direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Carpool Apeldoorn-Beekbergen A1 Verwijsmast
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1355-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Carpool Apeldoorn-Beekbergen A1 Verwijsmast

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In 2014 heeft de franchisenemer van de McDonald's in Apeldoorn Zuid gevraagd om zijn verwijsmast langs de A1 (op het bedrijventerrein Malkenschoten - Kayersmolen) te mogen verhogen, omdat deze onvoldoende en te laat zichtbaar is vanaf de A1 komende vanuit Amersfoort. Dit verzoek is door de gemeente afgewezen, omdat de A1 over een grote lengte een curve naar het noorden heeft wat tot gevolg heeft dat de mast op de huidige locatie circa 100 meter hoog zou moeten worden (zie Bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting). Ruimtelijk is afgewogen dat deze hoogte niet acceptabel is.

De wens om ook tijdig zichtbaar te zijn vanaf de kant van Amersfoort is echter gebleven. De initiatiefnemer heeft daarom gezocht naar een alternatieve locatie voor de verwijsmast en heeft die gevonden op de carpoolplaats direct zuidelijk van de A1 bij de afrit Apeldoorn-Zuid. Deze locatie staat de realisatie van een verwijsmast echter niet toe. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een verwijsmast op deze locatie mogelijk. De verwijsmast zal maximaal 50 meter hoog zijn en voorziet naast een verwijzing naar de McDonald's tevens in LED-schermen ten behoeve van reclame-uitingen. Het ontwerp moet voldoen aan de gestelde eisen uit het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de carpoolplaats Apeldoorn-Beekbergen. Deze carpoolplaats is gelegen aan de zuidkant van de A1 ter hoogte van de afrit Apeldoorn-Zuid / Beekbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0001.png"

Luchtfoto planlocatie. De ster markeert grofweg de plek waar de verwijsmast moet komen.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone-Zuid

Het perceel waar de verwijsmast gerealiseerd zal worden maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone-Zuid en heeft daarin de bestemming Verkeersdoeleinden. De gronden met de bestemming Verkeersdoeleinden zijn bestemd voor:

verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken, taluds, bermen en bermsloten);

een en ander met de bijbehorende bouwwerken, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, tunnels en geluidwerende voorzieningen.

Deze bestemming staat de realisatie van een verwijsmast op deze locatie niet toe.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid

Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen

Het bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid wordt op dit moment geactualiseerd. Het ontwerpbestemmingsplan, dat nu als titel heeft Buitengebied Beekbergen en Loenen, ligt vanaf 17 mei 2018 ter inzage. In het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen heeft de planlocatie de bestemming Verkeer - Weg. De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken, fiets- en voetpaden), met dien verstande dat per rijweg ten hoogste twee rijstroken zijn toegestaan;

b. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';

c. ecoducten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecoduct';

d. parkeerplaatsen en transferia;

e. groenvoorzieningen;

f. nutsvoorzieningen;

g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen ;

met de daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, in- en uitritten, overkappingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.

Deze bestemming laat de realisatie van een verwijsmast eveneens niet toe. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0003.png"

Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen

De verwijsmast kon vanwege het tijdsaspect niet meer worden meegenomen in ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen en doorloopt daarom een aparte bestemmingsplanprocedure. Als de bestemmingsplanprocedure voor de verwijsmast eerder is afgerond dan de bestemmingsplanprocedure van het bestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen, dan zal het plan voor de verwijsmast worden overgenomen in laatstgenoemd bestemmingsplan.

Tracébesluit Rijkswaterstaat verbreding A1

Op dit moment loopt ook de procedure voor de verbreding van de A1 in de vorm van een Tracébesluit. Het ontwerp-tracébesluit heeft al ter inzage gelegen. De verwachting is dat het definitieve Tracébesluit in juli 2018 wordt genomen. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de realisatie van de verwijsmast en daarmee dit bestemmingsplan de verbreding van de A1, en daarmee de uitvoering van het Tracébesluit, niet in de weg staat. De planlocatie is namelijk op voldoende afstand van de weg gelegen, op tenminste 40 meter van de kantstreep van de weg.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader, gevolgd door de omschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving in hoofdstuk 3 en de nieuwe situatie in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn in hoofdstuk 7 de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het gaat onder meer om nationale belangen als rijksvaarwegen, defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Het Barro geeft een aantal regels mee waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Reserveringsgebieden hoofdwegen

Voor dit bestemmingsplan is relevant dat op grond van artikel 2.7.2 van het Barro bij ministeriële regeling (Rarro) reserveringsgebieden kunnen worden aangewezen voor verbreding van bestaande hoofdwegen. In artikel 2.7.2 lid 2 is vervolgens aangegeven hoe groot die gebieden zijn. In artikel 2.7.4 is vervolgens opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een reserveringsgebied, aangewezen krachtens artikel 2.7.2, eerste lid, geen wijzigingen mag bevatten ten opzichte van het op het moment van aanwijzing van dat reserveringsgebied geldende bestemmingsplan, die de volgende activiteiten of bestemmingen mogelijk maken: het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist.

Voor de A1 ter hoogte van Apeldoorn is ook een reserveringsgebied aangewezen. Inmiddels loopt voor de betreffende verbreding ook al een ruimtelijke procedure in de vorm van een Tracébesluit. De planlocatie ligt wel binnen het de grens van het Tracébesluit, maar buiten het reserveringsgebied voor verbreding van de A1. Het plan voldoet hiermee aan het Barro. Rijkswaterstaat heeft verder aangegeven dat de ontwikkeling van een verwijsmast op deze plek de verbreding van de A1, en daamee de uitvoering van het Tracébesluit, niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0004.png"

kaart met reserveringsgebied A1 op grond van het Barro

Radarverstoringsgebied radarstation Nieuw-Milligen

Verder is het op grond van artikel 2.6.9 van het Barro niet toegestaan om binnen het radarverstoringsgebied voor een militair radarstation bestemmingen in een bestemmingsplan op te nemen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de radar. In Nieuw-Milligen, ten westen van Apeldoorn, is een militair radarstation aanwezig. De planlocatie is echter buiten het radarverstoringsgebied van deze radar gelegen. Dit bestemmingsplan voldoet dan ook aan het betreffende artikel uit het Barro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0005.png"

Ligging radarverstoringsgebied (groen) ten opzichte van de planlocatie (oranje pijl)

Obstakelbeheergebied vliegbasis Deelen

Op grond van artikel 2.6.4 van het Barro dient er binnen het obstakelbeheergebied van een militair luchtvaartterrein te worden voldaan aan de daar maximaal toelaatbare hoogte van objecten. Ten zuiden van Apeldoorn is het militair luchtvaartterrein 'vliegbasis Deelen' gelegen. De planlocatie is echter gelegen buiten het obstakelbeheergebied van dit luchtvaartterrein. Er gelden voor de planlocatie dan ook geen geen hoogtebeperkingen vanwege de nabijheid van het militair luchtvaartterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0006.png"

2.1.3 Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen

Op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het veilig en doelmatig gebruik van auto(snel)wegen. Afleiding kan een veilig gebruik in de weg staan. Tijdens de rijtaak wordt een weggebruiker geconfronteerd met visuele informatie, die deels wel en deels niet relevant is voor de rijtaak. In het laatste geval spreekt men van 'visuele afleiding'. Als de rijtaak eentonig is kan enige afleiding de rijtaak afwisselender maken, maar deskundigen zijn het erover eens dat de verkeersveiligheid in het geding komt als een object moeilijk te negeren is en/of de aandacht te lang vasthoudt. Met het kader vergunningverlening 'Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen' d.d. 12 oktober 2011 kunnen Rijkswaterstaat (op basis van de Wbr) en andere vergunningverlenende overheden (met name op basis van de Wabo) voor objecten langs auto(snel)wegen beoordelen in hoeverre de verkeersveiligheid in het geding is.

Het kader is van toepassing op autosnelwegen en autowegen en daarbij het gebied langs de weg waarbinnen objecten redelijkerwijs goed zichtbaar zijn voor bestuurders. Autowegen lopen qua inrichting nogal uiteen, bijvoorbeeld het al dan niet ontbreken van een fysieke rijrichtingscheiding en gelijkvloerse of ongelijkvloerse kruispunten. Daarmee kan rekening worden gehouden bij de beoordeling (een wegbeeldanalyse kan in geval van twijfel uitsluitsel geven). Het kader houdt geen rekening met andere zones, bijvoorbeeld vrijwaringzones, zones voor externe veiligheid, of een rooilijnenbeleid.

De verantwoordelijkheid voor de plaatsing van objecten langs auto(snel)wegen hangt af van de locatie: binnen of buiten het beheersgebied van Rijkswaterstaat. Als Rijkswaterstaat inschat dat de verkeersveiligheid verslechtert door de plaatsing van een object binnen het beheersgebied van de auto(snel)weg is dat een reden voor afwijzing van een Wbr-aanvraag. Buiten het beheersgebied van de weg zijn gemeenten en provincies verantwoordelijk. Als Rijkswaterstaat een probleem verwacht voor de verkeersveiligheid kan hij zijn zorgen kenbaar maken en aandringen op terughoudendheid.

Voor wat betreft commerciële uitingen wordt in kader vergunningverlening 'Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen' van Rijkswaterstaat vastgehouden aan het beleid dat eerder is vastgelegd in de Richtlijn Bewegwijzering: Verwijzingen zonder verkeersbelang, zoals reclameborden, zijn niet toegestaan binnen het beheersgebied van de weg met enkele uitzonderingen zoals een bord met een vooraanduiding voor tankstations en de merkaanduiding.

Onderzoek planlocatie verwijsmast
De planlocatie van de verwijsmast is gelegen op gemeentegrond, buiten het beheersgebied van Rijkswaterstaat. Er is dan ook geen vergunning vereist op grond van het kader vergunningverlening 'Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen' van Rijkswaterstaat. Bij het bepalen van het beheersgebied is rekening gehouden met de op handen zijnde uitbreiding van de A1 ter hoogte van de planlocatie. De verwijsmast komt op gronden van de gemeente te staan. Zoals in het kader wordt aangegeven is de gemeente in dat geval verantwoordelijk voor de beoordeling of een dergelijke ontwikkeling in het kader van de verkeersveiligheid verantwoord is. In dit kader heeft er afstemming met Rijkswaterstaat plaatsgevonden. In eerste instantie was de inschatting dat de realisatie van een verwijsmast met LED-schermen op deze locatie de verkeersveiligheid negatief zou beïnvloeden, omdat ter hoogte van de planlocatie de snelweg 2 x 3 rijbanen wordt en auto's nabij de planlocatie moeten in- en uitvoegen. Om hier uitsluitsel over te krijgen is door Goudappel Coffeng onderzoek gedaan naar de invloed van een verwijsmast met LED-schermen, waarop reclame wordt getoond, op de verkeersveiligheid op de A1 ter hoogte van de carpoolplaats . Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit dit onderzoek komt naar voren dat voor wat betreft de planlocatie er geen aspecten zijn die de locatie op voorhand ongeschikt maken voor het plaatsen van een verwijsmast met reclame.

Wel zijn er een aantal manoeuvres en situaties naar voren gekomen, waarbij een te grote mate van afleiding van bestuurders door een te hoge signaleringswaarde van de reclame-uiting en/of content, negatief zou kunnen doorwerken op de verkeersveiligheid. Daarom wordt ten aanzien van de reclame-uiting en/of content vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid in het rapport het volgende advies meegegeven:

  • de reclamemast mag naar de normen van de NSVV (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde) geen lichthinder veroorzaken. Er wordt aangeraden om na ingebruikname de lichtsterkte van de (onderdelen van de) mast te laten controleren door een lichttechnisch adviseur;
  • het tonen van bewegende beelden, animaties en of overgangseffecten tussen beelden wordt sterk afgeraden. Het wisselen van beelden dient voldoende abrupt te zijn (niet langer duren dan 0,1 seconden). Ook het bewegen van de reclame-uiting zelf, in welke vorm dan ook, wordt sterk afgeraden;
  • er wordt aangeraden om voor het tonen van content een minimale weergavetijd van 10 seconden als criterium te hanteren;
  • er wordt aangeraden om alle content te laten voldoen aan alle regels van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en aanvullend hierop om geen content te tonen die op enigerlei wijze aanzet tot een ongewenste actie van de bestuurder (afstemmen op een radiozender of bellen naar een telefoonnummer dat onthouden moet worden) of 'breaking news' nieuwsitems te tonen;
  • er wordt aangeraden om aan content de voorwaarde te stellen dat deze niet mag lijken op bewegwijzering (witte letters op een blauwe achtergrond);
  • er wordt aangeraden om een lichttechnisch adviseur te laten onderzoeken of een enkele sensor wel voldoende is per scherm en waar deze het beste geplaatst zouden moeten worden om de schermen, indien nodig, individueel lichtsterkte te laten aanpassen;
  • er wordt aangeraden om de periode waarin het scherm waarop reclame-uitingen worden getoond niet verlicht mag zijn, te verruimen van 23.00 uur tot 05.00 uur.


Bovenstaande adviezen sluiten aan bij de criteria uit het kader vergunningverlening 'Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen' van Rijkswaterstaat. Het onderzoek is gedeeld met Rijkswaterstaat en zij hebben in ambtelijk overleg aangegeven dat zij kunnen instemmen met de uitkomsten van het onderzoek. De criteria zijn in de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan omgezet naar specifieke gebruiksregels voor de verwijsmast.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Het doel van de realisatie van de verwijsmast met reclamemogelijkheden is het versterken van de economie, het behoud en zo mogelijk uitbreiden van werkgelegenheid, Apeldoorn op de kaart zetten en dat in samenhang met de omgeving. Hiermee sluit dit plan aan bij de doelen uit de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, welke daarna op onderdelen is geactualiseerd. In de verordening geven provinciale staten met name regels voor het wel of niet toestaan van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening bevat onder andere regels inzake wonen, bedrijvigheid, detailhandel, kantoren, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.


Relevant voor de planlocatie zijn de bepalingen uit de verordening over landschap en natuur. In de verordening zijn bepalingen opgenomen voor de instandhouding en versterking van de natuurwaarden binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarnaast kent de verordening bepalingen ter bescherming van het landschap. Deze bepalingen betreffen ontwikkelingen in onder andere het Nationaal Landschap en in Waardevol open gebied. Al deze gebieden (GNN, GO, Nationaal Landschap en Waardevol open gebied) zijn in de verordening op kaart aangegeven. De planlocatie is niet gelegen in één van de hiervoor genoemde gebieden. Dit plan voldoet daarmee ten aanzien van de aspecten natuur en landschap aan de bepalingen uit de omgevingsverordening van de provincie Gelderland .

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0007.png"

uitsneden themakaart Landschap (boven) en Natuur (onder) uit de Gelderse omgevingsverordening

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0008.png"


Het plangebied is daarnaast gelegen in een intrekgebied voor grondwater. In de verordening is de regel opgenomen dat deze gebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan maakt alleen de realisatie van een verwijsmast mogelijk en voldoet daarmee aan deze regel uit de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0009.png"

uitsnede themakaart water en milieu provinciale omgevingsverordening


Onderhavig bestemmingsplan voldoet hiermee aan de bepalingen uit de Gelderse omgevingsverordening.

2.3 Regionaal beleid

Omgevingsagenda Cleantech Regio 2.0

Apeldoorn maakt onderdeel uit van de Stedendriehoek die zich profileert als de Cleantech Regio. In de Omgevingsagenda Cleantech Regio 2.0 staan de regionale ambities voor 2030. Doel is de transitie naar een energieneutrale en afvalvrije regio, met werkgelegenheid in cleantech, duurzame en slimme mobiliteit en een aantrekkelijke woon- en werkomgeving. De Omgevingsagenda voeren provincie Gelderland, de Strategische Board Stedendriehoek en de Stedendriehoek-gemeenten samen uit. Zij werken aan thema's die gezamenlijke extra inspanning vragen van overheden, ondernemers en onderwijs en onderzoek. In de Omgevingsagenda staan vliegwielprojecten benoemd, om de realisatie van de ambities te versnellen. Eén van de vliegwielprojecten betreft het gebied van twee kilometer breed aan weerszijden van de A1, tussen afslag Hoenderloo en afslag Lochem: de cleantech A1-zone. Deze zone wordt de regionale koploper met (inter)nationale uitstraling door versnelde realisatie van cleantech-opgaven, met synergie en kwaliteit in een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Uitwerking gebeurt op vier thema's:

  • 1. ontwikkeling en profilering van cleantech bedrijvigheid;
  • 2. verbreding van de A1 met goede inpassing in de omgeving
  • 3. ruimte bieden voor de energietransitie met behoud van landschapskwaliteiten
  • 4. realisatie van blikvangers met iconische cleantech-uitstraling.


De verwijsmast staat direct aan de A1, aan de zuidkant ter hoogte van de afrit Apeldoorn-Zuid / Beekbergen. Door de vormgeving, het gebruik van techniek en de communicatiemogelijkheden van het LED-scherm krijgt de verwijsmast een iconische uitstraling die de profilering van A1 als cleantech-zone ondersteunt.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Op de planlocatie wordt een verwijsmast gerealiseerd. Aanvrager heeft ook verzocht om de mogelijkheid om met LED-schermen op deze verwijsmast reclame te maken. Dit biedt de mogelijkheid om onder andere (top) attracties, evenementen en bedrijven in de gemeente Apeldoorn onder de aandacht te brengen. Dit bestemmingsplan maakt dit ook mogelijk. Daarnaast is het uitgangspunt voor het ontwerp, zoals dat is verwoord in het beeldkwaliteitsplan, dat de verwijsmast niet zo maar een mast mag zijn, maar dat de mast een iconische uitstraling moet hebben met een groen tintje. Op deze wijze wordt Apeldoorn op de kaart gezet, kan het Toeristisch Toplandschap extra onder de aandacht gebracht worden en wordt de (vrijetijds)economie binnen de gemeente gestimuleerd.

De verwijsmast verwijst daarnaast naar de Apeldoornse vestiging van de McDonald's. Inzet van de verwijsmast is dat de omzet toeneemt, waarmee ook de werkgelegenheid geborgd wordt en mogelijk wordt uitgebreid. De franchisenemer van de McDonald's vestiging heeft daarnaast ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst en dient daarmee dus ook een sociaal doel van het gemeentelijk beleid.

2.4.2 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. In de Groene Mal van Apeldoorn (2002) bevinden zich de belangrijkste groene gebieden en structuren van de stad en haar directe omgeving. De natuur in het buitengebied is via de lanen, het water en de groene wiggen verbonden met groene gebieden in de stad, zoals de stadsparken. Apeldoorn is trots op deze groene hoofdstructuur en wil deze behouden en waar mogelijk versterken, zowel in beheer als in ontwikkeling. Hier is ruimte en rust voor plant en dier en voor ontspanning en recreatie.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd. Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0010.png"

kaart Groene Mal

In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.


De Groenstructuurkaart Apeldoorn (2017)

Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De gemeente Apeldoorn heeft haar groengebieden en natuurlijke verbindingen in stad, dorpen en buitengebied daarom in beeld gebracht op de Groenstructuurkaart Apeldoorn (2017). De Groenstructuurkaart geeft voor de gehele gemeente aan in welke gebieden het groen van groot belang is.


Binnen de stad bestaat de Groenstructuur uit de Groene Mal, de beken en sprengen, het Apeldoorns kanaal, de spoorwegen en belangrijke doorgaande wegen. Daarnaast kent Apeldoorn op een lager schaalniveau de wijkgroenstructuur waarin belangrijke groene verbindingen in wijk en buurt zijn opgenomen. Op de kaart zijn tevens de boomrijke gebieden vastgelegd. Apeldoorn is door haar ligging op de Veluwe rijk aan bomen en bossen. Niet alleen in het buitengebied, maar ook in de stad en de dorpen vind je kenmerkende, boomrijke gebieden. Een kostbaar bezit dat zorgt voor gezonde lucht, beschutting, rust en ecologische diversiteit.

De planlocatie is niet gelegen binnen een van de te behouden of versterken groenstructuren van Apeldoorn. Net als het gehele buitengebied zijn uitsluitend de regels ten aanzien van houtopstanden uit de Wet natuurbescherming van toepassing verklaard. Op de planlocatie bevinden zich echter geen houtopstanden. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is dan ook in lijn met het gemeentelijk groenbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0011.png"

uitsnede Groenstructuurkaart (2017)

2.4.3 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000-2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

Apeldoorn kiest ervoor zich te ontwikkelen als een stad met een brede economische basis en een evenwichtig opgebouwde werkgelegenheid. Dit betekent dat Apeldoorn wil beschikken over voldoende en gevarieerde locaties voor bedrijven, kantoren, detailhandel, toerisme & recreatie en leisurevoorzieningen. In verschillende gemeentelijke en regionale programma's worden de SEBA uitgangspunten uitgevoerd. Voor een aantal uitvoeringstrajecten wordt daarbij nauw samengewerkt met externe partners zoals (regionaal) bedrijfsleven, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties enzovoorts. De belangrijkste daarvan is de Economische Agenda, een in december 2017 gelanceerde 'rollende agenda' van projecten die de gemeente Apeldoorn samen met haar partners uit het bedrijfsleven (BKA en VNO-NCW) onderhoudt en ondersteunt. Belangrijke speerpunten van deze agenda zijn de instandhouding en groei van werkgelegenheid, inclusieve arbeidsmarkt en duurzaamheid.

Op de planlocatie wordt een verwijsmast gerealiseerd. Aanvrager heeft ook verzocht om de mogelijkheid om met LED-schermen op deze verwijsmast reclame te maken voor onder andere bedrijven in de gemeente Apeldoorn. Dit bestemmingsplan maakt dit ook mogelijk. Op deze wijze krijgt het Apeldoornse bedrijfsleven de mogelijkheid zichzelf op de kaart te zetten en wordt de economie binnen de gemeente gestimuleerd.

2.4.4 Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, Programma vrijetijdseconomie

In de notitie Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, die in juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het programma voor het onderdeel vrijetijdseconomie van de structuurvisie-ambitie Toeristisch toplandschap uitgewerkt. De doelen van het programma zijn:

  • 1. De vrijetijdssector draagt bij aan de doelstelling 100.000 arbeidsplaatsen in Apeldoorn.
  • 2. Meer bezoekers in de binnenstad en dorpen.
  • 3. Hogere bestedingen gelijk aan het landelijke gemiddelde

Om deze doelen te realiseren zet Apeldoorn in op de volgende vier opgaven:

  • 1. Toplocatie outdoor
    De ambitie is de Veluwe als meest aantrekkelijke outdoor-regio van Nederland waar bewoners en bezoekers actief kunnen ontspannen. Om deze ambitie waar te kunnen maken zijn een excellent routenetwerk en fantastische buitensportvoorzieningen een vereiste.
  • 2. Excellent verblijven
    Apeldoorn wil een verblijfsrecreatie met een onderscheidend, aantrekkelijk en duurzaam aanbod voor zowel kort als lang verblijf. Een belangrijke opgave daarbij is het bieden van voldoende ontwikkelruimte, flexibiliteit en belevingsmogelijkheden aan kansrijke bedrijven.
    Apeldoorn ondersteunt de doelstelling van Apeldoorn Congresstad om het aantal zakelijke congressen te laten stijgen.
    Apeldoorn zet in op vitale Apeldoornse top-dagattracties (Apenheul, Koningin Julianatoren, Paleis Het Loo). Binnen de kaders, zoals die voor Apeldoorn-West, wordt ontwikkelruimte, goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid geboden. Tegelijk zal overlast voor omwonenden en natuur beperkt moeten worden.
    Digitale bereikbaarheid moet overal op de Veluwe gewoon goed zijn. Daarnaast is bereikbaarheid per openbaar vervoer van de Veluwe en Apeldoorn een belangrijke opgave.
  • 3. Oranje Beleven
    De kernwaarde koninklijk wil Apeldoorn benutten als het toeristisch Trademark van Apeldoorn. Paleis Het Loo is hierin de beeldbepalende partner met internationale allure. Daarnaast is het nodig dat de kernwaarde koninklijk veel meer zichtbaar en beleefbaar wordt in het toeristisch product, routes, binnenstad, horeca, evenementen, storytelling, et cetera.
  • 4. Meer funshoppers
    Funshoppen is in Nederland na wandelen de populairste vrijetijdsactiviteit. Het is dan ook een belangrijke opgave om meer toeristen vanuit de Veluwe naar de binnenstad te trekken.

Bij het realiseren van deze opgaven wordt aangehaakt op de nationale strategie Vinden, Verrassen, Verbinden zoals die is verwoord in de Visie op de Nederlandse gastvrijheidseconomie 2025. Daardoor kan de ontwikkeling van de Apeldoornse vrijetijdseconomie goed ingebed worden in de nationale ontwikkeling.

Uitgangspunt is dat het aan de ondernemer zelf is om kansen te benutten, ondernemerschap en durf te tonen. Op basis van de nationale strategie wordt van de overheid een stimulerende en ondersteunende rol verwacht. Een overheid die de randvoorwaarden creëert waarbinnen ondernemers kunnen ondernemen maar ook de maatschappelijke belangen zijn geborgd. De gemeente Apeldoorn wil deze rol oppakken door in te zetten op:

  • Samenwerking
  • Innovatie
  • Marketing & Gastheerschap
  • Kwaliteiten beschermen
  • Lobby

Op de planlocatie wordt een verwijsmast gerealiseerd. Aanvrager heeft ook verzocht om de mogelijkheid om met LED-schermen op deze verwijsmast reclame te maken voor onder andere (top) attracties en evenementen in de gemeente Apeldoorn. Dit bestemmingsplan maakt dit ook mogelijk. Op deze wijze wordt Apeldoorn op de kaart gezet en kan het Toeristisch Toplandschap extra onder de aandacht gebracht worden en wordt de vrijetijdseconomie binnen de gemeente (en de Veluwe) gestimuleerd.

2.4.5 Verkeersvisie 2016-2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Verwijsmast in relatie tot de verkeersveiligheid

Een belangrijk onderdeel van de de Verkeersvisie is de verkeersveiligheid. In dat kader is door Goudappel Coffeng onderzoek gedaan naar de invloed van een verwijsmast met LED-schermen, waarop reclame wordt getoond, op de verkeersveiligheid van de A1 ter hoogte van de carpoolplaats. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit dit onderzoek komt naar voren dat voor wat betreft de planlocatie er geen aspecten zijn die de locatie op voorhand ongeschikt maken voor het plaatsen van een verwijsmast met reclame. Wel zijn er een aantal manoeuvres en situaties naar voren gekomen, waarbij een te grote mate van afleiding van bestuurders door een te hoge signaleringswaarde van de reclame-uiting en/of content, negatief zou kunnen doorwerken op de verkeersveiligheid. Daarom zijn ten aanzien van de reclame-uiting en/of content vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid in het rapport adviezen meegegeven. Deze adviezen zijn in de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan vertaald in de vorm van specifieke gebruiksregels voor de verwijsmast. Voor de verdere bespreking van de uitkomsten wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3 Beoordeling van Objecten langs Auto(snel)wegen.

2.4.6 Beleidsnota hoogbouw

In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door hoogbouw' vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen/objecten hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. Hoewel de planlocatie niet in stedelijk gebied is gelegen, is vanwege een zorgvuldige inpassing deze beleidslijn ook hier toegepast. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn een centrale rol. De Grote Lijn loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximum.

Ieder hoogbouw-initiatief wordt getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage. Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw/object zelf, het gebruik en de omgeving. Voor de planlocatie wordt een effect verwacht maar deze is niet van dien aard en omvang dat negatief geoordeeld wordt. De maat en schaal passen bij de groot stedelijke uitstraling van de A1 en de stad. Aandachtspunten zijn de lichtuitstraling en de zichtbaarheid van de achterzijde richting het landschap.

Hoogbouw Effect Rapportage (Her) ontwerp verwijsmast

Voor het ontwerp dat nu voor de verwijsmast gemaakt is (zie hoofdstuk 3), is een Hoogbouw Effect Rapportage (Her) uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Hieruit komt naar voren dat het realiseren van een object met een hoogte van 50m effect heeft op de omgeving door haar zichtbaarheid op grote afstand. Met name het open coulissenlandschap aan de zuidzijde van de autosnelweg A1 maakt het mogelijk dat lange zichtlijnen mogelijk zijn. Vanuit de stad is de zichtbaarheid aanwezig maar gaat deze meer op in het reeds bestaande stedelijke beeld.

Belangrijk verschil in het beeld zal zijn dat vanuit het landschap met name een silhouet van de achterzijde waarneembaar is en dat vanuit de stad ook de LED verlichting goed zichtbaar is. Dit hangt samen met het ontwerp van de mast die door haar v-vorm zich maximaal oriënteert op de autosnelweg waardoor het LED niet of minder goed zal tonen richting het buitengebied.

Het ontwerp is qua opzet eenvoudig met een meer organische hoofdvorm. Dit draagt bij aan een rustig en herkenbaar beeld richting het ommeland. De zwarte kleur van de mast maakt hem wel dominant in het beeld. Nadelige effecten op het gebied van sociale onveiligheid, beheersbaarheid, schaduwwerking op woningen en windhinder zijn niet te verwachten of oplosbaar.

Conclusie Her

De impact op het omliggende landschap is gezien de maat en positie aanwezig. Het ontwerp is daarbij zodanig dat de visuele waarneembaarheid van het LED / verlichting op het buitengebied niet groot zal zijn. Zichtbaarheid is wel groot zodra de kijkhoek meer parallel met de snelweg mee zal zijn. Met name de zichtbaarheid van de achterzijde vanuit het landelijk gebied vraagt aandacht in de verdere uitwerking van de verwijsmast. Een alternatief voor de kleur zwart, bv (licht)grijs is wellicht een betere optie. Vanuit bovenstaande conclusie kan worden gesteld dat er sprake is van een ruimtelijke impact maar dat het ontwerp van de mast bijdraagt aan de aanvaardbaarheid daarvan.

2.4.7 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5 Archeologie respectievelijk 5.6 Cultuurhistorie.

2.4.8 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0012.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Voor de ontwikkeling van een verwijsmast op deze locatie is gelijktijdig met dit bestemmingsplan een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld dat ook gelijktijdig met dit bestemmingsplan in procedure gaat. Het doel van het BKP is dat een locatiespecifiek en passend ontwerp gemaakt wordt, wat duurzaam is en bijdraagt aan de principes van Apeldoorn Buitenstad. Het reclamebeleid biedt de mogelijkheid voor maatwerk voor het realiseren van een reclamemast mits dit van meerwaarde is voor de stad. De opgenomen regels zetten in op een zorgvuldige reclame-vormgeving. Na realisatie zal dit nieuwe kader onderdeel worden van de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn'. Het beeldkwaliteitsplan is voor advies voorgelegd aan de CRK en positief beoordeeld.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

De laaggelegen broeklanden van het IJsseldal reiken tot in het deelgebied Beekbergsche Broek, waar de planlocatie deel van uitmaakt. Tot in de 19de eeuw lag in het Beekbergsche Broek natte heide, die toen werd ontgonnen tot grasland. De verkaveling is rechtlijnig en de perceelsgrenzen werden vaak beplant met houtsingels (vaak elzen) die in de loop der tijd weer voor een groot deel zijn verdwenen. Vanuit de centrale positie die Apeldoorn reeds innam, werden na 1965 de rijkswegen A1 en A50 aangelegd. Knooppunt Beekbergen en de tracés van de A1 werden vanaf 1967 gebouwd en in 1972 opengesteld. Later, in de jaren 90 is ten zuiden van de planlocatie een carpoolplaats aangelegd.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De planlocatie is gelegen direct ten zuiden van de A1, in de oksel van de afrit Apeldoorn-Zuid / Beekbergen. Het gebiedje waar de planlocatie in ligt, is geheel omsloten door wegen: de A1, de boog van de afrit en de Kayersdijk. Dit gebied is een aantal meters lager gelegen dan de A1. Binnen ditzelfde gebiedje bevindt zich ten zuiden van de planlocatie de carpoolplaats Apeldoorn-Beekbergen A1. De planlocatie maakt zelf geen onderdeel uit van de carpoolplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0013.png"

Luchtfoto uit 2017 van de planlocatie en omgeving

3.3 Groenstructuur

Ter hoogte van de planlocatie is geen opgaande begroeiing aanwezig. Ten zuiden van de carpoolplaats ligt een waterpartij en verder in de oksel van de op- en afrit bevindt zich een bosje.

3.4 Verkeer en vervoer

Zoals aangegeven is de planlocatie omsloten door wegen. De carpoolplaats en daarmee ook de planlocatie is goed bereikbaar via een ontsluiting aan de Kayersdijk.

3.5 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die planologische bescherming genieten.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing

In aansluiting op de bestaande carpoolstrook ten zuiden van de A1 nabij de Kayersdijk wordt een verwijsmast voor de McDonald's voorzien ter vervanging van de huidige verwijsmast aan de noordzijde van de A1. Bij de positionering van de nieuwe mast is rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van de carpoolplaats en de verbreding van de A1. De positie van de mast maakt een eventuele uitbreiding van de carpoolplaats, naar het noorden, niet onmogelijk. Ook is de positie zo gekozen dat de geplande verbreding van de A1 gewoon doorgang kan vinden.


De verwijsmast zal maximaal 50 meter hoog worden en kan naast een verwijzing tevens worden voorzien van reclame. De hoogte (50m) en de situering van de mast maakt dat voor het bouwwerk ruimtelijke spelregels (gebiedsgerichte welstandseisen) zijn ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan, dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan in procedure gaat. Hierdoor zal de mast niet worden vormgegeven als een traditionele reclamemast die zich laat lezen als een mast met een scherm/reclamebord. De plek en positie vragen namelijk om een zorgvuldig iconisch ontwerp met hoge beeldkwaliteit die zich verhoudt tot het landschap en de stad. Hoewel de mast 50 meter hoog mag worden, mag de hoogte van de reclame-uitingen niet boven de 34 meter boven peil komen en de M van McDonald's niet boven de 38 meter boven peil.

Hoewel met dit bestemmingsplan niet een specifiek ontwerp van de verwijsmast wordt vastgelegd, is er al wel een ontwerp van de gewenste verwijsmast gemaakt. Deze is hieronder weergegeven.


Het stellen van de hierboven genoemde en in het beeldkwaliteitsplan beschreven uitgangspunten heeft geresulteerd in een helder ontwerp waarbij de hoofdvorm helder/herkenbaar is maar bovendien uniek. Het volume is opgebouwd uit twee zuilen die overgaan in twee schijven met een LED-scherm om vervolgens weer over te gaan in één zuil. Hierdoor ontstaat er bij het passeren een heel dynamisch beeld waarbij de LED-schermen optimaal op de snelweg zijn georiënteerd.


Het ontwerp gaat door haar meer organische (blad)vorm ook een relatie aan met het landschap/de stad zonder dat het de beoogde functionaliteit ontkent. De groene Ledlijn legt bovendien door haar kleur en vorm een link met de Apeldoornse identiteit.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0014.png"

Ontwerp McDonald's verwijsmast met LED-reclame

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0015.png"

4.2 Infrastructuur

De verwijsmast is gericht op de rijksweg A1. Er is voldoende afstand aangehouden tot de snelweg om de verbreding van de snelweg niet in de weg te staan. Daarnaast is rekening gehouden met de eventuele uitbreiding van de carpoolplaats. Voor onderhoud is de mast te bereiken via de carpoolplaats. Een functie als verwijsmast vraagt niet om extra parkeerplaatsen of aanpassing van de verkeersontsluiting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0016.png"

4.3 Landschap

Met de keuze van de locatie van de verwijsmast ten zuiden van de A1 wordt een sprong gemaakt van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. Dit vraagt om een zorgvuldige inpassing van het ontwerp in het landschap. In het beeldkwaliteitsplan zijn hiervoor eisen opgenomen. Daarnaast is een hoogbouweffectrapportage van het ontwerp gemaakt om te kunnen beoordelen wat het effect van het ontwerp op het landschap is. Deze is te vinden in Bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING bij dit bestemmingsplan. Uit deze hoogbouweffectrapportage komt naar voren dat vanwege de hoogte en positionering van de verwijsmast, deze het landschap ontstijgt en dat nadere inpassing met groen niet mogelijk is. Wel draagt de vormgeving bij aan de beperkte zichtbaarheid van het LED en de M.

4.4 Duurzaam bouwen

Vanuit de duurzaamheidsambities van de gemeente en de Cleantech-regio is in het beeldkwaliteitsplan de wens opgenomen om aan de verwijsmast een cleantech-uitstraling mee te geven. Hierop wordt in het voorlopige ontwerp ingespeeld door bijvoorbeeld de keuze voor LED (laag energieverbruik), recyclebaarheid en demonteerbaarheid (= statiegeldswaarde) van de staalconstructie, doeken en LED-schermen en de keuze voor onderhoudsarm materiaal.


Op basis van deze ambitie heeft de initiatiefnemer onderzocht of een hoog duurzaamheidsgehalte haalbaar is. Zo is onder andere een mast ontworpen die ook zonne-energie levert. Dat bleek niet haalbaar vanwege de benodigde dimensies (een hoge toren), lichtweerkaatsing en kosten. De wensen in het beeldkwaliteitsplan blijven echter staan en geven de mogelijkheid om bij eventuele nieuwe technologische en/of financiële ontwikkelingen de verwijsmast duurzamer te ontwikkelen.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 3 november 2012, opgesteld door TAUW en opgenomen in Bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodem licht verontreinigd is met kobalt (mogelijk voorkomend van nature) en het grondwater licht verontreinigd is met barium, xylenen en naftaleen. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de verwijsmast.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Verwijsmasten met LED-schermen komen niet voor in de de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' en hebben als zodanig geen milieuzone. Met uitzondering van lichthinder zijn er geen potentiële nadelige effecten voor de omgeving.

5.1.4 Lichthinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen mogelijke nadelige effecten van het plan, in casu de verwijsmast, op de omgeving (woningen) in beschouwing te worden genomen. Door RoyalHaskoningDHV is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect lichthinder (kenmerk T&PBG1537N001F1.0 d.d. 1 juni 2018; bijgevoegd in Bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). Uit dit onderzoek blijkt dat op basis van de richtlijn Lichthinder een verwijsmast met LEDverlichting kan worden gerealiseerd indien er wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn in de praktijk haalbaar.

5.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van diverse verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Onderzoeksresultaten geluidhinder

De gewenste ontwikkeling is geen geluidsgevoelige bestemming, noch zal sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking door de verwijsmast zelf. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect geluidhinder is hier niet relevant.

5.1.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een verwijsmast. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De verwijsmast wordt niet beschouwd als een kwetsbaar object, noch als potentiële risicobron. Externe veiligheid is derhalve niet relevant.

5.1.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de verwijsmast bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.8. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De locatie van de verwijsmast ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 400 m2 groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Ter plaatse van het verwijsmast zijn geen grondwaterproblemen bekend. De locatie ligt naast de bestaande carpoolstrook met voldoende ontwatering. De verwachting is dat door de realisatie van deze verwijsmast geen nadelige grondwaterproblemen te verwachten zijn. Het plan wordt naar verwachting grondwaterneutraal ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. De mast heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater als geen uitlogende materialen worden toegepast.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

Afstromend hemelwater vanaf de mast en eventueel bijbehorende opstelplaatsen voor onderhoudsvoertuigen dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd (mogelijk wordt gewerkt met halfverharding). Hiervoor zullen de eisen van de gemeente Apeldoorn aangehouden worden (36 mm berging bij nieuwbouw).

5.2.5 Afvoer van afvalwater

Deze ontwikkeling produceert geen afvalwater. Dit item is voor dit bestemmingsplan dan ook niet relevant.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Door Royal HaskoningDHV is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige natuurwaarden en de eventuele aantasting daarvan door de realisatie van de verwijsmast. Verwezen wordt naar Bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. De conclusies zijn hieronder weergegeven.

Beschermde gebieden

Uit dit onderzoek d.d. 24 mei 2018 komt naar voren dat het plangebied niet is gelegen in Natura 2000- gebied, niet is gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en niet is gelegen in de Groene ontwikkelingszone (GO). Daarnaast is de afstand tot Natura 2000 gebied De Veluwe dermate groot dat er geen sprake is van externe werking van de verwijsmast op het Natura 2000 gebied.

Beschermde soorten

Ter hoogte van de voet van de verwijsmast is het voorkomen van beschermde soorten uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikt habitat. In de omgeving van de verwijsmast is het voorkomen van buizerd, sperwer, vleermuizen, eekhoorn en boommarter niet uitgesloten. De verlichting afkomstig van de verwijsmast heeft echter geen negatief effect op deze soorten en hun leefgebied. De duurzame instandhouding van deze soorten is daarmee niet in gevaar. Het treffen van mitigerende/compenserende maatregelen en aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een verwijsmast. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie en archeologie.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is op basis van de archeologische beleidskaart 2015 deels gelegen in een zone met lage archeologische verwachting en deel in de zone met (middel)hoge archeologische verwachting. Als een planlocatie gelegen is in twee zones, dan geldt het strengste regime. Dit betekent dat bij een bodemingreep van meer dan 500 m2 archeologisch onderzoek nodig is. De bodemingreep ten behoeve van de verwijsmast zal echter kleiner zijn. Dit betekent dat er voor de verwijsmast geen archeologisch onderzoek nodig is.

Indien bij grondwerkzaamheden toch archeologische resten, sporen of vondsten, worden aangetroffen, dan dienen deze wel, conform de wet, gemeld te worden bij de minister. In de praktijk kan deze melding gedaan worden bij de gemeente, zodat van de vondst een waarneming gedaan kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1355-vas1_0017.png"

uitsnede archeologische beleidskaart 2015

Omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van een groter perceel, worden ten behoeve van de bescherming van de archeologische waarden nog wel de gebiedsaanduidingen 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' en 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' op de plankaart en in de regels opgenomen.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.6.2 Onderzoeksresultaten
5.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

In 2010 is door bureau SB4 een cultuurhistorische analyse (CHA) opgesteld voor het bestemmingsplangebied Buitengebied Beekbergen Loenen, getiteld Cultuurhistorische analyse Buitengebied Beekbergen & Loenen, Gemeente Apeldoorn. Deze analyse gaat over het gebied ten zuiden van de A1. Maar ook voor het gebied van de A1 zelf en direct ten noorden ervan geldt, dat dit historisch gezien deel uitmaakte van het Beekbergsche Broek.


Over dit deelgebied zegt de CHA het volgende voor zover relevant voor dit bestemmingsplan:


Historische kenmerken

  • Oorspronkelijk beeld voor ontginning: heidevelden in eigendom van Lierdermark.
  • Grootschalige, onregelmatige ontginning en ontsluiting van het broek tussen ca. 1850 en 1870, waarbij laatste terreinen na 1930 in gebruik worden genomen.
  • Omstreeks 1952 vindt de ruilverkaveling plaats, waarbij wegen verdwijnen en vermoedelijk het landschapsplan wordt uitgevoerd.


Bijzondere elementen en objecten

  • Spoorlijn Apeldoorn-Dieren, ca. 1887.
  • Oude beek met Ruitersmolen en omgeving


Waardering deelgebied als totaal

  • Indifferent, vanwege late ontginning


Ruimtelijke waardering

  • Ontginningspatroon van rechte wegen met wegbeplanting en verspreide, aan de weg gekoppelde erven, en openheid van het tussenliggende gebied.


In de CHA hebben nabij de planlocatie het oude spoorlijntje en de weg Hansengraaf een hoge cultuurhistorische waardering gekregen als zijnde oude infrastructuur, en de weg Het Witte Veen een positieve waardering. De nabijgelegen erven zijn als indifferent gewaardeerd.

De realisatie van een verwijsmast op de planlocatie is niet van invloed op deze cultuurhistorische waarden.

5.6.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.

5.6.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief van de franchisenemer van de McDonald's in Apeldoorn Zuid en op gronden van de gemeente Apeldoorn.

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de exploitatieplanplichtige bouwwerken aangewezen. De verwijsmast is geen bouwwerk op grond van artikel 6.2.1 van het Bro. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De initiatiefnemer heeft een overeenkomst gesloten met de gemeente, waarin is vastgelegd dat de kosten ten gevolge van de ontwikkeling van de mast ten laste van initiatiefnemer komen. Dit betreft ook de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd.

Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overlegd waaruit blijkt dat hij de kosten, die voor hem met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Deze opzet is bij de gemeente bekend, maar wordt vanwege economische belangen van initiatiefnemer hier niet verder uitgewerkt. Op basis van de aangeleverde opzet kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Carpool Apeldoorn-Beekbergen A1 Verwijsmast is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Verkeer - Weg

Voor de bestemming van de verwijsmast is aansluiting gezocht bij de bestemming van de locatie in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Beekbergen en Loenen. De basisbestemming voor de verwijsmast is Verkeer - Weg met daar binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - verwijsmast'. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat ter plaatse van deze aanduiding een verwijsmast is toegestaan met reclameuitingen.

Bouwregels

Voor de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder de verwijsmast, is een bebouwingsschema opgenomen. Hierin is aangegeven dat de bouwhoogte van de verwijsmast maximaal 50 meter mag bedragen. Daarnaast is nog specifiek geregeld dat de reclameuiting niet hoger mag zijn gesitueerd dan 34 meter boven peil en de verwijzing, in dit geval naar McDonald's, niet hoger dan 38 meter boven peil.

Specifieke gebruiksregels

Om te voorkomen dat door de realisatie van de verwijsmast met LED-schermen de verkeersveiligheid op de A1 in het geding komt, zijn de adviezen uit het verkeersveiligheidsrapport van Goudappel Coffeng (zie Bijlage 2 van deBIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING) in de bestemming verwerkt onder het kopje 'specifieke gebruiksregels'.

Voorwaardelijke bepaling
De voorwaarde om op de planlocatie een verwijsmast te mogen realiseren, is dat de oude McDonald's verwijsmast aan de noordzijde van de A1 aan de Lange Amerikaweg verdwijnt. Binnen de bestemming is dan ook een voorwaardelijke bepaling opgenomen dat de verwijsmast pas in gebruik genomen mag worden als de oude mast is verwijderd en deze verwijderd blijft.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 en is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inloopbijeenkomst

Op grond van de in de door de gemeenteraad vastgestelde notitie 'Samen voor kwaliteit' beschreven werkwijze heeft er op 22 mei 2018 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden, waarbij belangstellenden informatie konden krijgen over de realisatie van de verwijsmast. De architect van de initiatiefnemer heeft tijdens deze bijeenkomst aan de hand van een presentatie de totstandkoming van het initiatief en het ontwerp voor de verwijsmast toegelicht. Aanwezigen konden vragen stellen aan de architect, de initiatiefnemer en de aanwezige ambtenaren van de gemeente. Voor deze bijeenkomst hebben 900 adressen in de directe omgeving een uitnodiging gekregen en zijn de raadsleden van de gemeente Apeldoorn uitgenodigd, de Dorpsraad Oosterhuizen, Wijkraad Apeldoorn Zuid, Dorpsraad Klarenbeeks Belang, Dorpsraad Beekbergen en Actiecomité Beekbergsebroek. Er zijn circa 11 belangstellenden op de inloopbijeenkomst afgekomen. Dit betroffen met name omwonenden (van o.a. de Wolfskuilen, Veldweg en Hansengraaf) en enkele raadsleden. Tijdens de bijeenkomst zijn er veel vragen gesteld. Op hoofdlijnen betreffen het de volgende vragen, met daarachter het gegeven antwoord:

  • Wat is de aanleiding van het plan om een verwijsmast met LED-schermen op deze locatie te realiseren? De aanleiding is het verzoek van een ondernemer (in dit geval de McDonald's) voor een verwijsmast op deze locatie. De aanleiding voor deze specifieke ontwikkeling is dus niet geweest de wens van de gemeente om een icoon te realiseren. Het één (het initiatief) is met het ander (de wens om als Apeldoorn zichtbaar te zijn dmv een icoon) samengebracht.
  • Waarom wordt de mast aan de zuidkant van de A1 gerealiseerd? De wens van de initiatiefnemer is om tijdig zichtbaar te zijn vanaf de snelweg zowel komend vanaf de kant van Deventer als van de kant van Amersfoort. Om te kunnen reageren op de verwijsmast en een keuze te kunnen maken om wel of niet af te slaan heeft de ondernemer aangegeven dat de mast vanaf 700 meter voor de afslag zichtbaar moet zijn. Doordat de A1 een kromming (een soort kom) maakt ten zuiden van Apeldoorn en vanwege hoge bomen aan de noordkant van de A1 zou de mast op de huidige locatie aan de Lange Amerikaweg circa 100 meter hoog moeten worden om tijdig zichtbaar te zijn. Dit is onwenselijk. Er is ook geen andere locatie aan de noordkant van de A1 gevonden die aan de wens van zichtbaarheid voldoet. Daarom is de sprong gemaakt naar de zuidkant van de A1, maar dan wel onder de voorwaarde dat de mast een icoon met hoge architectonische waarde moet zijn.
  • Waarom wordt de huidige mast niet verplaatst en aangepast? Het betreft de verplaatsing van de huidige mast, in die zin dat er een nieuw ontwerp voor terug komt. De voorwaarde voor medewerking is dat de huidige mast aan de Lange Amerikaweg verdwijnt. Om de sprong te maken van het stedelijk gebied naar de zijde van het landelijk gebied wordt om extra kwaliteit gevraagd. De wens vanuit de gemeente is dat Apeldoorn op de kaart gezet wordt met een iconisch ontwerp. De wens van de initiatiefnemer is met deze voorwaarde en wens gecombineerd.
  • Is het zo dat doordat de gemeente er op stuurt dat het een icoon moet zijn, dat er daarrom reclame op komt? Misschien geeft alleen een M wel minder overlast. Het één is niet rechtstreeks het gevolg van het ander. Het is de keuze van de initiatiefnemer geweest om reclame te maken.
  • Is een mast nog nodig in deze moderne tijd? Het lijkt contrasterend, stad in het groen versus dit (oude) medium. Het is een zoektocht naar een optimum tussen groene stad versus economie/werkgelegenheid. Het één kan niet zonder het ander.
  • Hoe zit het met de verkeersveiligheid? Mag de mast wel zo dicht op de weg staan? Uit verkeersveiligheidsonderzoek is naar voren gekomen dat een mast op deze locatie niet op voorhand leidt tot een verkeersonveilige situatie. Wel is er geadviseerd eisen te stellen aan bewegende beelden en de lichtintensiteit. Deze worden meegenomen in het bestemmingsplan of in de omgevingsvergunning.
  • Wat is er van de mast zichtbaar vanuit de woningen in de omgeving? Voor de mast wordt een hoogbouw/beeldeffectrapportage gemaakt, waarbij in beeld wordt gebracht hoe de mast vanuit verschillende kanten zichtbaar zal zijn. Deze rapportage zal bij het bestemmingsplan worden gevoegd.
  • Wat maakt dat de mast op afstand zichtbaar is? Is dat de hoogte of het licht? Een combinatie van hoogte en licht, maar met name de hoogte.
  • Blijft de mast dag en nacht aan? De mast bestaat uit drie lichtonderdelen: de groene lijn aan de voorzijde van de mast, de M en de LED-reclame. Insteek is dat de M aan is tijdens openingstijden van de McDonald's, dat is van zondag t/m donderdag tot 2:00u en op vrijdag en zaterdag de hele dag en nacht. Het is denkbaar dat de groene lijn continue aanblijft. De LED-reclame gaat een deel van de nacht uit, over hoe lang precies vindt nog overleg plaats. Hierbij moet in ieder geval worden voldaan aan de normen van NSVV om lichthinder te voorkomen.
  • Kan de groene lijn ook een andere kleur krijgen, bijvoorbeeld oranje met Koningsdag? Ja, dat kan.
  • Komen er ook nog andere functies bij? Zoals een uitkijktoren als bij Agrifirm? Nee, want dan moet je de mast anders vormgeven. Er is bewust voor gekozen dit niet te doen.
  • Wat is het energieverbruik van de mast? Die informatie is er nog niet.
  • Komen er ook zonnepanelen op? Een eerder ontwerp had zonnepanelen, maar vanwege de kosten en de lichtweerkaatsing is dat ontwerp het niet geworden.
  • Van wie zijn de reclame-inkomsten? En wie wordt de exploitant? De reclame-inkomsten zijn voor de exploitant. Er vinden gesprekken plaats met de exploitanten Beyond en Interbest.
  • Verdient de gemeente geld aan de verwijsmast? De mast komt op gemeentegrond te staan. De gemeente ontvangt hiervoor een marktconform huurbedrag.

Algemene opmerkingen varieerden van 'met deze mast tast je het landschap aan' tot 'mooie mast! Gaaf!'.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

De realisatie van de verwijsmast is ambtelijk voorbesproken met zowel Rijkswaterstaat als de provincie Gelderland. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de realisatie van een verwijsmast op deze locatie de uitbreiding van de A1 niet in de weg staat. Doordat het Tracébesluit voor de verbreding van de A1 eerder wordt genomen dan dat dit bestemmingsplan wordt vastgesteld, zitten beide procedures elkaar niet in de weg. Rijkswaterstaat kan zich verder vinden in de bevindingen van het rapport van GoudappelCoffeng aangaande de verkeersveiligheid.

De provincie Gelderland heeft ambtelijk aangegeven dat de ontwikkeling voldoet aan de provinciale omgevingsverordening, aangezien de locatie gelegen is buiten het Gelders Natuurnetwerk, buiten de Groene ontwikkelingszone en buiten het Nationaal Landschap. De provincie heeft nog wel meegeven om zo mogelijk een link te leggen met de Cleantechregio.

Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 Waterhuishouding is conform de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap nader overleg met het waterschap achterwege gelaten.