direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
vastgesteld
NL.IMRO.0200.ov1006-vas1

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een plan, onder andere wat betreft milieu-aspecten, Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het projectbesluit, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoeksresultaten bodem

Ter plaatse van locatie 1 is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek Weteringsebroek, MWH, kenmerk m10b0113r01defjuno, d.d. 3 mei 2010.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en cadmium. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is in 1 peilbuis sterk verontreinigd met barium. De overige peilbuizen bevatten lichte concentraties aan barium en naftaleen. Het sterk verhoogde gehalte aan barium in het grondwater levert geen risico's op voor mens en milieu.

Ter plaatse van locatie 2 zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • verkennend bodemonderzoek Kraaienjagersweg naast en omgeving van 16, De Straat milieuadviseurs, kenmerk B00B0363, d.d. 24 november 2000;
  • Kraaienjagersweg ong. nabij 10, Tebodin Consultant & Enigeers, kenmerk 3315001, d.d. november 2003;
  • Kraaienjagersweg 10, Ingenieursbureau Oranjewoud, kenmerk 166627-1, d.d. 03-01-2007.

De bovengrond is licht verontreinigd met koper, zink, PAK en EOX. De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie, PAK en EOX. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen, chroom, nikkel, koper en xylenen. Het puinpad dat loopt van perceel E 4880 naar de weg buiten de gemeente Apeldoorn bevat 43,0 mg/kg.ds. aan asbest. Het gehalte ligt onder de norm van 100 mg/kg.ds. waarboven een sanering noodzakelijk is.

Er zijn geen bezwaren voor toekomstige natuurontwikkeling.

Op basis van het historisch bodembestand, het tanken-/bedrijvenbestand en het bodeminformatiesysteem is locatie 3 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.

In november 2009 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (TAUW, kenmerk 4676177, d.d. 23-11-2009) uitgevoerd.

De boven- en ondergrond zijn licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater is sterk verontreinigd met kobalt en nikkel en is licht verontreinigd met barium. Een risicoanalyse voor de sterke verontreiniging met kobalt en nikkel is niet noodzakelijk. De ecologische risico's worden bepaald door de bovenste 50 cm van de bodem en de bovengrond is licht verontreinigd met kobalt. Humane risico's zijn niet te verwachten, omdat de bovengrond licht verontreinigd is met kobalt. Het grondwater bevindt zich op een diepte van 1,1 meter beneden maaiveld.

Op de locatie is geen aanwijsbare bron voor de aangetroffen grondwaterverontreiniging aanwezig. Waarschijnlijk zijn de gemeten concentraties van nature verhoogd aanwezig. Binnen de gemeente Apeldoorn komt nikkel vaker van nature verhoogd voor. Voor kobalt zijn binnen de gemeente Apeldoorn nog weinig gegevens bekend of deze ook van nature verhoogd voor kan komen.

Er zijn geen bezwaren voor de nieuwe ontwikkeling. De bodemonderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.

Het gemeentebestuur kan een projecbesluit dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen nemen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het projectbesluit niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het projectbesluit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het projectbesluit niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het nemen van projecbesluiten in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet onder de categorieën van gevallen valt, kan het bestuursorgaan op andere wijze aannemelijk maken dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het plan valt niet onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling "Niet in betekenende mate bijdragen" en is niet opgenomen in het NSL, maar doordat er geen sprake is van een verkeerstoename als gevolg van het plan, draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij en wordt er voldaan aan de Wet milieubeheer.

4.1.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven.

Onderzoeksresultaten Besluit externe veiligheid inrichtingen

In de nabijheid van de drie locaties bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Buisleidingen

In de nabijheid van de drie locaties bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.1.5 Milieuzonering

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave

“Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen, uitgaande van het referentie-omgevingstype “rustige woonwijk”. Tevens is aangegeven voor welke milieuaspecten gecorrigeerd kan worden in geval van een ander omgevingstype.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de aangevraagde ontwikkeling.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Door het realiseren van nieuwe natuur op de locaties 1 en 2 is onderzocht of eventuele veehouderijen in de directe omgeving worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij geldt in principe binnen 250 meter rondom een zeer kwetsbaar gebied beperkingen met betrekking tot het oprichten en uitbreiden van veehouderijen. Op basis van het Tweede kamerstuk 30654 wijziging wet ammoniak en veehouderij, nr. 4, bladzijde 5, is aangegeven dat nieuwe natuur, welke is aangelegd na 1 mei 1988 niet beschermd behoeft te worden. Dit staat los van het feit dat in principe het gebied minimaal 5 ha moet bedragen. De nieuwe natuur is evenmin aan te merken als een Natura 2000 gebied. Aangezien er hier sprake is van nieuwe natuur gelden er geen belemmeringen voor veehouderijen in de omgeving van de twee te realiseren natuurgebieden.

Wat betreft locatie 3 is er geen sprake van inwaartse danwel uitwaartse milieuzonering. Ter plaatse worden geen gebouwen gerealiseerd, wat inhoudt dat er geen sprake is van het oprichten van een gevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

4.1.6 Elektromagnetische straling

In de nabijheid van de drie locaties bevinden zich geen hoogspanningsleidingen. De leiding op een afstand van 120 meter van locatie 1 vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.