direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Laan van Westenenk 4-8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1346-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Laan van Westenenk 4-8

1 INLEIDING

Aan de Laan van Westenenk 4-8 bevindt zich een terrein van zo'n 5,5 hectare met bedrijfsbebouwing dat jarenlang gebruikt is door uitgeverij/drukkerij Wegener. Wegener heeft zijn activiteiten ter plaatse beëindigd. Beoogd wordt het complex een nieuwe functie te geven. Dit in de vorm van een sportcampus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0001.jpg"

Laan van Westenenk 4-8 maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan Brouwersmolen, zoals vastgesteld door de raad op 30 mei 2013. Het heeft daarin de bestemming Bedrijventerrein I (waarbij op nummer 4 en 6 ook kantoren zijn toegestaan) en Groen. Deze bestemmingen geven geen ruimte voor een sportcampus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0002.jpg"

Met het bestemmingsplan Laan van Westenenk 4-8 wordt binnen het plangebied een sportcampus toegestaan. In samenhang daarmee wordt met de eerste herziening van bestemmingsplan Brouwersmolen dat plan op enkele ondergeschikte punten aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0003.jpg"

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels. De toelichting geeft een onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan. Na een beschrijving van het meest relevante beleidskader en de bestaande ruimtelijke situatie in hoofdstuk 2 en 3 wordt in hoofdstuk 4 onderbouwd dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. Hoofdstuk 5 geeft een motivering van de ruimtelijke uitvoerbaarheid. Ingegaan wordt onder andere op de relatie met relevante wetgeving op het gebied van milieu. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de juridische planopzet.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integrale ruimtelijke beleid op provinciaal- en gemeentelijk niveau. Relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De visie is daarna op onderdelen gewijzigd. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.


1. Duurzame economische structuurversterking

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige en innovatieve bedrijven enerzijds en een kwalitatief goed aanbod aan werklocaties, woonlocaties en arbeidspotentieel anderzijds. Krachtige steden en vitale dorpen met voldoende aanbod aan voorzieningen spelen daarbij een belangrijke rol . Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. De provincie richt zich onder andere op het creëren van een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat, een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving en een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.


2. Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland en een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent ondermeer:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.


Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.

Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op: het benutten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik als instrument voor een zorgvuldige locatieafweging, regionale samenwerking en afstemming ten aanzien van locaties voor wonen, bedrijventerreinen, voorzieningen, kantoren, winkels en andere stedelijke voorzieningen en het transformeren en aanpak van leegstand. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Plannen moeten bijdragen aan een duurzame economische structuurversterking, voldoen aan de (toekomstige) marktvraag, een kwalitatieve toevoeging zijn aan de bestaande voorraad, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en de stedelijke structuur versterken. Binnenstedelijke ontwikkelingen krijgen de voorkeur boven uitleglocaties.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Binnen dit thema staat de provincie voor krachtige steden en vitale dorpen en een duurzame verstedelijking Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening is daarna op onderdelen gewijzigd. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie hebben de regels van de verordening een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen. De omgevingsverordening geeft geen regels welke directe betekenis hebben voor het nu voorliggende plan.

2.3 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders.

Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide. De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren. Onderdelen van het fundament zijn geprofileerde werklocaties en het beken en sprengenstelsel.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

Vanuit de ambitie Veelzijdige Economie wordt ingezet op het actueel houden van een breed aanbod aan verschillend geprofileerde bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De kanskaart uit de visie geeft aan dat er langs de Europaweg kansen zijn om Apeldoorn te profileren als zodanig (ict, zorg, transport & logistiek, toerisme & recreatie, maakindustrie). Dit in de vorm van hoogwaardige, representatief, losse bebouwing in het groen.

Vanuit de ambitie Toeristisch Toplandschap zet de visie in op het verbeteren van de verbindingen tussen stad en landschap en het in stand houden en waar nodig versterken van landschappelijke kwaliteiten.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden.

2.4 Zuidwestpoort visie

De Laan van Westenenk 4-8 maakt deel uit van een gebied wat als Zuidwestpoort van Apeldoorn is benoemd. Voor de Zuidwestpoort is een ruimtelijke visie vastgesteld. De visie is vastgelegd in de volgende documenten:

  • Zuidwestpoort Apeldoorn, stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden (collegebesluit van 27 november 2001)
  • Zuidwestpoort Apeldoorn, ontwikkelingsvisie deelgebied Zuid (collegebesluit van 27 november 2001)
  • Zuidwestpoort, inrichtingsplan stadsentree (collegebesluit van 4 januari 2002)
  • Ontwikkelingsvisie Zuidwestpoort Apeldoorn deelgebied Noord (collegebesluit van 19 december 2005).

Deze visies zetten in op een samenhangende versterking van de ruimtelijke structuur en kwaliteit van de Europaweg en directe omgeving, vanuit de Veluwe tot aan het stadscentrum. De Europaweg vormt de centrale drager van het gebied. Deze entree van Apeldoorn zal een belangrijke bijdrage moeten gaan leveren aan de presentatie en het imago van de stad; een goed bereikbare, dynamische woon- en werkstad, waar het groen van de Veluwe diep doordringt in het stedelijke weefsel.

Voor de Zuidwestpoort zijn twee typen raamwerken onderscheiden welke samen de ruimtelijke hoofdstructuur vormen en voor langere tijd de inrichting en de kwaliteit van het gebied bepalen. Als de raamwerken over elkaar heen gelegd worden ontstaat er een beeld van de ontwikkellocaties binnen de ruimtelijke hoofdstructuur. Met de invulling van deze locaties kan flexibel worden omgegaan. De twee onderscheiden raamwerken zijn die van de groen- en buitenruimtestructuur en die van de infrastructuur voor auto, openbaar vervoer en fiets. Door de structuur van het groene raamwerk te versterken is het mogelijk om de herkenbaarheid en leesbaarheid van het gebied te vergroten en ecologische verbindingszones te creëren in de stad.

De binnen dat raamwerk aangegeven ontwikkellocaties zouden voor een groot deel ingevuld moeten worden met kantoren. Inmiddels zijn delen van het raamwerk aangelegd (bijv. de Eendrachtspreng) en diverse locaties ingevuld (o.a. Van Gelder-terrein, kop Europaweg-Arnhemseweg, Veldekster). De sportcampus-locatie ligt deels binnen en deels direct aan de ontwikkellocatie Wegener.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0004.jpg"

Streefbeeld ZWP-visie

Bij het opstellen van het gebiedsbestemmingsplan voor bedrijventerrein Brouwersmolen is geconstateerd dat, vanwege de economische crisis, uitvoering van de Zuidwestpoortvisie in zijn geheel niet realistisch is. Het door de raad in 2013 vastgestelde bestemmingsplan gaat uit van een lightversie waarbij de ruimtelijke hoofddoelstellingen zoveel mogelijk gerespecteerd worden. De bestemmingsplantoelichting geeft een ruimtelijk handvat waaraan nieuwe initiatieven getoetst kunnen worden. De uitgangspunten voor nieuwe initiatieven hebben vooral betrekking op nieuwbouw. Het initiatief voor de sportcampus gaat uit van hergebruik van al aanwezige gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0005.png"

ontwikkellocatie Wegener

Meest relevante uitgangspunten voor het nu aan de orde zijnde plan zijn:

  • Gerealiseerde kwaliteiten, zoals delen van het groen-blauwe raamwerk en de beeldkwaliteit langs de Europaweg uit de Zuidwestpoortvisie, worden beschermd en waar mogelijk versterkt. De groenzones binnen het plangebied grenzend aan de Europaweg en Laan van Westenenk maken deel uit van het groen-blauwe raamwerk. Hetzelfde geldt voor het bosgebied ten zuiden van de Laan van Westenenk 4-8.
  • Verdere nieuwe ontwikkelingen worden op hun ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid beoordeeld zodra zich zo'n concreet initiatief voordoet. Bij deze beoordeling speelt, zeker langs de ruimtelijke structuurdrager (Europaweg), behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit een wezenlijke rol. Doel blijft om de met de Zuidwestpoortvisie ingezette samenhangende kwaliteitsverbetering van het gebied waar mogelijk voort te zetten.
  • Parkeren uit het zicht door deze goed in te passen in het groen cq het landschap.
  • Zoeken naar een goede aansluiting van het groen op de bedrijfsterreinen op het groenblauwe raamwerk.
  • De ligging achter een transparante groenstructuur dient gehandhaafd te blijven, waardoor het zicht vanaf de weg op de bebouwing gewaarborgd blijft. Een directe presentatie aan de Europaweg/Ring is echter niet gewenst, ook niet met eventueel nieuw te realiseren bebouwing.

2.5 Strategie werklocaties Apeldoorn 2019

In november 2019 is door de gemeenteraad de 'Strategie werklocaties Apeldoorn' vastgesteld. Dit beleid voorziet o.a. in herstructurering en revitalisering van werklocaties en het creëren van nieuwe werklocaties. De (verdere) ontwikkeling van de Sportcampus is onderdeel van de 'Strategie Werklocaties Apeldoorn'.
Aansluitend aan het plangebied zal een werklocatie worden gerealiseerd voor circa 23.000 m² bedrijven, circa 7.000 m² aan kantoren en circa 20.000 m² aan maatschappelijke voorzieningen.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

Om inzicht te krijgen in de bestaande ruimtelijke situatie, zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving, wordt deze in dit hoofdstuk beschreven.

De Laan van Westenenk 4-8 maakt deel uit van een strook bedrijfspercelen in het zuidelijke deel van bedrijventerrein Brouwersmolen. Dit bedrijventerrein maakt deel uit van de Zuidwestpoort: de westelijke entree van Apeldoorn. Gelegen aan de bosrijke westkant van Apeldoorn, direct ontsloten op de A1 en op korte afstand van het stadscentrum vormt het gebied de etalage van de 'werk- en woonstad' Apeldoorn.

De Zuidwestpoort wordt via de Europaweg direct ontsloten op de A1. Langs deze toegangsweg tot het stadscentrum bevinden zich de belangrijkste economische functies van het gebied. Vanaf de A1 tot aan het centrum transformeert het 'beeld' zich gaandeweg van bosrijk naar een steeds stedelijker omgeving met een veelheid aan functies. De kruising van Europaweg met de Laan van Westenenk markeert de overgang van de Veluwe naar de stad Apeldoorn. Ter hoogte van dit kruispunt zijn aan de zuidzijde de kantoren en bedrijfshallen verscholen in het groen. Dit complex maakt deel uit van bedrijventerrein Brouwersmolen dat zich aan beide zijden van de Europaweg bevindt

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0006.png"

Brouwersmolen is een bedrijventerrein dat vanuit de geschiedenis (i.c. de vroege vestiging van papierfabrieken en wasserijen) gekenmerkt wordt door grote contrasten in maat, schaal en verschijningsvorm. Naast grootschalige bedrijfs- en kantoorgebouwen en fabriekshallen liggen fragiele lintstructuren, oude dorpswegen en boslanen.

Het type bedrijvigheid op Brouwersmolen varieert. Er zijn kantoren, perifere detailhandel en reguliere bedrijvigheid aanwezig. Ook naar milieucategorie is er een grote verscheidenheid. Er komt bedrijvigheid voor tot en met milieucategorie 4 (volgens VNG brochure Bedrijven en milieuzonering).

Het bedrijventerrein heeft als geluidgezoneerd industrieterrein (volgens de Wet geluidhinder) een vastgestelde geluidzone. De geluidbelasting van het industrieterrein als geheel mag een wettelijk bepaalde geluidsnorm op de buitenste grens van die geluidzone niet overschrijden.

Parallel aan de Europaweg en een gedeelte van de Laan van Spitsbergen/ Dijkgraafweg liggen 2 aardgastransportleidingen. Het betreft een 12 en 6 inch leiding (kenmerk N-552-75-KR-001 en N-552-69-KR-008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0007.png"

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Europaweg, en aan de noordoostzijde door de Laan van Westenenk. Beide wegen maken deel uit van de het primaire fietsnetwerk. De Europaweg is een busroute van Apeldoorn centrum, NS station richting Hoenderloo en Ede. Daarnaast maken beide wegen ook deel uit van de hoofdwegenstructuur in Apeldoorn. De Laan van Westenenk is onderdeel van de ring en de Europaweg is een van de radialen waarmee Apeldoorn aansluit op de snelweg A1.


Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan bos en een voormalig parkeerterrein. Het bosgebied bestaat uit naald- en loofbos dat wordt doorsneden door een enkele mooie oude laan. Binnen het bosgebied ligt een sprengkop van de Eendrachtsspreng. Het bosgebied maakt deel uit van het groen-blauwe raamwerk van de Zuidwestpoort. De unieke ligging aan de westkant van Apeldoorn, waar de bosrand en de stad sterk met elkaar verweven zijn, biedt kwaliteiten die tot ver in het stedelijk gebied doordringen. Uitlopers van de Veluwe, opgaande laanbeplanting langs de wegen, het sprengen- en bekensysteem, en enkele landschappelijk, waardevolle relicten vormen de aanzet tot een rijke en gevarieerde groenstructuur. De groene randen van het plangebied aan de Europaweg en Laan van Westenenk maken hier deel vanuit. Binnen het plangebied bevinden zich een aantal bomen welke een status hebben als 'bijzondere boom'.

Het terrein van de Laan van Westenenk 4-8 zelf wordt aan de zijden van de Europaweg en Laan van Westenenk begrensd door een hekwerk. Ook de scheiding met het aangrenzende terrein op Laan van Westenenk 12 bestaat uit een hekwerk. Aan de zuidzijde is geen begrenzing zichtbaar en loopt het terrein over in het bos. Het terrein kent twee verkeersontsluitingen, beide op de Laan van Westenenk. Op die weg is een aparte afslagstrook aanwezig.

Op het terrein staan een aantal grotere gebouwen, welke gebruikt zijn voor bedrijvigheid en als kantoor. De hoogte varieert tussen circa 8 en 25 meter. Nadat Wegener zijn activiteiten beëindigd heeft zijn (delen van) de gebouwen in gebruik genomen door een aantal activiteiten van de sportcampus. Het meest oostelijke deel van de gebouwen kent een bedrijfsmatig gebruik (Kato Groep, internetverkoop) . Het terrein bij de gebouwen bestaat uit verharding voor onder andere parkeren en groenplekken. Het heeft geen bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische waarden, op enkele bijzondere bomen na.

4 ONTWIKKELING SPORTCAMPUS

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. Als eerste wordt inzicht gegeven in wat de sportcampus precies inhoudt. Vervolgens wordt de nieuwe fysieke invulling van de Laan van Westenenk 4-8 beschreven. Paragraaf 4.3 gaat in op de betekenis van de sportcampus voor de omgeving. De laatste paragraaf gaat in op het aspect duurzaam ruimtegebruik.

4.1 De FSG Academy

De vestiging van een sportcampus aan de Laan van Westenenk 4-8 is een initiatief van de FSG Academy Apeldoorn (FSG). De FSG sportcampus is een samenwerkingsverband van FSG met verschillende organisaties uit de onderwijs- en sportwereld. Het is de doelstelling van FSG dat de sportcampus en het merk 'FSG Academy Apeldoorn' uitgroeien tot een instelling met nationale- en internationale bekendheid. FSG kenmerkt zich door een excellent onderwijsprogramma, kwaliteit in sporttraining, persoonlijke benadering, brede opleidingen en sportfaciliteiten. FSG Academy Apeldoorn is gelieerd aan een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkende rechtspersoon voor middelbaar onderwijs, het Parkendaal Lyceum. Door middel van het Parkendaal Lyceum en haar onderwijs partners biedt FSG de volgende opleidingen aan: VMBO, HAVO, VWO en Gymnasium.

FSG is ook een officieel door internationale sportfederaties geaccrediteerde internationale sportacademy is samenwerking met Rivers International School en mag zich als zodanig een World Academy of Sport noemen. De accreditatie is gebaseerd op de afstemming wonen, onderwijs en sport in combinatie met “supporting entities” zoals medische en sportfaciliteiten. De samenwerking is thans zover vormgegeven dat deze voldoet aan de alle internationale randvoorwaarden en het behoort tot de 12 vergelijkbare organisaties op wereldniveau en tot de 2 Europese opleidingen voor sporters.

Allereerst zorgt de FSG Academy voor de coördinatie en logistiek tussen de locaties van wonen, opleiden en sporten voor individuele tieners. In tweede instantie gaat het om het bieden van geschikte locaties voor huisvesting van de studenten, het beoefenen van de specifieke sporten waarvoor de student talent heeft en het aanreiken van opleidingsmogelijkheden op het passende niveau van de student.
Het initiatief richt zich op het verder ontwikkelen van de FSG Academy. FSG heeft de ambitie door te groeien naar een volwaardige internationale sportcampus. Op de sportcampus wordt een combinatie van faciliteiten voor opleiden, wonen en sporten voor student-atleten geboden. Het complex zal ook ingezet worden voor sporttrajecten in het kader van sport-stimulering, dagbesteding en overige evenementen gerelateerd aan sport.
Hiermee beoogt FSG Academy een omgeving met de juiste condities aan te bieden waar talentvolle sporters en ook de ambitieuze breedtesporter zich kunnen ontwikkelen. Vanwege de aangeboden internationale opleidingsmogelijkheden kunnen ook buitenlandse sportende studenten gebruik maken van de faciliteiten. FSG Academy voldoet aan de internationale randvoorwaarden, die vereist zijn voor deze opleidingsmodules.
FSG Academy ondersteunt student-atleten in elk gebied van hun ontwikkeling om het beste uit hen zelf te halen. Een onderwijs- en sportprogramma op hoog niveau is daarvoor de basis. Het
FSG concept is gebaseerd op 8 thema's namelijk Sport en Bewegen, Medisch, Voeding, Ouders, Trainers en coaches, Prestatie gedrag, Career management en Onderwijs, welke aansluiten op de leerlijnen van NOC-NSF.

Deze thema's worden in een maatwerktraject aangeboden aan student-atleten. FSG werkt hiervoor dus samen met ouders, docenten, coaches, trainers, boarding en (para) medici om een omgeving te creëren waarin de student-atleet kan excelleren in zowel sport als studie. Dit gecombineerd met wonen op een campus, die in deze behoefte kan voorzien. FSG werkt actief samen of is partner van onderwijsinstellingen, faciliterende bedrijven, sportbonden en clubs, zowel in het publieke en private domein. Met onderwijsinstellingen en sportclubs in de regio's Stedendriehoek en Veluwe/provincie Gelderland zijn afspraken gemaakt om de individuele studenten passende opleidingen en sportfaciliteiten te bieden. De studenten maken gebruik van de passende opleidingen in de nabijheid van de Academy. Deze scholen zijn ingericht om via modules de sporters te onderwijzen naast hun sportactiviteiten en deelname aan wedstrijden.

Op de campus zullen diverse sporten kunnen worden beoefend en zijn er sport generieke trainingsfaciliteiten aanwezig. Hier zijn dus mogelijkheden voor aan de Laan van Westenenk 4-8.

Op de campus wordt de mogelijkheid geboden voor het volgen van een HBO-masters opleiding in combinatie met sporten voor bijvoorbeeld Sportmanagement in samenwerking met de Wittenborg University in Apeldoorn. De huisvesting van de studenten vindt plaats in het gebogen gebouw (Laan van Westenenk 4). Deze voormalige kantoorruimtes zijn inmiddels grotendeels omgevormd tot tienerkamers met bijbehorende gemeenschappelijke ruimtes, toiletten, douches en overige voorzieningen. Hier kunnen tot 140 studenten gehuisvest worden. De leeftijd van de inwonende studenten ligt globaal tussen 14 en 23 jaar. Zij hebben op deze locatie vol pension. De studenten wonen hier tijdelijk. Als de sporters bijvoorbeeld zich (ver)binden aan een specifieke club(s), professional worden of de A-status verwerven zullen ze verhuizen. Dat geldt ook als ze 'van school gaan'. De mogelijke komst van de HBO-masterstudie in één van de gebouwen kan ertoe leiden dat ook enkele oudere studenten gehuisvest worden op de locatie.

De faciliteiten van de FSG Academy Apeldoorn richten zich primair op huisvesting, opleiding en sporten. Daarnaast wordt ruimte geboden voor kantoren, horeca en medische hulpverlening ten behoeve van het functioneren van cq gerelateerd aan de Academy. Er is 24/7 boarding personeel aanwezig welke bestaat uit geschoolde pedagogische medewerkers op MBO en HBO werk en denkniveau.

4.2 Inrichting

Met de vestiging van de sportcampus transformeert het terrein van een bedrijvenlocatie naar een campus waar sport gecombineerd wordt met functies als studentenhuisvesting en onderwijs. De aanwezige bedrijfsgebouwen krijgen een nieuwe functie. In samenhang daarmee wordt de terreininrichting aangepast. De wijzigingen zijn gericht op het optimaliseren van de gebouwen en terreindelen en op het verkrijgen van een visueel ruimtelijk aantrekkelijk beeld dat past bij een sportcampus.

Op het terrein zijn drie gebouwen te onderscheiden. Het meest westelijk gelegen boogbouw zal worden gebruikt voor huisvesting van studenten en kantoorruimte. In het middelste gebouw worden de medische voorzieningen en het onderwijs geconcentreerd. De sportvoorzieningen zoals trainingsruimten en sporthallen krijgen een plek in het oostelijke gebouw. Een deel van dat gebouw wordt tevens benut voor kantoorruimte en horeca. Het meest oostelijke deel houdt een bedrijfsmatig gebruik (Kato Groep).

Naast de binnensporten wil FSG terreindelen beschikbaar hebben voor buitensporten. Het inrichtingsplan voorziet in de aanleg van een basketbalveld, een volleybalveld en een sportsquare.

De FSG stelt het terrein open voor de student-atleten en medewerkers van de academy en de ondersteunende functies. Bovendien is het terrein toegankelijk voor leveranciers en bezoekers van de verschillende functies, zoals de kantoren, fysiotherapieën, sportfaciliteiten, horeca en opslagruimte. Daarbij is tijdens evenementen in de sporthallen het terrein toegankelijk voor sporters en bezoekers/supporters. De horeca, in de vorm van een restaurant, is alleen voor intern gebruik.


Het terrein is bereikbaar vanaf de Laan van Westenenk. Twee poorten bieden toegang tot het terrein. De hoofdentree ligt centraal tussen de drie gebouwen in. De tweede entree ligt aan de oostzijde van het terrein. Deze entree wordt gebruikt door de medewerkers en door de leveranciers met vrachtwagens voor aan- en afvoer van goederen. Daarbij wordt deze entree gebruikt voor het verwerken van het verkeer tijdens evenementen.

Het middelste gebouw op het terrein zal de hoofdingang worden van het complex. Vandaaruit worden bezoekers geleid naar het doel van hun bezoek. Het terrein tussen de hoofdentree en het middelste gebouw krijgt een inrichting dat zowel de campus als de oriëntatie op de sport herkenbaar maakt. Enerzijds is er een parkachtige inrichting tussen de drie hoofdgebouwen en anderzijds zijn er bruikbare sportvelden gesitueerd. Paden verbinden de gebouwen en de sportvelden. In het park zijn diverse verblijfplekken voor studenten en medewerkers. De buitensportvelden zijn vanaf de entree zichtbaar gesitueerd, zodat voor elke bezoekers de identiteit van het terrein herkenbaar is. Eventueel is er voor aanvullende sportvoorzieningen ruimte in het zuidelijke tuingedeelte van het booggebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0008.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0009.png"

De ingrepen betekenen vooral aan de voorzijde verandering van de terreininrichting: tussen de gebouwen verandert het rechtlijnige, zakelijke karakter in een meer glooiend parkachtig beeld. Door de hierin opgenomen sportvelden wordt de buitenruimte ook daadwerkelijk gebruiksruimte en krijgt het extra betekenis voor de student-atleten.

Voor het overige worden de al aanwezige rijwegen en paden op het terrein in hoofdlijnen gehandhaafd. Voor het verkrijgen van het beeld van een sportcampus worden aanpassingen uitgevoerd ter vergroting van de helderheid in het ontsluitingspatroon en verduidelijking van de accenten in het terrein ten behoeve van de verschillende doelgroepen, zoals studentatleten, bezoekers en leveranciers.

De bosrijke omgeving van de campus geeft het terrein een groen, aantrekkelijk beeld. Dit beeld wordt ondersteund door de brede bomenrijke strook dat de overgang vormt naar de aangrenzende hoofdwegen. De bomenrijke stroken worden behouden. Onderbeplanting is beperkt aanwezig zodat vanaf de aangrenzende wegen het terrein zichtbaar is en daarmee de herkenbaarheid en de sociale veiligheid vergroot worden. De parkeerstroken worden begrensd door beukenhagen, zodat de auto’s niet in het ruimtelijk beeld gaan domineren.

Het behoud van de stroken met bomen en onderbeplanting op en rondom het terrein zorgen voor continuering van de groene waarden van het terrein. Bij de herinrichting is rekening gehouden met de een mogelijk verdere vergroening van het terrein. Het aangrenzende bos blijft gespaard van nieuwe ontwikkelingen.

In de zuidwest hoek wordt de waterpartij waarin het regenwater wordt opgeslagen behouden. De watergangen vergroten het aantal overgangen in het terrein en benadrukken het parkachtig en natuurlijke karakter van dit terreindeel.

De inrichting van het terrein is gericht op een zo groot mogelijke sociale veiligheid. Dat betekent onder andere dat vanaf de twee ontsluitingswegen, via openheid in de randzones, het terrein visueel zichtbaar is. De inrichting van het terrein is overzichtelijk en helder, waarbij obstakels in looplijnen vermeden worden. Het gehele terrein beschikt over lantaarns die zorgen voor afdoende verlichting. De voorgestane ontsluiting biedt gelegenheid voor de brandweer en de medische voorzieningen om tijdens calamiteiten snel alle gebouwen en delen van het terrein te bereiken.

Direct naast de hoofdentree is een parkeerplaats voor bezoekers. De bestaande parkeerstrook wordt hier iets verlengd. Deze uitbreiding van parkeercapaciteit gaat niet ten koste van het bos en de groene afscherming voor de omgeving. De huidige keerlus en het aangrenzende grasveld worden heringericht. Langs het parkeren wordt tevens een nieuwe beukenhaag gepland. De parkeerplaats krijgt een tweedee aantakking op de weg voor het booggebouw (de ‘terugrit’ van de bezoekers). Vanaf de entree en de parkeerstrook worden bezoekers naar de centrale balie in het middelste gebouw geleid.
Voor de medewerkers is er parkeerruimte aan de zuidrand van het terrein. Voor hen ligt de entree tot het terrein nabij het aangrenzende perceel Laan van Westenenk 12. Hier is ook de entree voor vrachtverkeer, nodig voor aan- en afvoer van goederen. Mensen met beperkte mobiliteit kunnen met auto gebruik maken van deze entree en achterlangs naar het gewenste gebouw rijden.
De huidige relatie tussen de twee entrees blijft informeel behouden in de vorm van een overrijdbare grasberm voor gebruik bij calamiteiten.

Op basis van het opgegeven programma dienen volgens de gemeentelijke parkeernormen in totaal 332 parkeerplaatsen 'op eigen terrein' gerealiseerd te worden.

Onderdeel van dit programma is studentenhuisvesting. Omdat een deel van de studenten jonger is dan 18 jaar en niet over een auto beschikt, is realisering van parkeerplaatsen voor studenten jonger dan 18 jaar niet direct noodzakelijk.

In de toekomst zullen alle studenten vanaf 18 jaar op het terrein worden gehuisvest. Hiervoor dient parkeerruimte beschikbaar te zijn.

Met iniatiatiefnemer is overeengekomen dat een deel van de 332 parkeerplaatsen, zijnde 56 parkeerplaaten, nog niet hoeft te worden gerealiseerd, maar dat hiervoor wel ruimte voor realisering moet worden gereserveerd. Op de inrichtingstekening (zie bijlage 4 bij deze toelichting) voorziet parkeerplaats P4 in de 'reservering' van de 56 parkeerplaatsen. Tot het moment dat studenten vanaf 18 jaar worden gehuisvest, wordt de locatie van P4 als sportterrein ingericht.
De bestemming 'Sport - sportcampus' staat realisering van de parkeerplaatsen toe.


Voor de fietsers zijn twee fietsenstallingen beschikbaar. Bovendien zijn er bij de hoofdingang van het middelste gebouw enkele fietsbeugels gesitueerd waar de fietsende bezoekers hun fiets kunnen plaatsen. In principe zijn alle wegen en paden bruikbaar voor fietsers.

Met de vestiging van een sportcampus aan de Laan van Westenenk 4-8 krijgt ruim 4,5 hectare aan bedrijfspercelen met daarop staande bedrijfs- en kantoorgebouwen een nieuwe functie. De bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar een sportcampus-bestemming. Het binnen de bedrijfsbestemming toegestane vloeroppervlak aan zelfstandige kantoren van ruim 13.500 m2 wordt wegbestemd. De bestemming Sport-Sportcampus laat alleen kantoorruimte toe welke ondersteunend danwel gerelateerd is aan sport, onderwijs en studentenhuisvesting. Dit tot een maximaal vloeroppervlak van 4.000 m2. Omdat het geen solitaire, zelfstandige kantoorruimte betreft is het gestelde in de Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, die de gemeenteraad in februari 2016 heeft vastgesteld niet van toepassing.

4.3 De omgeving

De Laan van Westenenk 4-8 maakt deel uit van de Zuidwestpoort en het daar onderdeel van uitmakende bedrijventerrein Brouwersmolen. De ruimtelijke inrichting van de sportcampus is afgestemd op die omgeving. Verder is nagegaan wat het effect is van de sportcampus op de bedrijven in de omgeving.

Wat betreft de ruimtelijke afstemming zijn de visies voor de Zuidwestpoort leidend geweest. Voor de Zuidwestpoort is het behouden en versterken van het groen-blauwe raamwerk structuurbepalend. Dat raamwerk maakt eveneens deel uit van de Groene Mal van Apeldoorn. De Groene Mal geeft een samenhangende groenstructuur voor de stad en directe omgeving. De Groene Mal heeft als uitgangspunt het herstel, versterken en ontwikkelen van zeven belangrijke groene structuren in de stad, waaronder de beken en sprengen en de lanenstructuur. De Europaweg en de Laan van Westenenk maken deel uit van de lanenstructuur.

Met de inrichting van de sportcampus blijven de groene randen met bomen aan de Europaweg en Laan van Westenenk en het zuidelijk gelegen bosgebied, welke deel uitmaken van het groen-blauwe raamwerk en de Groene Mal, behouden. De gebouwen staan op ruime afstand van dit groen. De bosrijke omgeving van de campus geeft samen met de voorgestane groeninrichting op het terrein zelf een landschappelijk aantrekkelijk beeld.

De sportcampus maakt gebruik van twee al bestaande verkeersontsluitingen op de Laan van Westenenk. Met deze ontsluitingen en de op de weg aanwezige aparte afslagstrook kan het verkeer op een goede, veilige manier de sportcampus bereiken zonder dat de doorstroming in het geding komt. Dit in overeenstemming met de gemeentelijke Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze zet onder andere in op een goede bereikbaarheid van de voorzieningen in de stad en doorstroming op de hoofdwegen, met name op de Ring. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen. In de nabijheid van de campus zijn een aantal doorgaande fietsroutes. Europaweg en Laan van Westenenk zijn onderdeel van het stedelijk hoofdfietsnetwerk. Hetzelfde geldt voor de Ugchelseweg, deze is ten noorden van de Laan van Westenenk een fietsdoorstroomas.

De omgeving van de sportcampus bestaat uit bedrijventerrein en bosgebied. Brouwersmolen is bedrijventerrein met (planologische) ruimte voor, naar milieubelasting, zwaardere bedrijven. Het betreft ook een geluidgezoneerd industrieterrein. Omdat een aantal activiteiten op de sportcampus milieugevoelig zijn is onderzocht welk effect deze hebben op de gebruiksmogelijkheden van het bedrijventerrein. Uit het onderzoek blijkt dat de gevestigde bedrijven hun bedrijfsvoering kunnen blijven uitoefenen conform hun milieuvergunning. Ook de planologische ruimte die het bestemmingsplan Brouwersmolen voor de bedrijfspercelen biedt wat betreft toegestane milieucategorieën hoeft, op een zeer beperkte wijziging na, niet ingeperkt te worden. Paragraaf 5.1.3 geeft en nadere toelichting op dit punt.

4.4 Duurzaam ruimtegebruik

Een duurzaam gebruik van de schaarse ruimte draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening. Om dit te borgen kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de bepaling dat de toelichting bij een bestemmingsplan welke een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De provincie heeft in haar eigen beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie aansluiting gezocht bij deze wettelijke bepaling. Dit in de vorm van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Met de vestiging van een sportcampus aan de Laan van Westenenk 4-8 krijgt ruim 4,5 hectare aan bedrijfspercelen met daarop staande bedrijfs- en kantoorgebouwen een nieuwe functie. De bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar een sportcampus-bestemming. Het binnen de bedrijfsbestemming toegestane vloeroppervlak aan zelfstandige kantoren van ruim 13.500 m2 wordt wegbestemd. De bestemming Sport-Sportcampus laat alleen kantoorruimte toe welke ondersteunend danwel gerelateerd is aan sport, onderwijs en studentenhuisvesting. Dit tot een maximaal vloeroppervlak van 4.000 m2. Met dit bestemmingsplan wordt minder bebouwing mogelijk gemaakt dan er op grond van het bestemmingsplan Brouwersmolen kon worden gerealiseerd.

In feite betreft het dus uitsluitend een functiewijziging, zonder nieuw beslag op de ruimte. De toegestane maximale oppervlakte aan gebouwen neemt zelfs af. Naar aard betreft het een wijziging van bedrijven en kantoren naar een sportcampus. Hier worden functies gehuisvest die in onderling verband jonge sporttalenten huisvesten, opleiden en trainen. Binnen de bedrijfsbestemming waren voorzieningen als sportscholen en gymnastiekzalen toegestaan. Meest wezenlijk is de wijziging naar onderwijs en studentenhuisvesting. Uitgangspunt is de ontwikkeling als een stedelijke ontwikkeling aan te merken, wat vraagt om een beschrijving van de behoefte.

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. De Laan van Westenenk 4-8 maakt deel uit van een strook bedrijfspercelen in het zuidelijke deel van bedrijventerrein Brouwersmolen. De percelen zijn ingericht als bedrijfsterrein met gebouwen, verhardingen en verkeersvoorzieningen en maken als zodanig deel uit van de stedelijke structuur van het gebied. Gelet hierop vraagt het Bro geen motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

In feite is de ontwikkeling van een sportcampus aan de Laan van Westenenk 4-8 een schoolvoorbeeld van duurzame verstedelijking. Bestaande voormalige bedrijfspercelen op een binnenstedelijke locatie krijgen een nieuwe functie. Verloedering door leegstand wordt voorkomen.

De locatie is bij uitstek geschikt voor een sportcampus. De locatie is voldoende groot en de aanwezige gebouwen bieden goede mogelijkheden voor huisvesting van de tieners, opleiding van student-atleten en ruimten voor fitness en sporthallen, alsmede vestiging van kantoren en van functies die betrekking hebben op het beheer van aanwezig vastgoed en ondersteuning van de sportbeoefening, zoals gebouwbeheer en medische voorzieningen. De samenhangende situering van de gebouwen creëert een campusbeeld. Deze gebouwen staan in een tuin-landschappelijk aangelegd terrein met een bos als decor. Het terrein biedt mogelijkheden tot het verder vormgeven van een campus met een sportief accent. Bovendien omringen bossen en bosschages het terrein waardoor hier een aantrekkelijk landschap aanwezig is. Het terrein is groot genoeg voor eventuele aanvullende bebouwing en voor de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Door de directe aansluiting op de hoofdinfrastructuur van de stad en de nabijheid van de snelwegen is de locatie zowel vanuit de stad, de regio als het land goed bereikbaar.

De FSG Academy voorziet in een behoefte. Verzorgde coördinatie en logistiek voor opleiding-sporten gebeurt al op vele manieren in Nederland. Vele scholen zijn al ingericht op het bieden van flexibel onderwijs aan jonge sporters. Maar de ervaring leert dat het te vaak geen optimale processen zijn, waardoor de prestaties op alle fronten ‘net niet goed genoeg’ zijn. Door onderwijsondernemers en bondscoaches is naar voren gebracht dat de bestaande organisaties die zorgdragen voor de relaties tussen wonen-studeren-sporten ten behoeve van de vele sporttalenten te wensen overlaat of dat het gewenste niveau net niet voldoende is. Talenten ondervinden hierdoor beperkingen in hun ontwikkeling. De behoefte naar een betere organisatie hiervan speelt zowel op landelijk als op regionale niveau. Reden voor de initiatiefnemers de FSG Academy op te richten.

In het bestaande aanbod zijn voor sporters met een A-status thans goede voorzieningen getroffen om tot topprestaties te kunnen komen op Papendal. Diverse scholen voor sporttalenten bieden mogelijkheden om flexibel onderwijs te volgen. Voorbeelden zijn Regionale Talent Centra, die met name een specifieke sport (zoals volleybal en judo) combineren met onderwijs. Het onderwijs vindt veelal plaats op Topsport Talentscholen. Het volgen van onderwijs op wisselende tijden is hier mogelijke, zodat ingespeeld kan worden op de vereiste dagelijkse training en deelname aan wedstrijden en sporttoernooien op grotere afstand. In Apeldoorn zijn Regionale Talent Centra voor de sporten volleybal en wielrennen. Het Veluws College biedt in Apeldoorn gepast flexibel onderwijs. De huisvesting van de talenten wordt hier niet of weinig bij betrokken.


Voor optimalisering van de individuele eisen ten aanzien van huisvesting-sporten-opleiding is een ‘slimme’ organisatie vereist van locaties-tijden-kosten. FSG Academy verzorgt dit voor jonge sporters zonder A-status. En wel voor jonge sporters die gehuisvest zijn of willen zijn nabij de gewenste scholen en sportruimten. Voor deze organisatie is in Gelderland op regionaal en bovenregionaal niveau geen voorziening terwijl daarnaar grote behoefte is. Dat aan deze behoefte voldaan wordt met de werkzaamheden van de Academy is reeds zichtbaar: een jaar na de oprichting van FSG Academy blijkt dat de bezettingsgraat meer dan 60% is van de beschikbare studentenhuisvesting en het gebruik van sportruimten. Naar deze vorm van organisatie zal de komende decennia vraag blijven bestaan. Mede gezien het nationaal en gemeentelijk beleid dat gericht is op sportprestaties op nationaal en internationaal niveau. De combinatie van huisvesting, internationale opleiding en sportfaciliteiten, waarbij de coördinatie en logistiek geoptimaliseerd wordt, beantwoordt aan een blijvende behoefte

De maatschappelijk meerwaarde van de sportcampus ligt daarin dat het meer is dan de som der delen. Geen verzameling van in los verband staande individuele voorzieningen, die ook elders in de stad aanwezig zijn of gevestigd kunnen worden, maar een totaalconcept waar de activiteiten in hoofdzaak gericht zijn op het aanbieden van een volledig pakket aan voorzieningen voor studenten-sporters. Bestaande voorzieningen als reguliere studentenhuisvesting, zelfstandig wonen of zelfstandige kantoren komen niet in het geding.

Het unieke concept van de sportcampus geeft een kwalitatieve toevoeging aan het voorzieningenniveau van Apeldoorn en draagt bij aan de Apeldoornse beleidsambities uit de structuurvisie.

De sportcampus legt een relatie met bestaande sportverenigingen. Een ruim en stevig aanbod van sportverenigingen vergroot de aantrekkelijkheid van Apeldoorn als comfortabele gezinsstad.

In samenwerking met het bedrijfsleven en onderwijspartners is het programma voor De ondernemende stad opgesteld. Dit programma is een vertaling van de doelstelling om de veelzijdige en innovatieve economie van de gemeente te versterken. Vanuit de doelstelling ‘innovatie’ wil de gemeente zich sterk profileren als kennisstad en een omgeving bieden voor studenten.

Apeldoorn wil een gastvrije gemeente zijn door het aanbieden van een kwalitatief goed toeristisch product en onder andere goede (sport)evenementen. Gezocht wordt naar nieuwe crossovers en originele verbindingen tussen toerisme, cultuur, erfgoed, sport, evenementen en funshoppen. Daar kan een voorziening als een sportcampus een bijdrage aan leveren.

Apeldoorn richt zich op het in stand houden van een goede sportinfrastructuur. Dit betekent dat de gemeente het als haar taak ziet ervoor te zorgen dat het beoefenen van alle populaire sporten in Apeldoorn mogelijk is. Voorts koestert de gemeente de ambitie om sport als middel in te zetten voor het realiseren van maatschappelijke doelen (gezond leefgedrag, iedereen doet mee, re-integratie, fit en gezond ouder worden). De gemeente hecht tevens aan het ontwikkelen van een topsportklimaat en het aanbieden van excellent onderwijs met een regionale, landelijke en internationale uitstraling.

De FSG Academy levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het (internationaal) onderwijs in Apeldoorn. Tevens is het de intentie van FSG de aansluiting van de het onderwijs op de arbeidsmarkt goed te begeleiden. Met het groeiende studentenaantal van FSG, draagt zij ook bij aan het tegengaan van de vergrijzing van de gemeente en de “brain drain” die ontstaat als gevolg van het wegtrekken van jeugdigen uit de regio. De (internationale) studenten van FSG brengen diversiteit en internationaliteit naar Apeldoorn en biedt de regionale industrie een aanbod van jonge, gemotiveerde toekomstige werknemers. Tevens streeft FSG naar het versterken van het topsportklimaat in Apeldoorn door talenten op te leiden en sportevenementen te ontwikkelen met een nationale- en internationale uitstraling. Studenten gaan zich inzetten voor het organiseren van deze evenementen.

Algehele conclusie is dat de vestiging van de sportcampus FSG Academy aan de Laan van Westenenk 4-8, mede door het unieke concept: bijdraagt aan een duurzaam ruimtegebruik, tegemoet komt aan een behoefte, bijdraagt aan de strategische beleidsambities van de gemeente en bijdraagt aan het voorzienningenniveau van Apeldoorn. Negatieve effecten, in de vorm van bijvoorbeeld beperkingen in het gebruik van andere sportvoorzieningen of in de bedrijfsvoering van bedrijvigheid in de omgeving met als gevolg leegstand, zijn niet te verwachten.

5 UITVOERBAARHEID

Doel van dit bestemmingsplan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen. Ook dient aangetoond te worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een subparagraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Ter plaatse van het bestemmingsplangebied Laan van Westenenk 4 - 8 zijn vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw verschillende onderzoeken uitgevoerd. Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt dat in 1992 ter plaatse van de toenmalige ondergrondse tanks en pompinstallatie een grondsanering voor minerale olie is uitgevoerd. De overige onderzoeken zijn uitgevoerd in het kader van de realisatie van nieuwbouw op het terrein. De grond blijkt licht verontreinigd met enkele zware metalen, PAK en minerale olie. Op basis van deze onderzoeksresultaten is het niet aannemelijk dat op het perceel sprake zal zijn van een geval van verontreiniging met een verplichting tot sanering met bijbehorende kosten. Op basis van de beschikbare bodemonderzoeken en het feit dat de functiewijziging gerealiseerd wordt in bestaande bebouwing, is in voldoende mate aangetoond dat de bodem geschikt is voor de functie van sportcampus.


De kwaliteit van de bodem hoeft in het kader van de woningwet/bouwverordening niet beoordeeld te worden als sprake is van interne verbouwingen. Op het moment dat sprake is van graven in de bodem, dus als sprake is van sloop en nieuwbouw, zal voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning activiteit bouwen een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd moeten worden. De eerdere rapportages voldoen namelijk niet aan deze huidige onderzoeksprotocollen. Bij grondverzet zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit betekent dat grond niet zondermeer overal kan worden toegepast.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.

Voor gebieden met functiemenging (binnen gemengd gebied) wordt doorgaans bewust gekozen voor het mengen van functies en geldt niet de systematiek van richtafstanden, maar van drie categorieën aan de hand waarvan de toelaatbaarheid van functies wordt beoordeeld. Voor categorie A activiteiten geldt dat deze zonder voorwaarden kunnen worden gemengd met gevoelige functies. Categorie B activiteiten dienen bouwkundig te worden gescheiden en categorie C activiteiten zijn alleen mogelijk als ze plaatsvinden nabij een hoofdweg.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De sportcampus is gelegen op industrieterrein Brouwersmolen. Het betreffende perceel maakt momenteel nog onderdeel uit van het geluidgezoneerde industrieterrein en wordt begrensd door de Europaweg, Laan van Westenenk, een bosperceel en bedrijfspercelen. Hierdoor is sprake van gemengd gebied en een gebied met functiemenging. Dit betekent dat:

  • ten aanzien van de milieubelastende activiteiten en de uitwaartse milieuzonering een correctie van de richtafstand kan worden toegepast;
  • ten aanzien van de milieugevoelige functies binnen het perceel en de inwaartse zonering eveneens rekening moet worden gehouden met een gecorrigeerde richtafstand (m.u.v. de richtafstand voor het aspect gevaar);
  • er voor de verschillende functies binnen de sportcampus geen richtafstanden gelden, maar uit moet worden gegaan van categorieën A t/m C.

Het plan maakt geen permanente bewoning mogelijk, maar voorziet in de minder milieugevoelige functie van onderwijs en studentenhuisvesting (kortduriger verblijf dan bij wonen). Ook dit is meegenomen in de beoordeling van aanvaardbaarheid.

Functiemening en uitwaartse milieuzonering

Ten behoeve van onderhavig plan is nagegaan welke sport-, gezondheidszorg- en onderwijsfuncties mogelijk zijn op grond van de criteria voor een gebied met functiemenging. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging van de VNG-publicatie. Uit deze lijst volgen in ieder geval de volgende sport-, gezondheidszorg- en onderwijsactiviteiten:

Sbi-code   Categorie   Omschrijving  
8621, 8622, 8623   A   Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven  
852, 8531   B   Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs  
8532, 854, 855   B   Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs  
8552   B   Muziek- en balletscholen  
85521   B   Dansscholen  
9101, 9102   A   Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.  
931   C   Zwembaden: overdekt  
931   B   Sporthallen  
931   B   Bowlingcentra  
931   A   Schietinrichtingen - binnenbanen: boogbanen  
931   B   Sportscholen, gymnastiekzalen  
9602   A   Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten  
9313, 9604   B   Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden  
9609   A   Persoonlijke dienstverlening n.e.g.  

Het bestaande bedrijf aan de Laan van Westenenk 8 valt onder:

Sbi-code   Categorie   Omschrijving  
464, 46733   C   Grth in overige consumentenartikelen  
531, 532   C   Post- en koeriersdiensten  
52109   B   Opslaggebouwen  

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn de volgende functies niet opgenomen die wel aanvaardbaar worden geacht gelet op ligging ten opzichte en de milieugevoeligheid van de verblijffuncties (onderwijs en tijdelijke huisvesting):

Sbi-Code     Omschrijving  
931     Tennisbanen (met verlichting)  
931     Veldsportcomplex (met verlichting)  
931     Golfbanen  
931     Kunstskibanen  
931     Skelter- en kartbanen, in een hal  

Het gaat maximaal om milieucategorie 3.1 activiteiten. De betreffende functies (inclusief de gevoelige functie) horen niet thuis op een geluidgezoneerd industrieterrein. Om die reden wordt het industrieterrein deels gedezoneerd (verkleind). In paragraaf 5.1.4. wordt hier nader op ingegaan.

Zwaardere activiteiten dan 3.1 zijn gelet op de gevoelige functies binnen het plangebied niet aanvaardbaar. Hierdoor worden niet-overdekte zwembaden, ijsbanen, stadions, schietbanen, buiten skelter/kartbanen, autocircuits, motorcrossterrein en modelvliegtuigvelden uitgesloten.

Uitgaande van maximaal milieucategorie 3.1 functies bedraagt de milieuzone (gecorrigeerd) 50 meter. Binnen 50 meter en buiten het plangebied liggen geen woningen of andere milieugevoelige functies.

Inwaartse zonering

Het plan voorziet niet in permanente bewoning, maar wel in onderwijs en studentenhuisvesting. Hiermee geldt er op grond van de VNG-publicatie een minder zwaar regime van richtafstanden. Daarnaast kan gelet op de ligging nabij twee drukke wegen gecorrigeerd worden voor gemengd gebied.

Binnen een zone van 300 meter rondom het kwetsbare of milieugevoelige deel van de sportcampus liggen diverse bedrijven. Het betreffen deels bedrijven die een beperkte omvang hebben of kantoorpanden zijn. Deze bedrijven vallen in een lage milieucategorie en hebben een beperkte milieubelasting. Een deel van de bedrijven vallen in milieucategorie 3.1, 3.2 of 4.1 en hebben een (gecorrigeerde) milieuzone van 100 meter. Deze bedrijven liggen op ruim 100 meter en vormen daarmee geen belemmering. Er liggen ook enkele zwaardere bedrijven in de omgeving (milieucategorie 4.2), maar de sportcampus wordt zodanig ingedeeld dat de meest gevoelige functies op meer dan 200 meter van deze bedrijven zijn gelegen. De bestaande bedrijven vormen zodoende geen belemmering en worden niet in hun vergunde rechten belemmerd.

Ten aanzien van het aspect geluid gelden er bij geluidgevoelige functies zoals onderwijsinstellingen en studentenhuisvestingen in een zone van een industrieterrein ook voor alle bedrijven op het industrieterrein samen (het geluidgezoneerde deel) geluidnormen. Deze normen zijn opgenomen in de Wet geluidhinder. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Op het industrieterrein zijn bedrijven gelegen die gebruik maken van oplosmiddelen hetgeen relevant is voor het aspect geur. Deze bedrijven hebben echter een naverbrander waardoor de hinder zo veel als mogelijk wordt beperkt. Daarnaast is de windrichting voor het grootste deel van de tijd zuid- of zuidwestelijk en is alleen met oostenwind geurhinder niet uit te sluiten. Het vigerende bestemmingsplan biedt ook voor andere bedrijven/percelen mogelijkheden om meer geur dan nu te emitteren. Het is, gelet op het nieuwe geurbeleid van de provincie Gelderland en de tijdelijkheid van het verblijf op de sportcampus, niet aannemelijk dat de ontwikkeling van de sportcampus zal leiden tot onaanvaardbare geurhinder of een financieel ingrijpende investering voor het bedrijf om geurbeperkende maatregelen te treffen.

Bij uitbreiding/wijziging van risicovolle bedrijfsactiviteiten welke nu planologisch mogelijk zijn tot en met een milieuzone van 200 meter, kunnen, met de komst van kwetsbare functies zoals onderwijs en studentenhuisvesting, knelpunten ontstaan. Aangezien dergelijke bedrijfsactiviteiten nu niet plaatsvinden, zal dit planologisch worden beperkt tot risicovolle activiteiten met voor het aspect gevaar een richtafstand van 100 meter. Hiertoe wordt met de eerste herziening van bestemmingsplan Brouwersmolen de daarin opgenomen Lijst van toegelaten bedrijfstypen aangepast. Op die manier worden toekomstige knelpunten voorkomen. In paragraaf 5.1.6 komt dit aspect ook terug.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een industrieterrein.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels daarvan. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder is onderzoek gedaan naar de invloed van de Europaweg en de Laan van Westenenk op de geluidgevoelige functies in het plangebied. Uit dit onderzoek d.d. 6 februari 2018 en opgenomen in bijlage 1 van de Toelichting blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk en stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is 'vervanging' van bestaande bebouwing.

In het onderzoek is ook het verkeer van en naar de planlocatie verdisconteerd. Ten opzichte van het reguliere verkeer is dit aandeel nihil.

Industrielawaai: nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaand bedrijventerrein

Bij het projecteren van geluidsgevoelige bestemmingen nabij een industrieterrein zal men een akoestisch onderzoek in moeten stellen naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van deze nieuwe bestemmingen. Dat geldt in ieder geval voor geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone van een industrieterrein in de zin van de Wgh (terrein waar zich bedrijven als genoemd in Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht kunnen vestigen). In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt dat ook voor geluidgevoelige bestemmingen nabij een bedrijventerrein dat niet geluidgezoneerd is maar waar de gevestigde en te vestigen bedrijven cumulatief wel een relevante geluidsbelasting kunnen veroorzaken. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

De geluidsbelasting afkomstig van alle bedrijven op een industrieterrein mag buiten de zone niet hoger zijn dan 50 dB(A) (Letmaal). De vastgestelde zone legt daarmee enerzijds beperkingen op aan de industrie (via bestemmingsplan en omgevingsvergunning) en anderzijds aan de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de zone rondom het industrieterrein. Voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 55 dB(A) (Letmaal) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten industrielawaai

In het kader van de Wet geluidhinder is onderzoek gedaan naar de invloed van het (gedezoneerde) industrieterrein Brouwersmolen op de geluidgevoelige functies in het plangebied. Uit dit onderzoek d.d. 6 februari 2018 en opgenomen in bijlage 1 van de Toelichting blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wet geluidhinder wordt overschreden, maar dat er wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 55 dB(A). Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk en stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is 'vervanging' van bestaande bebouwing.

 

Cumulatie van geluid en binnenniveau

Op grond van de Wet geluidhinder dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ook naar de samenloop van bronnen (cumulatie) te worden gekeken. Daarnaast speelt dit cumulatieve geluidniveau een rol voor het binnenniveau en dient dit ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd. Gelet op de cumulatieve waarden wordt verondersteld dat het rechtens verkregen niveau in verblijfsruimten van 38 dB (40 dB(A)) niet te boven zal gaan. De ervaring leert dat gebouwen met dubbel glas en een redelijke kierdichting, eventueel aangevuld met relatief eenvoudige aanpassingen, een gevelwering hebben van minimaal 20 dB. Een binnenwaarde van 38 dB is wel significant hoger dan normaal gesproken bij woningen of onderwijsinstellingen geldt, maar mede gelet op de tijdelijkheid van het verblijf niet onaanvaardbaar.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Ten opzichte van de huidige bestemming en het vigerende gebruik zal er geen sprake zijn van een wezenlijke verkeerstoename en daarmee verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is het gebied opgenomen in het NSL (als kantoorlocatie). Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet milieubeheer.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire van 28 juni 2016 is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.


Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0010.png"

Stationaire bronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de planontwikkeling.

Mobiele bronnen

Nabij het plangebied zijn twee mobiele risicobronnen aanwezig:

- Spoorlijn Deventer - Amersfoort:

Het plangebied ligt op een afstand van circa 425 meter van de doorgaande spoorlijn en wettelijk gezien wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Echter gelet op de feitelijke transportstromen en de mogelijkheid transporten van toxische stoffen is voor het plangebied een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

- Europaweg

Het plangebied ligt op een afstand van circa 75 meter van de Europaweg. Dit is buiten de plaatsgebonden risicocontour. Vanwege het aantal transporten met gevaarlijke stoffen uit categorie GF3 van 210 en de personendichtheid is er een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico opgesteld.


Verantwoording Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

De Veiligheidsregio heeft op 12 april 2018 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit (zie bijlage).


Maatgevende scenario's

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.


De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.


Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten 'stedelijk ontwikkelingsproject' maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

Grondwater

Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone die in de omgevingsvisie is opgenomen. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone.

Direct naast het plangebied ligt peilbuis AP_BRO_PB_001. In deze peilbuis zijn sinds eind 2013 de grondwaterstanden vastgelegd in het geautomatiseerde grondwatermeetnet van gemeente Apeldoorn. De laagst gemeten grondwaterstand in deze periode ligt op NAP+22.60 m (1,87 m –mv), de hoogst geregistreerde grondwaterstand ligt op NAP+23.36 m (1,11 m-mv).

In onderstaande afbeelding zijn de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden in het gebied weergegeven zoals opgenomen in de provinciale gegevens. Deze waterstanden zijn gebaseerd op langjarige metingen. De weergegeven waarden komen vrij goed overeen met gegevens uit lokale (historische en actuele) peilbuizen. In en rond het plangebied liggen de hoogste grondwaterstanden meer dan 1,0 m onder maaiveld. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1346-vas1_0011.png"

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied liggen enkele solitaire waterpartijen. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. De bestemmingsplanwijzing heeft geen invloed op dit oppervlaktewater.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

Afvoer van regenwater

In het plangebied zelf ligt geen gemeentelijk rioolstelsel. Het plangebied loost via een eigen stelsel op het een gemeentelijk gemengd rioolstelsel in de Europaweg waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater het regenwater afkomstig van nieuw aan te leggen verhardingen niet (indirect) aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het water wordt binnen het plangebied geborgen en in de bodem geïnfiltreerd. Bij aanpassingen aan bestaande verharding en bebouwing wordt het oppervlak zoveel mogelijk van het (gemengd) rioolstelsel afgekoppeld het afgekoppelde regenwater wordt binnen het plangebied verwerkt.

Afvoer van afvalwater

De bestemmingsplan wijzing voorziet in een herbestemming van de bestaande bebouwing. Nieuwe bebouwing is hierin niet voorzien. Eventuele toekomstige nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bestaande bebouwing blijft (indirect) aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de eventuele extra vuilwaterafvoer na de herbestemming van het plangebied.

Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid

5.3.1.1 Europse regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) diende als basis voor het geven van toestemming voor activieteiten die stikstof uitstoten. Het is een systeem dat aan de ene kant ruimte biedt aan activiteiten die stikstof veroorzaken en aan de andere kant maatregelen bevat om de nadelige gevolgden van stikstof op natuurgebieden te verminderen. Het PAS loopt daarbij vooruit op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden en geeft daarbij 'vooraf' toestemming aan nieuwe activiteiten. Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat het PAS niet (meer) als basis voor toestemming voor nieuwe activiteiten mag worden gebruikt.
Gevolg van de uitspraak is dat iedere toename van stikstof in beginsel vergunningplichtig is ingevolge de Wet natuurbescherming

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

5.3.2 Onderzoeksresultaten
5.3.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van een gedeelte van het Natura-2000 gebied 'Veluwe'. Als hoofdregel geldt dat voor een activiteit die kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten van een Natura-2000-gebied, een vergunning nodig is op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb). Een vergunning of toestemming op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig:

  • a. voor een project waarvoor naar nationaal recht toestemming is verleend
  • b. wanneer sprake is van een andere handeling die ongewijzigd wordt voortgezet,
  • c. een natuurvergunning is verleend en de nieuwe activiteiten kunnen conform de vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Er is geen sprake van de hiervoor opgesomde uitzonderingen en zal een stikstofberekening moeten worden uitgevoerd.

Stikstofdepositie

Voor het bepalen van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura-2000 gebieden 'Veluwe', 'Landgoederen Brummen' en 'Rijntakken', is door LBP Sight een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is gedateerd 16 oktober 2020 en heeft kenmerk R074412aa.205N9KH.djs. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Voor het bepalen van de stikstofdepositie is gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot 'intern salderen'. De huidige planologische situatie is de basis voor het 'intern salderen'.
Conclusie van het stikstofonderzoek is dat door de herontwikkeling permanent stikstofemmissies verdwijnen vanwege gasgestookte verwarmingsketels en verkeer. In de aanlegfase is sprake van een afname van de stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/j.
In de gebruiksfase is er ten opzichte van de huidige planologische situatie ook sprake van een permanente afname van de stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/j.
Er is geen sprake van significante negatieve effecten op de Natura-2000 gebieden 'Veluwe', 'Landgoederen Brummen' en 'Rijntakken'.
Als gevolg hiervan is geen vergunning op basis van de Wet natuurbescherming vereist.

5.3.2.2 Soortenbescherming

Het plan omvat de herbestemming van bestaande gebouwen en inrichting van open delen van het terrein. Bestaande bosdelen blijven behouden en gebouwen worden alleen intern verbouwd tot sportaccommodaties en dergelijke. Er wordt geen bebouwing (gedeeltelijk) gesloopt.

5.4 Archeologie

5.4.1 Beleid

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

In categorie 4 vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Het initatief van de sportcampus voorziet in hergebruik van bestaande gebouwen. De bodemwerkzaamheden blijven naar oppervlak diepte naar verwachting beperkt. Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen wordt in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding Hoge archeologische verwachtingswaarde opgenomen. Een nadere toelichting op deze regel staat in paragraaf 6.3.2.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader en beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke 'Nota I-cultuur', staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

Volgens de cultuurhistorische beleidskaart kent het plangebied deels een lage en deels een gemiddelde attentiewaarde. In het bosje ten zuiden en westen van het plangebied liggen (resten van) twee oude sprengen en drie sprengkoppen met hoge cultuurhistorische waarde. Ook liggen er een aantal oude wegen en paden, waarvan sommige met laanbeplanting. Ook deze hebben cultuurhistorische waarde. Met dit bestemmingsplan, wat uitgaat van hergebruik van bestaande gebouwen en erven, komen deze waarden niet in het geding.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Er is geen aanleiding voor het vaststellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Er is   hieromtrent een overeenkomst afgesloten met de ontwikkelende partij waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Uit een ontvangen exploitatie-opzet blijkt de economische uitvoerbaarheid.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 6.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.3 worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn onder andere groenvoorzieningen, paden en nutsvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.

Natuur

Natuur- en cultuurhistorische waarden en het behoud van het bos worden beschermd door de bestemming 'Natuur'.

Bestaande in- en uitritten op deze bestemming mogen worden gehandhaafd. Voor het realisering van een nieuwe in- of uitrit is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Sport - Sportcampus

De maatschappelijk meerwaarde van de sportcampus ligt daarin dat het meer is dan de som der delen. Geen verzameling van in los verband staande individuele voorzieningen, die ook elders in de stad aanwezig zijn of gevestigd kunnen worden, maar een totaalconcept waar de activiteiten in hoofdzaak gericht zijn op het aanbieden van een volledig pakket aan voorzieningen voor studenten-sporters. Die meerwaarde wordt met de bestemming Sport - Sportcampus geborgd. Bij het concept van de sportcampus past een ruime uitleg van toegestane sport- en onderwijsactiviteiten, waarbij het gebruik niet strikt beperkt hoeft te blijven tot studenten. De bestemming laat een campus voor sport, onderwijs en studentenhuisvesting toe. Onder campus wordt verstaan: een terrein met een ruimtelijk samenhangende inrichting, dat ten dienste staat van één of meer op synergie gerichte functies. Met name vanwege milieu overwegingen is het onderwijs en de studentenhuisvesting begrensd op de plankaart.

Tevens worden op de campus aan sport, onderwijs en studentenhuisvesting ondersteunende danwel daaraan gelieerde functies in de vorm van (medische) dienstverlening, horeca en kantoren toegestaan. Het kan bijvoorbeeld gaan om een kantoor van en sportbond of beheerder van sportaccommodaties of een fysiotherapie die ook sporters (niet zijnde studenten) behandeld. Met specifieke gebruiksregels wordt de ondergeschiktheid van deze functies geborgd, onder andere met de bepaling dat maximaal één restaurant en niet meer dan 4.000 m2 bvo aan kantoorruimte is toegestaan. Het al aanwezige bedrijf wordt met een specifieke aanduiding toegestaan.

Voor de toegestane functies is een parkeernorm opgenomen gebaseerd op de gemeentelijke Parkeernota. De functies zijn alleen toegestaan als het vereiste aantal parkeerplaatsen aanwezig is.

Onder studentenhuisvesting wordt verstaan: huisvesting voor bij een instelling voor voortgezet onderwijs of hoger onderwijs ingeschreven studenten, in de vorm van onzelfstandige woonkamers met bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen waaronder sanitair. De parkeernorm is daarop afgestemd. Het gebruik van bouwwerken ten behoeve van zelfstandig bewoning is expliciet uitgesloten.


De bouwregels zijn gebaseerd op de ruimtelijke uitgangspunten, onder andere ten aanzien van en zorgvuldige inpassing en afstemming tot de omgeving. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is opgenomen in verband met de bestaande parkeerplaats.

Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming Leiding – Gas zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen opgenomen.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.3.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid 10.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 10.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.3.2 Gebiedsaanduidingen

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor in het plangebied voorkomende waarden en milieuzones opgenomen. Dit zijn regels die van toepassing zijn binnen meerdere bestemmingen.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Geluidzone-Industrie

De bij het op grond van de Wet geluidhinder aangewezen industrieterrein Brouwersmolen behorende geluidzone, voorzover binnen het plangebied gelegen, is als zodanig aangeduid op de verbeelding. Binnen deze aanduiding is het niet toegestaan nieuwe geluidgevoelige functies te realiseren. De aangeduide studentenhuisvesting en onderwijs is wel toegestaan.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor onder andere de categorie 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

6.3.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

De FSG heeft op 12 december 2017 een informatiebijeenkomst gehouden voor oander andere de in de omgeving aanwezige bedrijven en de betrokken wijk- en dorpsraad. Het initiatief voor de sportcampus en het daarbij behorende inrichtingsplan zijn gepresenteerd en besproken.

Het plan is in het kader van vooroverleg aangeboden aan de provincie. De belangrijkste door de provincie benoemde punten staan hieronder met daarbij in cursief een reactie.

  • Het plan wordt gekenmerkt als een goed voorbeeld van een binnenstedelijke transformatie.
  • Verzocht wordt om meer inzicht in de verkeersaantrekkende werking, bijvoorbeeld door een vergelijking te maken tussen de effecten van het oude en het nieuwe planologisch regime. Dit in verband met de ligging tot Natura 2000.

Paragraaf 5.3 is aangevuld op dit onderdeel.

  • Duurzame gebiedsontwikkeling is een belangrijk doel voor de provincie. De provincie verwacht dat duurzaamheid en energie ook een rol krijgen in deze ontwikkeling. Bijvoorbeeld in de vorm van gasloos bouwen. Verzoek is hier aandacht aan te besteden in de toelichting.

Het plan betreft hergebruik van bestaande gebouwen. Er vindt geen ingrijpende verbouwing of renovatie plaats. De verwachting is gemeld aan de initiatiefnemer.

  • In de planregels is goed opgenomen dat er bij het huisvesten van studenten geen sprake zal zijn van onafhankelijke wooneenheden. Voorstel is zelfstandige bewoning expliciet te verbieden.

Zo'n bepaling is aan de planregels toegevoegd.