direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Meervelderweg 52 Uddel herziening 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1476-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Meervelderweg 52 Uddel herziening 1.

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Meervelderweg 52 te Uddel is een tuincentrum gevestigd. De eigenaar is voornemens over te gaan tot herinrichting van het perceel en uitbreiding van het tuincentrum. Naast uitbreiding van de bedrijfsbebouwing zal een deel van het plangebied worden ingericht als natuur.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel is gelegen in het westelijke buitengebied van de gemeente Apeldoorn in het gebied dat de Agrarische Enclave wordt genoemd. Dat is een relatief groot, overwegend agrarisch gebied binnen het massief van de Veluwe. Het perceel maakt onderdeel uit van het buurtschap Meerveld. Het perceel ligt hemelsbreed ruim een kilometer ten zuiden van het dorp Uddel. Het plangebied ligt aan de Meervelderweg, de doorgaande weg tussen Harderwijk en de afslag Kootwijk van de rijksweg A1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0001.png"

Figuur 1: Ligging in omgeving

Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel, de Meervelderweg 52 in Uddel. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 5207, 7676, 8002 en 8062

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0002.png"

Figuur 2: luchtfoto plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied zijn 2 bestemmingsplannen van toepassing. Vanwege een eerdere herinrichting is het bestemmingsplan 'Meervelderweg 52 Uddel' vastgesteld. De overige gronden binnen het plangebied zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave'.

Bestemmingsplan 'Meervelderweg 52 Uddel'

De gronden waarop de huidige bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning zijn gelegen, vallen onder het bestemmingsplan 'Meervelderweg 52 Uddel'. Binnen het betreffende bestemmingsplangebied is het grootste deel bestemd als 'bedrijf', met aan de noord- en oostzijde een strook met de bestemming 'groen'. Een deel is bestemd als 'agrarisch'. Op de gronden waarvoor de bestemming 'bedrijf' geldt, is de functieaanduiding 'tuincentrum' van toepassing. Het bouwvlak dat is ingetekend omvat een maximum bebouwd oppervlak van 16.250 m2. Het zuidelijk deel van het bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding 'groen', terwijl het zuidoostelijk deel is aangeduid als 'bedrijfswoning'. Voor bijna het

gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0003.png"

Figuur 3: uitsnede plankaart Meervelderweg 52 Uddel

Bestemmingsplan 'Agrarische Enclave'

De gronden waarop de uitbreiding is voorzien vallen onder het regime van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave', zoals vastgesteld op 25 juni 2014. De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog'. Ter plaatse van de burgerwoning aan de Meervelderweg geldt de bestemming 'Wonen'. Een klein deel aan de oost- en zuidzijde van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie hoog'. Verder geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0004.png"

Figuur 4: uitsnede plankaart Agrarische Enclave

De voorgenomen ontwikkeling past niet in de regels van beide bestemmingsplannen. Om de uitbreiding mogelijk te maken, dient onder andere het bedrijfsbestemmingsvlak, het bouwvlak en de maximum bebouwd oppervlakte vergroot te worden te vergroten. Daarnaast dienen bestemmingen gewijzigd te worden ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft de toelichting in hoofdstuk 2 het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie beschreven en in hoofdstuk 4 de nieuwe. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Betekenis voor het initiatief

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prioriteiten genoemd in NOVI

2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0005.png"

Figuur 5: Gelderse Omgevingsvisie

ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Betekenis voor het initiatief

De uitbreiding van het bedrijf draagt bij aan een goed en divers vestigingsklimaat. De toevoeging van natuur draagt daarnaast bij aan een versterking van de biodiversiteit.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Betekenis voor het initiatief

In de provinciale omgevingsverordening worden voorwaarden gesteld aan de uitbreiding van solitaire bedrijven. Een bestemmingsplan maakt in het buitengebied uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing niet mogelijk, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;

de uitbreiding regionaal is afgestemd;

de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast;

de uitbreiding mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

Ook stelt de Omgevingsverordening eisen aan ontwikkelingen in Nationaal Landschap. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten. In afwijking hiervan zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:

er geen reële alternatieven zijn;

er sprake is van redenen van groot openbaar belang;

compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

In hoofdstuk 4 wordt hier verder op in gegaan.

2.4 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'


Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:


1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.



Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

  • Wonen


Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen vinden zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen onderzoek).

  • Omgevingskwaliteit


Ingezet wordt op het verbeteren omgevingskwaliteit met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

  • Mobiliteit


De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar zuidzijde spoorweg wordt onderzocht, in combinatie met stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw0. Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.

  • Economie en recreatie


Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetweg, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra woon-en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.

  • Energie en circulariteit


Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:

  • Natuur en landschap


De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.

  • Klimaatadaptatie


Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

  • Milieu en gezondheid


Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.

  • Inclusiviteit


Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).

Betekenis voor het initiatief

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de omgevingsvisie.

2.5 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Betekenis voor het initiatief

Het initiatief draagt bij aan de versteviging van de plattelandseconomie..

2.6 Detailhandelsvisie 2014-2019

Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Het gaat hierbij om:

  • 1. Uitnodigende Binnenstad
    In de visie is de binnenstad duidelijk speerpunt van beleid en zijn keuzes erop gericht het centrum de gewenste impuls te geven;
  • 2. Vitale en fijnmazige winkelstructuur
    De fijnmazige winkelstructuur is uitgangspunt van beleid. In de visie wordt ruimte geboden voor dynamiek en staat het gemeentebestuur open voor nieuwe initiatieven die de vitaliteit versterken;
  • 3. Grootschalige en perifere detailhandel
    Locaties voor grootschalige en perifere detailhandel zijn een wezenlijk onderdeel van de Apeldoornse winkelstructuur, met ieder een eigen signatuur. In de visie wordt gekozen voor het verder ontwikkelen van deze locaties met ieder een duidelijk kernprofiel;
  • 4. Internetwinkels
    Internetwinkels willen zich vestigen op bedrijventerreinen en woonwijken. De nota beschrijft de kaders voor internetbedrijven met als uitgangspunt dat de gemeente deze bedrijven graag wil huisvesten;
  • 5. Maatwerk
    Een visie over de gewenste detailhandelstructuur in Apeldoorn biedt richting, maar laat ook vragen onbeantwoord. Er zullen initiatieven komen die niet één op één passen in het voorgestane beeld. De deur gaat dan niet dicht maar het gemeentebestuur gaat in gesprek en kijkt met de initiatiefnemer naar mogelijkheden. Wel ruimte, geen willekeur. In de nota is aandacht voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan dit maatwerk.

Betekenis voor het initiatief

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de detailhandelsvisie.

2.7 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

2.7.1 Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0006.png"

Afbeelding 2: de Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

2.7.2 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal;
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
  • Wijkgroenstructuur;
  • Boomrijke gebieden.

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

2.7.3 Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt; én
  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep;
    én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.
2.7.4 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Betekenis voor het intitiatief

De uitbreiding van het bedrijf is landschappelijk ingepast en ruimtelijk aanvaardbaar. Daarnaast wordt groen toegevoegd.

2.8 Verkeer en parkeren

2.8.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.8.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Betekenis voor het initiatief

De uit het initiatief voortvloeiende parkeerbehoefte wordt op eigen terrein gerealiseerd en is derhalve in overeenstemming met het parkeerbeleid.

2.9 Waterbeleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

2.9.1 Nationale regelgeving en beleid
2.9.1.1 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

2.9.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.

Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

2.9.1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.

2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

2.9.1.4 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 6. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 7. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

2.9.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.9.3 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 8. Waardevolle leefomgeving
  • 9. Klimaatverandering
  • 10. Energietransitie
  • 11. Circulaire economie
  • 12. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.9.4 Gemeentelijk beleid
2.9.4.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 5. Grondwaterneutraal bouwen.

2.10 Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5 en 5.6.

2.11 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0007.png"

Figuur 6: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Meerveld, waar het plangebied binnen ligt, is een oude nederzetting. Door een gunstige hoogteligging werd hier relatief vroeg, vanaf de 11e eeuw, tot de ontginning van woeste gronden overgegaan. Zo ontstond, doorlopend tot in de 19e eeuw, een relatief fors complex van bouwlanden: een enk. Op de historische kaart van omstreeks 1900 is die enk goed terug te zien. Ook is op die kaart te zien dat het plangebied vlak buiten de nederzetting lag, in onontgonnen heidegebied. In de eerste helft van de 20ste eeuw is dit gebied ontgonnen. Ter plekke van het plangebied kwam een akker te liggen, terwijl direct ten zuiden en iets verder ten oosten bossen werden geplant. Net na het midden van de 20ste eeuw werden in het plangebied aan de weg een woning en kalverstal gebouwd. Later werden er meer stallen gebouw, waaronder rond 1980 het gebouw dat thans als caravanstalling dienst doet. Eind 20ste eeuw werd hier een tuincentrum gevestigd, waarvan de bebouwing in verschillende fasen is uitgebreid tot de huidige omvang.

Thans is Fonteyn Outdoor Living Mall een specialistisch bedrijf in tuinproducten, zoals tuinmeubelen, tuinhuizen, buitenkeukens, mediterrane planten en outdoorwellnessproducten. Het bedrijf heeft een binnenvloer-oppervlakte van ruim 30.000 m2, bestaande uit een grote overdekte winkel met showroom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0008.png"

Figuur 7: topografische kaart van omstreeks 1900

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Omgeving

Buurtschap Meerveld is in hoofdzaak gelegen aan de doorgaande weg tussen Harderwijk en Kootwijk, de Meervelderweg, en de min of meer parallel daaraan gelegen Buurtweg. Het buurtschap wordt gevormd door diverse burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven, die veelal nog actief zijn. Ten westen van het buurtschap ligt de Meerveldse Enk. De aanwezige openheid met licht reliëf, afgebakend door het buurtschap en bospercelen, vormt hier de belangrijkste landschappelijke kwaliteit. De enk is ingericht met akkers, grasland en enkele kwekerijen. Ten oosten van de Meervelderweg liggen nog enkele zogenoemde huiskampen. Dat zijn met groensingels omzoomde akkers, die onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijk landbouwsysteem van Meerveld.

De bebouwing van het buurtschap is geclusterd in en om de driehoek Meerveldeweg-Buurtweg-Kampweg en bestaat uit een combinatie van agrarische bebouwing en diverse woningen. De erven zijn onregelmatig verspreid, soms zijn tussenruimtes aanwezig in de vorm van kleine weilanden, in andere gevallen grenzen de erven aan elkaar. De burgerwoningen zijn vaak op de dichtstbijzijnde weg georiënteerd. De agrarische erven zijn gericht op de omliggende gronden. Op de erven is de bebouwing meestal onregelmatig verspreid: met wisselende posities en kaprichting rondom de woning. Een typering die eigen is aan een enkenlandschap.

Naast een onregelmatig opgebouwd cluster van bebouwing draagt de aanwezige beplanting bij aan de ruimtelijke typering van een buurtschap. Langs de wegen zijn veel hoge, opgaande beplantingen aanwezig, het meest in de vorm van rijen zomereiken. Verder zijn veel erven van opgaande beplanting voorzien.

Plangebied

Het perceel Meervelderweg 52 ligt in het zuidoostelijke deel van het buurtschap, ten oosten van de Meervelderweg. Direct ten zuiden van het plangebied gaat het landschap over in een boslandschap. Ten oosten van het plangebied ligt agrarische grond, met landschappelijk gezien een grootschalig karakter. Ten noorden van het plangebied liggen twee, voormalige huiskampen en, direct aan de Meervelderweg, een burgerwoning.

In het oostelijke deel van het plangebied is het tuincentrum aanwezig. Het tuincentrum betreft een gebouw dat bestaat uit 9 geschakelde volumes: één bouwlaag met flauwe kappen, grotendeels opgetrokken uit glas en staal. De kappen staan parallel aan de verkaveling en daarmee vrijwel haaks op de Meervelderweg. Het gaat om een gebouw dat circa 17000 m2 aan oppervlak beslaat. Met die maat en door de functie betreft het een sterk afwijkend element in het buurtschap. Dit wordt versterkt door de breedte van de voorgevel. In de directe omgeving is het tuincentrum dan ook een in het oogspringend element. In de wijdere omgeving zorgen de groenelementen op de omliggende percelen ervoor dat het gebouw niet overheersend is.

Tussen de openbare weg en het gebouw is een parkeerterrein aanwezig. Op dit terrein is tevens een fontein aanwezig, waaraan het tuincentrum zijn naam dankt. Te midden van het parkeerterrein staat een nutsvoorziening in de vorm van een klein gebouw. Tussen het bedrijfsgebouw en de zuidelijke plangrens is een onoverdekte verkoopruimte aanwezig. Hier staan blokhutten en dergelijke tentoongesteld.

Achter het gebouw van het tuincentrum is expeditieruimte aanwezig voor het tuincentrum. Ook is daar een bedrijfswoning gelegen. Voor het overige betreft het plangebied agrarische grond.

Opgaande groenelementen zijn in het plangebied praktisch afwezig. Op het parkeerterrein zijn beukenhagen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0009.png"

Figuur 8: luchtfoto

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0010.png"

Figuur 9: tuincentrum gezien vanaf de Meervelderweg

3.3 Landschap, culthuurhistorie en archeologie

Het plangebied is gelegen binnen Nationaal Landschap. In de planontwikkeling moeten de kernkwaliteiten van dit landschap behouden blijven en worden versterkt. Daartoe dient een landschappelijk inpassingsplan te worden opgesteld. Om te waarborgen dat het inrichtingsplan daadwerkelijk wordt gerealiseerd, dient in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting te worden opgenomen.

Het plangebied ligt tegen de oude landbouwgronden van Meerveld. In de Cultuurhistorische Analyse die van het bestemmingsplangebied Agrarische Enclave is gemaakt in 2010, worden die oude landbouwgronden en de buurtschap gewaardeerd als landschap van hoge waarde en wordt het buurtschap daarnaast gewaardeerd als historische stedenbouwkundig ensemble van hoge waarde. Het plangebied zelf krijgt een positieve waarde en de Meervelderweg wordt gewaardeerd als structuur van middelhoge waarde. In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig. Voor het buurtschap Meerveld geldt de aanbeveling deze vooral haar landelijke karakter te laten behouden. Toevoegen van bebouwing langs de wegen, waardoor de linten worden verdicht, is daarom in principe niet wenselijk vanuit het perspectief van het waardevolle cultuurlandschap.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde. Deze verwachting is grotendeels gebaseerd op het landschap en op bekende archeologische waarden uit de omgeving. Vanwege deze archeologische achtergrond zal een archeologisch onderzoek nodig zijn om te bepalen of er daadwerkelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn en in hoeverre deze door de ontwikkelingen zullen worden verstoord.

3.4 Verkeer en vervoer

Het plangebied wordt ontsloten via de Meervelderweg. Dat is de doorgaande weg tussen Harderwijk en de afslag Kootwijk van de rijksweg A1.

3.5 Kabels en leidingen

In het plangebeid zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee specifiek rekening gehouden dient te worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Ruimtelijke opzet

Bebouwing

Het plan voor de uitbreiding van de huidige bedrijfsbebouwing behelst een uitbreiding aan de noordzijde (een uitbreiding in de breedte) en een uitbreiding aan de oostzijde (achterkant van het pand). Door de gewenste uitbreiding op te splitsen in een deel aan de noordzijde en een deel aan de oostzijde, is de ruimtelijke impact van de gewenste uitbreiding beperkt. De voorgevel van de te realiseren uitbreiding aan de noordzijde is teruggelegd. Hierdoor heeft de uitbreiding aan deze zijde van het bedrijfsgebouw bijna geen effect op het beeld vanaf de Meervelderweg. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw ligt immers direct achter de burgerwoning met nummer 56 en de bestaande landschappelijke inpassing van het erf. Vanaf de Meervelderweg is hierdoor enkel zicht op de uitbreiding van de showroom door schuin voor de uitbreiding van Fonteyn Outdoor Living Mall te gaan staan. In figuur 10 is een visualisatie op ooghoogte ingevoegd van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0011.png" Figuur 10: visualisatie gewenste uitbreiding

Concreet houdt het plan in dat de verharde strook aan de noordzijde van het huidige bedrijfsgebouw plaats zal maken voor een uitbreiding met 1 spantvak. De uitbreiding aan de noordzijde heeft voor de showroom een belangrijke functie. De huidige showroom is aan alle gevels, met uitzondering van de hoofdentree en de noordgevel, voorzien van een verdieping. De bestaande constructie van het bouwwerk maakt het realiseren van een verdieping in de bestaande showroom onmogelijk. Juist de uitbreiding wordt constructief zo uitgevoerd dat er een verdieping kan worden gerealiseerd. De footprint van de uitbreiding voor de showroom is hierdoor in het aangepaste plan sterk teruggedrongen. De uitbreiding kan immers nagenoeg twee keer worden benut in oppervlakte showroom door het realiseren van de verdieping in de uitbreiding aan de noordzijde.

De uitbreiding aan de achterkant, de oostzijde, heeft tot gevolg dat er een optimalisatie van de stroomlijnen bij Fonteyn Outdoor Living Mall plaatsvindt en ruimtegebrek in de werkplaats wordt opgelost. Waar in de huidige situatie een product de volgende route doorloopt: kelder > werkplaats (begane grond) > kelder, ontstaat een optimalisatie door het gereed product niet opnieuw in de kelder op te slaan maar in een daarvoor bestemde opslagruimte op de begane grond. Naar aanleiding van het advies van een specialist, wordt de route in de nieuwe situatie: kelder > werkplaats (begane grond) > opslag gereed product (begane grond). Stroomlijnen worden geoptimaliseerd en er kan efficiënter worden gewerkt. Tevens wordt voorkomen dat de werkplaats onnodig vol staat met producten die gereed zijn, maar nog naar de kelder moeten worden gebracht. De opslagruimte op de begane grond lost hierdoor tevens het ruimtegebrek in de werkplaats op.

De uitbreiding behelst ongeveer 7000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0012.png"

Figuur 11: gewenst uitbreiding

Overig deel plangebied

De huidige toegangsweg zal worden verlengd aan de noordzijde van het bedrijfsgebouw naar het nieuw aan te leggen overloopgebied voor parkeren, ten noordoosten van het huidige bedrijfsgebouw. Tevens worden daar parkeerplaatsen gerealiseerd voor het personeel. Achter het huidige bedrijfsgebouw wordt ruimte gecreëerd ten behoeve van overslag en expeditie en wordt ruimte gereserveerd voor (nood)parkeren.

Een groot deel van het plangebied bestaat momenteel uit agrarische grond en zal in de nieuwe situatie worden ingericht ten behoeve van natuur. Met de uitvoering van het landschapsplan wordt voorzien in compenserende maatregelen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen, waardoor hiermee tevens aan de Omgevingsverordening Gelderland kan worden voldaan. Het landschap wordt heringericht met een bos, droog en schaal grasland, een poel en een houtsingel. De houtsingel aan de noordzijde van het perceel verbindt het bestaande bos aan de zijde van de Meervelderweg met het bestaande bos aan de oostzijde van het plangebied, waardoor het aanwezige kamerstructurenlandschap wordt versterkt en tevens een ecologische bijdrage wordt geleverd de verbinding tussen bestaande beplantingsstructuren te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0013.png"

Figuur 12: uitsnede inrichtingsplan

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

Gezien de groei van het bedrijf zullen de bezoekersaantallen in de toekomst verder toenemen en is een grotere parkeercapaciteit noodzakelijk.

In onderhavig plan wordt daarom voorzien in een overloopgebied voor parkeren. Deze is te bereiken via de aan te leggen toegangsweg aan de noordzijde van de beoogde uitbreiding. Op die manier wordt een situatie gecreëerd waarin tijdens piekdagen genoeg parkeergelegenheid aanwezig is voor zowel personeel als bezoekers. Tevens leidt deze oplossing ertoe dat verkeersopstoppingen op de nieuwe parallelweg worden voorkomen en de doorstroming van en daar de N302 wordt bevorderd. Hiermee wordt gegarandeerd dat bezoekers het tuincentrum op een veilige manier kunnen bereiken.

4.3 Bedrijvigheid

In artikel 2.12 (solitaire bedrijvigheid) van de omgevingsverordening Gelderland staat dat een bestemmingsplan uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing in het buitengebied niet mogelijk maakt, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

a. verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;

b. de uitbreiding regionaal is afgestemd;

c. de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast;

d. de uitbreiding mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

Het plan voldoet aan deze voorwaarden. Verplaatsing naar een bedrijventerrein is voor Fonteyn in redelijkheid niet mogelijk, door de combinatie van de kosten van een verplaatsing, de historische binding met de planlocatie, en het gebrek aan voorhanden zijnde geschikte locaties. Fonteyn Outdoor Living Mall is al enkele decennia (sinds 1990) in Uddel gevestigd en is een belangrijk bedrijf voor het gebied rond Uddel en Apeldoorn. Het bedrijf is traditioneel verbonden aan zijn plek en van grote waarde voor de omliggende woonkernen. Inclusief parttime medewerkers zijn binnen het bedrijf circa 250 medewerkers werkzaam. Daarnaast verschaft het bedrijf een hoop indirecte werkgelegenheid, voor een groot deel aan zzp-ers. De meeste medewerkers wonen in de nabije omgeving van het bedrijf. Om de positie van deze werknemers zeker te stellen en naar de toekomst toe nieuwe banen te creëren is uitbreiding van de huidige bedrijfsoppervlakte noodzakelijk.

In Uddel en omgeving zijn geen locaties beschikbaar waar het uit te breiden bedrijf functioneel en ruimtelijk beter op zijn plek ligt dan op de huidige locatie. Daarnaast zouden de kosten van een eventuele verplaatsing niet in verhouding staan tot het kapitaal dat reeds geïnvesteerd is in de huidige locatie. Een uitbreiding van de activiteiten op de huidige locatie is de enige reële optie om een duurzame groei te kunnen faciliteren.

De uitbreiding wordt landschappelijk goed ingepast: hiervoor is een inrichtingsplan opgenomen (Bijlage 4 van de planregels), welke als voorwaardelijke verplichting in de planregels is opgenomen.

Eveneens is in de bestemmingsomschrijving 'Bedrijf' van de planregels de maatbestemming 'specifieke vorm van bedrijf - tuincentrum' opgenomen.

Tot slot heeft afstemming plaatsgevonden over het plan in het regio-overleg. In het p-beraad van 6 juli 2022 is akkoord gegaan met het plan.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de gestelde voorwaarden uit de Omgevingsverordeing.

4.4 Landschap

De bedrijfsuitbreiding is gelegen in Nationaal Landschap Veluwe, binnen het kerngebied 'Agrirische Enclave'. Kernkwaliteiten in dit deelgebied zijn o.a.

- Afwisseling van grootschalig bos en kleinschalige, open landbouwgronden (mozaïek)

- Waardevolle open essen - Esdorpen met eigen bedrijvigheid (dorpsensemble)

- Intensieve veehouderijbedrijven

- Tamelijk natuurlijk beekdal met bijzondere laaglandbeek

Op grond van artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland maakt een bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.

In de planontwikkeling moeten de kernkwaliteiten van dit landschap behouden blijven en worden versterkt. Om dit te waarborgen is een inrichtingsplan gemaakt. Met de uitvoering van dit landschapsplan wordt voorzien in compenserende maatregelen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen. Om het karakter van het kamerstructuren- cq. kampenlandschap te versterken wordt aan de noordzijde een nieuwe houtsingel gerealiseerd van 15 meter breed. Deze houtsingel verbindt het bosschage aan de noordwestzijde met het bosschage aan de oostzijde van het perceel. De nieuwe houtsingel maakt dat diersoorten zich beter kunnen verplaatsen en hierdoor tevens een groter foerageergebied krijgen. De houtsingel brengt derhalve een landschappelijke en ecologische kwaliteitsverbetering met zich mee.

Aan de westzijde van het plangebied wordt het bos versterkt door de aanplant van een dicht bosschage met een mantel en zoom. Ook hier wordt de beweegruimte voor soorten derhalve vergroot, hier zelfs voor grotere wildsoorten. Om deze soorten van optimale condities te voorzien wordt tevens een poel aangebracht. Hier kan het wild drinken en even uitrusten. Door aan de oostzijde een extra bosschage te realiseren wordt het zicht op de poel onttrokken en een veilige omgeving voor deze soorten gerealiseerd.

Rondom de poel worden de gronden ingericht als droog schraal grasland, wat karakteristiek is voor de hoge gronden ter plaatse. Het grasland wordt extensief beheerd en zorgt voor extra beschutting voor dieren. Daarnaast komt er met het schrale grasland beheer meer biodiversiteit in het gebied, bestaande uit gebiedseigen soorten.

De poel en het droge schrale grasland aan de oostzijde van het plangebied vormen derhalve een aantrekkelijke vestigingsplaats voor diverse gebiedseigen soorten flora en fauna. Daarnaast dienen deze landschapselementen ook als retentiegebied voor het regenwater dat afkomstig is van de verharding aan de westzijde van het perceel. Al met al treedt er derhalve een flinke kwaliteitsverbetering op het perceel op aangaande landschap, ecologie en waterberging.

Tegelijkertijd wordt de ruimtelijke impact van de uitbreiding aan de oostzijde van het perceel zo minimaal mogelijk gehouden. Het plan voorziet in een uitbreiding aan de noordzijde en achterzijde van het huidige bedrijfsgebouw. In de uitbreiding aan de noordzijde wordt een verdieping Hierdoor blijft de ruimtelijke impact van het gebouw vanaf de weg gezien minimaal en behoudt het gebouw in de gewenste situatie een compacte vorm.

Om te waarborgen dat het inrichtingsplan daadwerkelijk wordt gerealiseerd, is in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting is onderdeel van de maatbestemming (bedrijf met de functieaanduiding tuincentrum) die in het bestemmingsplan wordt opgenomen.

Gelet op deze waarborg is de uitbreiding ook in overeenstemming met het provinciale beleid.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 9 april 2021, opgesteld door Grondvitaal B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de onderzoekshypothese ”onverdacht” op grond van de analyseresultaten van de grondmonsters wordt bevestigd. Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven.

5.1.3 Milieuzonering en geluid

De Wet geluidhinder is in dit plan niet van toepassing aangezien er geen nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek nodig op grond van deze wet. Wel kan geluid vanwege de bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied relevant zijn. Hiervoor wordt de systematiek van milieuzonering toegepast.

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De gewenste activiteit op de planlocatie is het uitbreiden van een tuincentrum. In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het quickscan-onderzoek ten aanzien van het aspect milieuzonering aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0014.png"

De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ voor de gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0015.png"

Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden afstand van 10 meter. De naastgelegen woningen Meervelderweg 56 en 44 bevinden zich daarbuiten. De woonbestemming van Meervelderweg 56 ligt echter aangrenzend. Er is voor de volledigheid, vanwege het feit dat de woonbestemming van Meervelderweg 56 aangrenzend ligt en doordat het plan qua aard en omvang afwijkt van een gemiddeld tuincentrum, een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting. Voor het beoordelen of voor het aspect geluid ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat, kan de volgende normering uit bedrijven en milieuzonering (blz 195) worden toegepast.

Voor een gemengd gebied geldt op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering voor het aspect geluid normaal bij het afwijken van de richtafstanden de volgende geluidbelasting:

-50 dB(A)- etmaalwaarde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;

-70 dB(A)-etmaalwaarde maximaal (piekgeluiden);

-50 dB(A)- etmaalwaarde als gevolg van verkeersaantrekkende werking.

Uit het akoestisch onderzoek valt af te leiden dat hieraan alleen niet kan worden voldaan in de nachtperiode bij de woning Meervelderweg 56. Er wordt dan ook niet voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. In afwijking van de conclusies van het rapport is deze woning geen bedrijfswoning, maar een woning van derden waarvoor de  bovengenoemde normen en de normen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0016.png"

De overschrijding van de normen wordt echter aanvaardbaar geacht doordat de overschrijding en de geluidtoename als gevolg van het plan nihil zijn, afschermende maatregelen landschappelijk gezien niet wenselijk zijn en het verkeer over de Meervelderweg veel hogere geluidniveaus veroorzaakt. In de Regels is ter borging en als voorwaardelijke bepaling opgenomen dat tussen 23:00 en 07:00 uur het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidniveau bepaald conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai niet meer bedraagt dan respectievelijk 42 en 64 dB.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Voor dit plan geldt dat er wel gezoneerde wegen nabij de planlocatie zijn, maar de Wgh is niet van toepassing omdat de nieuwe bestemming geen geluidgevoelige bestemming is. Onderzoek in het kader van de Wgh is daarom niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nog wel een onderzoek nodig van de geluidseffecten van het plan voor wat betreft het wegverkeerslawaai op de bestaande omgeving. Op 22 december 2021 is daartoe een rapportage opgesteld door TecMap, welke als bijlage 2 bij de Bijlagen bij de Toelichting is gevoegd. Daarin is met een rekenmodel de geluidbijdrage vanwege het verkeer over de N302 berekend ter hoogte van de bestaande woningen voor en na het realiseren van de voorgenomen uitbreiding. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbijdrage ten gevolge van het te verwachten verkeer nauwelijks zal toenemen.

5.1.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van een tuincentrum. Voor deze uitbreiding heeft initiatiefnemer reeds bij de provincie Gelderland een aanvraag gedaan voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Bij besluit van 23 november 2021 hebben GS van de provincie Gelderland deze vergunning geweigerd, omdat het project vergunningvrij is nu uit de berekeningen bleek dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. In het kader van die vergunningaanvraag is uitgegaan van de volgende gegevens voor wat betreft het aantal vervoersbewegingen:

  • 240.000 personenauto's per jaar = licht verkeer;
  • 9.930 vrachtwagens per jaar = zwaar vrachtverkeer;
  • Aandeel vrachtverkeer ten opzichte van totaal = 3.97%.

Dit betreft een 'worstcase' scenario. De extra vervoersbewegingen als gevolg van de uitbreiding, zal in werkelijkheid vele malen minder zijn.

De Fonteyn is op zondagen niet open. Het weekdag gemiddelde betreft dan 249.930 / (365 dgn – 52 dgn = 313) = 767. Dit leidt dan tot het volgende resultaat:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0017.png"

5.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Risicobedrijven

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi of bedrijven die anderszins een veiligheidscontour bezitten die over het plangebied is gelegen. Risicobedrijven vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Het plangebied ligt nabij de doorgaande route provinciale weg N302 en de provincie heeft in haar Externe Veiligheidsonderzoek naar de provinciale wegen uit 2011 geconstateerd dat de N302 geen relevant EV-risico herbergt en een verantwoording van het groepsrisico bij kleine ontwikkelingen niet noodzakelijk is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

De externe veiligheid vormt geen belemmering voor het beoogde plan

5.1.6 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 12 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd.

Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 22,0 m en NAP+ 23,0 m. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied meer dan 6 meter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en om het plangebied zijn enkele C-watergangen aanwezig. Verder is er geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukriool waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater kan niet worden afgevoerd. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1476-vas1_0018.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater op het eigen perceel verwerkt.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. Het plan leidt niet tot extra vuilwaterafvoer. Het bestaande drukriool in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de vuilwaterafvoer.

5.2.6 Watertoets

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe, omdat sprake is van meer dan 1500 m2 extra verharding. Het Waterschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan nu er geïnfiltreerd gaat worden op eigen terrein en er niet geloosd gaat worden op oppervlaktewater. Ondanks de grote toename van verhard oppervlak heeft het plan derhalve weinig invloed op de waterhuishouding.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en;
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of;
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn.
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortbescherming

Voor de ontwikkeling heeft Ecotierra een natuurtoets d.d 15 september 2021. Dat onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Hieruit blijkt het volgende:

Flora

Er zijn binnen het plangebeid geen beschermde wilde soorten aangetroffen

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig en het plangebied betreft geen significant foerageergebeid voor andere uilen en roofvogels. Wel dient er voor wat betreft uit te voeren werkzaamheden rekening te worden gehouden met broedende vogels binnen en nabij het plangebied.

Grondgebonden zoogdieren

Vast verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen binnen het daadwerkelijke plangebied. In de omgeving zijn dassenburchten aanwezig. Het plangebied wordt gebruikt door de das om te foerageren.

Voor het beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van de das hebben GS van de provincie Gelderland op 22 februari 2022 onder zaaknummer 2021-013676 een ontheffing verleend (bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting). Daarin is opgeomen dat de voorgestelde maatregelen in grote lijnen voldoende zijn. Er zijn nog aanvullende maatregelen opgenomen met betrekking tot de werkperiode en het gebruik van bouwverlichting.

Maatregelen ter voorkoming van verstoring

  • Er wordt buiten de kwetsbare voortplantingsperiode van de das gewerkt. Dat wil zeggen dat de werkzaamheden in de periode van begin juli tot eind november uitgevoerd worden.
  • Er wordt alleen tussen zonsopgang en zonsondergang gewerkt.
  • Voor start van de werkzaamheden worden schermen langs de bosrand tussen de burchten en het plangebied geplaatst.
  • Indien bouwverlichting toegepast wordt, dient deze naar beneden gericht te zijn en van de bossen en bosranden af.

Het realiseren van alternatief leefgebied

Het natuurgebied wordt onder de volgende voorwaarden ingericht:

  • De inheemse beplanting sluit aan op de soorten van het naastgelegen bos en/of natuurbeheertype;
  • Bij de bosranden worden een zoom en mantel gerealiseerd;
  • Naast bomensingels worden takkenrillen op enkele plekken, zoals bijvoorbeeld bij de ‘overloop parkeren’ gerealiseerd;
  • De aanleg van een poel. Hiervoor kan een bestaande poel op 850 m afstand ten noordoosten van het plangebied als referentie worden gebruikt voor het goed functioneren van de nieuwe poel. Er dient gekeken te worden naar de wijze van ontwerp (grootte, diepte), aanwezigheid van de juiste (water)planten, zonzijdes, groenstructuren en percelen rondom de poel;
  • Een deel van de groenstructuren in de vorm van onder andere takkenrillen dient in verbinding te staan met het aanwezige bos. Het is van belang dat er een corridor ontstaat die soorten kunnen gebruiken om de verschillende gescheiden bosgebieden veilig te bereiken;
  • Een ecoloog is betrokken bij de inrichting van het natuurgebied.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- en /of voortplantingsplaatsen vastgesteld binnen het plangebied . er zullen door de ingreep geen essentiele foerageergebieden of vliegroutes verloren gaan.

Amfibieen, reptielen en vissen

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Door de provincie vrijgestelde soorten kunnen voorkomen.

Ongewervelden/overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Gebiedsbescherming

Stikstofonderzoek

In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk de mogelijke stikstofuitstoot ten gevolge van de planrealisering inzichtelijk te maken. Om de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen is voor zowel de gebruiksfase, als de aanlegfase met behulp van de Aeriuscalculator een berekening gemaakt (bijlage 5 (gebruiksfase) en 6 (aanlegfase) van de Bijlagen bij de toelichting). Hieruit blijkt dat geen extra stikstofdeposite op Natura 2000 gebieden te verwachten is. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige habitats of leegebieden van soorten zijn daarom uitgesloten.

Bij besluit van 23 november 2021 hebben GS van de provincie Gelderland dan ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming geweigerd (bijlage 7 van de bijlagen bij de). Het project is namelijk vergunningvrij omdat op voorhand vaststaat dat de effecten, waaronder de effecten van stikstofdepositie, ten opzichte van de referentiesituatie niet toenemen. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Dus door middel van intern salderen met de referentiesituatie komt de depositie uit op 0,00 mol/ha/j of lager. De aangevraagde activiteit leidt niet tot significante effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden.

De Aeriusberekening die als bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting is opgenomen, betreft een geactualiseerde berekening (met dezelfde uitgangspunten/invoergegevens) ten opzichte van de Aeriusberekening bji het besluit van GS van 23 november 2021 aangezien er sinds dit besluit een nieuwe versie van Aerius calculator beschikbaar is.

Overige effecten

Uit de natuurtoets van Ecotierra (bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting) blijkt dat, behalve stikstof, overige effecten niet aan de orde zijn.

Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat beschermde natuurwaarden de realisatie van dit bestemmingsplan niet in de weg staan.

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Derhalve is onderzoek nodig naar de behoefte van de uitbreiding en waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Fonteyn Outdoor Living Mall is al enkele decennia (sinds 1990) in Uddel gevestigd en is een belangrijk bedrijf voor het gebied rond Uddel en Apeldoorn. Sinds jaren maakt het bedrijf een sterke groei door. Door de groei van het bedrijf biedt het huidige bedrijfsgebouw onvoldoende ruimte om de producten uit te kunnen stallen en op te kunnen slaan. De huidige binnenvloeroppervlakte biedt niet voldoende capaciteit om richting de toekomst in een duurzame groei te kunnen voorzien.

Het bedrijf is traditioneel verbonden aan zijn plek en van grote waarde voor de omliggende woonkernen. Inclusief parttime medewerkers zijn binnen het bedrijf circa 250 medewerkers werkzaam. Daarnaast verschaft het bedrijf een hoop indirecte werkgelegenheid, voor een groot deel aan zzp-ers. De meeste medewerkers wonen in de nabije omgeving van het bedrijf. Om de positie van deze werknemers zeker te stellen en naar de toekomst toe nieuwe banen te creëren is uitbreiding van de huidige bedrijfsoppervlakte noodzakelijk.

In Uddel en omgeving zijn geen locaties beschikbaar waar het uit te breiden bedrijf functioneel en ruimtelijk beter op zijn plek ligt dan op de huidige locatie. Daarnaast zouden de kosten van een eventuele verplaatsing niet in verhouding staan tot het kapitaal dat reeds geïnvesteerd is in de huidige locatie. Een uitbreiding van de activiteiten op de huidige locatie is de enige reële optie om een duurzame groei te kunnen faciliteren.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

ArcheoPro heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in een rapportage van 7 april 2022, nr 21024. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied in verband met de ligging op een relatief laag deel van het landschap op tamelijk grote afstand van (voormalig) open water, voor resten uit het laat-paleolithicum, het mesolithicum, het neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen, eerder een middelhoge dan een hoge archeologische verwachting. Vanwege het ontbreken van bebouwing op historische kaarten in of direct nabij het plangebied, geldt een lage verwachting voor nederzettingsresten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd.

Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied 27 boringen gezet met behulp van een zandguts en is tevens een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt beantwoord worden:

-Kunnen binnen het plangebied (nog) archeologische resten verwacht worden?

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem overal tot in de C- of de BC-horizont is geroerd en dat de bodem plaatselijk zelfs is afgegraven. Dit maakt de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische sporen binnen het plangebied klein.

-Zo ja, in welke zones en op welke diepten is dit het geval?

Op het noordelijke deel van het plangebied is de bodem dermate ingrijpend aangetast dat hier geen archeologische resten meer verwacht hoeven te worden. Op het zuidwestelijke deel resteert nog een deel van de bodem in de vorm van een verploegde BC-horizont. Hier zou de kans op de aanwezigheid van nog deels intacte sporen derhalve groter zijn.

-Wat zijn de verwachte prospectieve kenmerken van dergelijke archeologische resten?

Archeologische vindplaatsen worden binnen het onderzoeksgebied met name gekenmerkt door aan het oppervlak zichtbare vondstspreidingen. Door de bewerking van de bodem tot in de C- of de BC-horizont en de matige tot goede vondstzichtbaarheid, zouden dergelijke vondstspreidingen ook binnen het plangebied zichtbaar moeten zijn geweest ten tijde van het veldonderzoek. Het volledig ontbreken hiervan vormt dan ook een sterke aanwijzing dat binnen het plangebied geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

-Welke vorm van veldonderzoek is geschikt om de verwachte resten op te sporen?

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Bij de nota genoemd in 2.10 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

Categorisering plangebied

Het plangebied is op de cultuurhistorische beleidskaart aangemerkt als een gebied met een gemiddelde attentiewaarde.

5.6.2 Onderzoeksresultaten
5.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden of monumenten aanwezig. Het landschap van het plangebied en naaste omgeving is een jonge heideontginning uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Direct ten westen en noordwesten van het plangebied zijn er wel aanmerkelijk cultuurhistorische waarden te vinden. In de Cultuurhistorische Analyse (CHA) van de Agrarische Enclave uit 2010 is de Meervelderweg gewaardeerd als structuur van middelhoge waarde. Het buurtschap Meerveld, gelegen aan de tegenoverliggende zijde van de Meervelderweg en de oudere kampontginning ten noorden van het tuincentrum zijn in de CHA hoog gewaardeerd. Voor het buurtschap Meerveld geldt de aanbeveling deze vooral haar landelijke karakter te laten behouden. Toevoegen van bebouwing langs de wegen, waardoor de linten worden verdicht, is daarom in principe niet wenselijk vanuit het perspectief van het waardevolle cultuurlandschap. Alleen een goede landschappelijke inpassing, waardoor de omvang van het gebouw minstens ten dele aan het oog onttrokken wordt door streekeigen beplanting, kan dit compenseren.

5.6.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.

5.6.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.

In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het verplichte kostenverhaal is geregeld. Het is daarom niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Meervelderweg 52 Uddel herziening 1 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Bedrijf

Op gronden met deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 en 2 alsmede met de functieaanduiding tuincentrum. In de bijlage 1 bij de regels Lijst van toegelaten bedrijfstypen zijn deze bedrijfstypen genoemd. De bestemming Bedrijf is de doorzetting van de geldende bestemming voor het perceel. Vervolgens is deze bestemming aangepast op de nieuwe situatie:

- Het bouwvlak is aangepast;

- Het toegestane maximum oppervlak aan gebouwen in het bouwvlak is vergroot naar 23.580 m2 en met een aanduiding op de plankaart aangegeven;

- In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren en instandhouden van het groen en de landschapselementen in de bestemming Groen-Landschapselement conform het inrichtingsplan.

Groen - Landschapselement

Met de bestemming Groen - Landschapselemant krijgt de nieuw toe te voegen natuur en groen binnen het plangebied planologische bescherming.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis (bijlage 2 bij de regels) zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan het overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.

Bedrijfswoningen

De bestaande bedrijfswoning heeft een aanduiding op de verbeelding gekregen.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.1.2. en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 7 in lid 3 is een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid 9.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Voorwaardelijke verplichting

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting ziet er op toe dat de uitbreiding van het bedrijf landschappelijk wordt ingepast. Gebruik van de grond en de uitbreiding is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen. Wel heeft ininitatiefnemer aan de bewoners in de directe omgeving een brief verzonden en is er een inloopavond georganiseerd. Naar aanleiding daarvan zijn van omwonenden geen reacties of verzoeken om aanpassing van het plan vernomen.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Gelderland. De reactie van het Waterschap en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding. De reactie van de provincie Gelderland is verwerkt in paragrafen 4.3 en 4.4. De provincie heeft ook aangegeven dat het beter zou zijn om de zijweg naar het parkeerterrein aan de voorzijde iets verder van de provinciale weg af te leggen (dus iets verder naar achter het eigen terrein op), vanwege mogelijke terugslag op de provinciale weg op drukke momenten. De situatie aan de voorkant van het tuincentrum is echter een reeds bestaande situatie en deze zal met de huidige plannen niet wijzigen. De inrichting van het voorterrein is bovendien bij een eerdere planherziening opgenomen in een voorwaardelijke verplichting. De bestaande situatie willen we handhaven.

7.3 Totstandkoming plan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 januari 2023 gedurende 6 weken terinzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijze en de reactie daarop wordt verwezen naar bijlage 9 van de toelichting.