vastgesteld |
NL.IMRO.0200.ov1003-vas1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. februari 2011, opgesteld door Hunneman Milieu Advies Raalte BV en opgenomen in bijlage Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat zintuigelijk in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen zijn waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen. In de bodem en het grondwater zijn geen gehalten aangetoond boven repectievelijk de achtergrond- en streefwaarden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de lokatie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Milieuzonering bedrijven
Binnen het onderzoeksgebied 50 à 100 meter rond het plangebied zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:
Adres | Bedrijfs-activiteiten | Aantal dieren | MpM inrichting nr. | SBI-code 1993 | SBI-code 2008 | Milieu cat. | Huidige milieu-zone | Planologische bestemming | Plan. milieuzone |
Afstand tot planlocatie |
Belem-mering |
Bellertstraat 6 | veehouderij | 275 stuks witvlees-kalveren 13 zoog-koeien |
332 | 0121 | 0141, 0142 | 3.2 | 50 * | agrarisch | 50 * | 33 | ja |
* De afstand is gebaseerd op artikel 3, lid 2, respectievelijk artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderijen |
Agrarisch
Op het adres Bellertstraat 6 is een veehouderij gevestigd met de volgende veebezetting:
Dier cat |
UAV code |
Omschrijving |
Emissie punt |
NH3fac (kg/jr/ dierpl) |
Aantal dieren |
NH3 emis (kg/jr) |
MVE tot 1996 |
MVE tot 2003 |
NGE tot |
Geur Emis (Ou/s) |
PM10 Emis (kg/jr) |
A4 | A4.3 | Vleeskalveren, overige huisvestingssystemen | K | 2,50 | 171 | 428 | 171 | 285 | 24 | 6088 | 17 |
A4 | A4.3 | Vleeskalveren, overige huisvestingssystemen | J | 2,50 | 40 | 100 | 40 | 67 | 6 | 1424 | 4 |
A4 | A4.3 | Vleeskalveren, overige huisvestingssystemen | E | 2,50 | 64 | 160 | 64 | 107 | 9 | 2278 | 6 |
A3 | A3 | vrouwelijk jongvee tot 2 jaar | D | 3,90 | 10 | 39 | 0 | 0 | 3 | 0 | 1 |
A2 | A2 | zoogkoeien ouder dan 2 jaar | G | 5,30 | 7 | 37 | 0 | 0 | 2 | 0 | 2 |
A2 | A2 | zoogkoeien ouder dan 2 jaar | D | 5,30 | 6 | 32 | 0 | 0 | 2 | 0 | 1 |
Totalen | 796 | 275 | 459 | 9790 | 31 |
Op 30 augustus 2010 is een vergunning aangevraagd voor de volgende veebezetting:
AANGEVRAAGDE VEEBEZETTING | |||||
Diersoort + categorie RAV code 1) |
Aantal | Geur-emissie factor2) |
E – Geur-emissie (OU) 3) |
NH3-emissie per dier 1) |
Totale NH3- emissie 4) |
Zoogkoeien (A2) | 13 | - | - | 5,3 | 68,9 |
Stuks vrouwelijk jongvee (A3) | 10 | - | - | 3,9 | 39,0 |
Vleeskalveren tot 8 maanden, overige huisvesting (A 4.100) | 454 | 35,6 | 16162,4 | 2,5 | 1135,0 |
Totaal | 16162,4 | 1442,9 |
Op basis van de Wet milieubeheer zijn er geen belemmeringen om deze vergunning te verlenen. Vanwege het ontbreken van een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is nog niet beschikt op deze aanvraag.
Op dit bedrijf is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De planlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom.
Omdat het hier het realiseren van (een extra) gesplitste woning betreft waarbij sprake is van een woning bij een veehouderij, dient ten opzichte van de veehouderij aan de Bellertstraat 6 een afstand van 50 meter in acht te worden genomen. Deze afstand is gebaseerd op artikel 3, lid 2, respectievelijk artikel 4, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderijen. Indien er uitsluitend sprake is van het vervangen van de bestaande woning is er sprake van bestaand gebruik op basis van het bestemmingsplan. Aangezien er sprake is van een “dubbele woning” neemt het aantal gehinderden toe en dient een afstand van 50 meter tot aan de veehouderij in acht genomen te worden. De “dubbele woning” zal daarom buiten de 50 meter contour gerealiseerd moeten worden.
50 meter milieucontour rondom Bellertstraat 6 te Beemte Broekland (op basis van vigerend bestemmingsplan en bestemmingsplan in procedure)
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van vliegveld Teuge. De 47 BKL geluidscontour ligt nabij de planlocatie, maar niet binnen deze contour.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij het verlenen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van zo'n omgevingsvergunning moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten
De relevante wegen is de Bellertstraat. Het betreft hier een buitenstedelijke weg met 2 rijstroken en een maximum snelheid van 60 km/uur. De zonebreedte bedraat voor deze weg 250 meter. De aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt 5dB(A).
In de rapportage d.d. 12 april 2011, opgesteld door Buro Appel BV en opgenomen in bijlage 3 Notitie Akoestische Aspecten van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Bellertstraat berekend. Hieruit blijkt de 48 dB contour is gelegen op minder dan 10 meter afstand van de weg. De woning komt op een grotere afstand van de weg te liggen, zodat akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels achterwege kan blijven.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Deze ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen die in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' zijn aangewezen. Het is daarom niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het toetsingskader voor externe veiligheid is neergelegd in het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Hierin is opgenomen dat nieuwe plannen in de omgeving van een buisleiding moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico van de buisleiding en dat het groepsrisico van de buisleiding moet worden berekend en zonodig verantwoord.
Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet worden gerealiseerd binnen de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De risico's moeten worden berekend met het softwareprogramma Carola.
Daarnaast moeten de risico's worden getoetst aan de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Apeldoorn. De beleidsvisie externe veiligheid geeft voor buisleidingen geen aanvullend kader ten opzichte van hetgeen geregeld is in het Bevb.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van Bellertstraat 9 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het splitsen van de bedrijfswoning.
Buisleidingen (Aardgastransportleiding)
In de directe omgeving van de planlocatie is een hogedrukaardgastransportleiding (hierna: buisleiding) aanwezig. De planlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding N-556-73.
Risicoberekening
De planlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding. De risico's van de buisleiding voor de planlocatie zijn berekend met Carola. De uitkomsten van deze berekening zijn gerapporteerd in de rapportage 'Kwantitatieve Risicoanalyse Bellertstraat 9; ' Bijlage 5 Rapport Kwantitatieve Risicoanalyse.
Hierin zijn de risico's doorgerekend na ontwikkeling van de planlocatie.
De rapportage bevat de volgende zinsnede:
'Er zijn alleen leidingen aanwezig waarvan de vervaldatum voor het gebruik van de gegevens is overschreden. Voor deze leidingen kunnen geen risicoberekeningen worden uitgevoerd.' Dit is een rapportagefout in Carola en heeft geen inhoudelijke waarde.
Toetsing plaatsgebonden risico
Uit de risicoberekening volgt dat het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar van de buisleiding is gelegen op de buisleiding. Het plaatsgebonden risico geeft derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Toetsing groepsrisico
Uit de risicoberekening volgt dat er geen sprake is van een groepsrisico ten gevolge van de aanwezigheid van de buisleiding nabij de planlocatie. De Fn-curve voor het groepsrisico blijft leeg. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de planontwikkeling niet toe.
Vanwege de afwezigheid van een groepsrisico ten gevolge van de aanwezigheid van de buisleiding is een verantwoording van het groepsrisico dientengevolge niet aan de orde.
Het groepsrisico geeft derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Daarnaast geldt een Belemmerde Strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is het oprichten van enig bouwwerk niet mogelijk zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
De rood onderbroken lijn geeft de ligging van de gasleiding weer.