direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Vlijtseweg 184 en 186
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1345-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Vlijtseweg 184 en 186

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op het bedrijventerrein Kanaalzone in het noorden van Apeldoorn is op de kavel Vlijtseweg 184-186 al geruime tijd een supermarkt gevestigd. De betreffende Dekamarkt is recentelijk gesloopt en elders op de kavel met een nieuwe, aanzienlijk grotere winkel teruggekomen. Hierbij is de winkel op de verdieping gesitueerd en is op de begane grond een overdekt parkeerterrein gerealiseerd. De nieuwe supermarkt is in 2015 geopend onder de naam DekaMarkt World of Food. De winkel omvat 2.849 m² winkelvloeroppervlak (wvo) en is daarmee de grootste supermarkt van Apeldoorn. In het concept van de winkel ligt de nadruk sterk op vers en bereiding ter plekke, terwijl ook consumptie mogelijk is in het inpandige Café de Vlijt (ca. 125 m² wvo). In het pand zijn verder een Deka slijterij (20 m² wvo) en Koelewijn Vis (35 m² wvo) met aparte zaken aanwezig. Winkelvloeroppervlak (wvo) is de winkelruimte die voor de consument toegankelijk is (dus exclusief magazijn, kantoor, etalage, etc.).

Op 7 april 2011 is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de nieuwbouw van deze supermarkt met parkeergarage. De omgevingsvergunning is op 12 juli 2011 verleend. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is beoogd dat de oude supermarkt gesloopt zou worden. Aan de omgevingsvergunning van 12 juli 2011 is echter geen sloopvoorwaarde verbonden.
De bouwvergunning voor de DekaMarkt World of Food is destijds, vóór de vaststelling en inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt', verleend. In het bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt' is vervolgens ter plaatse geen aanduiding 'supermarkt' op de verbeelding opgenomen zodat deze DekaMarkt World of Food in het geldende bestemmingsplan juridisch is wegbestemd en valt onder het overgangsrecht. Behoudens de eenmalige uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 10% van de bestaande inhoud, zijn hier geen planologische uitbreidingsmogelijkheden aanwezig.

Op de locatie waar de Dekamarkt voorheen gevestigd was, is aansluitend aan het nieuwe DekaMarkt-pand een nieuw pand gebouwd. Het achterste gedeelte van dit pand is in november 2017 in gebruik genomen door een Aldi supermarkt van 963 m² wvo. Op het dak van de Aldi is een parkeerdek aanwezig met een rechtstreekse toegang tot de DekaMarkt World of Food. Aan de voorzijde van dit pand bevindt zich zowel op de benedenverdieping als op de eerste verdieping nog leegstaande ruimte, terwijl ook aan de zijkant op de begane grond naast de Aldi nog een kleinere unit leeg staat. Op 15 december 2015 is een tweede aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van deze tweede supermarkt (Aldi) op de locatie van de oude supermarkt. Op 26 april 2016 is deze omgevingsvergunning verleend.

De realisatie van het nieuwste gebouw en de vestiging van een tweede supermarkt waren niet voorzien of beoogd door de gemeente Apeldoorn, maar op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt' bleek de ontwikkeling niet tegen te houden te zijn. Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt' is geen rekening gehouden met een eerder verleende vergunning waardoor er nu per saldo twee supermarkten aanwezig zijn. Bovendien sluit het geldende bestemmingsplan niet uit dat binnen de toegestane bouwmassa meerdere supermarkten worden gevestigd. Volgens het geldende bestemmingsplan is een supermarkt uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'. De vergunde Aldi supermarkt is volledig binnen het aanduidingsvlak 'supermarkt' gesitueerd. De oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'supermarkt' betreft 3.803 m², maar hiervan wordt slechts een deel gebruikt door de Aldi. Dit houdt in dat er theoretisch nog meer supermarktaanbod gerealiseerd kan worden, met name in de nog leegstaande units, op het parkeerdak en op niet bebouwde ruimten voor en naast het pand.


Een verdere uitbreiding van het supermarktaanbod hier wordt door de gemeente Apeldoorn als ongewenst beschouwd, reden om op 11 februari 2016 een voorbereidingsbesluit te nemen. Inmiddels is een nieuw besluit genomen. Hierbij worden nieuwe ontwikkelingen bevroren en stelt de gemeente voorliggend bestemmingsplan op, waarbij het uitgangspunt is dat binnen het plangebied geen verdere uitbreiding van het supermarktaanbod mag plaatsvinden. Voorliggend bestemmingsplan betreft het opnieuw bestemmen van de betreffende percelen, waarbij het uitgangspunt is dat geen verdere (ongewenste) uitbreiding van het supermarktaanbod mag plaatsvinden buiten de vergunde situatie. Tevens wordt de DekaMarkt World of Food positief bestemd.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de noordzijde van Apeldoorn, op het bedrijventerrein Kanaalzone, tussen de Vlijtseweg (aan de westzijde) en het kanaal (aan de oostzijde) en betreft de percelen Vlijtseweg 184 en 186 te Apeldoorn. Het plangebied is kadastraal bekend als Apeldoorn, sectie Z, nummer 7706 en heeft een oppervlakte van 16.514 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1345-vas1_0001.png"  
Figuur 1.1: ligging plangebied  
afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1345-vas1_0002.png"  
Figuur 1.2: begrenzing plangebied  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kanaalzone – De Vlijt', vastgesteld op 16 juni 2011, in werking getreden op 19 augustus 2011 en onherroepelijk geworden per 18 december 2011. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze gronden zijn bestemd onder meer voor bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfstypen, perifere detailhandel en een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' (zie figuur uitsnede geldend bestemmingsplan - rode vlak), met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen. De gebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak, waarbij 80% van het bouwvlak mag worden bebouwd. De bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in twee wijzigingen ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan: de DekaMarkt World of Food wordt positief bestemd en de bestaande uitbreidingsmogelijkheden voor een supermarkt op de locatie van de oude supermarkt (de locatie van de huidige Aldi) worden bestemd conform de vergunde situatie. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van perifere detailhandel blijven in stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1345-vas1_0003.png"  
Figuur 1.3: uitsnede geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rode stippellijn) en de aanduiding 'supermarkt' (rode vlak)  

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De opzet van de toelichting van het bestemmingsplan is als volgt:

  • In de Inleiding (hoofdstuk 1) wordt de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan toegelicht.
  • In hoofdstuk 2 wordt het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente en relevante wetgeving weergegeven, voor zover dit van belang is voor dit bestemmingsplan.
  • Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij hetgeen vastgelegd wordt in dit bestemmingsplan wat betreft de inperking van de mogelijkheden voor supermarkten.
  • In Hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. Ingegaan wordt ondermeer op milieuaspecten, waterhuishouding, archeologie en de financiële uitvoerbaarheid.
  • Hoofdstuk 6 geeft uitleg over de juridische systematiek
  • Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht:
in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid:
in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid:
in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

Conclusie
Voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, op onderhavige locatie binnen het stedelijk gebied van Apeldoorn heeft geen nationaal belang en het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het voorgestane initiatief.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Detailhandel
De provincie en haar partners streven samen naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Om deze in de toekomst vitaal te houden streven de provincie en haar partners naar transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden. De provincie zet daardoor in op:

  • Een evenwichtige regionale detailhandelsstructuur: Hiervoor is op regionaal niveau evenwicht nodig tussen vraag en aanbod, zodat overcapaciteit en leegstand voorkomen worden. Dit vraagt om heldere ruimtelijke keuzen gericht op het versterken van kansrijke locaties en het omvormen van kansarme locaties naar andere functies.
  • Transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden.


Er wordt, vanuit het oogpunt van duurzaam ruimtegebruik, een rem geplaatst op de uitbreiding van nieuwe grote perifere locaties. Op perifere locaties mag alleen (lokale) detailhandel komen die moeilijk ruimtelijk inpasbaar is in binnensteden vanwege het volume van goederen of veiligheidseisen. Detailhandel met een regionale verzorgingsfunctie die ruimtelijk niet in bestaande winkelgebieden gefaciliteerd kan worden moet een plek krijgen op een beperkt aantal ruimtelijk goed gekozen perifere detailhandelslocaties.

In de Omgevingsverordening is verder met betrekking tot detailhandel opgenomen dat het aanpassen van bestaande detailhandelsstructuur aan nieuwe marktontwikkelingen de prioriteit heeft. Met het toevoegen van nieuwe winkeloppervlak op nieuwe locaties wordt zeer terughoudend omgegaan. Ontwikkelingen op nieuwe locaties mogen niet leiden tot ontwrichting van bestaande winkelgebieden.

Conclusie
Een verdere ontwikkeling/uitbreiding van het supermarktcluster Vlijtseweg sluit niet aan bij de beleidsambitie van de provincie Gelderland waarbij wordt ingezet op de versterking van bestaande winkelcentra. Het supermarktcluster aan de Vlijtseweg is geen winkelcentrum. Een verdere versterking van het supermarktcluster Vlijtseweg is bedreigend is voor het functioneren van de omliggende winkelgebieden.

Daarmee sluit het voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, aan bij het beleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Gelderland.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De inhoud van de Omgevingsverordening is reeds in paragraaf 2.2 aan bod gekomen.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Conclusie
De 'Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte' geeft geen specifiek beleid wat betreft het inperken van de mogelijkheden van supermarkten. Het initiatief is daarmee niet in strijd met de Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1345-vas1_0004.png"

Figuur 2.1 kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Conclusie
Voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, heeft geen invloed op groen en natuur. Het initiatief is daarmee niet in strijd met het gemeentelijk groenbeleid zoals opgenomen in 'De Groene Mal'.

2.6 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelands-ontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Conclusie
Voor het plangebied is met name het punt 'de binnenstad en vier wijkcentra versterken' van belang. Een verdere ontwikkeling/uitbreiding van het supermarktcluster aan de Vlijtseweg is bedreigend voor het functioneren van de omliggende winkelgebieden.

Daarmee sluit het voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, aan bij het beleid zoals opgenomen in de Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn.

2.7 Detailhandelsvisie 2014-2019

Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:

  • 1. Uitnodigende Binnenstad
    De toekomstige binnenstad is compact en compleet, goed bereikbaar en heeft een plezierig en aantrekkelijk verblijfsklimaat. Een bezoek aan Apeldoorn is een ‘dagattractie’. De binnenstad is een regionale trekpleister met winkels, horeca, cultuur, bezienswaardigheden en evenementen. Deze ambitie wordt gerealiseerd door aanpak van de aanloopstraten, actief de leegstand te bestrijden, bracheverbreding te faciliteren en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
  • 2. Vitale fijnmazige winkelstructuur
    De gemeentelijke ambitie is om de fijnmazige winkelstructuur in de stad en het voorzieningenniveau in de dorpen te behouden en waar nodig te versterken. Deze ambitie wordt gerealiseerd door ruimte te bieden aan partijen die bestaande wijk- en buurtcentra aanpakken en/of saneren, aan marktinitiatieven die de kwaliteit van de fijnmazige winkelstructuur verbeteren en aan marktinitiatieven die de kwaliteit van het voorzieningenniveau in de dorpen verbeteren.
  • 3. Grootschalige en perifere detailhandel
    Apeldoorn wil vestigingsmogelijkheden bieden voor perifere en grootschalige detailhandel. De ambitie is locaties te realiseren met een duidelijk kernprofiel: locaties die herkenbaar zijn voor de consument en een gevarieerd aanbod hebben. Deze ambitie wordt gerealiseerd door te kiezen voor:
    • a. handhaving van de bestaande kaders van winkelbranchering op de locaties De Voorwaarts (grootschalige en perifere detailhandel), Het Rietveld (perifere detailhandel in de woonbranche) en de Europaweg (perifere detailhandel);
    • b. verkennen van de mogelijkheden zodra zich nieuwe initiatieven aandienen op de locaties Het Rietveld, Europaweg en de Kanaalzone die van de kaders voor branchering afwijken;
    • c. uitwerken van een integrale toekomstvisie voor Het Rietveld met betrokken partners;
    • d. handhaving van bestaande winkels in de Kanaalzone en daar vast te houden aan de bestaande branchering voor perifere detailhandel;
    • e. verruiming van de mogelijkheden voor het voeren van aanvullend assortiment bij tuincentra en kwekerijen.
  • 4. Vestigingsmogelijkheden voor internetwinkels
    De gemeentelijke ambitie is om internetwinkels te faciliteren. Deze ambitie wordt gerealiseerd door:
    • a. internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in woonwijken en op bedrijventerreinen;
    • b. afhaalpunten mogelijk te maken op bedrijventerreinen, winkelcentra of andere consumentaantrekkende locaties;
    • c. internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in bestaande winkelcentra;
    • d. het via maatwerk afwegen van vestiging van logistieke centra voor internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden;
    • e. het maken van een verkenning naar economische kansen voor internetbedrijven voor Apeldoorn.
  • 5. Maatwerk
    Een visie over de gewenste detailhandelstructuur biedt richting, maar laat ook vragen onbeantwoord. Er zullen initiatieven komen die niet één op één passen in het voorgestane beeld. De deur gaat dan niet dicht maar het gemeentebestuur gaat in gesprek en kijkt met de initiatiefnemer naar mogelijkheden. Wel ruimte, geen willekeur. In de nota is aandacht voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan dit maatwerk.

Vitale fijnmazige winkelstructuur
Binnen de bestaande gebieden is veel dynamiek geconstateerd. Apeldoorn wil ruimte bieden aan deze dynamiek. Dit neemt niet weg dat er een natuurlijke houding is om voorkeur te geven aan de positie van grotere centra als Anklaar, Eglantier en Hart van Zuid. De functie van deze centra is dusdanige dat aantasting vrijwel direct ten koste gaat van de leefbaarheid. Kortom:

  • De fijnmazige winkelstructuur als uitgangspunt voor het beleid.
  • Ruimte bieden aan partijen die bestaande wijken buurtcentra aanpakken en/of saneren.
  • Ruimte bieden aan marktinitiatieven die de kwaliteit van de fijnmazige winkelstructuur verbeteren.
  • Ruimte bieden aan marktinitiatieven die de kwaliteit van voorzieningenniveau in de dorpen verbeteren.


De Vlijtseweg is in de visie niet opgenomen als een buurt- of wijkwinkelcentrum of winkelgebied, waar de aankoop van dagelijkse artikelen en beperkt ook niet-dagelijkse artikelen centraal staat. Dit in tegenstelling tot de andere in het primaire verzorgingsgebied aanwezige winkelgebieden als Kerschoten, De Mheen, Het Fort en de Koninginnelaan. Anklaar is zelfs benoemd als stadsdeelcentrum.

In hoofdstuk 4 Ruimtelijke en functionele opzet wordt verwezen naar de Ruimtelijk-functionele onderbouwing consolidatie supermarktaanbod Vlijtseweg, BRO , dd. 23 januari 2018.
Samenvattend zijn de gevolgen van een verdere uitbreiding van supermarktmeters op de locatie Vlijtseweg 184-186 in relatie tot Kerschoten en Koninginnelaan:

  • a. de kans dat een vernieuwing van Kerschoten niet meer haalbaar is, is groot;
  • b. het risico is aanwezig dat kleinere vestigingen uit de markt worden genomen;
  • c. negatieve effecten op de consumentenverzorging en de detailhandelsstructuur;
  • d. er wordt meer koopkracht onttrokken uit de elkaar overlappende verzorgingsgebieden;
  • e. daardoor is het niet interessant om te investeren in vernieuwing waardoor de kans op toename van leegstand groot is;

en in relatie tot winkelcentrum Anklaar:
a. er wordt fors geinvesteerd in dit winkelcentrum. Supermarkten vervullen een rol als motor voor het overige aanbod. Die rol wordt ondermijnd door de Vlijtseweg;

b. Dit heeft gevolgen in de zin van leegstand met negatieve gevolgen voor het verblijfsklimaat en de aantrekkingskracht van het winkelgebied.


Conclusie
Een verdere ontwikkeling/uitbreiding van het supermarktcluster aan de Vlijtseweg sluit niet aan op de ambitie van de gemeente Apeldoorn om de fijnmazigheid van de winkelstructuur voor de dagelijkse aankopen te waarborgen, omdat een verdere versterking bedreigend is voor het functioneren van de omliggende winkelgebieden. Het wegtrekken van koopkracht uit het winkelcentrum Anklaar en buurtwinkelcentrum Kerschoten/Koninginnelaan zal een risico vormen voor leegstand en het verminderen van deleefbaarheid in Kerschoten en Anklaar. Het supermarktcluster aan de Vlijtseweg is geen winkelcentrum.
Daarmee sluit het voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, goed aan op het beleid zoals opgenomen in de Detailhandelsvisie.

2.7.1 Dienstenrichtlijn

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 30 januari 2018 een arrest gewezen over de toepassing van de Dienstenrichtlijn. De crux van dit arrest is, dat het een gemeente in beginsel is toegestaan om in regels van bestemmingsplannen kwantitatieve of territoriale beperkingen te stellen aan de vestiging van bepaalde diensten (en meer specifiek: vormen van detailhandel); maar dan moeten dergelijke beperkingen wel goed worden gemotiveerd in het licht van de voorwaarden als genoemd in artikel 15, derde lid Dienstenrichtlijn. Dat wil zeggen dat de beperking non-discriminatoir moet zijn, noodzakelijk (gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang) en evenredig (de beperking moet geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken en mag niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken; het doel moet niet met minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt). Uiteraard moet het bestemmingsplan voldoen aan de criteria van een goede ruimtelijke ordening uit artikel 3.1 van de Wro van een goede ruimtelijke ordening.
Ad. 1 non-discriminatie
De regels van het bestemmingsplan (en daarmee ook de gebruiksmogelijkheden en gebruiksverboden) gelden voor een ieder. De gebruiksmogelijkheden (en de gebruiksverboden) zijn niet afhankelijk gesteld van een specifieke persoon of rechtspersoon en daarmee zijn de regels van het bestemmingsplan non-discriminatoir.

Ad. 2 noodzakelijkheid
BRO beschrijft in haar rapport van 23 januari 2018 (De Ruimtelijk-functionele onderbouwing) de effecten. Als een verdere uitbreiding van supermarktmeters en andere vormen van detailhandel, dan perifere detailhandel, niet zou worden tegengegaan, deze situatie met zich zal brengen dat:
a) de potentie van het stadsdeelcentrum Anklaar als winkelgebied en daarmee de leefbaarheid van de wijk als geheel, en,
b) het behoud van Kerschoten (en Koninginnelaan) als buurt wijkcentrum,
in ernstige mate in gevaar worden gebracht.
Het weghouden / wegtrekken van koopkracht uit het stadsdeelcentrum Anklaar en buurt- /winkelcentrum Kerschoten / Koninginnelaan zal een risico vormen voor de potenties van deze winkelcentra en kan daarmee een risico vormen voor leegstand en het verminderen van leefbaarheid in Kerschoten respectievelijk Anklaar.

Ad. 3 evenredigheid
Om te voorkomen dat de hiervoor beschreven – ongewenste – ruimtelijke effecten (risico op leegstand in stadsdeelcentrum Anklaar en in buurt- / wijkcentrum Kerschoten en een risico voor de leefbaarheid in en rondom deze centra) zich voordoen, moet worden voorkomen dat (potentiële) koopkracht wordt 'weggetrokken' uit deze centra. De planologische regeling waarin het ontwerpbestemmingsplan Vlijtseweg 184-186 voorziet, is daarmee evenredig, omdat daarmee wordt voorkomen dat nog meer supermarktaanbod naar de locatie Vlijtseweg 184-186 wordt getrokken en reguliere detailhandel zich daar kan vestigen. Voorkomen moet worden dat op de locatie Vlijtseweg 184-186 een echt winkelcentrum gaat ontwikkelen. Een dergelijke ontwikkeling zal leiden tot ongewenste ruimtelijke effecten in Anklaar en Kerschoten. De hiervoor omschreven ongewenste ruimtelijke effecten worden door het nieuwe bestemmingsplan voorkomen. Verder voorziet het bestemmingsplan in meerdere functies: bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2, perifere detailhandel en de beide supermarkten waarvan de Deka, die in het vigerend bestemmingsplan was wegbestemd, thans positief wordt ingepast. Daarmee krijgen de opstallen een juridisch passende en evenredige regeling en zijn de beperkingen in het bestemmingsplan geschikt om het beoogde doel te bereiken. Een minder vergaand alternatief zonder in strijd te komen met het gemeentelijk beleid is niet aanwezig.
De conclusie is dan ook dat het bestemmingsplan noodzakelijk is en het juiste middel/maatregel is om het beoogde doel te bereiken.

2.8 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%. De gemeentelijke parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke parkeernota (2004) zijn opgenomen in de bijlage bij de regels. Voor de functies die zijn toegestaan in het plangebied, maar niet zijn vermeld in de gemeentelijke parkeernota, dient publicatie 317 van CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) als bron voor de te hanteren parkeernormen. Ook deze normen zijn opgenomen in de bijlage bij de regels.


Conclusie
De Verkeersvisie geeft geen specifiek beleid wat betreft het inperken van de mogelijkheden van supermarkten. Het initiatief is daarmee niet in strijd met de Verkeersvisie.

2.9 Waterbeleid

2.9.1 Nationaal beleid
2.9.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.9.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.9.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.9.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.9.4 Gemeentelijk beleid
2.9.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.9.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

2.10 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.

2.11 Welstandsbeleid

In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011.

Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.


Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevings(bouw)vergunning voldoen aan redelijke eisen van welstand.


De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.


De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota. Die indeling per gebied geeft de initiatiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.


De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:

  • vergunningvrij (grootste deel van de bouwwerken): welstandsvrij
  • veelvoorkomende bouwwerken (grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers, dakkapellen etc.): direct duidelijkheid vooraf met heldere eenduidige criteria. Hierin is ook het reclamebeleid, dat voorheen een aparte nota was, ondergebracht.
  • specifieke bouwwerken (grotere bouwplannen): beoordeling op basis van doelstellingen per wijk, dorp of gebied. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria, waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' is kader voor de bestaande woonomgeving van de gemeente Apeldoorn. Aangezien voorliggend initiatief enkel het inperken van de mogelijkheden van supermarkten betreft, wordt geen apart beeldkwaliteitsplan opgesteld.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Momenteel zijn er twee supermarkten aanwezig binnen het plangebied, te weten een DekaMarkt World of Food en een Aldi. De Aldi betreft een budget-supermarkt en de DekaMarkt World of Food een full-service supermarkt.

De bebouwing bestaat uit twee hoofdgebouwen. Het gebouw van de DekaMarkt World of Food bestaat op de begane grond uit parkeren, met daarboven de supermarkt. De nieuwe supermarkt is in 2015 geopend. De winkel omvat 2.849 m² winkelvloeroppervlak (wvo) en is de daarmee grootste supermarkt van Apeldoorn. In het concept van de winkel ligt de nadruk sterk op vers en bereiding ter plekke, terwijl ook consumptie mogelijk is in het inpandige Café de Vlijt (ca. 125 m² wvo). In het pand zijn verder een Deka slijterij (20 m² wvo) en Koelewijn Vis (35 m² wvo) met aparte zaken aanwezig.

Het andere gebouw bestaat uit twee lagen (gedeeltelijk), waarvan het achterste gedeelte van de begane grond in november 2017 in gebruik is genomen door een Aldi supermarkt van 963 m² wvo. Op het dak van de Aldi is een parkeerdek aanwezig met een rechtstreekse toegang tot de DekaMarkt World of Food. Aan de voorzijde van dit pand bevindt zich zowel op de benedenverdieping als op de eerste verdieping nog leegstaande ruimte, terwijl ook aan de zijkant op de begane grond naast de Aldi nog een kleinere unit leeg staat.

De parkeergelegenheid voor de Dekamarkt bevindt zich op het maaiveld, grotendeels onder het gebouw dat op palen staat. Bij de Aldi is voorzien in een parkeerdek aan de achterzijde van dit het pand op gelijke hoogte als de vloer van de eerste verdieping. Vanaf dit parkeerdek zijn beide supermarkten toegankelijk.

De onbebouwde gronden zijn in belangrijke mate verhard en in gebruik voor eveneens parkeren op maaiveld. Er bevindt zich geen groen binnen het plangebied.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

4.1 Inperking mogelijkheden supermarkten

Voor de gewenste inperking van de verdere uitbreidingsmogelijkheden van supermarkten binnen het plangebied is een ruimtelijk-functionele onderbouwing opgesteld (Ruimtelijk-functionele onderbouwing consolidatie supermarktaanbod Vlijtseweg, BRO, dd. 23 januari 2018).

Hieruit blijkt dat gezien de aanwezige specifieke kwaliteiten en de verwachte bevolkingsgroei in noordelijk Apeldoorn het toekomstperspectief voor de supermarkten aan de Vlijtseweg ook zonder uitbreiding van het supermarktaanbod gunstig te noemen is. Het bestemmingsplanmatig beperken van het supermarktaanbod tot de vergunde omvang draagt daarom niet in negatieve zin bij aan het behoud van deze zaken. Daarmee is een beperking zo bezien ook niet strijdig met de beleidsuitgangspunten. Een verdere uitbreiding van het supermarktaanbod op deze locatie is dat, wel.

Voor het gehele rapport wordt verwezen naar bijlage Onderbouwing supermarkten van de Bijlagen bij de toelichting.
De thans formeel onder het overgangsrecht vallende DekaMarkt World of Food wordt positief bestemd door de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1' op te nemen op de verbeelding ter grootte van de huidige footprint van het gebouw.

Voor de Aldi supermarkt is de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 2' opgenomen op de verbeelding ter grootte van de huidige footprint van het gebouw. In de regels is de beperking opgenomen dat op de 2e bovengrondse bouwlaag maximaal 951 m² winkelvloeroppervlakte is toegestaan. Deze aanduiding is dus kleiner dan de oorspronkelijke aanduiding 'supermarkt' in het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone - De Vlijt'.

Voor het overige, onder andere qua bouwhoogte en bebouwingspercentage, wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Kanaalzone - De Vlijt'.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling. Over het algemeen geldt dat er geen onderzoeken noodzakelijk zijn aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de omgeving.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Conclusie bodem
Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de bodem.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Conclusie milieuzonering
Een onderzoek is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de omgeving. Er worden geen nieuwe functies toegestaan.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt op ruime afstand van de spoorlijn. Hier hoeft verder geen rekening mee gehouden te worden. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Conclusie wegverkeerslawaai
Een onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de omgeving. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Industrielawaai 
Als een bestemmingplan het mogelijk maakt op een industrieterrein bepaalde geluidshinderlijke bedrijven (de bedrijven als genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer) te vestigen, is de gemeenteraad verplicht gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan, een geluidzone rond dit terrein vast te stellen. In het onderhavig bestemmingsplan is dit niet het geval.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Conclusie luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de omgeving. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Conclusie externe veiligheid
Een onderzoek externe veiligheid is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op het gebied van externe veiligheid.

Daarbij komt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er bevinden zich ook geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.

5.1.7 Elektromagnetische velden

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Conclusie m.e.r.
Het bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten en maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd.

Voorliggend bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten zal geen effect hebben op het grondwater.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het Apeldoorns kanaal. Binnen het plangebied komt geen ander oppervlaktewater voor. Het Apeldoorns kanaal heeft een peil van NAP 10,8 m ten noorden van de Apeldoornse sluis.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Voorliggend bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten zal geen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Voorliggend bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten zal geen effect hebben op de hemelwaterafvoer.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

Voorliggend bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten zal geen effect hebben op de vuilwaterafvoer.

5.2.6 Watertoets

Voorliggend bestemmingsplan betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten waardoor geen verhard oppervlak wordt toegevoegd. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etc. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Conclusie natuurwaarden

Een onderzoek naar natuurwaarden is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de natuurwaarden.

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend initiatief, het inperken van de mogelijkheden van supermarkten, op onderhavige locatie binnen het bestaand stedelijk gebied, maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk.

Voor de gewenste inperking van de verdere uitbreidingsmogelijkheden van supermarkten binnen het plangebied is een ruimtelijk-functionele onderbouwing opgesteld (Ruimtelijk-functionele onderbouwing consolidatie supermarktaanbod Vlijtseweg, BRO, dd 23 januari 2018).


Hieruit blijkt dat gezien de aanwezige specifieke kwaliteiten en de verwachte bevolkingsgroei in noordelijk Apeldoorn het toekomstperspectief voor de supermarkten aan de Vlijtseweg ook zonder uitbreiding van het supermarktaanbod gunstig te noemen is. Het bestemmingsplanmatig beperken van het supermarktaanbod tot de vergunde omvang draagt daarom niet in negatieve zin bij aan het behoud van deze zaken. Daarmee is een beperking zo bezien ook niet strijdig met de beleidsuitgangspunten. Een verdere uitbreiding van het supermarktaanbod op deze locatie is dat, wel.

Voor het gehele rapport wordt verwezen naar de bijlage van dit bestemmingsplan.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Conclusie archeologie

Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de eventuele aanwezige archeologische waarden. Daarbij komt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.6.2 Conclusie cultuurhistorie

Het Kanaal en industriële ontwikkeling langs het kanaal zijn bepalend geweest voor het stedelijk weefsel van Apeldoorn. In de Cultuurhistorische analyse die voor de Kanaalzone is opgesteld, zijn waardevolle adviezen gegeven om het industrieel karakter en de oriëntatie op het Kanaal bij nieuwe ontwikkelingen levendig te houden. In de analyse wordt ook geadviseerd om in beeldkwaliteit aan te sluiten op de aanwezige gemeentelijke monumenten.

Een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk aangezien het gaat om een inperking van de mogelijkheden van supermarkten zonder verdere effecten op de cultuurhistorie.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en betreft de inperking van de mogelijkheden van supermarkten. Nieuwe bouwplannen als bedoeld in het Bro worden niet mogelijk gemaakt. Kostenverhaal is dan ook niet aan de orde.

Uit onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is derhalve gebleken dat er hoofdzakelijk kosten optreden verband houdende met het opstellen van het bestemmingsplan. Hiervoor staan dekkende fondsen uit de algemene middelen van de gemeente ter beschikking. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar binnen de planperiode van tien jaar.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Vlijtseweg 184 en 186 is een bestemmingsplan met een beheersmatig karakter.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijventerrein
Op de gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn ter plaatse van de betreffende aanduiding bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten. Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kan nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen worden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding is perifere detailhandel toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding is een ondergeschikte horecavoorziening toegestaan met een vastgelegd aantal m² bvo en maximaal 1 zelfstandige commerciële ruimte (shop-in-shop) in levensmiddelen met een vastgelegd aantal m² bvo. Daarnaast zijn ontsluitingen in de vorm van paden, wegen alsmede groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen toegestaan.

Daarnaast zijn de bestaande supermarkten aangeduid met een specifieke aanduiding. Per aanduiding is maximaal 1 supermarkt toegestaan waarbij rekening is gehouden met de verleende omgevingsvergunningen.

Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.

Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoerings- aspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

De parkeernormering zoals die in de regels is vastgelegd is gebaseerd op de parkeerbeleidsregel uit 2004 (op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota').

De parkeernormen van de functies die in het bestemmingsplan zijn toegestaan zijn opgenomen in de bijlage bij de regels. De parkeervraag die functies in het gebied oproept moet ook binnen het plangebied worden opgelost.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat dit bestemmingsplan de inperking van de mogelijkheden van supermarkten betreft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Omdat dit bestemmingsplan de inperking van de mogelijkheden van supermarkten betreft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is besloten het bestemmingsplan niet toe te zenden aan vooroverlegpartners in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3 Totstandkoming plan

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Als onderdeel van deze procedure wordt het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld zienswijzen in te dienen.