direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Imbosweg 32 Loenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1410-vas1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De Hunekamp BV wil de bestaande bedrijfswoning behorende bij het bedrijfsverzamelgebouw van De Hunekamp BV slopen en vervangen door een nieuw te bouwen burgerwoning. De nieuwe woning wordt op grotere afstand van het bedrijfsgebouw gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidoosten van Loenen en ten westen van Eerbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van Loenen (l) en in de directe omgeving (r). Aangeduid met rood kader.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0002.png"

Uitsnede verbeelding. Plangebied globaal aangeduid met rode cirkel.

Het plangebied heeft de bestemming 'Niet agrarische bedrijven' en de dubbelbestemming 'grondwaterbeschermingsgebied'. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een 'A watergang tevens van hoogst ecologisch niveau'.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een functionele analyse, waarna hoofdstuk 4 naar de planologische aspecten kijkt. In hoofdstuk 5 wordt de gebiedsvisie beschreven. De juridische planopzet wordt in hoofdstuk 6 uitgelegd en hoofdstuk 7 beschrijft de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Het bestemmingsplan raakt niet de nationale belangen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De ontwerpvisie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat ons betreft als onderlegger om met onze partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Dit initiatief voorziet in de herbestemming van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Waarbij de bestaande woning gesloopt wordt ten behoeve van een nieuwe woning op hetzelfde perceel. Dit sluit aan bij het creëren van een gezonde en veilige leefomgeving. De nieuwe woning zal bovendien voldoen aan de moderne duurzaamheidseisen, wat bijdraagt aan de ambitites "Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam". Daardoor is dit initiatief in lijn met de Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is vervolgens enkele keren geactualiseerd. Meest recentelijk is Actualisatieplan 8 verwerkt in de Omgevingsverordening. Deze is vastgesteld door Provinciale Staten op 15 december 2021 en op 1 februari 2022 in werking getreden. In de Omgevingsverordening is een aantal thema's relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)

Het GNN en GO zijn vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het GNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Binnen het GNN geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het GNN moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen.

De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS. Binnen de GO is onder voorwaarden een uitbreiding en nieuwvestiging landelijke ontwikkeling toegestaan. Onder voorwaarden is een beperkte uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling toegestaan. Bij het vellen van een houtopstand wordt voorzien in een extra compensatie ten opzichte van de Boswet.

Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO) en in het midden hiervan loopt een zeer smalle strook Gelders Natuur Netwerk (GNN, donkergroene lijn op de kaart). De Natuurbeheerkaart2022 geeft dit aan als beek en bron.

Toetsing GO:

Het per 1 februari 2022 gewijzigde artikel 2.52 van de provinciale verordening bepaalt dat een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegestaan is als uit onderzoek blijkt dat: de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Hoewel het hier een heel kleine ontwikkeling betreft die niet leidt tot toename van bebouwing of gebruiksintensiteit, worden de kernkwaliteiten toch versterkt door middel van het verwijderen van niet inheemse beplanting en het terugbrengen van inheemse beplanting. Een inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Verder worden de ecologische waarden versterkt door in de nieuwbouw maatregelen te treffen die mogelijkheden bieden voor verblijfplaatsen of nestgelegenheid voor onder meer vleermuizen of broedvogels bijv. huismus. En daarnaast wordt de herkenbaarheid van de aanwezige sprengen versterkt door middel van de aanleg van een klompenpad. Hiermee wordt dus aan de voorwaarden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0003.png"

Donkergroen: Groene ontwikkelingszone met daarin een smalle strook GNN (beek)

Toetsing GNN

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk) van de provinciale verordening staat een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone. Zoals aangegeven gaat het hier om een heel smalle strook GNN. Het betreft een bijzondere situatie waarbij met de aanwijzing als GNN wordt beoogd om de overkluisde/beduikerde beekloop te behouden. De eigenaar/plan initiatiefnemer heeft overeenkomstig het beleid ook deze intentie. Doordat bebouwing over de beekloop wordt verwijderd treedt er een verbetering op van de situatie en leidt het plan niet tot negatieve effecten. In het plan is ter borging van het bovenstaande een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de beduikerde beekloop te behouden. Voorts is een specifieke gebruiksbepaling opgenomen dat geen afwatering mag worden gemaakt op de aanwezige beek.

2.3 Omgevingsvisie Woest Aantrekkelijk Apeldoorn

Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.

Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.

De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);

2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);

3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en

4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de ambities van de Omgevingsvisie.

2.4 Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.5 en 4.6.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Overeenkomstig de Nota worden de archeologische waarden beschermd via een vergunningenstelsel.

Hoofdstuk 3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

3.1 Bestaande situatie

De bedrijfswoning staat ten zuidoosten van het bedrijfsverzamelgebouw. Deze worden in de bestaande situatie gescheiden door een oprit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0004.png"

Afbeelding: woning (l) en bedrijfsverzamelgebouw (r) gezien vanaf de Imbosweg. (bron: Google Streetview)

3.2 Nieuwe situatie

De koppeling tussen de bedrijfswoning en het bedrijfsverzamelgebouw wordt opgeheven. In de beoogde situatie wordt de bestaande woning gesloopt. De nieuwe burgerwoning wordt op een grotere afstand van het bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande situatie op topografische ondergrond weer. Het rode kader geeft het bouwvlak weer waar de nieuwe burgerwoning gerealiseerd mag worden. Hiermee wordt een grotere afstand van het bedrijf, ten behoeve van een goed woon- en leefmilieu, gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0005.png"

Afbeelding: Het bedrijfsverzamelgebouw uiterst links (nummer 30) en de bedrijfswoning (nummer 32). Het bouwvlak voor de beoogde burgerwoning aangeduid met rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0006.png"

Donkergroen: groene ontwikkelingszone met daarin een smalle strook GNN (beek)

Het plangebied ligt in een Groene Ontwikkelingszone (GO). Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in GO, zoals voorliggend plan, zijn instructieregels opgesteld om daadwerkelijk invulling te geven aan de groene ontwikkeling. In de provinciale omgevingsverordening staat dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. Deze versterking dient planologisch verankerd te zijn in het bestemmingsplan.

Ter versterking van de GO wordt de niet inheemse beplanting verwijderd, en inheemse beplanting teruggebracht. En daarnaast wordt de herkenbaarheid van de aanwezige sprengen versterkt door middel van de aanleg van een wandelpad. In het 'Inrichtingsplan Imbosweg 32 Loenen' (Bijlage 1) is dit aangegeven. Deze inrichtingsschets is ook gekoppeld aan de planregels om zodoende te realisatie ervan te waarborgen.

De toetsing vaan het provinciaal beleid is beschreven in Hoofdstuk 2.2 Provinciaal beleid

Hoofdstuk 4 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. Echter omdat er in deze situatie sprake is van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe gevoelige functies worden toegevoegd, is bodemonderzoek niet noodzakelijk. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Voorliggend plan bestaat uit de sloop van de bedrijfswoning en nieuwbouw van een burgerwoning. Hiermee wordt een nieuwe milieugevoelige functie gecreëerd in de nabijheid van bestaande bedrijfsactiviteiten van Hunekamp BV. De nieuw op te richten woning wordt op een grotere afstand van het bedrijfsgebouw gerealiseerd dan de bestaande bedrijfswoning.

De Hunekamp BV omvat een bedrijfsverzamelgebouw voor technologiebedrijven. In de gebouwen vindt onder andere de assemblage en reparatie van elektronica en meetapparatuur plaats. Als uitgangspunt voor het toetsen aan de milieuzonering wordt de richtafstand voor 'Elektrotechnische industrie n.e.g.' (SBI-293) voor een 'rustige woonwijk'. De milieuzone hiervoor is 30 meter op basis van de aspecten geur en geluid.

Er kan niet voldaan worden aan de gestelde richtafstand van 30 meter. Hiervan kan gemotiveerd afgeweken worden. Ten behoeve van deze afweging is akoestisch onderzoek (industrielawaai) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek industrielawaai en wordt uitgebreid besproken in paragraaf 4.1.4.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plan betreft de ontwikkeling van een geluidsgevoelige bestemming nabij een het bedrijfsverzamelgebouw (Hunekamp BV), en binnen de geluidszone van de Imbosweg, de De Laak en de Dalenk. Er dient te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu, daarom is onderzoek uitgevoerd in het kader van industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij milieuhinderveroorzakende bedrijven

In het kader van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009” gebruikt als hulpmiddel voor de inrichting van nieuwe ontwikkelingen. Deze handreiking geeft o.a. richtafstanden en stappenplannen om te komen tot het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de directe omgeving van gevoelige functies nabij bedrijven. Als toetsingskader is uitgegaan van bijlage 5 ‘Voorbeeld toetsingskaders voor ontheffingen en planherzieningen’. Het toetsingskader voor geluid bestaat uit 4 stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.

Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek industrielawaai.

In de voorliggende situatie is vastgesteld dat voor het bedrijfsverzamelgebouw niet kan worden voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid. In het voorliggende onderzoek is voor de nieuwe woning binnen het plangebied in eerste instantie uitgegaan van de richtwaarden zoals omschreven in stap 2 voor een “rustige woonwijk”.

Stap 1

Toetsen aan de richtafstanden voor het aspect geluid. Indien deze niet worden overschreden kan een verdere beoordeling van geluid in beginsel achterwege blijven.


Stap 2

Indien stap 1 niet toereikend is, is een geluidonderzoek noodzakelijk en dient bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' voldaan te worden aan de volgende richtwaarde:

  • 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 65 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Onderzoeksresultaten

De onderzoeksresultaten zijn onderverdeeld in drie categorieën:

- Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Uit het onderzoek blijkt dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de nieuwe woning (ruim) wordt voldoen aan de richtwaarden uit de VNG brochure en de geluideisen van het Activiteitenbesluit.

- Maximale geluidsniveaus

In de onderzochte situatie treden bij de nieuwe woning overschrijdingen op van de gestelde richtwaarde voor de maximale geluidniveaus uit de VNG brochure. Om te voldoen aan deze richtwaarde zou een scherm van 52 meter ten zuiden van de oostelijke in- / uitrit moeten worden gerealiseerd.
Opgemerkt wordt dat er zonder scherm bij de nieuwe woning voldaan wordt aan de eisen uit het “Activiteitenbesluit milieubeheer”. Dit omdat maximale geluidniveaus veroorzaakt door laad- en losactiviteiten volgens het besluit uitgezonderd zijn van toetsing in de dagperiode. Gesteld wordt dat bij de nieuwe woning, gezien het voorgaande en nadere onderbouwing in het onderzoek, zonder het realiseren van een geluidscherm sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

- Indirecte hinder

In de onderzochte situatie wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Conclusie industrielawaai

Uit het onderzoek kan worden opgemaakt dat het industrielawaai dat gegenereerd wordt door de bestaande bedrijfsactiviteiten grotendeels past binnen de gestelde richtwaarden en geluidseisen uit relevante regelgeving. De pieken die ontstaan bij laad- en los activiteiten overschrijden de gestelde waarden, maar zijn uitgezonderd van toetsing. Bovendien gaat het om een zeer beperkte hoeveelheid (circa 2 per dag, gedurende dagperiode).

Derhalve wordt geconcludeerd dat, zonder aanvullende maatregelen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De nieuwe woning ligt buiten de bebouwde kom. In de zin van de Wet geluidhinder is sprake van een buitenstedelijk gebied. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Imbosweg, de De Laak en de Dalenk. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is een simulatiemodel opgesteld van het onderzoeksgebied. Met behulp van dit simulatiemodel zijn de benodigde berekeningen uitgevoerd. Dit is gedaan in overeenstemming met de in bijlage III van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” gegeven rekenmethode 2. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.


Berekend zijn de geluidbelastingen uitgedrukt in Lden. Uit de resultaten blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal:

  • 45 dB ten gevolge van de Imbosweg
  • 41 dB ten gevolge van de De Laak
  • 31 dB ten gevolge van de Dalenk

De geluidbelasting ten gevolge van alle wegen is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De wegen vormen geen belemmering voor de realisatie het bouwplan.

Conclusie wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. De beoogde functiewijziging is een wijziging in planologische zin, maar in gebruik en verkeersaantrekkende werking zal feitelijk geen wijziging plaatsvinden. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0007.png"

Uitsnede Risicokaart plangebied rood omcirkeld. (Bron: risicokaart.nl)

Bevi

In de nabijheid van de verblijfsrecreatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de uitbreiding van de verblijfsrecreatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van de verblijfsrecreatie bevinden zich geen routes waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Om deze reden hoeft geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de verblijfsrecreatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De meest nabije buisleiding ligt circa 290 meter ten noordwesten van het plangebied. Om deze reden hoeft geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.

4.2 Waterhuishouding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

Dit initiatief maakte ook deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen. Het bestemmingsplan is destijds gezonden aan het waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap had geen opmerkingen.

4.3 Natuurwaarden

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.3.1 Wettelijk kader en beleid

Europese richtlijnen

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;

Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.

  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;

Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.

  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten

Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage van de wet opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'Natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

In juli 2020 is een ecologische inventarisatie uitgevoerd ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 juli 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

De resultaten van de ecologische inventarisatie zijn in volledigheid opgenomen als Bijlage 2. In deze paragraaf worden de toetsing aan beleid, de onderzoeksresultaten en daaraan verbonden conclusies beknopt weergegeven.

Soortenbescherming

Bij uitvoering van het plan gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Ook zorgt het plan niet voor onderbreking van een essentiële vliegroute van vleermuizen. Bij de uitvoering van het plan gaat mogelijk wel klein deel van het foerageergebied van vleermuizen verloren. Doordat het plangebied niet volledig ongeschikt wordt en in de omgeving ruim voldoende alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig is voor de te verwachten soorten, zijn negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen uit te sluiten.

Als gevolg van het plan gaan geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen verloren. Wel wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor ransuil of sperwer, maar het plangebied zal niet volledig ongeschikt worden. Voor deze soorten vormt het plangebied hooguit een zeer klein onderdeel van het foerageergebied. In de directe omgeving is voor deze soorten in ruime mate alternatief hoogwaardig foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van het plan kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Gelderland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Negatieve effecten op beschermde soorten uit de soortgroepen vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelden treden niet op als gevolg van de ontwikkelingen.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt op relatief korte afstand van het Natura 2000-gebieden Veluwe. Het gaat hierbij echter om een zeer kleinschalige ontwikkeling waarbij een bestaande bedrijfswoning wordt vervangen door een nieuwe woning. De meeste effecten op Natura 2000-gebieden kunnen dan ook op voorhand uitgesloten worden, mede gelet op het feit dat het plangebied wordt gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarische percelen. Om te bepalen of sprake is van een toename van stikstofdepositie tijdens de aanlegfase is echter een Aerius-berekening noodzakelijk. Daarmee wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar (Bijlage 3). Tijdens de gebruiksfase zal geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie, doordat een bestaande woning wordt vervangen door een nieuwe woning.

Gezien de afstand tot het GNN en de aard van de ontwikkeling, zijn met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op het GNN te verwachten.

Voor de Groene Ontwikkelingszone geldt dat kleinschalige ontwikkelingen mogelijk kunnen gemaakt in een bestemmingsplan, mits het plan zorgt voor een substantiële versterking van de natuurkwaliteit van de Groene ontwikkelingszone. Het plan betreft een kleinschalige ontwikkeling, doordat een bestaande bedrijfswoning wordt vervangen door een nieuwe woning. Het plan voorziet in een versterking van de natuurkwaliteit van de Groene Ontwikkelingszone door:

  • Het aanbieden van nest- en verblijfplaatsen voor huismus en vleermuizen in de nieuwbouw. De oude woning is ontoegankelijk voor huismus en vleermuizen.
  • Het vervangen van uitheemse bomen en struiken in de tuin door inheemse bomen en struiken.

Het plan is daarmee uitvoerbaar ten aanzien van de bescherming van de Groene Ontwikkelingszone en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de op 13 juli 2020 uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor beschermde soorten is niet nodig.

Een nadere analyse in het kader van gebiedsbescherming (Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Een vergunning van de Wnb voor beschermde gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.3.3 Stikstofonderzoek

Uit de rekenresultaten vloeit voort dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Het onderzoek is als Bijlage 3 Aerius-berekening Imbosweg 32 bij de toelichting gevoegd.

4.4 Verkeer en parkeren

Een woning heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking. De functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning ('Wonen') veroorzaakt geen significante verhoging in de verkeersintensiteit op het omliggende verkeersnet. In de huidige situatie wordt het parkeren ook al op eigen terrein gedaan. Hier is voldoende ruimte om aan de parkeernorm te voldoen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Er worden in de gemeente Apeldoorn zes verschillende categorieën grond onderscheiden, opgesplitst in gebieden met waarden en verwachtingen. Voor elke categorie gelden andere oppervlaktematen als vrijstellingsmogelijkheid. Als het te verstoren gebied groter is dan de in die categorie genoemde maat èn de verstoring gaat dieper dan 35 centimeter, dan moet er archeologisch onderzoek gedaan worden.

De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

4.5.2 Situatie plangebied

Het plangebied valt in zijn volledigheid onder categorie 3, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1410-vas1_0008.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart, met het plangebied centraal in rood kader.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische boerderijlocaties. In deze gebieden kan relatief kleinschalig archeologisch onderzoek grote kenniswinst opleveren. Bovendien is de kans zeer aannemelijk dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden wordt aangesloten bij de algemene vrijstelling zoals opgenomen in de Monumentenwet (100 m2).

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De diepte van de toekomstige bodemverstoring is op dit moment onbekend. Binnen het plangebied zal de huidige bebouwing worden gesloopt. Het betreft een dienstwoning. Deze woning zal worden vervangen door een woning met dezelfde inhoud. De locatie van de toekomstige woning is bekend. De geplande bodemingrepen staan nog niet vast: er zijn nog geen beslissingen genomen over de wijze van fundering en het ontgraven voor een eventuele kelder. De bodem zal waarschijnlijk tot ver in het archeologische niveau worden verstoord (>35 cm -mV). Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan.

4.5.3 Onderzoek

Op basis van de ligging van het plangebied en de verwachting dat de verstoringsdiepte overschreden wordt, is er archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoeksrapport is in volledigheid toegevoegd als Bijlage 6.

De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kunnen naar laag worden bijgesteld. Ook de hoge verwachting voor nederzettingssporen uit de late middeleeuwen – nieuwe kan naar laag worden bijgesteld.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in het bestemmingsplan geen nader archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Het aspect archeologie vormt daarmee geen onoverkomelijke belemmering voor het planvoornemen,

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, de volgende regels over cultuurhistorie: voor het gebied dat binnen het Gelders Natuurnetwerk valt, moet onderzoek worden gedaan naar de effecten op de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied heeft een hoge attentiewaarde. Bij ontwikkelingen met een hoge attentiewaarde wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied is onvoldoende mogelijkheid om aan deze waarden bij te dragen. Derhalve is gekozen voor een bijdrage in de directe omgeving van het plangebied. Er wordt gekozen om de sprengen, zoals aangeduid in Bijlage 1, te versterken. Door deze beter herkenbaar te maken en een wandelpad te realiseren, worden deze cultuurhistorische elementen beter zichtbaar en beleefbaar.

4.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.).

De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de voorgaande paragrafen zijn de gevolgen van het realiseren van de sloop- en nieuwbouw van een woning besproken. Op basis van de beschrijving van de milieuaspecten kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het gezien de aard van het project en de zorgvuldigheid waarmee dit ingepast en gerealiseerd wordt, is uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen met zich meebrengt voor het milieu. De milieugevolgen zijn in deze toelichting voldoende in beeld gebracht. Aan de hand van deze uitkomst is er geen aanleiding de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.8 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieur contract gesloten. Hiermee is het kostenverhaal zekergesteld.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 5.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De volgende bestemmingen zijn opgenomen:

- Bedrijf

- Wonen

De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijf

De aanwezige bedrijven krijgen de bestemming Bedrijf. Bij deze bestemmingen is een milieuzoneringssystematiek toegepast. Binnen een bestemmingsvlak worden activiteiten toegestaan met een daarbij behorende maximale milieucategorie. Daarbij wordt verwezen naar de Lijst van toegelaten bedrijfstypen, die als bijlage bij de regels zijn gevoegd. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Ten opzichte van die brochure is de lijst ingeperkt. De inperking richt zich op de bestemming en de passend geachte milieucategorieën.

Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen bedrijven die niet voorkomen op de lijst danwel onder een hogere categorie vallen dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane activiteiten. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten activiteiten zou kunnen worden verwacht.

Wonen

De nieuw te bouwen woning heeft de bestemming Wonen gekregen. Voor de woning is een bouwvlak aangegeven.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is 100 m2 per hoofdgebouw. Hier kan onder bepaalde voorwaarden van worden afgeweken.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.3.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is. Daarnaast is in lid 7.3 een gebruiksregel voor parkeren opgenomen.

In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.3.2 Bepalingen over waarden en andere zones

De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Op basis daarvan zijn twee aanduidingen opgenomen, te weten: overige zone - archeologische waarden en overige zone - vastgestelde archeologische waarden.

De bijbehorende regels zijn afgestemd op hetgeen in de archeologische beleidskaart is aangegeven.

Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

Daarnaast is er in hoofdstuk 3 ook een gebiedsaanduiding opgenomen ter bescherming van landschappelijke waarden, namelijk overige zone - groene ontwikkelingszone.

5.3.3 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan zijn in artikel 11 enkele algemene mogelijkheden opgenomen voor het afwijken bij omgevingsvergunning. Dit betreft het onder voorwaarden realiseren van kleinschalige zonnevelden en woningsplitsing.

Kleinschalige zonnevelden (max. 25 m²) zijn onder voorwaarden mogelijk binnen dan wel direct aansluitend aan bestemmingsvlakken met de bestemming Wonen, Bedrijf, Horeca, Maatschappelijjk en Sport-Manege of bouwvlakken met de bestemming Agrarisch. Ook hier geldt als belangrijke voorwaarde een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Tenslotte is een regeling opgenomen voor het splitsen een woning respectievelijk een bedrijfswoning in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden. Voorwaarden zijn onder andere dat het karakter van het gebouw niet mag worden aangetast en dat de extra woning moet passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Inspraak

Conform afspraken met de gemeenteraad is de initiatiefnemer gevraagd te werken aan maatschappelijk draagvlak voor zijn plannen. De initiatiefnemer heeft met de direct belanghebbenden overleg gepleegd over de vervangende woning en hieruit is niet gebleken dat er overwegende bezwaren zijn.

6.2 Ter inzage legging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 24 maart 2022 tot en met 4 mei 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze in te dienen. Van deze mogleijkheid tot het indienen van een zienswijze is door niemand gebruik gemaakt.