie van één van beide projecten.
Figuur. Ligging besluitgebied (rode stip) op de kaart kaart Groene Mal
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld. De beleidskaart kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De trefkans op een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Er worden in totaal 6 categorieën gebruikt.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie worden getoetst in respectievelijk paragraaf 4.5 en 4.6.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Voor de aanvraag omgevingsvergunning wordt nog een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt bij het definitieve besluit op de omgevingsvergunningaanvraag gevoegd.
Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies voor reeks van milieubelastende activiteiten. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype:
De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
Binnen gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Voor opslag en berging van materiaal wordt een richtafstand van 30 meter aanbevolen in rustig gebied. Het besluitgebied maakt onderdeel uit van een gemengd gebied vanwege drukke omliggende wegen zoals Kanaal Zuid en de snelweg. Voor de planontwikkeling kan worden uitgegaan van een afstandscorrectie, waardoor de aanbevolen richtafstand 10 meter bedraagt. Het meest nabijgelegen gevoelige object betreft de woning Kanaal Zuid 307. De afstand tussen de nieuwbouw (die bijna op de perceelsgrens met Kanaal Zuid 307 ligt) en deze woning bedraagt circa 20 meter. De feitelijke afstand is groter dan de aanbevolen richtafstand. Gezien de toekomstige activiteiten en de genoemde feitelijke afstand bestaat geen aanleiding tot verder onderzoek.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Onderzoeksresultaten geluidhinder
De planontwikkeling voorziet niet in een geluidsbron of geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarmee is verdere toetsing aan de wet geluidhinder niet aan de orde.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
De planontwikkeling voorziet in een herbouw van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte gering toeneemt, en een voortzetting van bestaand gebruik. Hierdoor is geen sprake van een wijziging in de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit als gevolg van de omgevingsvergunning blijft per saldo gelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
In het besluitgebied wordt geen functie toegestaan die vanuit externe veiligheid van invloed is op omliggende kwetsbare functies. In de omgeving van het besluitgebied komen geen functies voor waarmee in het kader van externe veiligheid rekening gehouden moet worden.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het besluitgebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Onderzoeksresultaten
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de vergunning. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7.
De herbouw van de kapschuur heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding, waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Voor de planontwikkeling is een basistoets natuurwaarden uitgevoerd (Basistoets natuurwaarden schuur Kanaal Zuid 305, gemeente Apeldoorn, 26 augustus 2015). Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. Het onderzoek bevat resultaten van een bureauonderzoek en een veldstudie. Hieronder zijn de resultaten samengevat.
Soortenbescherming
Uit de basistoets blijkt dat in het broedseizoen enkele broedende vogels zijn te verwachten. Het gaat vooral om duiven, witte kwikstaart, winterkoning en spreeuw. Voor het verstoren van broedvogels kan geen ontheffing worden verkregen. Door de sloop te beginnen buiten het broedseizoen (dat voor duiven tot eind oktober kan doorlopen) kan verstoring van nesten in functie en daarmee overtreding van de Flora- en faunawet worden voorkomen. Bosmuis en huisspitsmuis zijn enkele van de te verwachten algemene zoogdieren. Voor deze soorten geldt op grond van artikel 75 Ffw een algemene vrijstelling van verbodsartikelen. Deze soorten zijn vrij algemeen en zijn in staat om nieuw/ alternatief leefgebied te betrekken. Er hoeven hiervoor geen aanvullende maatregelen te worden uitgevoerd. Overige beschermde soorten worden niet verwacht.
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura2000-gebied. Het Natura2000-gebied De Veluwe ligt op meer dan 650 m afstand van het besluitgebied. Gezien de aard en omvang van het plan, de tussenliggende afstand en de tussenliggende elementen (bebouwing en (snel-)wegen), zijn geen negatieve effecten te verwachten op dit beschermde gebied.
Het besluit maakt verder onderdeel uit van het GNN. Met het bouwplan wordt geen nieuw initiatief toegestaan, maar een bestaande schuur herbouwd en bestaand gebruik voortgezet. De invloedsfeer van het bouwplan is lokaal. Door de herbouw en voortzetting van het gebruik is geen sprake van areaalvermindering van het GNN. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het GNN. Nader onderzoek of een natuurbeschermingswetvergunning is niet aan de orde.
Zoals in paragraaf 3.6.2 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 6 februari 2014 de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Toets plan
Het besluitgebied valt in zijn geheel binnen categorie 5 (lage archeologische verwachting). In deze gebieden is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Onderzoeksplicht in dergelijke gebieden bestaat bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m² en dieper dan 35 cm. De ontwikkeling voorziet niet in dergelijke werkzaamheden, omdat de schuur op dezelfde plek en met nagenoeg dezelfde omvang wordt herbouwd.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Het besluitgebied ligt in een gebied met een hoge cultuurhistorische attentiewaarde. Uit de cultuurhistorische analyse die voor het bestemmingsplan Het Woud is uitgevoerd, blijkt dat de cultuurhistorische waarde wordt ontleend aan de ligging langs het Apeldoorns Kanaal. De gronden van de oostelijke oever van het kanaal grenzen aan het besluitgebied. De oostelijke oever wordt over het algemeen gekenmerkt door lokale wegen en fietspaden, maar in de zone langs het besluitgebied is alleen sprake van een onderhoudspad voor het kanaal. Door de laanbeplanting langs het kanaal ligt het kanaal besloten en geaccentueerd in het omliggende landschap. In het bestemmingsplan is de laanbepanting vanwege het structuurbepalend element dan ook planologisch beschermd. Het besluitgebied heeft geen betrekking op de voor laanbeplanting aangewezen gronden.
Toets plan
De cultuurhistorische eigenheid van het gebied wordt met de handhaving van de bouwmassa en de positie van het gebouw gewaardeerd. Bij het bouwplan zijn verder geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Bij het bouwplan is sprake van exploitatiekosten bestaande uit het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarvoor de legesverordening een basis biedt. Er is verder geen sprake van andere kosten voor de grondexploitatie die verhaald moeten worden. Voor de planontwikkeling is een exploitatieovereenkomst gesloten.
Gezien de omvang van de financiële investering voor de sloop en nieuwbouw van de schuur bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning voor de aanvrager.