Plan: | Asselsestraat 171-173 2 en Hoefweg 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1369-ont1 |
behorende bij het bestemmingsplan Asselsestraat 171-173 2 en Hoefweg 1
Op de hoek Asselsestraat - Prinses Beatrixlaan staat al geruime tijd de voormalige Karwei locatie leeg.
Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwe functie voor de realisering van een supermarkt met twee woningen, het kantoor behorende bij de supermarkt en de technische ruimte op de verdiepingen.
1.1 Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt aan de Asselsestraat en maakt onderdeel uit van een wijkwinkelcentrum in de wijk Brinkhorst. Het plangebied wordt begrensd door de Asselsestraat, Hoefstraat en Prinses Beatrixlaan.
Van toepassing is het geldende bestemmingsplan Brinkhorst en Orden, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015. De volgende bestemmingen en aanduidingen zijn van toepassing:
Tevens geldt er een gebiedsaanduiding overige zone specifieke archeologische waarden. Voorts bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid die voorziet in de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen naar kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen.
De geldende mogelijkheden voorzien echter niet in de mogelijkheid om een supermarkt hier te kunnen vestigen.
http://nedbrw01:8891/NedBrowser/images/NBG_image-1908736276.png
Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft de toelichting in hoofdstuk 2 het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beoogde plannen. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Betekenis voor het initiatief
De meeste van de 13 nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente. Wel relevant is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en ruimte zorgvuldig benutten. De ladder bevat drie stappen waarmee ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), laatstelijk gewijzigd in juli 2017.
In paragraaf 5.4 is de toetsing aan de ladder beschreven.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Detailhandel
De Omgevingsvisie benoemt als centrale opgave voor de Stedendriehoek Apeldoorn, Deventer en Zutphen de verdere versterking van het vestigingsklimaat. Winkelgebieden dragen voor een belangrijk deel bij aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid van steden en dorpen. Door een veranderende en afnemende vraag naar winkels komen veel winkelgebieden onder druk te staan. Ontwikkelingen op nieuwe locaties mogen niet leiden tot een ontwrichting van bestaande winkelgebieden.
Voor een goede afweging van locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen stelt de provincie Gelderland de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Een goede afweging vraagt om kennis van de bestaande voorraad en daaraan zijn vragen gekoppeld over de opgaven en kwaliteiten in een gebied. Zo is de vraag of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en zo ja, hoe de ontwikkeling kwaliteit toevoegt aan een gebied. Aangezien de ladder voor duurzame verstedelijking al is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, heeft de provincie de ladder niet nogmaals overgenomen in de Omgevingsverordening. Wel zijn enkele opmerkingen in de Omgevingsvisie geplaatst bij de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking, de zogeheten Gelderse aanpak.
Nadien is de omgevingsvisie geactualiseerd. De provincie blijft zich inzetten voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Nadien is de verordening geactualiseerd.
Ten aanzien van wonen:
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Het bestemmingsplan voegt niet meer woningen toe en er is sprake van vervangende nieuwbouw. Daarom wordt niet verder ingegaan op het provinciaal, regionaal en lokaal volkshuisvestingsbeleid.
Ten aanzien van detailhandel is in artikel 2.3.3.2 van de provinciale verordening geregeld dat nieuwvestiging van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen op perifere locaties niet wordt toegestaan. Met perifere (detailhandel)locaties wordt bedoeld detailhandelslocaties buiten binnenstedelijke winkelcentra, veelal aan de rand van de stad. De vestigingslocatie aan de Asselsestraat is niet perifeer gelegen en wordt gezien als onderdeel van het binnenstedelijke winkelgebied.
Betekenis voor het project
De gewenste ontwikkeling is getoetst aan de Omgevingsverordening. Twee belangrijke pluspunten zijn: de ruimtelijke kwaliteitsimpuls, en de verbetering van leefbaarheid. Dit tegen de achtergrond dat een aantal jaren is gezocht naar uitvoerbare herontwikkelingsalternatieven.
Het project leidt niet tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur. Dit is onderzocht in het kader van de toetsing aan het gemeentelijk detailhandelsbeleid en de zogenaamde ladder toets, zie 5.4.
De ruimtelijk-economische effecten zijn beschreven in de distributietoets en effectenstudie uitgevoerd door BRO. Deze effecten zijn overwegend positief namelijk het versterkt de detailhandelsstructuur. Dat neemt niet weg dat er wel effecten in termen van omzetverdringing kunnen optreden. Tegelijkertijd is geen sprake van duurzame ontwrichting op het niveau van wijk en stadsdeel. Met de uitgebreide analyses en beschreven effecten die hieraan ten grondslag liggen is ook invulling gegeven aan een zorgvuldige afweging binnen de ladder voor duurzame verstedelijking en wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Betekenis voor het project
'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente heeft specifiek detailhandelsbeleid opgesteld met als doel een duurzame gemeentelijke detailhandelsstructuur te behouden. Het voorgestane initiatief om een supermarkt te realiseren dient te worden getoetst aan dit detailhandelsbeleid (zie paragraaf 2.7).
Afgezien van het detailhandelsbeleid, sluit het initiatief aan bij de principes van de structuurvisie. De te realiseren supermarkt levert een belangrijke bijdrage aan het wooncomfort van Apeldoornse buurten in de Buitenstad en is bovendien goed bereikbaar met de auto, de fiets en de bus. Voor de ontwikkeling wordt de schaars beschikbare ruimte in Apeldoorn benut. Dit door een langdurig winkel- en bedrijfspand te slopen en het algehele terrein te herontwikkelen en herinrichten.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Betekenis voor het project
In het project blijft de structuur van de Asselsestraat en de Prinses Beatrixlaan intact en waar mogelijk worden aanwezige bomen ingepast.
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.
Voor dit initiatief is met name een evenwichtige economische basis en de relatie met wijkcentra van belang. In paragraaf 2.7 is nader beschreven hoe het project zich verhoudt tot de economische structuur en detailhandelsstructuur van Apeldoorn.
Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:
Vitale fijnmazige winkelstructuur
Binnen de bestaande gebieden is veel dynamiek geconstateerd. Apeldoorn wil ruimte bieden aan deze dynamiek waarbij de fijnmazige winkelstructuur als uitgangspunt voor het beleid geldt. Daarom wordt ruimte geboden aan marktinitiatieven die de kwaliteit van de fijnmazige winkelstructuur verbeteren.
Het winkelgebied Asselsestraat is krachtens de detailhandelsvisie een wijkwinkelcentrum
Conclusie
Een ontwikkeling van een supermarkt sluit aan op de ambitie van de gemeente Apeldoorn om de fijnmazigheid van de winkelstructuur voor de dagelijkse aankopen te waarborgen en is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare
,
leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Parkeervisie en de Beleidsregel parkeren
De gemeenteraad heeft op 21 maart 2019 de Parkeervisie en de Beleidsregel parkeren vastgesteld. De parkeervisie beschrijft de gemeentelijke handelswijze ten aanzien van zones voor betaald parkeren en vergunningparkeren, parkeerbewegwijzering, parkeernormen en de ontwikkeling van (digitale) gebruiksmogelijkheden. Op financieel gebied wordt ingegaan op diverse tariefstellingen en de consequenties hiervan voor de gemeentelijke financiën.
De beleidsregel Parkeren legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van voldoende parkeerruimte. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van voldoende parkeerruimte gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Betekenis voor het initiatief
De locatie van deze ontwikkeling is gelegen in de zone buiten de binnenstad en de bijbehorende functie is, conform de detailhandelsvisie, “wijkwinkelcentrum”. Daarmee is de geldende parkeernorm voor dit initiatief 5,1 pp per 100 m² bvo. De parkeernorm voor de appartementen is 1,5 pp per woning. Deze normen zijn in de planregels opgenomen.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen; Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.);
Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en Grondwaterneutraal bouwen.
Betekenis voor het initiatief
Voor het bestemmingsplan is de watertoets uitgevoerd. De effecten op de waterhuishouding zijn in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten uit het beleid. De kwalitatieve en kwantitatieve effecten zijn nader beschreven in paragraaf 5.4. Ook is in deze paragraaf de afstemming met het waterschap toegelicht.
De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om ongewenste milieusituaties te saneren en voor de toekomst het milieubelang duidelijker te betrekken bij de planontwikkeling voor wonen, werken en verkeer. Voor het aspect geluid zijn ambities en handvatten weergegeven in de uitvoeringsnota.
Toekomstige geluidshinder dient te worden voorkomen. Daarom heeft de gemeente de Handreiking Geluid in bestemmingsplannen en projecten opgesteld. De handreiking geeft aanwijzingen voor het maken van keuzes met betrekking tot geluid in ruimtelijke plannen of projecten. Ook geeft de handreiking mogelijke maatregelen en oplossingen om overschrijding van de geluidsnormen te voorkomen.
Betekenis voor het initiatief
Om de effecten op de geluidbelasting te kunnen beoordelen heeft voor het project akoestisch onderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek zijn de verschillende vormen van geluidhinder in beeld gebracht en getoetst aan de wettelijke normen. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de in het Activiteitenbesluit gestelde eisen ten aanzien van de optredende geluidsbelasting. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is sprake een acceptabele geluidssituatie. De resultaten van de onderzoeken zijn beschreven in paragraaf 5.1.4
Geluidhinder.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
`
Het plangebied voor de Lidl ligt binnen het gebied “Brinkhorst en Driehuizen”. Binnen dat gebied is het welstandsbeleid gericht op het behoud van het collectieve karakter van de zee aan Apeldoornse huisjes in deze wijk. De kracht van de grote hoeveelheid aan gelijksoortige huizen verdraagt ook beperkte diversiteit van het uiterlijk van het Apeldoorns huis door af te wijken van de buren met bijvoorbeeld kleurgebruik, een erker of dakkapel. De enkele grootschalige complexen en bedrijfsgebouwen in de wijk laten zien dat er ruimte is voor vernieuwing in de wijk. Ze wijken sterk af van de structuur van huisjes of planmatige woningbouw en maken door hun afwijkende verschijning de wijk rijker. Naast de doelstellingen komt in de welstandsnota per gebied ook de verschillende type bebouwing aan bod. Voor wat betreft lintbebouwing is aangegeven dat diversiteit in kapvorm, rooilijn en gevelindeling van belang is. Nieuwe eigentijdse invullingen zijn mogelijk mits ze een individueel karakter kennen. Vaak zijn er aan de linten oude winkelpanden, die herkend kunnen worden aan een deur op de hoek. Aandacht voor dit soort details houdt het lint authentiek.
De wijk Brink en Orden kent een lange geschiedenis. De ruimtelijke staat van de wijk is het beste te beschrijven aan de hand van de grofweg vier periodes waarin de ontwikkelingsgeschiedenis valt te onderscheiden. De periodes zijn:
De Asselsestraat is een belangrijke verbindingsweg. Deze oude ruimtelijke structuur is in de huidige wijk goed zichtbaar. Vanaf het centrum van Apeldoorn loopt de Asselsestraat door Brinkhorst naar het westen het bos in. Bijzondere functies concentreerden zich al van oudsher langs dit lint. Zo is een mooie mix aan functies ontstaan aan de Asselsestraat waarbij voorzieningen en woningen elkaar afwisselen. De bebouwingsdichtheid en hoogte neemt vanuit het centrum geleidelijk aan af zodat de bebouwing de oriëntatie bevordert en je op basis van de bebouwing kunt voelen op welke locatie je in de stad bevindt.
Komend vanuit het buitengebied staan aan weerszijde van de Asselsestraat voornamelijk vrijstaande woningen en tweekappers op ruime erven. Richting de binnenstad vernauwd het profiel zich, krijgt de Asselsestraat een steniger karakter en wordt het bebouwingsbeeld stedelijker met minder tussenruimte, het verdwijnen van voortuinen en grotere gevelbreedte en hoogte. Vanaf ongeveer het Sprengenpark komen we steeds meer andere functies tegen. Vanaf dat punt kan de Asselsestraat gekarakteriseerd worden als het in de detailhandelsvisie aangemerkte wijkwinkelcentrum Asselsestraat. Hier is een mix van winkelvoorzieningen, woningen en overige voorzieningen aanwezig. Hiertoe behoren ook twee supermarkten. Deze vervullen een verzorgende functie voor de buurt. Het meest oostelijke deel van de Asselsestraat is een uitloper van de binnenstad. Voor het overige zijn er verspreid in het plangebied nog enkele winkels aanwezig. In feite kan gesteld worden dat het wijkwinkelcentrum Asselsestraat zich uitstrekt van het Sprengenpark tot aan de binnenstad..
De Prinses Beatrixlaan, waar de Koningslijn (voormalige spoorverbinding naar Paleis Het Loo) liep en de sprengen en beken zijn eveneens belangrijke historisch-ruimtelijke structuren in de wijk. De spoorlijn langs de Prinses Beatrixlaan is inmiddels verdwenen maar het tracé is nog steeds herkenbaar aan het profiel en de langgerekte parkstrook direct ten oosten van de Prinses Beatrixlaan. Het tracé heeft zich ontwikkeld tot de voornaamste groenstructuur in het gebied.
De voormalige bedrijfspanden waarin bouwmarkt Karwei voorheen gevestigd was zijn nog zichtbaar vanaf de Hoefweg, Beatrixlaan en deels de Asselsestraat. Het betreffen grote bakstenen hallen met een zadeldak die door hun grondoppervlakte niet passen tussen de omringende vrijstaande woningen en tweekappers met kleine korrel. Door de bakstenen gevels en relatief lage goten vormen ze geen storend relict en zijn juist typisch voor bedrijven die zich in het verleden achter de lintbebouwing en langs spoorwegen vestigden.
Aan weerszijde van de Asselsestraat is het voormalige agrarische gebied achter het bebouwingslint op een rationele wijze verkaveld met een zee aan kleine vrijstaande woningen van één tot anderhalve laag met kap die loodrecht op de straat ligt. Zo ook rondom deze toekomstige locatie van de Lidl. Aan de Hoefweg direct ten zuiden van het plangebied zien we een dergelijke rij met redelijk eenvormige vrijstaande woningen als ook aan de oostzijde van de Prinses Beatrixlaan waar de achtertuinen van die woningen grenzen aan de groenstrook. Direct aan de Asselsestraat staan nu een vrijstaande woning en een tweekappers, beide opgebouwd uit twee lagen met zadeldak.
Zicht op de oude bedrijfsgebouwen vanaf de Prinses Beatrixlaan
Structuur van de Prinses Beatrixlaan
De Asselsestraat in westelijke richting met links op de voorgrond het plangebied.
De ruimtelijke dragers.
Kenmerkend aan het gebied is het voormalige tracé van het 'Koningslijntje'. Deze spoorlijn is inmiddels verdwenen maar het tracé is nog steeds herkenbaar aan het profiel en de groene inrichting van de Prinses Beatrixlaan. Het tracé heeft zich ontwikkeld tot de voornaamste groenstructuur in het gebied
Aan de oostzijde begrenst de Prinses Beatrixlaan het plangebied. Het voormalige spoortracé is vervangen door een langgerekte groenstrook die is opgebouwd uit een brede grasstrook waar een voetpad in ligt. Deze groenstrook is van de Prinses Beatrixlaan afgeschermd middels een beukenhaag. De erfafscheidingen van de woningen die met de achtertuinen aan deze groenstrook grenzen zijn afgeschermd met bosschages en een haag. Het doel is om deze groenstrook zoveel mogelijk een uniform profiel en uitstraling te laten hebben als referentie naar de voormalige Koningslijn.
De Prinses Beatrixlaan
De hoofdverkeerstructuur binnen de wijk bestaat uit de Laan van Spitsbergen, Jachtlaan en PWA-laan, waarbij de Laan van Spitsbergen onderdeel van de ring is. De overige wegen in de wijk hebben in verkeerskundige zin een gelijkwaardige functie en maken onderdeel uit van het verblijfsgebied. Parkeren vindt hoofdzakelijk plaats op eigen erf en op de straat. Door de wijk loopt de Asselsestraat als fietsdoorstroomas. Daarnaast komen diverse aanvullende fietsroutes voor. De fietsroutes aan de Asselsestraat en de Jachtlaan maken deel uit van het fietsennetwerk binnen Apeldoorn maar ook daarbuiten. Met deze belangrijke recreatieve functie vormen deze een verbinding tussen stad en buitengebied. Aan de zuidzijde vormt de spoorweg Apeldoorn-Amersfoort de grens van het plangebied.
Ten gevolge van de realisering van dit plan zullen de volgende maatregelen worden getroffen:
Door het verbreden van het trottoir ter plaatse van de nieuwbouw naar 3,5 meter is daar ruimte voor een laad en losplek ten behoeve van de supermarkt, terwijl tegelijkertijd ook nog vrije ruimte over blijft voor voetgangers. Het laden en lossen ligt deels in de openbare ruimte en deels op eigen terrein.
Ter plaatse van deze laad en losplaats langs de Prinses Beatrixlaan is nu een bushalte. Deze bushalte moet als gevolg van dit plan worden verplaatst.
De rijbaan van de Prinses Beatrixlaan, tussen de Asselsestraat en de Ritbroekstraat, wordt aangepast naar 5,5 meter Dit is voldoende om op deze straat binnen een verblijfsgebied het verkeer af te wikkelen.
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke opzet van de toekomstige situatie beschreven.
Zowel de bestaande opstallen van de voormalige Karweilocatie als de bestaande woningen aan de Asselsestraat worden gesloopt om op deze locatie een supermarkt te kunnen vestigen met een courant winkeloppervlakte. Het gehele terrein van de woning Hoefweg nr. 5 tot aan de Asselsestraat wordt in de toekomst gebruikt voor de supermarkt met bijbehorend magazijn, kantoren en technische ruimtes en de twee appartementen. Voor het parkeren wordt een onbebouwde strook tussen de Prinses Beatrixlaan en de achtertuinen van de woningen aan de Hoefweg gereserveerd.
Voor een supermarkt is het van groot belang om de entree te richten op de parkeerplaatsen. Aangezien het parkeren plaatsvindt op de strook evenwijdig aan de Prinses Beatrixlaan krijgt de Lidl zijn entree aan de zuidoostzijde. Dit heeft tot gevolg dat het magazijn en de kantoren een plek krijgen aan de zijde van de Asselsestraat. Vanuit de karakteristiek van de Asselsestraat is het van belang dat er enerzijds een levendige gevel gericht is op de openbare ruimte en anderzijds de maatvoering aansluit op de diversiteit aan korrelgrootte van de bebouwing aan weerszijde van de Asselsestraat. Hierop heeft de architect geanticipeerd door de bebouwing visueel op te delen in drie volumes die verschillen in hoogte, voorgevelrooilijn, breedte, materialisering en gevelindeling. De hoogte varieert tussen de twee en drie bouwlagen waardoor de bebouwing aan de zijde van de Asselsestraat opgaat in de omliggende bebouwing. Ook de voorgevelrooilijn ligt grotendeels in lijn met de bebouwing aan weerszijde.
Een gemetseld blok met een glazen entree op de begane grond en daarboven twee verdiepingen met ieder één appartement ligt op de hoek van de Asselsestraat met de Prinses Beatrixlaan. De appartementen oriënteren zich op de openbare ruimte. Dit blok met appartementen en de entree naar het magazijn komt op grotere afstand van de Prinses Beatrixlaan te liggen dan het winkelvolume. Hierdoor is de winkelruimte visueel verbonden met de Asselsestraat en draagt de winkel bij aan de levendigheid van dit lint. Het tussenlid huisvest op de begane grond het magazijn. Daarboven komen de kantoren van de supermarkt en een daktuin. Dit compenseert dat op de begane grond geen levendige open plint gerealiseerd kan worden, maar ontstaat er wel een visuele relatie tussen de gebruiksruimtes in het gebouw en de openbare ruimte. Om de dichte gevel van het magazijn te verzachten richting de Asselsestraat krijgt het magazijn hier een houten gevel. Het derde deel krijgt een gemetselde gevel en markeert de hoek Asselsestraat-Hoefweg en krijgt een hoogte van circa twee lagen. Op de begane grond komt de opgang naar de kantoren op de verdieping achter een opening in de gevel zodat hier een open plint ontstaat.
Sfeerimpressie gevelbeelden Asselsestraat
De feitelijke winkelruimte is opgehangen tussen de Hoefweg en de Prinses Beatrixlaan waarbij de winkel zich presenteert richting de Prinses Beatrixlaan met een open glazen gevel waarachter de kassa's zijn gesitueerd. Dit volume is één laag hoog met een lessenaarsdak dat met een flauwe hellingshoek oploopt in zuidelijke richting. Aangezien de winkel met zijn achterkant aan de Hoefweg ligt komt aan deze zijde een dichte gevel. Bouwkundige elementen, dan wel begroeiing doorbreken het potentiële monotone beeld.
Sfeerimpressies gevelbeelden Hoefweg
Sfeerimpressie gevelbeelden Prinses Beatrixlaan
De parkeerplaats ligt ingeklemd tussen Prinses Beatrixlaan en de achtertuinen van de woningen aan de Hoefweg. Nabij de entree van de supermarkt is via een inrit vanaf de Prinses Beatrixlaan het parkeerterrein bereikbaar waarbij het parkeerterrein bestaat uit een centrale rijbaan met éénrichtingsverkeer in zuidelijke richting met aan weerszijde dwarsparkeerplaatsen. Aan de zuidzijde is net voor de bushalte de uitrit van het parkeerterrein. De afscherming richting de achtertuinen van de woningen aan de Hoefweg is een muur met begroeiing. Ook het hekwerk tussen het parkeerterrein en de Prinses Beatrixlaan krijgt begroeiing om het stenig beeld te verzachten. Om voldoende parkeerplaatsen te bieden komen langs de Hoefweg, Asselsestraat en Prinses Beatrixlaan langsparkeerplaatsen.
Onderdeel van deze ontwikkeling is de inrichting van het parkeerterrein en de aanleg van een laad- en losplaats voor bevoorradend vrachtverkeer. Het parkeren van de auto's van de bezoekers en het stallen van een deel van de winkelwagens vindt plaats op het parkeerterrein. Dit parkeerterrein is particulier terrein dat openbaar toegankelijk is. Waar mogelijk worden er bomen in de nieuwe situatie ingepast, De verkeerssituatie blijft hoofdzakelijk zoals deze nu is. Het doorgaande fietsverkeer gaat via de fietspaden aan de randen van het plangebied. Het autoverkeer van en naar het parkeerterrein wordt afgewikkeld via de Asselsestraat en de Prinses Beatrixlaan.
Het bevoorraden van de supermarkt vindt plaats vanaf de hoek Asselsestraat – Prinses Beatrixlaan waar de vrachtwagen tussen de winkel en de rijbaan parkeert. Op de hoek is de entree naar het magazijn gesitueerd. Tijdens de bevoorrading kunnen voetgangers aan de overzijde van de Prinses Beatrixlaan naar de entree aan de zuidzijde lopen.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, bijvoorbeeld door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang. In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
De geplande supermarkt voert een eigen duurzaamheidsbeleid en alle nieuw te bouwen filialen van het supermarktconcern voldoen aan het het Energielabel A++++. Hierbij moet gedacht worden aan:
Geen Gas;
Ledverlichting;
Isolatie a++++;
Warmte terugwinning;
Duurzame materialen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd.
Onderzoeksresultaten bodem
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat in de bodem verontreiniging is vastgesteld. In de grond is van 0 tot 1,5 meter beneden maaiveld een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. De omvang van deze verontreiniging wordt geschat op 1250 m³. Voordat de toekomstige functie kan worden gerealiseerd dient de bodem te worden gesaneerd. Voor deze sanering is een BUS melding ingediend bij de provincie Gelderland, het bevoegde gezag voor deze sanering. Uit de exploitatie van het bestemmingsplan blijkt dat voldoende rekening is gehouden met saneringskosten.
Toelichting beschikbare informatiebronnen
De volgende gegevens zijn beschikbaar:
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt het volgende:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Beoordeling milieuzonering supermarkt
Voor een supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter voor zowel geluid als veiligheid.
Milieu-categorie |
SBI-code 2008 |
Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
1 | 471 |
Supermarkten, warenhuizen | 0 | 0 | 10 | 10 |
Binnen de milieuzone van 10 meter (zie de figuren hieronder) zijn meerdere woningen aanwezig (Hoefweg 5-25 evenals Ritbroekdwarsstraat 12 en 14). Bovendien zijn er appartementen gepland boven de supermarkt, die daarmee ook binnen de zone liggen.
Aan de zijde Asselsestraat is sprake van omgevingstype 'gemengd gebied' en aan de Hoefweg/Prinses Beatrixlaan 'rustige woonwijk'.
Alleen aan de noordzijde van het perceel is dus correctie mogelijk ten aanzien van de richtafstand voor geluid (met uitzondering van het aspect veiligheid). De huidige woningen worden ten behoeve van de nieuwbouw gesloopt. In 'gemengd gebied' zijn verder geen woningen gelegen binnen de milieuzone.
De nieuw te realiseren appartementen boven de supermarkt komen aan de Prinses Beatrixlaan en vallen onder omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hier kan niet worden gecorrigeerd.
Geluid
Ten aanzien van geluid dient met behulp van een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat kan worden voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit en aan een goede ruimtelijke ordening. Op basis van het akoestisch onderzoek industrielawaai Lidl Asseslestraat Apeldoorn, rapportnummer 17.117.01-06 12 maart 2019, Windmill milieu management advies ( Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrie) blijkt dat hieraan onder de volgende voorwaarden voldaan kan worden:
Conclusie
De beoogde supermarkt is planologisch aanvaardbaar en uitvoerbaar mits de genoemde maatregelen worden getroffen.
De instandhouding van de 3 meter hoge wand aan de Prinses Beatrixlaan/Hoefweg en de laad- en lostijden worden derhalve in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Dit zijn echter 30 km/uurwegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uurwegen (i.c. de Asselsestraat en de Prinses Beatrixlaan) in de directe nabijheid van het plan meegenomen.
in het akoestisch onderzoek van Windmill milieumanagement advies 17.117.02-1 van 30 oktober 2018 wordt geconcludeerd dat vanwege de gecumuleerde geluidbelastingen er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vanwege omliggende wegen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Geconcludeerd kan worden dat er ten opzichte van de vigerende planologische mogelijkheden (bedrijfsbestemming met aanduiding bouwmarkten) en gelet op het jaargemiddelde geen extra verkeer zal gaan van en naar de planlocatie en dat er dus geen verslechtering zal optreden van de luchtkwaliteit. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Nabij de planlocatie aan de Asselsestraat 171 zijn geen relevante (stationaire en/of mobiele) risicobronnen gelegen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de planlocatie.
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
<Figuur >
Bevi
In de nabijheid van de planlocatie Asselsestraat 171 te Apeldoorn bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een supermarkt.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van Asselsestraat 171 bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied ligt in/ bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 300 en 450 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de diepe grondwaterstanden zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. Op de locatie kan regenwater worden vastgehouden, geborgen en infiltreren in de ondergrond.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etc. Bovendien zal er niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
In het gebied zijn twee soorten vleermuizen aangetroffen: Gewone dwergvleermuis
(Pipistrelus pipistrelus) en Laatvlieger (Eptesicus serotinus). De Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger zijn gebouw bewonende soorten. Incidenteel zullen deze soorten wel boomholten gebruiken maar de voorkeur ligt bij gebouwen als verblijfsruimte.
De eindconclusie van het rapport is dat er geen belemmeringen voor het slopen van de loodsen en de scheidingsmuur zijn. De flora- en faunawet wordt voor de soortgroep vleermuizen niet overtreden. Een beperkt aantal vleermuizen zijn actief in het plangebied. Met het uiteindelijke ontwerp en materiaal keuze kan veel voor deze kwetsbare dieren worden gedaan. De dieren geven geen enkele vorm van overlast en dragen bij aan een gezond leefmilieu doordat zij zeer veel insecten wegvangen. Bij de openbare verlichting kan gekozen worden voor vleermuis vriendelijke armaturen. Bij het bouwen van de woning kunnen eenvoudige voorzieningen worden opgenomen. Variërend van een iets bredere open stootvoeg, tot speciale voorzieningen in spouwmuur of dak. Dit draagt wezenlijk bij aan de instandhouding van deze bijzondere dieren.
Het volledige rapport is te vinden in Bijlage 5 Nader onderzoek vleermuizen
Bij een controle in september 2018 heeft het onderzoeksburo vastgesteld dat een muur geheel open ligt van boven, deels is afgebrokkeld en daardoor blootgesteld is aan regen en wind. De locatie is ongeschikt voor vleermuizen. Beschermde muurplanten e.d. ontbreken eveneens Bijlage 6 Actualisatie quick scan.
Tot slot wordt opgemerkt dat er een soortmanagementplan in voorbereiding is Bijlage 7 Soortmanagementplan. Op basis van een goedgekeurd soortmanagementplan kan een generieke ontheffing op de Wet natuurbescherming (Wnb) worden verkregen. Het primaire doel van het SMP is daarbij om op gebiedsniveau de instandhouding van gebouwbewonende faunasoorten in de bebouwde kom van Apeldoorn te garanderen. Nevendoel is om de werkprocessen te versimpelen. Aan elke beoordeling gaat zoals bekend een onderzoek vooraf. Onderzoek en procedures zorgen voor lange trajecten en kosten. Dit moet anders gaan worden via het soortmanagmentplan (SMP). Dit kijkt meer naar het gebied (om populaties in stand te houden) als aparte toetsing voor ieder plan.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Omdat de transformatie van een bedrijven/bouwmarkt naar een supermarkt een stedelijke ontwikkeling is, heeft de initiatiefnemer, mede in het kader van een goede ruimtelijke ordening, onderzoek laten verrichten naar de vestiging van een supermarkt/detailhandel.
Het adviesbureau komt tot de volgende conclusies en analyses:
Conclusie
Op basis van de analyses (zie Bijlage 8 Effectenanalyse winkelontwikkeling) is de conclusie dat bezien vanuit de detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging het passend en aanvaardbaar is om binnen het marktgebied ruimte te bieden aan de ontwikkeling van de supermarkt Lidl aan de Asselsestraat in Apeldoorn
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het plangebied bevindt zich in een zone met archeologische waarden (categorie 3). RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in juli 2014 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in verband met de voorgenomen sloop en nieuwbouw in het plangebied. Het onderzoek vastgelegd in een rapportage, gedateerd 10 november 2014, is opgenomen in Bijlage 9 Archeologisch onderzoek van de toelichting. Conform de verwachting op grond van het bureauonderzoek is in het plangebied een plaggendek op sneeuwsmeltwaterafzettingen aangetroffen. Wel moet worden opgemerkt dat de top van het plaggendek vergraven is. Dit heeft echter geen gevolgen voor de archeologische verwachting; deze blijft onveranderd hoog. Eventuele archeologische resten kunnen zich manifesteren in de top van de smeltwaterafzettingen, direct onder het plaggendek. De diepteligging van deze archeologische laag valt samen met de bovenkant van de BC-horizont, die zich op circa 19,6 m +NAP bevindt. De gemeente Apeldoorn houdt een verstoringsbuffer van 35 cm ten opzicht van de top van de archeologische laag aan. Dit betekent dat bodemingrepen dieper dan 19,95 m +NAP (circa 65 cm -Mv) onderzoeksplichtig zijn.
Op basis van de resultaten is geadviseerd om een karterend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De gemeente Apeldoorn heeft dit advies onderschreven. Daarnaast acht de gemeente een archeologische begeleiding noodzakelijk van de te saneren vervuilingsspots en, indien noodzakelijk, van de te slopen opstallen. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (gemeente Apeldoorn) een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de mogelijke vindplaats. Voorafgaande aan het onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld met daarin de voorwaarden van het archeologisch onderzoek. Dit PvE is goedgekeurd door de gemeente Apeldoorn en is opgenomen in Bijlage 10 Programma van Eisen van de toelichting. Op grond van de resultaten van dit onderzoek neemt de gemeente een selectiebesluit. Voordat dit besluit genomen is, mag niet worden gestart met de werkzaamheden en zijn bodemingrepen van welke aard dan ook (anders dan voor archeologisch onderzoek) verboden: dit geldt zowel voor de sanering van vervuilingsspots en sloop van opstallen, alsook voor de nieuwbouw en bouw-/woonrijp maken.
Het is wenselijk dat de resultaten van het proefsleuvenonderzoek en de archeologische begeleiding meegenomen kunnen worden voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Wel is het beschreven onderzoek verplicht.
Conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan
Het plangebied wordt aangeduid met de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden'. Hierbij is de onderzoeksgrens van categorie 3 wat betreft oppervlakte gehandhaafd op 100 m2, maar is de onderzoeksgrens qua diepte verruimd naar 65 cm –Mv op basis van het booronderzoek door RAAP.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Binnen het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten of karakteristieke panden. De te slopen opstallen hebben geen cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich eveneens geen cultuurhistorisch waardevolle panden.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich oude structuren met cultuurhistorische waarde, zoals de Asselsestraat en de Prins Beatrixlaan. De cultuurhistorische waarden worden hiervan niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Zoals in paragraaf 4.1 is omschreven voegt de bebouwing aan de zijde van de Asselsestraat zich in het omringende gevelbeeld door opdeling in drie delen, hoogteverschillen, verspringende gevellijn, het gebruik van metselwerk, natuurlijke materialen en zo veel mogelijk gevelopeningen. Aan de zijde van de Prinses Beatrixlaan volgt het langgerekte volume de lange lijn van de Prinses Beatrixlaan.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen
onderzocht worden. In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen nieuw bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is sprake. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van circa 1750 bvo detailhandel met bijbehorende parkeerplaatsen alsmede 2 appartementen.
Initiatiefnemer is voornemens het perceel te herontwikkelen naar een supermarkt met twee appartementen. De gemeente heeft ten behoeve van de herontwikkeling een anterieure overeenkomst met deze partij gesloten. Hierin is bepaald dat de kosten die zijn genoemd in artikel 6.2.4 en 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 door de initiatiefnemer worden betaald. In deze overeenkomst is ook bepaald dat de eventuele kosten van tegemoetkoming in de planschade door de initiatiefnemer worden vergoed.
Middels het sluiten van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het niet noodzakelijk een exploitatieplan voor deze ontwikkeling vast te stellen. De Initiatiefnemer heeft ten behoeve van het aantonen van de economische uitvoerbaarheid aangegeven dat de totale investering in deze ontwikkeling circa 4,0 mln euro bedraagt excl. BTW. De gemeente heeft dit bedrag getoetst en geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Asselsestraat 171-173 2 en Hoefweg 1 is een ontwikkelingsplan, waarin dee toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Detailhandel
Binnen de bestemming Detailhandel zijn de nieuwe winkels waaronder een supermarkt mogelijk gemaakt. Ook de bevoorrading - het laden en lossen van goederen - van deze winkels is mogelijk binnen de bestemming Detailhandel. Er is een bouwvlak opgenomen dat de positie van de nieuwe bebouwing regelt. En er zijn in de regels maatvoeringen opgenomen zoals de maximale goothoogte en maximale bouwhoogte.
Binnen het bestemmingsvlak zijn parkeervoorzieningen alsmede groenvoorzieningen toegestaan.
Op de verdiepingen is wonen toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Voorwaardelijke verplichtingen
Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen in de regels opgenomen. Deze regels zijn noodzakelijk om te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening te weten:
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 5.5.1.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Hierna wordt ingegaan op het overleg dat de initiatiefnemer heeft gehad met omwonenden en belangstellenden, de wijkraad en de ondernemersvereniging.
Omwonenden
Op 16 oktober 2018 heeft de initiatiefnemer een inloop/informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden die persoonlijk uitgenodigd waren en overige belangstellenden die door publicaties in De Stentor op de hoogte waren. Vooruitlopend op deze avond zijn een aantal directe aanwonenden geïnformeerd door de initiatiefnemer. Hierbij is gezamenlijk gekeken naar de ontwikkeling in relatie tot hun woonsituatie. Naar aanleiding van de positief verlopen avond zijn vervolgafspraken met enkele omwonenden geweest. Hierbij zijn met name de inrichting van de Hoefweg en het materiaalgebruik van deze gevel nader besproken en zijn door de ontwerpers van de infrastructuur en de architect voorstellen gedaan die positief zijn ontvangen door de betreffende omwonenden. Daarnaast zijn vanuit de informatie-avond suggesties gedaan voor de Prinses Beatrixlaan. Deze zijn door de ontwerpers van de infrastructuur verder verwerkt en besproken met de gemeente. Indien mogelijk zal dit worden verwerkt in het plan.
Wijkraad
De planontwikkeling is twee keer besproken met de wijkraad.
De reactie van de wijkraad was de laatste keer overwegend positief. Er werd wel aandacht gevraagd voor de opmerkingen van de omwonenden, maar dat is inmiddels verwerkt (zie bovenstaande). Het belangrijkste was dat er op korte termijn een goede invulling kwam voor deze locatie.
Ondernemersvereniging
De ondernemersvereniging (FAO) is geïnformeerd in een overleg op 22-10-2018. Zij heeft positief gereageerd op het plan.