Plan: | Wilhelminapark 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1023-vas1 |
behorende bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de locatie Wilhelminapark 7 op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo
Bestemmingsplan "De Parken" is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 september en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 1 mei 1996. Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het verbouwen en gebruiken van het hoofdgebouw voor woondoeleinden op locatie Wilhelminapark 7 te Apeldoorn.
Globale locatie
Het bestemmingsplan laat op deze locatie maatschappelijke doeleinden toe, zoals doeleinden van onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur, sport en recreatie. Om het initiatief mogelijk te maken is een planologische procedure nodig. Voor een uittreksel van de geldende bestemmingsplanbepalingen wordt verwezen naar bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
Het verbouwen en gebruiken van het hoofdgebouw voor woondoeleinden is een project dat past binnen de in november 2012 door de gemeenteraad vastgestelde woningbouwprogrammering. Daarnaast ligt het project in het bestaande stedelijk gebied en valt onder de in bedoelde notitie genoemde categorie II, Realiseren van woningbouw (met inbegrip van verbouw) in bestaand stedelijk gebied en de dorpen waarbij het aantal woningen per project met niet meer dan 50 toeneemt, met inbegrip van daarbij behorende bouwwerken en overige daartoe behorende voorzieningen. Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.
De cultuurhistorische waarden van het gebied waarbinnen dit perceel gelegen is worden beschermd via de Monumentenwet 1988. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De Monumentenwet 1988 geeft de mogelijkheid tot aanwijzing van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezichten worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere historisch-ruimtelijke ontwikkeling vertegenwoordigen. Binnen een beschermd gezicht kunnen zich een of meer monumenten bevinden. Vernieuwing (ruimtelijk en functioneel) in deze gebieden vindt selectief plaats: ten einde het historische karakter en de structuur van deze gebieden te handhaven wordt continuïteit nagestreefd. Om dit doel te bereiken, stelt de Monumentenwet 1988 de eis om beschermende bestemmingsplannen op te stellen. In 2005 is De Parken aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht.
Gebied dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht
De Monumentenwet 1988 geeft het rijk de mogelijkheid om gebouwen, objecten en ensembles aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via een vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar.
De Monumentenwet 1988 geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf een gemeentelijke monumenten- of erfgoedverordening vast te stellen. Een monumenten- of erfgoedverordening biedt onder meer de mogelijk om gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aan te wijzen. De vigerende Monumentenverordening 2012 van de gemeente Apeldoorn is op 20 december 2012 in werking getreden. De villa op Wilheminapark 7 is aangewezen als gemeentelijk monument.
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.
Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.
Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat.
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor Apeldoorn en het plangebied van belang, het volgende bepaald.
De locatie is op de bij de verordening behorende kaart Verstedelijking aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied'.
Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Gedeputeerde staten stellen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren per regio als indicatieve taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.
Door medewerking te verlenen aan dit initiatief wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Deze woning is opgenomen in het woningbouwprogramma zoals dat door de gemeenteraad van Apeldoorn is vastgesteld in 2012.
Voor Apeldoorn vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk(beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.
Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. Want Apeldoorn wil niet alleen Buitenstad zijn, maar wil dat ook blijven!
Om Buitenstad te blijven zijn in deze structuurvisie vier ambities geformuleerd. Deze ambities staan centraal in alles wat Apeldoorn doet. Ze zijn samen te vatten onder de kopjes:
Deze structuurvisie is een uitnodiging. Een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. ‘Apeldoorn biedt ruimte’ staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. Want wat de toekomst ook brengen zal, de overheid kan de samenleving niet alleen maken. Apeldoorn zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad wordt hiervoor veel handelingsvrijheid geboden, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen. De bijdrage aan de Buitenstad die wordt gevraagd, is verwoord in vijf simpele principes. Niet om aan te toetsen, maar om te inspireren. Dit zijn de volgende principes:
Het perceel ligt in plangebied van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan De Parken, Indische buurt en Beekpark. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 7 maart 2013 ter inzage gelegen. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk, waarbij maatschappelijke voorzieningen in categorie 1 zijn toegestaan. Binnen categorie 1 zijn de volgende maatschappelijke voorzieningen toegestaan: apotheken, opebaar bestuur (kantoren e.d.), Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven, Consultatiebureaus, Bibliotheken en Uitvaartcentra.
uittreksel van de plankaart onderdeel van ontwerpbestemmingsplan De Parken, Indische buurt en Beekpark
De Woonagenda Apeldoorn 2014 – 2018 betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid. Het document geeft een visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn.
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn is ontleend aan de structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte. Visie en feitelijke ontwikkelingen leiden tot de gemeentelijke ambitie voor de komende jaren. Voldoende beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningvoorraad staan centraal. Daarna volgt de keuze voor de drie belangrijkste opgaven en bijbehorende rol van de gemeente:
Voor de uitbreiding van woningbouw is de in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering het beleidsmatig kader. Doelstelling van de nieuwe woningbouwprogrammering is om een realistisch en haalbaar programma te schetsen, gebaseerd op lange termijn prognoses en aansluitend bij de huidige woningmarkt.
Het overgrote deel van dit programma is belegd in projecten. Om ruimte te houden voor nog niet bekende ontwikkelingen zijn er 30 woningen per jaar opgenomen voor kleinschalige initiatieven. De helft voor de stad, de andere voor de dorpen. Bij de afweging om mee te werken aan een dergelijke kleinschalige initiatieven spelen ruimtelijke inpasbaarheid en zicht op realisatie een belangrijke rol.
In dit concrete geval gaat het om de toevoeging van één woning. Deze woning kan ingepast worden binnen de in 2012 door de raad vastgestelde wonigbouwprogrammering.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.
De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.
Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.
De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.
Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.
De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.
Ten behoeve van dit plan zal parkeren plaatsvinden op eigen terrein.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Voor een beschrijving van de archeologische en cultuurhistorische waarden van dit perceel wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan De Parken, Indische buurt en Beekpark wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin een gebiedsgerichte uitwerking van het welstandsbeleid is opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan zal qua systematiek aansluiten op de kadernota 'Over Welstand gesproken'. Het Beeldkwaliteitsplan brengt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in beeld. Het laat zien dat naast architectuur ook andere aspecten belangrijk zijn zoals:
In het Beeldkwaliteitsplan worden handreikingen gegeven zodat plannen goed passen in hun omgeving. Om ervoor te zorgen dat andere bewoners, ondernemers en pandeigenaren op een vergelijkbare manier een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van de wijk, geeft een beeldkwaliteitsplan ook een aantal regels in de vorm van een formeel welstandskader. Dit zijn de officiële regels die de Woningwet vraagt om derdebelanghebbenden (bijvoorbeeld de buren) voldoende zekerheid te bieden dat het gebied niet verrommelt.
Aan de noordelijke zijde van het Wilhelminapark ligt het voormalig woonhuis "Huize Parklust". Het pand, een grote villa uit het einde van de 19e eeuw, is een gemeentelijk monument. Het pand heeft een L-vormige plattegrond en bestaat uit twee bouwlagen en een omlopend afgeplat schilddak, waaraan later dakkappelen zijn toegevoegd. Rechtsvoor bevat het pand een vooruitspringende hoek bestaande uit twee bouwlagenen een zadeldak.Tegen de linker zij- en achtergevel zijn later bouwdelen in één of twee lagen aangebouwd. Het pand werd gebruikt als opvangtehuis.
Het plan betreft de verbouw van de villa voor woondoeleinden. De witgeschilderde bakstenen gevels van het plan zijn reeds gereinigd. Met dit plan vindt een reconstructie van twee oorspronkelijke dakkappelen plaats en worden een aantal verdwenen details in ere hersteld. Aan de achterkant en de rechter zijgevel wordt een deel van het pand gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt aan de achterkant en de linker zijgevel een veranda gebouwd.
Situatie nieuwe toestand
Gevels nieuwe toestand
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op grond van het historisch bodembestand, bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de bestemming Wonen.
Voor de omgevingsvergunning, activiteit bouwen is een bodemonderzoek noodzakelijk als er meer dan 50 m² grond bebouwd gaat worden en er meer dan 2 uur per dag meerdere dagen in de week mensen in het gebouw verblijven. Voor interne verbouwingen en verbouwingen aan gevels en dak is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Het grootste deel van de veranda wordt gebouwd ter plaatse van de gesloopte bebouwing aan de achterzijde. Het gedeelte dat hierbuiten valt is kleiner dan 50 m². Voor dit plan is om deze reden geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Binnen het onderzoeksgebied (ca. 50 meter rond het plangebied) zijn geen bedrijven en instellingen gelegen. Het hoofdgebouw zal gebruikt worden als woning . Dit levert voor de omgeving geen belemmeringen op. Zowel het geldende als het toekomstige bestemmingsplan "De Parken, Indische buurt en Beekpark" heeft een maatschappelijke bestemming. Wonen in combinatie met een maatschappelijke bestemming kan slechts tot maximaal milieucategorie 1. Activiteiten in een hogere categorie leveren belemmeringen op voor het wonen. Activiteiten zoals kleinschalige zorg, apotheken, kantoren en artsenpraktijken kunnen over het algemeen goed samen met wonen, maar dit geldt niet voor scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, buurt- en clubhuizen. In het toekomstige bestemmingsplan zijn op dit perceel binnen de maatschappelijke bestemming slechts activiteiten toegestaan in milieucategorie 1.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kantevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en tenaanzien van de onderzoeksplicht. Voor dit plan geldt dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
Daarnaast leidt de functieverandering (het blijft een geluidgevoelige functie) niet tot een andere geluidsituatie op het plan of in de omgeving.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Deze ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen belemmering voor deze ontwikkeling.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een omgevingsvergunning voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de vergunning. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7.
Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding.
Het plan heeft geen invloed op bestaande natuurwaarden.
Het pand, een gemeentelijk monument, is onderdeel van het rijksbeschermd stadsgezicht De Parken. Het pand is van groot belang als onderdeel van de zeer waardevolle flankbebouwing aan de noordelijke zijde van het Wilhelminapark, waar zich nog een aaneensluitende reeks monumentale historische panden bevindt. Met dit plan wordt het pand zo veel mogelijk in oorspronkelijke staat hersteld.
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 ligt de locatie in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde. Om die reden is bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 35 cm vooraf archeologisch onderzoek verplicht.
Het plan bestaat naast een wijziging in gebruik onder andere uit het bouwen van een veranda van circa 70 m². Er is, gezien het feit dat de oppervlakte van de bouwwerkzaamheden ruim onder de 1000 m² blijft, voor dit plan geen archeologisch onderzoek nodig.
Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder andere geregeld dat alle aan het initiatief toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Nu het verhaal van de kosten door middel van de afgesloten overeenkomst verzekerd is, ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.