Plan: | Kuiltjesweg 1 Beekbergen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1365-vas1 |
Atlant Zorggroep heeft aangegeven de tijdelijke huisvesting te willen verlaten en hiervoor op hetzelfde terrein permanente nieuwbouw te plegen. Met de nieuwbouw kan er veel meer op maat een huisvesting worden gerealiseerd afgestemd op de doelgroep. Er zullen 100 zorgwoningen en ondersteunende voorzieningen gerealiseerd worden.
De locatie van Atlant zorggroep ligt aan de Kuiltjesweg 1 in Beekbergen. De locatie zelf is open en wordt omgeven door bos.
Luchtfoto, plangebied rood omlijnd
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid, 1e partiële herziening.
Voor de locatie geldt de bestemming 'maatschappelijke doeleinden'. Ook geldt de dubbelbestemming 'leidingen - hoogspanningsleiding'. Verder heeft het de aanduiding 'landschappelijke en natuurwetenschappelijke doeleinden'.
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie, waarna hoofdstuk 4 een functionele analyse bevat. In hoofdstuk 4 worden de planologische aspecten beschreven. De juridische planopzet wordt in hoofdstuk 6 uitgelegd en hoofdstuk 7 beschrijft de inspraak en overleg.
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
Deze hoofddoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen. Het Rijk gaat daarbij in de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Met de visie heeft het Rijk voorts gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nader omschreven nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden de vrijheid inhoud te geven aan hun eigen beleid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
De dertien nationale belangen zijn:
Geen van de nationale belangen worden door het voorliggende bestemmingsplan geraakt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
De ontwerp-visie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat ons betreft als onderlegger om met onze partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 100 zorgwoningen. Door een goede landschappelijke inpassing wordt de kwaliteit van het landschap gewaarborgd. Door middel van een groen dak wordt hitte tegengegaan en water opgevangen. Het betreft vervangende nieuwbouw voor verouderde bebouwing, waardoor verduurzaming kan plaatsvinden en een veilige en gezonde leefomgeving worden gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de doelen van de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn een aantal thema's relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO)
Het GNN en GO zijn vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het GNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
Binnen het GNN geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij ontwikkelingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het GNN moeten in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen.
De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan 'Natuur' binnen de voormalige Gelderse EHS. Binnen de GO is onder voorwaarden een uitbreiding en nieuwvestiging landelijke ontwikkeling toegestaan. Onder voorwaarden is een beperkte uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling toegestaan. Bij het vellen van een houtopstand wordt voorzien in een extra compensatie ten opzichte van de Boswet.
GO is als gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' vastgelegd in het bestemmingsplan. Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Er is dan ook geen sprake van tijdelijk of permanent areaalverlies van GNN. De ontwikkeling heeft geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de GNN. Voor de bouw van de nieuwe zorglocatie worden bomen gekapt. Hiermee zorgt de beoogde ontwikkeling voor tijdelijk kwaliteitsverlies en areaalverlies van de Groene ontwikkelingszone. Omdat er gecompenseerd wordt, is er geen permanent areaalverlies van de Groene ontwikkelingszone. Door de herinrichting van het gebouw en het groen is er ook geen sprake van versnippering. De bebouwing wordt namelijk geclusterd en de groene zone aan de rand versterkt. Zie ook paragraaf 4.2.
Intrekgebied
Het plangebied is aangewezen als intrekgebied. Binnen dit gebied mag een bestemmingsplan de winning van fossiele energie niet mogelijk maken. Dit bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.6 respectievelijk 5.7.
Historie
Het terrein ‘de Marken’ ligt op de oostelijke flank van de Veluwe-stuwwal, net ten zuiden van Beekbergen. De historie van Beekbergen gaat terug tot de Middeleeuwen waar het dorp ontstond langs de Oude Beek. Rondom het dorp lagen akkercomplexen op enken die bemest werden met heideplaggen en mest die afkomstig was van de hoger gelegen en voor landbouw ongeschikte stuwwal.
Door overbegrazing en het steken van plaggen verdween het bos dat hier oorspronkelijk groeide en ontstond een gebied met afwisselend half open bos- en heidelandschap. De historische kaart laat zien dat waar nu de Marken ligt, zo’n 100 jaar geleden nog heidevelden lagen. Vanaf begin 20e eeuw wordt in dit half open landschap steeds meer productiebos aangeplant, wat uiteindelijk heeft geleid tot de dichte bosgebieden zoals we die nu kennen op de Veluwe.
Halverwege de jaren ’60 worden de eerste paviljoens op de locatie gebouwd. Opvallend is het contrast tussen de open plekken en de meer besloten (bos)gebieden. De luchtfoto laat zien dat de bebouwing van het toenmalige Hullenoord op een strak ‘biljartlaken’ in het open gekapte bosgebied stond. Met de herontwikkeling van het terrein in de jaren ’00 is er al meer aandacht voor de landschappelijke setting, voor de routes over het terrein en door het bos en voor de bosranden en bijzondere boomgroepen. Toch blijft het contrast met de kwaliteiten die er in de omgeving aanwezig zijn groot.
Bebouwing
De productiekeuken en het dagactiviteitencentrum, beiden uit 2005, liggen midden in het bos aan de noordrand. Beide gebouwen zijn éénlaags en voorzien van houten, ossenrode bekleding. Marken Buiten aan de oostzijde is in het reliëf van de stuwwal gebouwd. Hierdoor heeft een deel één laag en een ander deel twee lagen. Het gebouw is van baksteen en stamt uit de jaren ‘70. De Markenhof is een ensemble van vier woongebouwen van één laag rondom een hoofdgebouw van twee lagen met voorzieningen en kantoren. Al deze gebouwen, gebouwd in 2005, zijn voorzien van een lage kap. De materialisering bestaat uit baksteen, deels gekeimd, en een rood pannendak.
Het huidige Markenhaven is een tijdelijk containergebouw van twee lagen.
Infrastructuur
Op de kruising van de Kuiltjesweg en de Koningsweg, bevindt zich de toegangsweg tot het terrein van Atlant. Deze weg leidt langs de keuken en het activiteitencentrum naar Marken Buiten en de gebouwen van Pluryn achter op het terrein. De eerste afslag vanaf de hoofdtoegangsweg leidt naar de Markenhof en de Marken Haven.
Het plein met oude eiken en een kunstwerk vormt de keerlus. Hier bevinden zich ook een aantal mindervalideparkeerplaatsen. De andere parkeerterreinen zijn vanaf de tweede afslag vanaf de hoofdtoegangsweg te bereiken.
De twee afslagen geven een onduidelijke situatie over wat de hoofdontsluiting is, doordat men de gebouwen vooral benadert vanaf de parkeerplaatsen. Er zijn twee rondwandelingen op het terreinen en een directe wandelverbinding tussen de woongebouwen en het activiteitengebouw.
De hoofdontsluiting is nu onlogisch, doordat de meeste mensen vanaf de verschillende parkeerplaatsen de gebouwen benaderen. Bij het realiseren van de nieuwbouw dient infrastructuur en parkeren als één te worden opgepakt in een helder plan. De rondwandelingen moeten bij de nieuwbouw helder aansluiten en de omliggende natuur meer betrekken.
Masterplan
Atlant wil 100 zorgplaatsen met bijbehorende algemene ruimtes (hierna als Marken Haven aangeduid) te realiseren, ter vervanging van de tijdelijke huisvesting Marken Haven. De werkruimtes (nu op de tijdelijke Marken Haven) komen te vervallen in de nieuwbouw) en zullen in Marken Buiten gesitueerd kunnen worden als de bewoners naar de nieuwbouw gaan.
Deze vervangende nieuwbouw wordt door Altant opgepakt om een visie te ontwikkelen voor het gehele terrein. Dat betekent dat ontsluiting, parkeren, meer relatie met de natuur, flora, en fauna, en de nieuwbouw tegelijkertijd en als één concept opgepakt worden. De nieuwbouw is een zelfstandige ontwikkeling die door het Masterplan ingepast wordt. Er is verder geen nieuwbouwontwikkeling voorzien.
Het gebouwconcept van de nieuwbouw breekt met de traditie om vooral gelijkvloers te bouwen. Hoewel het terrein voldoende oppervlakte biedt, is het stapelen van woningen en clusters noodzakelijk om iedereen van uitzicht en daglicht te voorzien.Bovendien speelt logistiek in de zorg een grote rol. Naast het geven van zorg, moet er ook een mate van efficiëntie in de bedrijfsvoering zijn. De onderlinge relaties tussen functies zijn daardoor van grote invloed op de opzet en organisatie van het gebouw.
Het concept gaat uit van een kleine voetprint. Er wordt gestreefd naar kwantiteit en kwaliteit voor zowel de binnen- als de buitenruimte. Het gebouw moet op de locatie zoveel mogelijk ruimte laten voor de natuur. Waar mogelijk worden bestaande bomen behouden en het uitzicht op de omliggende natuur en bossen voor iedereen. Het gaat erom iedere bewoner een eigen ruimte te bieden, dat een maximale relatie met de omliggende natuur heeft.
Nieuwbouwlocatie
De nieuwbouwlocatie is gelegen tegenover het huidige Markenhof, dat een ensemble van 5 gebouwen betreft. Er wordt een centrale brink gemaakt om de bestaande bebouwing en de nieuwbouw met elkaar te verbinden. De hoofdtoegang ligt aan deze brink. Vanaf de hoofdtoegang kunnen algemene functies zoals de activiteitenruimte bereikt worden. Alle clusters zijn vanuit deze centrale hal bereikbaar. Er zijn twee clusters van 4 groepen (40 zorgwoningen) op de begane grond en de eerste verdieping. Op de tweede verdieping bevindt zich 1 cluster van 2 groepen (20 zorgwoningen).
Het gebouw is gedeeltelijk twee en gedeeltelijk drie bouwlagen hoog. Het westelijke gebouwdeel van drie bouwlagen ligt op vijf meter van de bestaande locatie. Aan de oostkant van de nieuwbouw is het gebouw tweelaags. De twee zuidelijke armen van het gebouw, waarvan dus één tweelaags, en de ander drielaags, omarmen de brink, die de nieuwbouw met het bestaande ensemble aan de overzijde ervan verbindt.
Er is een duidelijke keuze gemaakt om de zorgwoningen te stapelen. Door verdiepingen te maken kan er efficiënt zorg worden geboden in de gewenste clusters en groepen, en blijven de looplijnen kort. De impact op de locatie zelf is ook minder zwaar en geeft ruimte aan de natuur.
Infrastructuur
Met de nieuwbouwontwikkeling zal de huidige routing en ontsluiting aangepast moeten worden. Hiermee onstaat de kans om het terrein weer een duidelijke entree te geven en ook om de routing op het terrein zelf te verbeteren.
Een nieuwe representatieve hoofdonsluiting van het terrein wordt gesitueerd in de zone van de hoogspanningsleiding en loopt door het groen. Vanaf het kruispunt Kuiltjesweg/Koningsweg is dit de tweede toegang. De huidige hoofdroute naar Markenhof wordt afgewaardeerd en gaat daarmee dienen als entree voor facilitaire diensten naar de keuken en de nieuwbouw.
Parkeren
Het parkeren wordt gekoppeld aan de nieuwe hoofdontsluiting en gesitueerd in de zone van de hoogspanningsleiding in de vorm van kleine parkeerkoffers in het groen. Tussen deze parkeerplaatsen is ruimte voor houtwallen van hakhout. Vanaf de weg gezien worden hiermee de geparkeerde auto’s aan het zicht onttrokken. Door de houtwallen om de paar jaar af te zetten blijft de hoogte beperkt en vormt dit groen geen belemmering voor de hoogspanningsleiding. Deze brede groene buffers kunnen tevens gebruikt worden voor de
natuurlijke afwatering van de parkeerverharding.
Naast de parkeerplaatsen langs de nieuwe hoofdroute over het terrein, liggen er parkeerplaatsen bij het keukengebouw, en zijn er een tiental parkeerplaatsen voor mindervaliden aan de brink opgenomen. Deze zijn gesitueerd nabij de hoofdentrees van Markenhof en de nieuwbouw Marken Haven.
Huidige situatie
De bebouwing is gelegen in open plekken in het bos. De keuken en het activiteitencentrum aan de noordzijde liggen geïsoleerd, en zijn daarmee enigszins verscholen. Hier is ook een afval- en installatieruimte in het bos gelegen. De woongebouwen van het Markenhof vormen een ensemble op een grote open plek. Het oude bos vormt een sterke omkadering van deze open ruimte. Atlant vindt dit contrast te groot, men zou graag meer natuur en daarmee meer flora en fauna naar de bebouwing willen brengen.
In 2005/2006 is op een aantal plekken nieuw bos aangeplant ter compensatie van de toen gekapte delen tenbehoeve van de bouw. Ook zijn er solitairen aangeplant (beveerde beuken) in de open plekken en tussen hetparkeren. Door hun snoeivorm hebben de bomen een onnatuurlijk uiterlijk. Doordat in het masterplan de routing en het parkeren voor het gehele terrein aangepakt kan worden, is het mogelijk om hier op een meer natuurlijke manier mee om te gaan.
Aan de oostzijde, onder de hoogspanningsmast is het gebied meer open, maar ook hier is een duidelijke omranding van oud bos aanwezig. Rondom het parkeerterrein en op het voorplein zijn nog een aantal oude bomen aanwezig, aangevuld met nieuwe aanplant uit 2005. Het streven is om vooral de oudere bestaande bomen rondom de nieuwbouw te behouden.
Landschapsontwerp
De nieuwbouwontwikkeling vormt aanleiding om opnieuw te kijken naar de landschappelijke kwaliteiten en de organisatie van het hele terrein. Uitgangspunt daarbij is om de aanwezige kwaliteiten en de potenties te benutten door aan te sluiten bij de karaksteristieken van het Veluwse stuwwallandschap. De groene inrichting van het terrein is in de huidige situatie erg divers met een groot contrast tussen het meer natuurlijke landschap van de oude bosopstanden en boomgroepen en de inrichting van de tuinen en delen van het terrein waarbij kegelvormige Beuken en strak gemaaide gazons nu het beeld bepalen.
Voor de toekomstige inrichting vormt het Veluwse stuwwallandschap de leidraad. Bestaande waardevolle bomen zullen zoveel mogelijk worden gespaard en het bestaande (micro)reliëf wordt benut. De bebouwing komt nadrukkeijk met de voeten in het landschap te staan. Hierbij is er bijzondere aandacht voor de overgangen van binnen naar buiten, van tuin naar open landschap en vervolgens naar stuwwalbos. Met natuurlijke scheidingen - zoals bijvoorbeeld landschappelijke hagen en houtrillen - door het gebruik van het microreliëf, en door het toepassen van inheemse/natuurlijke beplantingen krijgt deze gradient vorm.
Deze landschappelijke benadering van het terrein biedt bijzondere kansen voor de natuurlijke flora en fauna in het gebied. Met name de landschappelijke overgangen, zoals die van besloten naar open, en van hoog naar laag, bieden diversiteit en interessante leefgebieden. Dit is ecologisch een grote winst voor het terrein.
Tussen de gebouwen en langs de infrastructuur krijgt het terrein een meer natuurlijke uitstraling. Bestaande bomen en boomgroepen, extensief beheerd grasland, en heide maken hier het landschap beleefbaar. De overgang naar de omliggende bosgebieden wordt geleidelijk gemaakt door hier ruimte te geven aan dichter struweel aan de bosrand.
Het gebied maakt onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone. Het bosgebied daaromheen maakt deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en een Natura 2000-gebied.
Kaart Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
De nieuwbouw vindt volledig plaats buiten het Natura 2000-gebied Veluwe en neemt ook voldoende afstand van bomen wiens kroon buiten het gebied valt.
Aan de hand van het nieuwbouwplan voor Marken haven is er een Boom effect analyse uitgevoerd door BTL Bomendienst, waarin de mogelijke invloed van de nieuwbouw op de bomen in de bosrand is onderzocht. Uit de resultaten van bovengrondse en ondergrondse beoordeling komt naar voren dat de bomen in een goede conditie verkeren en een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar hebben. Aan de hand van de ondergrondse beoordeling van de wortelkluit wordt aangetoond dat de nieuwbouw en de fundering hiervan geen negatieve invloed hebben op de beworteling van de bomen. Er kan tot 1,5m uit de gevel van de nieuwbouw zonder grote wortelschade gegraven worden.
Door het gebouw als het ware in het bestaande talud te schuiven, hoeft er geen grondwerk ten behoeve van taluds nabij de bestaande bosrand te worden uitgevoerd. Er kan op basis van bovenstaande eisen gebouwd worden waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op de Groene ontwikkelingszone.
De toetsing van de nieuwbouw aan de natuurwetging is in paragraaf 5.3 opgenomen.
Groene ontwikkelingszone
Het plan is gelegen in de provinciale Groene ontwikkelingszone. Er zal een bijdrage geleverd moeten worden aan het landschap waarbij de kernkwaliteiten worden versterkt.
Dat is als volgt uitgewerkt. Voor de toekomstige inrichting vormt het Veluwse stuwwallandschap de leidraad. Bestaande waardevolle bomen zullen zoveel mogelijk worden gespaard en het bestaande (micro)reliëf wordt benut. De bebouwing komt nadrukkeijk met de voeten in het landschap te staan. Hierbij is er bijzondere aandacht voor de overgangen van binnen naar buiten, van tuin naar open landschap en vervolgens naar stuwwalbos. Met natuurlijke scheidingen - zoals bijvoorbeeld landschappelijke hagen en houtrillen - door het gebruik van het microreliëf, en door het toepassen van inheemse/natuurlijke beplantingen krijgt deze gradient vorm.
Deze landschappelijke benadering van het terrein biedt bijzondere kansen voor de natuurlijke flora en fauna in het gebied. Met name de landschappelijke overgangen, zoals die van besloten naar open, en van hoog naar laag, bieden diversiteit en interessante leefgebieden. Dit is ecologisch een grote winst voor het terrein.
Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. Rond deze hoogspanningsleiding bevindt zich een bebouwingsvrije zone.
Hoogspanningsleiding met bebouwingsvrije zone
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 9 mei 2019, opgesteld door Tauw en opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodem niet verontreinigd is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de buurt van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
Adres | Bedrijfs- activiteiten | SBI- code 2008 | Milieu cat. | Huidige milieu- zone | Planologische bestemming | Plan. milieu zone | Afstand tot planlocatie | Belem-mering |
Stoppelbergweg 10 | Verpleeghuis | 871.1 | 2 | 30 | maatschappelijke doeleinden - landsch. en natuurwetnsch. waarden | 10m | 45m | Nee |
Koningsweg 20 | Plantsoenen- diensten en Hoveniersbe- drijven | 016.3 | 3 | 50 | Maatschappelijke doeleinden (begraafplaats) | 10m | 85m | Nee |
De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van bovenstaande bedrijven.
Daarnaast is op het terrein van de Kuiltjesweg een gasdrukregel- en meetstation aanwezig. Er dient minimaal een afstand van 6 meter tot deze kast gehouden te worden. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. De kast bevindt zich op meer dan 200 meter afstand.
De realisatie van de woningen betreft het uitbreiden van een zorgcentrum. Volgens de VNG-publicatie houdt dit in dat er een milieuzone van 30 meter ontstaat. Binnen deze milieuzone bevindt zich geen gevoelig object.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden verschillende wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Koningsweg en de Kuiltjesweg. Voor de wegen Koningsweg en Kuiltjesweg doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze buitenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 250 meter. De overige weg, de Stoppelbergweg, heeft geen geluidzone.
In de rapportage d.d. 16 april 2019 opgesteld door Tauw en opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Koningsweg en de Kuiltjesweg berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarden vanwege het verkeer op de Koningsweg en de Kuiltjesweg niet worden overschreden. De geluidbelasting vormt geen belemmering voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 100 zorgwoningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Uit onderzoek opgenomen in Bijlage 4 komt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt, waardoor de luchtkwaliteit geen belemmering vormt.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Risicokaart, plangebied rood omcirkeld
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van de 100 zorgwoningen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de te realiseren zorgwoningen bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de N786 (Loenenseweg) en de N788 (Arnhemseweg). Deze twee routes zijn niet aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Wel kan er doorgaand transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden, maar dit is incidenteel. De Nota Milieuveiligheid geeft aan dat een verantwoording groepsrisico niet noodzakelijk is.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Er ligt in het plangebied een bovengrondse hoogspanningsleiding met een indicatieve zone (0,4 microTesla) van 2 x 45 m (bron: Netkaart RIVM). In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanninglijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekeningsmethodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen. Uit de berekeningen blijkt dat voor de hoogspanningslijn in het plangebied de grens van de specifieke 0,4 µT-magneetveldzone op 50 meter ter weerszijden van het hart van de lijn ligt. Deze zone is, zoals hierboven is vermeld, gebaseerd op de maximale belasting die toegestaan is. Feitelijk gaat door de betreffende hoogspanningslijn veel minder stroom dan mogelijk is. Dit betekent dus dat in de praktijk de 0,4 µT-magneetveldzone veel kleiner is dan de berekende specifieke zone. De Kema heeft in 2007 ook deze feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone berekend. De grens van de feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone ligt aan de westkant en oostkant van de lijn op 38,5 meter. Gelet op het feit dat op basis van de actuele RIVM kaart een zone van 2 x 45 dient te worden aangehouden wordt de nieuwe bebouwing op 45 meter afstand gerealiseerd.
De beheerszone (zakelijk rechtstrook) van de betreffende lijn is twee keer 22 m. Binnen deze zone mogen in principe geen gebouwen worden opgericht. Ter bescherming is op deze zone de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning gelegd.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen binnen de specifieke zone mogelijk. In het geval dat zich in de toekomst een nieuwe ontwikkeling van een gevoelige bestemming aandient moet naar aanleiding van het voorzorgsbeleid rekening gehouden worden met de magneetveldzone op basis van 50% van de ontwerpbelasting. Hiervoor zal dan nader onderzoek plaats dienen te vinden.
Algemeen
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r. richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.).
De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het project getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten een stedelijke ontwikkeling (D11.2 kolom 1) maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Ook vanuit artikel 7.2a van de Wet Milieubeheer is geen sprake van een m.e.r.-plicht. Omdat significante effecten op omliggende Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, is het niet noodzakelijk een Passende Beoordeling uit te voeren. Het doorlopen van de aan de Passende Beoordeling gekoppelde planm.e.r. procedure is dan ook niet nodig.
Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden voor dit bestemmingsplan, waarvoor een vormvrije m.e.r-beoordeling moet worden opgesteld. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld indien dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Om deze afweging te maken dienen bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij wordt rekening gehouden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten.
In de rapportage d.d. 23 april 2020, opgesteld door Tauw en opgenomen Bijlage 5 in van de toelichting, is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Uit deze m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn voor de realisatie van Marken Haven die het opstellen van een MER noodzakelijk maken.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In Bijlage 6 is de watertoets opgenomen.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Europese richtlijnen
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage van de wet opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Om de effecten op het Natuurnetwerk Nederland te toetsen is een onderzoek uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 7. Uit dit onderzoek is gekomen dat er geen permanente significante effecten optreden. Wel moet er gecompenseerd worden voor de kap van de bomen. Dit kan op de locatie waar de oude bebouwing gesloopt wordt.
Aangezien de bouwlocatie zeer dicht tegen het Natura 2000-gebied Veluwe is gelegen is afzonderlijk onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkeling op het beschermde natuurgebied. Hiertoe heeft bureau Tauw een zogenaamde Voortoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.
De conclusie is dat er effecten zijn uitgesloten indien er buiten het broedseizoen wordt gewerkt, met uitzondering van de effecten van stikstofdepositie.
Voor de stikstofeffecten is in april 2020 een Aeriusberekening gemaakt.Hieruit blijkt dat hoewel er tijdens de aanlegfase een tijdelijke geringe toename van stikstofdepositie zal zijn, er vervolgens een afname zal zijn in stikstofdepositie tijdens de gebruiksfase.
De eenmalige, kortdurende toename en de permanente afname zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Daarom zijn deze voor één rekenjaar met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat er in binnen één jaar na de aanleg reeds sprake is van een netto afname als gevolg van stikstofdepositie voor alle relevante hexagonen, waardoor er geen ecologisch effect is als gevolg van stikstofdepositie. Al na 1 jaar is er dus per saldo sprake van een afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie. Om die reden is geen vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Soortenbescherming
Bijlage 9 bevat de resultaten van de natuurtoets voor de beschermde soorten. Hieruit blijkt dat er geen effecten zullen zijn op soorten. Wel moeten werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels plaatsvinden, wat de periode maart tot en met juli inhoudt.
Omdat de bestaande huisvesting gesloopt wordt en daarvoor in de plaats nieuwe zorgwoningen worden gerealiseerd, neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe. Er zal juist een afname in verkeer zijn, omdat er nu 108 zorgwoningen zijn en er 100 voor in de plaats komen.
De locatie waar de nieuwe zorgwoningen gerealiseerd worden is op dit moment in gebruik als parkeerplaats. Deze parkeerplaats zal dus niet meer gebruikt kunnen worden. Er is voldoende ruimte om nieuwe parkeerplaatsen te realiseren. Deze zijn onder de hoogspanningsleiding gesitueerd. Zie paragraaf 3.2 en afbeelding hieronder.
Het totaal aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie is circa 230. In de huidige situatie zijn dat er circa 165. Het parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Uit jurisprudentie is gekomen dat vanaf 12 woningen de laddertoets moet worden doorlopen. Dit is hier het geval.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er wordt een nieuw gebouw gerealiseerd, dus er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Het nieuw te realiseren gebouw vervangt een bestaand tijdelijk gebouw op het terrein van Atlant. Daarmee wordt aangetoond dat er behoefte is aan nieuwe woningen.
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De woningen liggen niet in stedelijk gebied. Er wordt echter tijdelijke huisvesting vervangen door permanente huisvesting. Daarnaast is die huisvesting voor een specifieke doelgroep bedoeld, waardoor dit niet op een andere locatie kan plaatsvinden.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Transect heeft een actualisatie van het archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in actualisatie archeologisch onderzoek. Deze rapportage, gedateerd 3-6-2019, is opgenomen in Bijlage 10 bij de toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied op een ten dele afgegraven stuwwal ligt. Alleen ten noorden van het plangebied is nog sprake van een intact bodem. Op basis van de landschappelijke ligging en de mate van verstoring van het bodemprofiel, wordt aangeraden om aan het hele plangebied een lage archeologische verwachting toe te kennen.
Gezien deze lage archeologische verwachting wordt geadviseerd het gebied vrij te geven voor ontwikkeling. Er zijn voor archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, de volgende regels over cultuurhistorie: voor het gebied dat binnen het Gelders Natuurnetwerk valt, moet onderzoek worden gedaan naar de effecten op de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plangebied heeft een lage attentiewaarde. Er zijn geen relevante cultuurhistorische waarden en een cultuurhistorische quickscan is niet nodig. Het tijdelijke gebouw, dat wordt gesloopt, vertegenwoordigd geen cultuurhistorische waarden.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Atlant zorggroep en de gemeente Apeldoorn gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen. Het is dus niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Kuiltjesweg 1 Beekbergen is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De volgende bestemmingen zijn opgenomen:
- Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De bestemmingen worden hierna besproken.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden laat deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen toe. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen.
Om de uitkomsten van de voortoets op grond van de Wet natuurbescherming te kunnen garanderen (zie paragraaf 4.2), is als gebruiksregel in de planregels opgenomen dat de nieuwbouw gasloos moet worden gebouwd en dat een aantal verkeersbewegingen niet mag toenemen ten opzichte van het verkeer ten gevolge van de geplande 100 zorgwoningen (zie planregels artikel 3.5.1) .
Daar is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de sloop van de tijdelijke bebouwing binnen één jaar moet hebben plaatsgevonden na het verlenen van de omgevingsvergunning bouwen voor de nieuwbouw (zie planregels artikel 3.5.2) .
Leiding - Hoogspanningsverbinding
De bovengrondse hoogspanningsleiding die in het plangebied voorkomt, is van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorzien. Op gronden met deze bestemming mogen alleen bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.1.2 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.2.1 en 7.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is. Daarnaast is in lid 7.3 een gebruiksregel voor parkeren opgenomen.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Op basis daarvan zijn verschillende aanduidingen opgenomen, te weten:
De bijbehorende regels zijn afgestemd op hetgeen in de archeologische beleidskaart is aangegeven.
Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
Daarnaast is er in hoofdstuk 3 ook een gebiedsaanduiding overige zone - groene ontwikkelingszone opgenomen ter bescherming van landschappelijke waarden.
In het bestemmingsplan zijn in artikel 12 enkele algemene mogelijkheden opgenomen voor het afwijken bij omgevingsvergunning. Dit betreft het onder voorwaarden realiseren van kleinschalige zonnevelden en woningsplitsing.
Kleinschalige zonnevelden (max. 25 m²) zijn onder voorwaarden mogelijk. Ook hier geldt als belangrijke voorwaarde een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Conform afspraken met de gemeenteraad is de initiatiefnemer gevraagd te werken aan maatschappelijk draagvlak door het organiseren van een informatiebijeenkomst. Op 29 mei 2019 heeft deze plaatsgevonden. Atlant heeft een toelichting gegeven op het hoe en waarom van de nieuwbouw. De architect heeft de aanwezigen bijgepraat over het ontwerp van het gebouw en de inrichting van het (omliggende) terrein. De aanwezigen vinden het ontwerp mooi. Wel zijn er zorgen over de realisatiefase en de overlast door bouwverkeer. Er worden ook wat suggesties gedaan om overlast te verminderen. Atlant houdt hier rekening mee in de opdracht richting aannemer. Afgesproken is dat Atlant de buurt actief informeert over de uitvoering van de realisatiefase.
Vanaf 25 juni 2020 tot en met 5 augustus 2020 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerp bestemmingsplan. Gedurende de termijn is een tweetal zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van deze zienswijzen is te vinden in een separate 'Nota zienswijzen' behorend bij dit bestemmingsplan.