direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Natuurgebied Lampenbroek - Apeldoorn
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1538-ont1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Natuurgebied Lampenbroek - Apeldoorn

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Lampenbroek is een natuurgebied gelegen op de grens van de gemeenten Apeldoorn en Voorst met natte, bloemrijke hooilanden, houtwallen en vochtige bossen. Het gebied wordt gevoed vanuit het Veluwemassief en krijgt meer te maken met verdroging. Om in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering en de leefomgeving van mensen, dieren en planten te verbeteren wordt het Gelders Natuurnetwerk op deze locatie vergroot. Uitvoerders van de uitbreiding van het natuurgebied Lampenbroek zijn: het Waterschap Vallei en Veluwe als zijnde initiatiefnemer en de provincie Gelderland en Natuurmonumenten als partners van dit project.

In mei 2019 hebben waterschap Vallei en Veluwe, provincie Gelderland en Natuurmonumenten het projectplan "Klimaatverandering en herstel verdroogde natuur Lampenbroek" ondertekend. Daarmee zijn deze partijen gezamenlijk overeengekomen om effectgerichte inrichtingsmaatregelen uit te voeren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Hiervoor zijn bestaande agrarische gronden aangekocht en worden deze gewijzigd naar natuurgebied.

De benodigde herstelmaatregelen zijn inmiddels geheel uitgewerkt. Deze maatregelen worden o.a. uitgevoerd op wat nu nog agrarische gronden zijn. Om uiteindelijk de vergunningen voor deze maatregelen te krijgen, is het noodzakelijk om de voorkomende bestemmingen in het gebied te wijzigen naar de bestemming 'Natuur'. Het gaat in totaal om ruim 110 hectare grond, waarvan 90 hectare grond waarvan de bestemming gewijzigd wordt in een natuur- of waterbestemming. Ook worden enkele hoofdwatergangen verlegd zodat het water beter kan worden vastgehouden in het gebied. Ook hiervoor moeten de onderliggende bestemmingsplannen gewijzigd worden. Voor beide gemeenten wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de natuurontwikkeling mogelijk te kunnen maken.

1.2 Ligging en begrenzing

Het natuurgebied Lampenbroek ligt in de zuidelijke IJsselvallei op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal bij het dorp Klarenbeek binnen de gemeenten Apeldoorn en Voorst. Dit bestemmingsplan ziet toe op het deelgebied behorend bij de gemeente Apeldoorn. In onderstaand figuur is weergegeven zijn de te wijzigen agrarische percelen weergegeven. Naast de te wijzigen agrarische percelen wordt ook de bestaande bestemming 'Natuur' meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0001.png"

Figuur 1.1 - globale ligging plangebied met in groen de te wijzigen percelen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0002.png"

Figuur 1.2 - globale begrenzing plangebied met in het midden de gemeentegrens

Figuur 1.3 geeft de huidige a-watergangen in het gebied aan. Deze watergangen worden gedempt, verlegd of nieuw aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0003.png"

Figuur 1.3 - Watergangen in en om het plangebied (Bron: Verdrogingsaanpak Lampenbroek, Aveco de Bondt)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De percelen in de gemeente Apeldoorn maken deel uit van bestemmingsplan Buitengebied Het Woud (onherroepelijk vastgesteld d.d. 19 september 2013). Binnen het plangebied komen de bestemmingen Agrarisch, Natuur, Bos, Verkeer en Wonen voor. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Daarvoor wordt de bestemming Agrarisch gewijzigd naar een Natuur bestemming.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting is bedoeld om het in het bestemmingsplan vastgelegde planologisch kader vanuit de ruimtelijke en milieusituatie te motiveren en deze in de planregels en de plankaart vast te leggen. Daarbij is onder andere gekeken naar het beleid van de gemeente (en andere overheden), heeft een analyse van het plangebied plaatsgevonden en is aangesloten op vergelijkbare, recente bestemmingsplannen van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

2.1 Inleiding

Het natuurgebied Lampenbroek ligt in de zuidelijke IJsselvallei op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal bij het dorp Klarenbeek. Lampenbroek is een natuurgebied met natte bloemrijke hooilanden, houtwallen en vochtige bossen. Het is onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Het gebied wordt gevoed door grondwater vanuit het Veluwemassief. In het natuurgebied komen agrarische gronden, watergangen, enkele woningen en natuurelementen voor.

2.2 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Landschap

Het natuurgebied ligt in een omvangrijke laagte. Dat is waar de beeksystemen van de Verloren Beek en de Loenense Beek samenstromen tot de Voorsterbeek en waar schoon grondwater, ofwel kwelwater, afkomstig van de Veluwe, aan de oppervlakte komt. Door diepe ontwatering van de laagte (vooral met diepe sloten en later ook met buisdrainagesystemen), recht trekken van beken, het diep ploegen van de landbouwgronden en de intensivering van het agrarische grondgebruik is dit soortenrijke half natuurlijke landschap grotendeels verloren gegaan.

Voor een groot deel van het plangebied is in het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud de gebiedsaanduiding 'Open landschap' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke waarden betekenen.

Cultuurhistorie

Het natuurgebied Lampenbroek heeft zijn naam enerzijds te danken aan de herberg 'De Leere Lampe' en anderzijds aan laag gelegen land dat 'broekland' genoemd werd. De herberg lag op de plek van Polveensweg 21 aan de weg van Beekbergen naar Zutphen, in het beekdal van de beek die nu nog vanaf Beekbergen via het huidige Klarenbeek richting Voorst stroomt en daar in de IJssel uitmondt.

Archeologie

In het plangebied komt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' voor. Binnen deze bestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

2.3 Natuur

Een groot gedeelte van het plangebied bestaat uit natuurgronden en bos. Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, maar behoort wel tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN bevat bestaande en nieuwe natuurgebieden. In de omgevingsvisie en omgevingsverordening is beleid opgenomen rondom bescherming en ontwikkeling van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0004.png"

Figuur 2.1 - Gelders Natuurnetwerk binnen het plangebied (Bron: Provincie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0005.png"

Figuur 2.2 - Lampenbroek: deel van het Gelders Natuurnetwerk bij Klarenbeek (Bron: Omgevingsverordening Provincie Gelderland)

In het vigerende bestemmingsplan is een gedeelte van het plangebied bestemd als natuur. De gronden binnen deze bestemming hebben als hoofdfunctie bos- of natuurgebied.

2.4 Water

Binnen het plangebied lopen verschillende watergangen. De Verloren Beek en de Loenensche Beek komen in het gebied samen en stromen verder als de Voorsterbeek. In figuur 1.2 zijn deze watergangen aangeduid.

2.5 Landbouw

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als agrarisch. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid, met inachtname van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Voor intensieve veehouderijen gelden vanwege het reconstructiebeleid specifieke regels. Intensieve veehouderijen hebben een aparte aanduiding op de plankaart gekregen en worden niet gewijzigd binnen dit bestemmingsplan.

2.6 Wonen

In het natuurgebied liggen ook enkele woonbestemmingen. Deze woonbestemmingen blijven gehandhaafd en maken geen onderdeel uit van het plangebied.

Hoofdstuk 3 TOEKOMSTIGE SITUATIE

Het plangebied wordt in de toekomstige situatie anders ingericht dan het nu is. Met de ontwikkeling wordt het mogelijk gemaakt effectgerichte inrichtingsmaatregelen te realiseren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Het gaat in totaal om ruim 110 hectare grond, waarvan 90 hectare grond waarvan de bestemming gewijzigd wordt in een natuurbestemming. Om schrale groeicondities te realiseren wordt een oppervlakte voormalige landbouwpercelen geplagd. Ook worden er hoofdwatergangen verlegd en verondiept zodat het water beter kan worden vastgehouden in het gebied.

De doelstellingen van het plan waarvoor het inrichtingsplan is opgesteld zijn:

  • Herstel van waardevolle, grondwaterafhankelijke natuur om de biodiversiteit te vergroten
  • Herstel van de beeksystemen van de Verloren Beek en de Loenense Beek en het leveren van een bijdrage aan het herstel van het beeksysteem van de Voorsterbeek
  • Klimaatbestendig maken van water en natuursysteem om klimaatveranderingen op te kunnen vangen
  • Aantrekkelijker maken van het gebied voor extensieve natuurgerichte recreatie voor de mensen rondom het gebied.

In Bijlage 1 van de toelichting zijn de te nemen maatregelen in het plangebied weergegeven zoals voorgesteld in het inrichtingsplan.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Onderzoek

De NOVI is een langetermijnvisie voor de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland, waarin duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit centrale thema's zijn. De beoogde natuurontwikkeling Lampenbroek herstelt unieke natuurtypen, realiseert een klimaatrobuuste inrichting en biedt ruimte voor een extensieve vorm van landbouw. Deze ontwikkelingen dragen bij aan de doelen uit de nationale omgevingsvisie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0006.png"

Afbeelding 1: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Ambitie klimaatadaptie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.]

Ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

Onderzoek

Klimaatverandering leidt tot verschillende uitdagingen voor wateroverlast en droogte. In de huidige situatie stroomt het water in het gebied in natte perioden te snel weg. Dit komt door de huidige (lineaire) vorm van beken en sloten. Alles is erop gericht het water zo snel mogelijk af te voeren. Dit leidt tijdens droge perioden tot enorme droogte. Onderdeel van de ontwikkeling van het natuurgebied is het water langer vast te houden in het gebied. Daarmee wordt bijgedragen aan de ambities op het gebied van klimaatadaptatie.

Een klein deel van het bestaande natuurgebied bestaat uit orchideeënrijk blauwgrasland. Dit is een van de laatste plekken in Nederland waar dit natuurtype voorkomt. Door de herstelwerkzaamheden die onderdeel zijn van de ontwikkeling wordt de bodem minder voedselrijk. Oorspronkelijke soorten kunnen hierdoor terugkeren in het gebied. Uiteindelijk levert dit een grote hoeveelheid aan verschillende soorten op. Deze soorten trekken vervolgens meer vlinders en vogels aan. De herstelwerkzaamheden bevorderen de biodiversiteit.

Het ontwikkelen van het natuurgebied Lampenbroek draagt positief bij aan de ambities van de provincie op het gebied van klimaat en biodiversiteit.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de omgevingsvisie van de provincie Gelderland geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Onderzoek

Relevant voor de beoogde ontwikkeling zijn de thema's natuur en landschap (hoofdstuk 2) en water (hoofdstuk 5) uit de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. In de omgevingsverordening zijn een aantal relevante artikelen opgenomen die ter plaatse van de beoogde ontwikkeling specifiek van belang zijn. In deze toetsing wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante artikelen uit de provinciale omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0007.png"

Figuur 4.1 - Kaart met aandacht voor natuur en landschap uit de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0008.png"

Figuur 4.2 - Kaart met aandacht voor water uit de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
  • 2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
    • a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
    • b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

Toetsing

In de bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone is het plangebied gelegen binnen deelgebied 84 'Beekberger Woud - Empese en Tondense Heide'. In de bijlage wordt 'Parel Lampenbroek' specifiek als kernkwaliteit benoemd als bijzondere schakel in de Beekberger Poort. Het ontwikkelingsdoel is het opheffen van verdroging en herstel van het blauwgrasland en natte heide.

Een klein deel van het bestaande natuurgebied bestaat uit orchideeënrijk blauwgrasland. Dit is een van de laatste plekken in Nederland waar dit natuurtype voorkomt. Door de herstelwerkzaamheden die onderdeel zijn van de ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek wordt de bodem minder voedselrijk. Oorspronkelijke soorten kunnen hierdoor terugkeren in het gebied. Uiteindelijk levert dit een grote hoeveelheid aan verschillende soorten op. Deze soorten trekken vervolgens meer vlinders en vogels aan. De herstelwerkzaamheden zijn goed voor de biodiversiteit, versterken de kernkwaliteit en dragen bij aan het ontwikkeldoel.

Artikel 2.44 (bescherming zeldzame natuurbeheertypen)

Een bestemmingsplan laat geen ontwikkeling of activiteit toe die nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbeheertypen bron, gemaaid rietland, hoogveen, trilveen of zwak gebufferd ven.

Toetsing

De beoogde bestemmingswijziging heeft géén nadelige gevolgen voor de beheertypen

  • “bron”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “gemaaid rietland”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “hoogveen”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “trilveen”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland;
  • “zwak gebufferd ven”: dit beheertype komt niet voor / is niet aangegeven op de Natuurbeheerplankaart Gelderland.

Artikel 2.45 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)

  • 1. Bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in het Gelders natuurnetwerk doet de initiatiefnemer onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk.
  • 2. Bij het onderzoek worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. actuele en potentiële natuurwaarden;
    • b. bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en
    • c. ecologische samenhang.
  • 3. Voor zover de nieuwe activiteit of ontwikkeling daar effect op kan hebben, worden bij het onderzoek betrokken de in het gebied aanwezige:
    • a. kwaliteit van lucht, water en bodem;
    • b. mate van stilte, rust en duisternis; en
    • c. landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden, alsmede het reliëf.

Toetsing

In navolgende tabel zijn de effecten van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten uit de provinciale verordening omschreven.

Tabel 4.1 - Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de kernkwaliteiten uit de Provinciale Omgevingsverordening

Kernkwaliteit   Effect  
Natte flank van de Veluwe met zeer hoogwaardige, kwelgevoede natuur: beken bosrestanten, natte heide, vennen, blauwgrasland.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan Lampenbroek wordt de zeer hoogwaardige kwelvoeding van bestaande en nieuwe natuurpercelen versterkt.  
Onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe   Geen effect  
Verbinding en gradiënt tussen de Veluwe en het IJsseldal: de Beekberger Poort, tevens klimaatcorridor (bekencorridor).   Het gebied Lampenbroek zal nog sterker fungeren als verbinding en gradiënt tussen Veluwe en IJsseldal.  
Grote wetering verbindt Beekberger Woud en 't Woudhuis, tevens onderdeel van de Groene Mal Apeldoorn.   Geen effect  
Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen.   Het samenhangend geheel wordt versterkt door de te realiseren aaneenschakeling van bestaande en nieuwe natuurpercelen.  
Beekbergerwoud: kwelzone en natuurontwikkelingsgebied   Geen effect  
Parel Lampenbroek: blauwgraslandrelict; bijzondere schakel in de Beekberger Poort   Middels uitvoering van het inrichtingsplan zal er meer oppervlakte van het beheertype blauwgrasland ontwikkeld worden  
Parel Empese en Tondense Heide: complex van arm vochtig bos, natte heide, vennen, moeras en blauwgrasland; bijzondere schakel in de Beekberger Poort.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan zal de verbinding met het op korte afstand gelegen parel Empese en Tondense heide verbeterd worden.  
EvZ Eerbeek - IJssel   Geen effect  
Stuk van N2000-gebied Landgoederen Brummen   Geen effect  
Leefgebied steenuil   Geen effect  
Leefgebied kamsalamander   Geen effect  
Beken: Voorsterbeek, Klarense Beek, Beekbergerbeek.   Middels uitvoering van het inrichtingsplan Lampenbroek zal het watersysteem klimaatrobuust worden gemaakt. Piekafvoeren zullen worden gebufferd.  
Cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen (enken), verkavelingspatronen en boerderijen   Geen effect  
Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir.   Zoals eerder beschreven zal de kwelintensiteit toenemen en zal de grondwatervoorraad meer worden aangevuld (sponswerking).  

In de afgelopen tien jaar is door de provincie Gelderland en Natuurmonumenten maar liefst 90 ha aan agrarische percelen aangekocht in het gebied. Deze gronden zijn aangekocht met als doel het agrarisch gebruik van de gronden te beëindigen en nieuwe natuur te realiseren. Als gevolg van de zeer geslaagde grondverwerving en de beoogde uitvoering van het inrichtingsplan zal de samenhang binnen het Gelders natuurwerk vergroot worden. Zo zal de afstand tussen de parel Lampenbroek en de parel Empese en Tondense heide worden verkort.

Het inrichtingsplan behorend bij de beoogde ontwikkeling (opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting) heeft een positief effect op water en bodem. Er zal meer grondwater in de bodem worden geconserveerd. Voorts zal de fosfaatverzadigde teelaarde van de aangekochte landbouwpercelen worden afgevoerd zodat schrale natuurtypen zich kunnen ontwikkelen. Het inrichtingsplan zorgt er daarnaast voor dat oorspronkelijke, naderhand opgehoogde laagtes in het reliëf weer worden hersteld.

Het project heeft geen effect op de mate van stilte, rust en duisternis in het gebied.

Daarnaast is door een ecologisch onderzoeksbureau in 2022 en 2023 beoordeeld of de uitvoering van het project kan leiden tot negatieve effecten op beschermde of beschermingswaardige soorten en overtredingen van de Wet natuurbescherming. Als eerst is een zogenaamde 'quickscan' uitgevoerd (zie Bijlage 9) waarna aanvullend ecologisch onderzoek is gedaan naar de das, kleine marterachtigen, uilen, bittervoorn en waterplanten en vernatting van Lampenbroek (zie Bijlage 10).

Een ontheffing is nodig voor het aantasten van verblijfplaatsen van de das. Omdat voor het ontwikkelen van natte schraallanden en bossen geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn, omdat het ontwikkelen van natuur een geldig belang is om ontheffing te kunnen verlenen en omdat de staat van instandhouding van de das door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden gewaarborgd, wordt aan de voorwaarden voor ontheffing verlening gedaan. Voor de overige onderzochte soorten is geen ontheffing nodig maar worden binnen het plangebied mitigerende maatregelen getroffen.

Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de vereiste uit artikel 2.45.

Artikel 4.9 (realisatie van waterfuncties)

Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek afwijkingen toestaan van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur, Water als verbinder, Hoogst ecologisch niveau wateren en Specifiek ecologische doelstelling wateren, zoals is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijking is noodzakelijk voor het uitvoeren van een project gericht op het realiseren van waterfuncties en wordt uitgevoerd door de uitvoeringspartners in het landelijk gebied, op basis van een ondertekende overeenkomst met de provincie Gelderland;
  • b. de afwijking is van ondergeschikt belang in verhouding tot de omvang van functies die in het project worden gerealiseerd;
  • c. de afwijking heeft voldoende draagvlak zoals blijkt uit overleg met betrokken partijen;
  • d. de haalbaarheid van de voorgeschreven functie is in het geding.

Toetsing

In mei 2019 hebben waterschap Vallei en Veluwe, provincie Gelderland en Natuurmonumenten het projectplan "Klimaatverandering en herstel verdroogde natuur Lampenbroek" ondertekend. Daarmee zijn deze partijen gezamenlijk overeengekomen om effectgerichte inrichtingsmaatregelen uit te voeren om meer natte natuur te realiseren en te herstellen en klimaatadaptatie in het gebied te realiseren. Er wordt voldaan aan de vereiste uit artikel 4.9.

Conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is in lijn met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

4.4 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de relevante hoofdopgaven voor de natuurontwikkeling in Lampenbroek.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:

Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0009.png"


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt natuurontwikkeling in Lampenbroek mogelijk. Door het gebied opnieuw in te richten, kan beter ingespeeld worden op verandering van het klimaat.

De beoogde ontwikkeling voorziet in:

  • het herstellen en realiseren van natuur;
  • het verhogen van de grondwaterstand;
  • het tegengaan van wateroverlast;
  • het vasthouden van grondwater in het gebied
  • ruimte voor een extensievere vorm van landbouw.

Het is de bedoeling dat er nieuwe begroeiing gaat bloeien: blauwgrasland, veldrusschraalland, bosbiesassociatie, dotterbloemhooiland, kleine zegge en elzenzegge. De grondwaterstand in het gebied wordt verhoogd door de ingrepen in de waterhuishouding en worden sloten gegraven aan de rand van het gebied om wateroverlast tegen te gaan.

In de huidige situatie is een groot deel van het plangebied in gebruik als agrarische grond. De hoeveelheid beschikbare landbouwgrond neemt na realisatie van het project af. Maar een deel van het plangebied blijft beschikbaar voor een extensievere vorm van landbouw. Deze manier van landbouw krijgt in de toekomst een steeds belangrijkere rol in het behoud van natuur en landschap.

Naast de concrete maatregelen die genomen worden ten behoeve van het ontwikkelen van natuur, vergroot de beoogde ontwikkeling ook het aanbod van groen in de nabije leefomgeving in de gemeente. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan een prettige leefomgeving in Apeldoorn.

Conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is in lijn met de omgevingsvisie van de gemeente Apeldoorn.

4.5 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

4.5.1 Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0010.png"

Afbeelding 2: de Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Toetsing en conclusie

De Groene mal bevat geen specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

4.5.2 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal;
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
  • Wijkgroenstructuur;
  • Boomrijke gebieden.

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Toetsing

Binnen het plangebied geldt dat de Wet natuurbescherming aangaande houtopstanden (hoofdstuk 4) van toepassing is. Buiten de bebouwde komgrenzen geldt voor het vellen van houtopstanden van tenminste 10 are groot of 20 bomen op een rij hoofdstuk 4 (aangaande houtopstanden) van de Wet natuurbescherming. Voor kleinere houtopstanden, solitaire bomen, bomen op tuin/erf en voor bomen binnen deze bebouwde komgrenzen, geldt de APV aangaande het vellen van houtopstanden. Er worden geen bomen geveld bij de realisatie van het natuurontwikkelingsproject Lampenbroek.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0011.png"

Figuur 4.3 - Globale ligging plangebied op Groenstructuurkaart Apeldoorn

Conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is in lijn met de groenstructuurkaart van de gemeente Apeldoorn.

4.5.3 Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt; én
  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep;
    én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling van het natuurgebied Lampenbroek is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. In paragraaf 4.3 is getoetst aan dit beleidsdocument. De ontwikkeling draagt bij aan het landschap en de kernkwaliteit van het betreffende gebied wordt versterkt. Daarmee vormt de verordening Groene Balans van de gemeente Apeldoorn geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5.4 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling bestemt het plangebied volledig als natuur, met ruimte voor water. Het plangebied wordt klimaatadaptief ingericht en er wordt natte natuur hersteld/ gerealiseerd. Het groenplan van de gemeente Apeldoorn vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

4.6.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Toetsing

In de bestaande situatie wordt het plangebied grotendeels gebruikt als agrarische grond. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling verdwijnt de bestaande agrarische functie om ruimte vrij te maken voor een natuurgebied. Aan natuurgebieden wordt doorgaans enkel een verkeersaantrekkende werking toegeschreven indien het gebied een toeristische functie heeft, zoals een wandelgebied. Dit is niet het geval voor de beoogde ontwikkeling, waaruit wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling van het plangebied niet leidt tot verkeerstoename. Ten opzichte van de bestaande situatie is er zelfs sprake van een lichte verkeersafname, wegens het verdwijnen van de verkeersgeneratie verbonden aan het agrarisch gebruik van het gebied en de mindere mate van verkeersgeneratie behorende bij het natuurbeheer van het gebied. De aspecten verkeer en parkeren vormen dan ook geen knelpunt voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

5.1 Milieuaspecten (ontwikkelingsplan)

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn en Voorst bevoegd gezag zijn in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeenten Apeldoorn en Voorst hebben hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten (water)bodemonderzoek

In de rapportage d.d. 17 mei 2023, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van diverse milieuhygiënische onderzoeken uitgevoerd. Het betreffen:

  • Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van 51 duikerdammen die zullen worden aangepast of verwijderd.
  • Indicatief bodemonderzoek naar de aanwezigheid van arseen in de grond ter plaatse van een deel van het projectgebied dat zal worden afgeplagd of waar een nieuwe beekloop zal worden gerealiseerd.
  • Verkennend waterbodemonderzoek ter plaatse van 5 watergangen die zullen worden gedempt of verondiept.

Dammen

In het onderzoek naar de duikerdammen zijn ter plaatse van de meeste dammen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Bij een aantal dammen (nummers 5, 12, 13, 14, 15, 18, 22, 26 en 38) is een laag van menggranulaat en/of bodemvreemde bijmengingen met beton aanwezig. Bij de overige dammen zijn geen gehalten aangetoond die aanleiding geven voor nader onderzoek.

De aanwezigheid van een laag van menggranulaat en/of bodemvervreemde bijmengingen met beton maakt deze dammen verdacht op de aanwezigheid van asbest. Daarom is nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uitgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek worden verderop in deze paragraaf behandeld.

Indicatief onderzoek arseen

In de grond zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. In geen van de (meng)monsters is een verhoogd gehalte arseen aangetoond. Met betrekking tot arseen zijn er geen beperkingen voor hergebruik van de vrijkomende grond of voor wijziging van de functie.

Waterbodemonderzoek

Ter plaatse van diverse vakken van het waterbodemonderzoek zijn sporen slib aangetroffen in de vaste waterbodem. Er zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Het slib uit een watergang (watergang 5-vak 3) is op basis van het gemeten gehalte voor de parameter PFAS, specifiek EtPFOSAA, niet herbruikbaar of verspreidbaar. Geadviseerd wordt het slib uit deze watergang aanvullend te onderzoeken en zo nodig een saneringsplan op te stellen. De uitkomsten van het aanvullend onderzoek worden verderop in deze paragraaf behandeld.

Voor de functiewijziging naar 'Natuur' of 'Water' vormt de vervuiling geen belemmering. Voor het aanvragen van de omgevingsvergunning voor grondwerkzaamheden dient het aanbevolen aanvullend onderzoek naar slib te zijn uitgevoerd en rekening te worden gehouden met de resultaten.

Onderzoeksresultaten aanvullend (water)bodemonderzoek

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt en de rapportage d.d. 25 augustus 2023 is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbest in verschillende dammen en naar de aanwezigheid van EtPFOSAA (een PFAS) in het slib ter plaatse van 'watergang 5-vak 3'. Tevens zijn de hergebruiksmogelijkheden van het menggranulaat onderzocht.

Grond

Uitsluitend ter plaatse van dam 38 zijn in de grove fractie 4 stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetroffen verontreiniging bevindt zich ter plaatse van wat een pad lijkt te zijn dat gebruikt wordt voor de toegang tot diverse landbouwpercelen. Hiermee voldoet het pad aan de definitie van 'asbestweg' en is het 'Besluit asbestwegen milieubeheer' van toepassing. Conform het Besluit asbestwegen milieubeheer is de eigenaar van de asbestweg verplicht dit te melden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daarnaast is de eigenaar van een asbestweg verplicht om maatregelen te nemen. De maatregelen kunnen bestaan uit volledige verwijdering, maar onder bepaalde voorwaarden mag ook worden volstaan met het aanbrengen van een duurzame afschermlaag.

Ter plaatse van de overige onderzochte dammen is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging door asbest. De dammen zijn met betrekking tot asbest voldoende onderzocht. Het indienen van een BUS-melding of saneringsplan bij het bevoegd gezag is niet nodig.

Tijdens de uitvoering van de geplande werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van betonbrokken/-platen in de ondergrond.

Menggranulaat

Het menggranulaat ter plaatse van de onderzochte dammen komt in aanmerking voor hergebruik. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van andere duikerdammen onder het betonpad eveneens een laag menggranulaat aanwezig kan zijn. Naar verwachting is eventueel menggranulaat dat daar wordt aangetroffen van dezelfde kwaliteit.

Waterbodem

Het slib uit 'watergang 5 – vak 3.1' is op basis van het Besluit bodemkwaliteit geclassificeerd als 'altijd toepasbaar' bij toepassing op landbodem, 'klasse B' bij toepassing in oppervlaktewater en 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen.

Het slib uit 'watergang 5 – vak 3.2' is op basis van het Besluit bodemkwaliteit geclassificeerd als 'altijd toepasbaar' bij toepassing op landbodem en in oppervlaktewater en 'verspreidbaar' op aangrenzende percelen.

In het slib van vak 3.1 is opnieuw EtPFOSAA aangetoond. Ditmaal echter wel een beduidend lager gehalte. In het slib van vak 3.2 is geen EtPFOSAA aangetoond. Met betrekking tot het Handelingskader PFAS is het slib in beide vakken geclassificeerd als klasse 'landbouw/natuur' bij toepassing op landbodem (m.u.v. van grondwaterbeschermingsgebieden), 'toepasbaar in Rijkswater en andere wateren' en 'ver spreidbaar' op aangrenzende percelen.

Het hoge gehalte EtPFOSAA in 'watergang 5 – vak 3' tijdens het eerder uitgevoerd verkennend waterbodem (5,8 µg/kg.ds) is niet opnieuw aangetroffen. In het aanvullend onderzoek is maximaal 0,3 µg/kg.ds aangetoond. De resultaten van het aanvullend onderzoek worden als het meest representatief geacht.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling worden geen bodemvervuilende activiteiten mogelijk gemaakt. De verontreinigen die zijn aangetroffen zijn nader onderzocht en de gronden komen in aanmerking voor hergebruik. Het project heeft geen negatieve effecten op de bodemkwaliteit en bodemsamenstelling. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de functie wijzigingen van Agrarisch naar Natuur/Water of van Water naar Natuur binnen de beoogde ontwikkeling.

5.1.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Door de toenemende verstedelijking en klimaatverandering dient er steeds meer rekening te worden gehouden met water binnen ruimtelijke plannen. De toename van verhard oppervlak zorgt naast hitte en verdroging ook voor een vergrote kans op wateroverlast. Bij alle ruimtelijke plannen moeten alle waterhuishoudkundige doelstellingen binnen het plangebied expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. Vroegtijdige overleg en afstemming hierbij met waterschap en gemeente is daarom ook van groot belang. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Waterschapbeleid

Onder de huidige wet- en regelgeving zijn er diverse beleidsdocumenten op verschillende bestuursniveaus die ten grondslag liggen aan de uitgangspunten op het gebied van duurzaam waterbeheer, waaronder op Europees niveau de Kaderrichtlijn Water (KRW) en op nationaal niveau het Nationaal Waterplan (NW), Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Waterwet.

De provincie en het waterschap hebben deze uitgangspunten verder door vertaald in regionaal beleid en uitvoeringsplannen. De regels die zijn vastgelegd in een verordening, van de waterschappen wordt dit 'de Keur' genoemd. De Waterwet kent één watervergunning, de voormalige Keurvergunning is hierin opgenomen. De Waterwet gaat grotendeels op in de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet wordt het beleid van de waterschappen omgezet naar Waterschapsverordeningen.

Huidige situatie

Algemeen

Op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal ten zuiden van Klarenbeek ligt het natuurgebied Lampenbroek. In het natuurgebied komen de Verloren Beek en de Loenensche Beek samen en stromen verder als de Voorsterbeek. In het verleden kwamen hier schraalgraslanden en broekbossen voor. Door kanalisatie van het watersysteem en de effecten van klimaatverandering treedt nu verdroging op in het gebied waardoor negatieve effecten ontstaan op de natuurdoelstellingen van Lampenbroek.

Bodem en grondwater

Het gebied heeft een hoogteligging tussen ca 7m NAP in de noordoosthoek en 11,5m NAP langs de provinciale weg aan de westzijde. In figuur 5.1 is de AHN (Actuele Hoogtekaart Nederland, versie 3) van het gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0012.png"

Figuur 5.1 - Actuele Hoogtekaart Nederland, versie 3

Het gebied wordt gekenmerkt door de overgang van de stuwwal van de Veluwe naar de IJsselvallei. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zand en op geringe diepte is een kleilaag van ca 2 meter dikte aangetroffen. Op circa 5 meter diepte bevindt zich een rivierkleiafzetting. In figuur 5.2 is goed te zien dat deze afzetting vanuit de IJssel tegen de Veluwe gestuwd is. Het kleipakket op circa 40 meter diepte wordt beschouwd als hydrologische basis omdat deze kleilaag onder de IJssel doorloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0013.png"

Figuur 5.2 - Hydrologische weergave

Waterkwantiteit

De watergangen in het plangebied zijn de rechtgetrokken lopen van historische beeklopen. In de jaren zestig van de vorige eeuw is deze herinrichting uitgevoerd. De Loenensche beek vanuit het zuiden. Vanuit het westen stromen de Verloren beek en de Beekbergsche beek en vanuit zuidelijke richting de Voorsterbeek. De Beekbergsche Beek stroomt even ten noorden van het plangebied naar het noorden richting de Kopermolen in Klarenbeek en heeft ter hoogte van het plangebied een peil dat flink hoger is dan de omliggende watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0014.png"

Figuur 5.3 - Uitsnede van het plangebied uit legger van Waterschap Vellei en Veluwe (Bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Waterkwaliteit

De Loenensche beek maakt onderdeel uit van het KRW waterlichaam Voorsterbeek. De chemische toestand van deze beek is goed. De ecologische toestand is matig maar op de specifieke verontreinigingen scoort deze beek slecht en voldoet niet. In de factsheet KRW zijn daarom ook maatregelen gepland om de toestand te verbeteren dan wel achteruitgang te voorkomen. Zo wordt er onderzoek gedaan naar het toepassen van moerasbeek en wordt water vasthouden gestimuleerd als maatregel uit het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer .

Waterveiligheid

In de directe omgeving zijn geen keringen aanwezig.

Waterketen

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Waterschap Vallei en Veluwe heeft de intentie om de verdroging in het gebied Lampenbroek aan te pakken. Een onderdeel van deze aanpak betreft wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem. De voorgenomen wijzigingen resulteren in hogere oppervlaktewaterstanden, waardoor verdroging in het gebied wordt tegengegaan.

Waterkwantiteit

Om verdroging tegen te gaan wordt in de Voorsterbeek een stuw geplaatst dat bij lage afvoeren het waterpeil in het gebied voldoende hoog kan houden. Ter plaatse van de Verloren beek en de Loenensche beek wordt het natuurlijk verloop van deze beken hersteld door deze te verleggen en te laten meanderen. Ook worden watergangen gedempt en of verondiept die in de huidige situatie zorg dragen voor de afwatering van de agrarische percelen. Langs de nieuwe ligging van de beken en de A watergangen zal de toplaag worden verwijderd zodat bij extreme regenval delen van het gebied kunnen inunderen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0015.png" Figuur 5.4 - Maatregelen watersysteem Lampenbroek

Waterkwaliteit

Ten behoeve van de waterkwaliteit zal langs de beken en A watergangen de nutriëntrijke toplaag worden afgeplagd. Hierdoor zal de uitspoeling van nutriënten en chemische stoffen verminderen. Door het omvormen van agrarisch gebruik naar natuur zal een ook positieve bijdrage ontstaan op de waterkwaliteit.

Waterveiligheid

Met de ingrepen in het gebied wordt water langer vastgehouden waardoor het grondwaterpeil stijgt. De grondwaterstandsverhoging leidt niet tot nadelige effecten op de woningen binnen het plangebied. Sinds 2019 is een uitgebreid online grondwaterstandsmeetnet geplaatst. Met dit monitoringsmeetnet zal ter plaatse van de woningen het grondwaterstandsverloop worden gemonitord en de dorpels van de woningen worden ingemeten. Afhankelijk van de resultaten zal, indien nodig, de dimensionering randsloot worden aangepast om wateroverlast te voorkomen.

Waterketen

De geplande ontwikkeling heeft geen effect op bestaande riolering. Met het voornemen wordt ook geen nieuwe riolering aangebracht.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden de hoofdwatergangen bestemd overeenkomstig de huidige systematiek. Er wordt een gebiedsaanduiding voor A-watergangen opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.1.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeenten Apeldoorn en Voorst de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In de beoogde situatie wordt het gebied Lampenbroek heringericht. Omdat het gaat om een natuurgebied, is het aspect bedrijven en milieuzonering niet relevant. De omliggende woningen zullen geen hinder ervaren als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn of een industrieterrein. Voorliggend bestemmingsplan beoogt het realiseren en herstellen van natuur waarbinnen geen geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Onderzoek naar geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het plan betreft de herinrichting van het gebied 'Lampenbroek'. Door de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een verkeerstoename en mogelijk zelfs een verkeersafname. De NIBM-tool hoeft om deze reden niet ingevuld te worden. Er kan geconcludeerd worden dat er geen toename is van stikstof en fijnstof. Het project draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Klarenbeekseweg in het westelijke deel van het plangebied. Uit het CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 11,9 µg/m³ voor NO2, 15,0 µg/m³ voor PM10 en 8,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour);
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In de beoogde situatie wordt een natuurgebied heringericht. Er worden geen kwetsbare of (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Het aspect externe veiligheid is derhalve niet relevant.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

Conclusie

Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.9 Niet gesprongen explosieven

Algemeen

Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO)3 in het onderzoeksgebied ‘Lampenbroek P2137A’ heeft Waterschap Vallei en Veluwe aan Explosive Clearance Group (ECG) de opdracht verstrekt om een historisch vooronderzoek uit te voeren. In een historisch vooronderzoek wordt vastgesteld of er in (delen van) het onderzoeksgebied sprake is van een aantoonbaar verhoogde kans op het aantreffen van OO. Met deze kennis kan worden bepaald of nader (opsporings)onderzoek raadzaam is opdat bodemroerende werkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.

In de rapportage in Bijlage 4 is een Vooronderzoek conflictperiode (indicaties: oorlogshandelingen WOII) en een Vooronderzoek na-conflictperiode (contra-indicaties: naoorlogse grondroerende activiteit) opgenomen.

Onderzoeksresultaten

Er zijn enkele aanwijzingen achterhaald dat de omgeving van het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Een gedeelte van het onderzoeksgebied is op 9 april 1945 getroffen door een Geallieerd bombardement met splinterbommen. Op vijftig meter ten zuidoosten van het onderzoeksgebied stond een Duitse uitkijkpost, die doelwit was van dit bombardement. Op luchtfoto’s van 10 april 1945 zijn meerdere kraters in het onderzoeksgebied zichtbaar. Dit gebied bevindt zich in de gemeente Voorst en is als verdacht aangemerkt (zie figuur 5.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0016.png"

Figuur 5.5 - Bodembelastingkaart OO (Bron: Rapport niet gesprongen explosieven Lampenbroek, ECG).

In de naoorlogse periode is het landschap in beperkte mate veranderd. Enkele sloten zijn gedempt en nieuwe (zand)wegen zijn aangelegd. De demping van sloten gaat gepaard met nieuwe structurering van de landbouwgronden. Tevens is een groot gebied in het onderzoeksgebied bebost, waar het eerst akkerbouwgrond betrof. In de zuidelijke hoek van het onderzoeksgebied staat nu een aantal loodsen. Het is niet duidelijk of hierbij grootschalige bodemingrepen hebben plaatsgevonden, en zo ja, tot op welke diepte. In het als verdacht aangemerkte gebied zijn geen grootschalige veranderingen in het landschap te zien.

Naar aanleiding van de geplande werkzaamheden binnen het in figuur 5.4 als 'verdacht' aangemerkte gebied, is door ECG een opsporingsproces in de vorm van een detectieonderzoek verricht. Dit onderzoek is verricht om ervoor te zorgen dat de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden vanuit het oogpunt van explosieven op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.

Eindresultaten

Na het afronden van het opsporingsonderzoek kon het onderzochte gebied deels worden vrijgegeven van de aanwezigheid van de verwachte soorten OO.

Een deel van het onderzochte gebied kon niet worden vrijgegeven als gevolg van significante objecten welke nog niet benaderd zijn of door de aanwezigheid van detectie belemmerende objecten of detectie verstorende objecten. De (nog) niet vrijgegeven gebieden zijn weergegeven op de obstakelkaart in figuur 5.6 en voorzien van een beschrijving waaruit kan worden opgemaakt waarom deze gebieden (nog) niet konden worden vrijgegeven.

Gebieden welke door de aanwezigheid van verstorende objecten, zowel boven- als ondergronds, niet te interpreteren zijn, dienen aanvullend onderzocht te worden. Het stappenplan hiervoor is opgenomen in paragraaf 4.2 van Bijlage 5. De aanvullende werkzaamheden vormen geen belemmering voor de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0017.png"

Figuur 5.6 - Lampenbroek obstakelkaart (Bron: Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) Detectiewerkzaamheden binnen het projectgebied 'Lampenbroek P2137A', CGE)

In gebieden die in het historisch vooronderzoek als onverdacht zijn aangemerkt kunnen de geplande werkzaamheden op reguliere wijze worden uitgevoerd. Daarbij wordt aangeraden om uitvoerende partijen op de hoogte te stellen van het Protocol Toevalsvondst dat in Bijlage 4  van de toelichting is opgenomen.

Mochten er onverhoopt munitie(gelijkende) objecten worden aangetroffen in de als ‘onverdacht’ geclassificeerde gebieden, dan wordt geadviseerd om de werkzaamheden direct te staken en de lokale politie van deze vondst op de hoogte te stellen. Tevens wordt geadviseerd om in een dergelijke situatie contact op te nemen met een CS-OOO gecertificeerd opsporingsbureau om vast te stellen of opschaling noodzakelijk is.

5.1.10 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het planvoornemen voorziet in de wijziging van 90 hectare landbouwgrond naar natuur en water.

Toetsing Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 9 van de bijlage opgenomen dat de wijziging of uitbreiding van landinrichtingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is bij vaststelling van een bestemmingplan in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 125 hectare of meer. Het plangebied heeft een oppervlakte van 110 hectare waarvan 90 hectare agrarisch gewijzigd wordt naar natuur en blijft daarmee onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 6.

Daarnaast kan een m.e.r.- beoordelingsplicht ontstaan door het verleggen van watergangen en het afplaggen van gronden wanneer er sprake is van een ontgronding zoals bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet. In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D16.1 de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem m.e.r.- beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer. Het te graven oppervlak voor het verleggen van de watergang bedraagt in totaal 1,95 hectare en valt daarmee onder de drempelwaarde. Ook op dit onderdeel kan worden volstaan met een 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling.

Het te graven oppervlak voor het afplaggen bedraagt maximaal 77 hectare. In onderdeel C 16.1 van het Besluit milieueffectrapportage is de drempelwaarde van 25 hectare opgenomen. De drempelwaarde wordt overschreden waardoor bij het besluit ontgrondingenvergunning een planMER plicht ontstaat.

Ontgrondingenvergunning en kaderstellend plan

Een ruimtelijk plan kan kaderstellend zijn als deze voorziet in de regeling voor milieubelastende activiteiten waarop nog een besluit moet worden genomen. Bijvoorbeeld een ontgrondingenvergunning. Op basis van het ontgrondingenbeleid van de provincie Gelderland ontstaat een vergunningsplicht als meer dan 3.000 m2 grond met een diepte van meer dan 3 meter en een totaal volume van 3000 m3 wordt ontgraven. Voor het project wordt maximaal 19.554 m3 ontgraven waar mogelijk hergebruikt en of afgevoerd. Voor het afplaggen van de gronden wordt circa 77.000 m2 tot een maximale diepte van 0,40m ontgraven. In totaal zal 30.800 m3 worden afgeplagd en hergebruikt binnen het plangebied.

Vrijstelling

Bepaalde natuurbouwprojecten en werkzaamheden, die door de Provincie, het Rijk of het Waterschap worden uitgevoerd zijn vrijgesteld van vergunningplicht. Op basis van het ontgrondingsbeleid van de provincie Gelderland gelden de volgende voorwaarden voor een vrijstelling van vergunningplicht:

  • ontgrondingen van ten hoogste drie meter diep met een oppervlakte van maximaal 3.000 vierkante meter en met een volume van ten hoogste 3.000 kubieke meter;
  • ontgrondingen ten behoeve van het realiseren of wijzigen van natuurbouwprojecten van ten hoogste een halve meter diep;
  • het aanleggen, verzwaren en verwijderen van waterkeringen en de daarvoor noodzakelijke voorlandverbetering met uitzondering van dijken die geen waterkerende functie meer hebben;
  • het aanleggen of verbreden van watergangen ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding van ten hoogste drie meter diep waar bij aanleg en bij verbreding de bovenbreedte ten hoogste tien meter bedraagt
  • de aanleg van natuurvriendelijke oevers mits deze beperkt blijft tot een strook van ten hoogste tien meter voor iedere oever uit de insteek van de watergang;
  • het verrichten van ontgrondingswerkzaamheden door of namens de waterbeheerder ten behoeve van natuurbouwprojecten in het kader van de Kaderrichtlijn Water ter uitvoering van een maatregel uit een bestemmingsplan of een projectplan als bedoeld in de Waterwet (zie toelichting).

De uitvoering van herstelmaatregelen binnen het natuurgebied Lampenbroek vallen onder het regime van de Provincie, Waterschap en Natuurmonumenten. De werkzaamheden in de bodem voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van vergunningplicht. Er worden namelijk watergangen verlegd ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding waarbij de maximale diepte en breedte niet wordt overschreden. Het plaggen valt onder natuurbouwprojecten van maximaal een halve meter diep. Ook deze activiteit is vrijgesteld van vergunningplicht. Dat maakt dat voor de activiteit ontgronden geen vergunningplicht geldt maar met een melding kan worden volstaan. Het bestemmingsplan is daardoor niet kaderstellend voor een nog te nemen besluit. Bij deze melding is wel een 'vormvrije' m.e.r.- beoordeling noodzakelijk. Het voorliggend document voorziet hierin.

Toelichting

  • Eerste lid, sub l: Het gaat bij deze vrijstelling om maatregelen e/o werkzaamheden in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), zoals de aanleg van geulen, uiterwaardvergravingen, herstel van beekmondingen en de realisatie van natuurvriendelijke oevers.
  • Vierde lid: Deze vrijstelling geldt alleen voor zover de ontgrondingswerkzaamheden nodig zijn ter uitvoering van de desbetreffende, concrete maatregel. Als ter plaatse voor een ander doel een forsere ontgronding nodig is, kan dat niet zonder ontgrondingenvergunning op basis van onderdeel l van het eerste lid. De waterbeheerder zal of gebruik moeten maken van een andere vrijstelling uit het eerste lid of alsnog een ontgrondingenvergunning voor dit 'meerwerk' moeten aanvragen.

Het bevoegd gezag dient een m.e.r-beoordelingsbeslissing te nemen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de omvang van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie

Uit de informatie uit Bijlage 6 blijkt dat het plangebied is gelegen in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De beoogde situatie leidt tot verbetering van de natuurwaarden in het gebied. De werkzaamheden die nodig zijn kunnen leiden tot tijdelijke negatieve effecten. In deze m.e.r.-beoordeling zijn de mogelijke effecten die kunnen optreden met de uitvoer van het planvoornemen ook beoordeeld. Echter zijn deze verwachte effecten allemaal tijdelijk van aard, waardoor het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de in paragraaf 3.9 uit Bijlage 6 aangegeven (mitigerende) maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

5.2 Natuurwaarden

5.2.1 Wettelijk kader en beleid
5.2.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.2.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en;
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of;
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten:
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn:
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten:
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.2.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Om de beoogde ontwikkeling te realiseren worden werkzaamheden uitgevoerd. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan de eisen uit de Wet natuurbescherming, waarbij de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden een rol spelen. Met het rekenmodel Aerius (versie 2023.0.1) is een referentieberekening uitgevoerd om de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast Bijlage 7. De berekening zelf is bijgevoegd in Bijlage 8. Een groot deel van de gronden die met deze ontwikkeling omgezet worden in natuurgronden, zijn op dit moment in gebruik als landbouwgrond. Dit vormt de referentiesituatie voor de berekening in Bijlage 8.

De berekening gaat uitsluitend uit van een aanlegfase omdat de beoogde ontwikkeling (de ontwikkeling van natuurgronden) geen stikstof deponerende functies mogelijk maakt. In de berekening zijn de aanlegwerkzaamheden voor de ontwikkeling van het natuurgebied afgezet tegen de referentiesituatie.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat de inrichtingsmaatregelen leiden tot een stikstofdepositie van 0,00 mol N/ha/jr in stikstofgevoelige natuur in de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Derhalve heeft de aanleg geen toename van stikstofdepositie tot gevolg.

Soortenbescherming

In 2022 is in het plangebied een quickscan uitgevoerd naar beschermde soorten. Uit de quickscan blijkt dat aanvullend onderzoek naar dassen, kleine marterachtigen, uilen, bittervoorn en waterplanten vereist is. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecologica.

In 2022 en 2023 heeft aanvullend ecologisch onderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied. De onderzoeken zijn uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecologica en beide rapportages (quickscan en aanvullend onderzoek) zijn bijgevoegd in Bijlage 9 en Bijlage 10.

In het aanvullend onderzoek worden de volgende conclusies getrokken ten aanzien van:

Dassen

De herinrichting van het natuurgebied leidt tot aantasting van verblijfplaatsen van de das. Dat is een overtreding van de Wet natuurbescherming en daarom is een ontheffing vereist van artikel 3.10 om de ingrepen uit te kunnen voeren. Omdat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn, omdat sprake is van een geldig belang en omdat de staat van instandhouding van de das door het nemen van mitigerende maatregelen kan worden gewaarborgd, wordt aan de voorwaarden voor ontheffing verlening gedaan.

Kleine marters

Een ontheffing dient aangevraagd te worden omdat de herinrichting van Lampenbroek negatieve effecten heeft op het leefgebied en daarmee verblijfplaatsen van kleine marters. De herinrichting leidt uiteindelijk wel tot een uitbreiding van geschikt leefgebied voor deze soorten. De voorgestelde mitigerende maatregelen worden (waarschijnlijk) geheel uitgevoerd. Al met al zullen de kleine marterachtigen zich goed kunnen handhaven in Lampenbroek en zullen de populaties na de werkzaamheden zich herstellen of zelfs verder groeien.

Uilen

De werkzaamheden hebben tijdelijk een negatief effect op de functie als foerageergebied van de kerkuil. Dit effect is beperkt omdat niet al het foerageergebied in één keer verdwijnt en omdat ook gebiedsdelen geschikt worden. De kans dat dit een negatief effect heeft op het voortplantingssucces van een broedgeval kan daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten.

Bittervoorn

De ingrepen hebben ter plekke, mogelijk, forse effecten op de bittervoorn, maar de soort zal zich kunnen handhaven en de populatie kan zich herstellen. Door het toepassen van mitigerende maatregelen worden de effecten verminderd en zal dit herstel beter verlopen. De bittervoorn is niet beschermd, dus een ontheffing is niet aan de orde.

Waterplanten

De groeiplaatsen van sommige waterplanten zullen waarschijnlijk door de werkzaamheden verdwijnen. Het is mogelijk dat deze soorten op eigen kracht terugkomen, maar dat is niet gegarandeerd. Door maatregelen te treffen kan meer zekerheid worden verkregen voor behoud en uitbreiding van deze soorten. De betreffende waterplanten zijn niet beschermd en een ontheffing is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Uit het onderzoek naar gebiedsbescherming blijkt dat de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie tot gevolg heeft. Significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied zijn daarmee uitgesloten.

Ten aanzien van de das, kleine marterachtigen en uilen zijn nadelige effecten bij de uitvoer van de werkzaamheden niet uitgesloten. Door het toepassen van mitigerende maatregelen worden de effecten dusdanig verminderd dat een belangrijk negatief effect uitgesloten kan worden en dat ontheffing naar alle waarschijnlijkheid verkregen kan worden. Hiervoor is nog wel een activiteitenplan nodig waarbij de maatregelen ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. De mitigerende maatregelen zijn daarom ook opgenomen in het definitief ontwerp en de ontheffingsvoorschriften worden ook opgenomen in het (RAW)-bestek.

5.3 Duurzame verstedelijking

5.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling van een natuurgebied is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het opstellen van een ladderonderbouwing is niet nodig omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Beleid
5.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

BAAC heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in een archeologisch onderzoeksrapport. Deze rapportage, gedateerd 3 december 2021, is opgenomen in Bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn ligt het plangebied in twee verschillende zones. Het gaat om een zone met een middelhoge archeologische verwachting en een zone met een lage archeologische verwachting. Het beleid voor deze zones schrijft voor dat bij bodemingrepen groter dan 500 m² ((middel)hoge verwachting) of 2500 m² (lage verwachting) en dieper dan 35 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Verder liggen er enkele terreinen zonder archeologische verwachting binnen het plangebied. Op deze locaties zijn alle bodemingrepen toegestaan.

Het archeologisch onderzoeksgebied is groter dan het plangebied van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan betreft slechts een gedeelte van deelgebied A uit het archeologisch onderzoek. In navolgend figuur zijn de archeologische verwachtingen samengevat per deelgebied. Daar waar een middelhoge of hoge verwachting geldt en waar bodemingrepen gaan plaatsvinden zal een archeologisch vervolgonderzoek moeten plaatsvinden.

Voor deelgebied A betekent dit dat op de locaties van de dekzandrug (geel in figuur 5.7) een middelhoge verwachting voor sporen uit het laat paleolithicum tot en met het vroege neolithicum geldt. Voor de historische erven (groen in figuur 5.7) geldt een hoge verwachting op resten uit de late middeleeuwen en/of nieuwe tijd.

In deze gebieden worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd. Op basis hiervan heeft het bevoegd gezag (gemeente Apeldoorn) een selectiebesluit genomen, deze is bijgevoegd in Bijlage 12. Uit het selectiebesluit volgt dat in gebied A naar verwachting geen archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen werkzaamheden, zie ook figuur 5.8. Op basis hiervan wordt het gehele plangebied van dit bestemmingsplan vrijgegeven. De gemeente neemt dit advies over. Mochten in die vrijgegeven gebieden onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht deze resten te melden.

Op basis van het selectiebesluit worden geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0018.png"

Figuur 5.7 - Het plangebied met de archeologische verwachting (bron: archeologisch onderzoek BAAC).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0019.png"

Figuur 5.8 - Advieszone vervolgonderzoek (bron: selectiebesluit gemeente Apeldoorn, Voorst en Brummen)

Conclusie

Op basis van het archeologisch onderzoek en het bijbehorende selectiebesluit wordt het gehele plangebied vrijgegeven voor archeologisch onderzoek. De archeologische dubbelbestemming wordt niet opgenomen in het bestemmingsplan. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader en beleid
5.5.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.5.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.5.1.3 Gemeentelijk beleid

Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn weergegeven in navolgend figuur. Op deze kaart is het plangebied aangewezen als gebied met lage attentiewaarden. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied geen monumenten of karakteristieke gebouwen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1538-ont1_0021.png"

Figuur 5.9 - Plangebied weergegeven op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Natuurmonumenten is eigenaar van de bestaande natuurpercelen. De aangekochte (voormalige) landbouwpercelen die omgezet worden naar natuurpercelen zijn thans eigendom van zowel Natuurmonumenten als van de Provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft de intentie om de ingerichte percelen over te dragen aan een natuurbeherende partij.

Het waterschap Vallei en Veluwe en de Provincie Gelderland zijn in januari 2023 de Samenwerkingsovereenkomst (S.O.K.) overeengekomen. Hierin is o.a. het projectfiche Lampenbroek opgenomen. In het fiche is de financieringswijze tussen waterschap en provincie overeen gekomen. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid van het inrichtingsproject geborgd.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is de huidige situatie in het plangebied beschreven waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie in het plangebied wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan het geldende beleid van het Rijk, Provincie en gemeente. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. In hoofdstuk 6 wordt deze regeling beschreven. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Natuurgebied Lampenbroek - Apeldoorn is een bestemmingsplan voor de ontwikkeling van een natuurgebied. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Agrarisch

Deze functie langs de Voorsterweg is opgenomen doordat de a-watergang hier parallel aan de weg door agrarisch gebied loopt.

Natuur

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waar de hoofdfunctie bos- of natuurgebied is.

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen met een functie voor bestemmingsverkeer hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Deze functie op de Voorsterweg is opgenomen doordat de a-watergang hier onder de weg langs loopt.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

A-watergang

Binnen het plangebied zijn enkele bestaande en nog aan te leggen watergangen aangewezen met de gebiedsaanduiding 'a-watergang'. Ter plaatse zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het in stand houden van de A-watergang. Daar waar a-watergangen gedempt zijn is deze aanduiding komen te vervallen.

Beken en sprengen

De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Beekbergse Beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduiding voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Open landschap

Een groot gedeelte van het plangebied is aangewezen als 'open landschap'. Ter plaatse zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap.

Artikel 18 - Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Er is een uitzondering opgenomen op de vergunningsplicht voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden. De uitzondering maakt het mogelijk dat de werken of werkzaamheden uit het vastgestelde inrichtingsplan lampenbroek mogen worden uitgevoerd zonder een omgevingsvergunning aan te vragen voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit dit artikel en wanneer uit bodemonderzoek blijkt dat deze werken of werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op de bodemkwaliteit en bodemsamenstelling.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Participatie

De opdracht van de provincie Gelderland voor het waterschap om het beoogde GNN-gebied Lampenbroek in te richten voor natte natuur en klimaatadaptatie is in 2018 vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. In datzelfde jaar hebben de eerste gesprekken in het gebied met grondeigenaren uit het beoogde projectgebied plaatsgevonden. In 2019 is een eerste algemene, openbare informatiebijeenkomst plaatsgevonden waarin de hoofdlijnen en doelen van het project zijn toegelicht en is een klankbordgroep gevormd. Samen met de klankbordgroep is een schetsontwerp opgesteld. In 2021 is er, vanwege covid, een film gemaakt over de inhoud van het concept schetsontwerp waarin een oproep gedaan is om een reactie en/of aanvullingen op het schetsontwerp te geven. In 2022 is het schetsontwerp definitief geworden en heeft een openbare veldexcursie plaatsgevonden in het plangebied. Op 7 september 2023 is het inrichtingsplan ambtelijk vastgesteld.

Op 21 september 2023 wordt een openbare informatieavond gehouden in Klarenbeek waarin het inrichtingsplan wordt toegelicht. Eenieder wordt daarvoor uitgenodigd via de nieuwsbrief en huis aan huisbladen. Tevens wordt het ontwerp projectplan waterwet, dat door het waterschap is opgesteld, ter inspraak gelegd zodat belanghebbenden de mogelijkheid krijgen een zienswijze in te dienen.

Tijdens de uitvoering en daarvoor zullen nieuwsbrieven verstuurd worden en zal de klankbordgroep geraadpleegd worden als er hulp gewenst is uit de omgeving. Ook zal tijdens de uitvoering een projectlocatie zijn waar een wekelijks spreekuur gehouden wordt voor de beantwoording van vragen van omwonenden.

7.2 Inspraak

Om tot een ontwerp bestemmingsplan te komen heeft er, zoals in paragraaf 7.1 beschreven, al veel contact met de bewoners en gebruikers van de omgeving van het natuurgebied Lampenbroek plaatsgevonden. Vanwege de grondigheid van dit voorproces en de intensiteit is besloten geen voorontwerp te publiceren. Er vindt dan ook geen inspraak plaats in deze fase van het bestemmingsplan.

7.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland zijn niet benaderd voor overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Beide overlegpartners zijn in een samenwerkingsovereenkomst betrokken bij de inrichting van het gebied en daarmee goed geïnformeerd.