direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Tullekensmolenweg 92 en omgeving Lieren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1334-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Tullekensmolenweg 92 en omgeving Lieren

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het coöperatieterrein aan de Tullekensmolenweg 92 in Lieren heeft het plan om op deze locatie maximaal 21 woningen te realiseren.

In totaal komen in het plangebied 16 grondgebonden woningen en 5 woningen in het gebouw 'De Coöperatie'.

In het plangebied komen in eerste instantie 9 rijtjeswoningen (verdeeld over twee blokken van 4 en 5 woningen), 6 twee onder-één-kap woningen, 1 vrijstaande woning en op termijn 5 appartementen.

1.2 Ligging en begrenzing

In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in Lieren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0001.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie ligt in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren'. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2012 vastgesteld en op 7 juli 2012 onherroepelijk geworden.

Voor de locatie gelden diverse bestemmingen. Het gebouw van De Coöperatie en zijn erf heeft de bestemming 'Bedrijf'. Het deel van het perceel naast de bebouwing van De Coöperatie heeft de bestemming 'Agrarisch'; direct ten zuiden ervan heeft het al de bestemming 'Wonen'.

Het plangebied ligt in een gebied van een wijzigingsbeveogdheid. De wijzigingsbevoegdheid maakt, onder voorwaarden, transformatie van bedrijfsdoeleinden naar woondoeleinden mogelijk. De voorgenomen woningbouw kan niet op basis van de wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd. Er wordt niet aan de voorwaarde (externe veiligheid) in de wijzigingsbevoegdheid voldaan.

Deze herziening maakt realisering van het woningbouwplan mogelijk.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting vangt aan met de beschrijving in hoofdstuk 2 van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van (voor)overleg.

2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

In maart 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat;
  • het creëren van voldoende kwalitatief goed geschoold personeel;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke economisch sturende sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde Vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Deze stappen zijn als volgt.

  • a. De provincie besteedt meer aandacht aan de versterking van opgaven in steden en stedelijke netwerken dan voorheen. Dit doet zij via afspraken in de zogenaamde gebiedsopgaven. De maatschappelijke opgaven in die gebieden maken dat dit noodzakelijk is. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. Dit vertaalt zich naar meer investeringen en intensievere betrokkenheid van plan- en procesbegeleiding in die gebieden.
  • b. De provincie schept meer ruimte voor economie, voor kansen pakken. Dit doet de provincie door actief te zijn in de ondersteuning en facilitering van bestaande en nieuwe bedrijven in de(top)sectoren industrie, logistiek, land- en tuinbouw en toerisme en recreatie (vrijetijdseconomie) en door ook tuinbouw-aanverwante bedrijvigheid in de vijf clusters toe te laten, door duurzame groei van agrarische bedrijven toe te staan en door mee te denken over groei op bestaande locaties voor bedrijventerreinen. De provincie verbindt, inspireert , en handelt integraal vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders. We noemen dit de rode loper aanpak.
  • c. Er zijn meer mogelijkheden voor bedrijven in en rond natuur. De provincie heeft de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het 4.2.1 Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 5.300 hectare natuur te ontwikkelen (was 11.000 hectare). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

Het tweede doel is het waarborgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van:

  • natuur en landschap in Gelderland,
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • water en ondergrond.

De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Ter versterking van het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op de gevolgen voor de gezondheid. Uit de dialoog met partners, betrokkenen uit de samenleving, beleid van andere overheden en eigen analyses, komt naar voren dat aandacht wordt gevraagd voor een benadering die meer gericht is op gezondheidseffecten dan op het al dan niet halen van bepaalde normen. Hoe dit zal uitpakken, is een onderwerp van uitwerking in 2014-2015.

Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas. De provincie zet daarnaast 'workshops' in de vorm van 'kwaliteitsateliers'. Een kwaliteitsatelier brengt kennis en betrokkenheid samen, ter inspiratie en ter versterking voor het oplossend vermogen

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

2.1.1 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • a. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • b. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0002.png"

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen voor een 'goede ruimtelijke ordening'. De ladder is een hulpmiddel dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening. Bij keuzes over ruimtegebruik in trede twee en drie zijn naast de aspecten die de ladder agendeert altijd andere elementen voor een goede ruimtelijke ordening aan de orde om tot een heldere ruimtelijke onderbouwing te komen. Goede ruimtelijke ordening is maatwerk. Denk aan de volgende aspecten:

  • bestaand beleid: claims en beperkingen op het gebied van drinkwaterwinning, Natura 2000, aanvliegroutes etc.,
  • mogelijke beperkingen door kabels- en leidingentracés of privaatrechtelijke belemmeringen,
  • gevolgen voor de waterhuishouding, ondergrond, geluid, luchtkwaliteit, flora en fauna, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie en landschappelijke waarden,
  • ruimtelijke kwaliteit zoals de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, vormgeving, architectuur en beeldkwaliteit, sociaal-culturele inbedding en identiteit, zorgvuldig ruimtegebruik en klimaatbestendige inrichting,
  • uitvoerbaarheid: economisch (inclusief planschaderisico's), technisch, juridisch en maatschappelijk.

De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De provincie wil hierbij focussen op plannen die van provinciaal belang zijn.

Naast het inzien van bestemmingsplannen die inhoudelijk het provinciaal belang raken is de provincie ook verantwoordelijkheid voor het generieke toezicht op de toepassing van de rijksladder voor duurzame verstedelijking. De provincie kan hierbij zelf de wijze van toezicht bepalen. Dit is conform bestuurlijke afspraken over interbestuurlijk toezicht en conform de Wet Revitalisering generiek toezicht. Ook hierover zal de provincie Gelderland het gesprek aangaan met de Gelderse gemeenten.

De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.

Vooral op regionale schaal kan de behoefte aan bouwplannen per gemeente worden bepaald en wat de beste plekken hiervoor zijn. Op structuurvisieniveau kan de totale opgave ten aanzien van het bestaand stedelijk gebied worden bezien. Waar concentreert zich de huidige leegstand, welke complexen komen straks leeg te staan en wat is de toekomstwaarde van gebieden? Voorkomen moet worden dat capaciteit voor bijvoorbeeld woningbouw al is vastgelegd in uitleglocaties, waardoor transformatie van (toekomstige) leegstaande gebouwen leidt tot overcapaciteit of niet van de grond komt. Toepassing van de ladder op het regionale schaalniveau leidt tot een integralere visie en een betere en eenvoudigere onderbouwing op bestemmingsplanniveau. Uiteraard kunnen niet alle ontwikkelingen al dit schaalniveau worden bekeken. Het is zaak hier pragmatisch mee om te gaan.

De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In maart 2017 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwalitatief Woonprogramma' voor de betreffende regio successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'kwantitatieve opgave wonen'.

Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering past ook de enkele woning waarin dit plan voorziet.

2.3 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.4 Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020

Medio 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Met de structuurvisie is het ruimtelijke beleid voor de komende jaren voor beide dorpen vastgelegd. Belangrijkste thema's zijn de woningbouwontwikkeling, het voorzieningenniveau (zorg, welzijn en recreatief) en de herinrichting van de Oude Beek en omliggend beekdal. Wonen 

Waar het gaat om woningbouwontwikkelingen op uitbreidingslocaties wordt aansluitng gezocht bij de bestaande ruimtelijke structuur van het gebied. Andere mogelijkheden worden gezien in kleinschalige invullingen in de dorpen, functieverandering van bedrijfsbebouwing, een enkele kleinschalige invulling in linten, door kleinschalige invullingen in Oosterhuizen en door functieverandering in het buitengebied.

Bedrijvigheid 

In zowel Beekbergen als Lieren wordt geen ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gereserveerd. Voor de leefbaarheid en levendigheid van de dorpen is behoud en waar mogelijk beperkte uitbreiding van bedrijvigheid van belang. Uiteraard kan het alleen gaan om bedrijven die niet veel verkeer aantrekken en die weinig milieuhinder veroorzaken.

2.5 Beperking werking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur
woningbouw private partijen' vastgesteld. In het licht van de gemeentelijke
woningbouwprogrammering is vast komen te staan dat er nog maar beperkt ruimte is
voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dat terwijl een deel van de beschikbare ruimte in
de programmering ingevuld is met plannen, waarvoor al meer dan een paar jaar een
vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is, maar die niet tot uitvoering komen. Om
dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan
initiatieven die ook echt tot uitvoering komen, geldt nu in principe realisatietermijn van
drie jaar voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Die termijn gaat lopen vanaf het moment
dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Na de termijn en als de betreffende
woningen niet zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn, dienen burgemeester en wethouders
te overwegen om het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor
nieuwe woningen te verwijderen. Vervolgens kan de programmatische ruimte die daarbij
vrij komt, worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling.
De termijn van drie jaar wordt tussen tussen
initiatiefnemer en gemeente ook privaatrechtelijk overeengekomen.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

De locatie is gelegen in Lieren, in het midden van het dorp. De ontwikkeling van Lieren is altijd sterk verweven geweest met die van Beekbergen. Lieren ligt op de landschappelijke overgang van de hoger gelegen enk op de stuwwal naar het lager gelegen beekdal van de Oude Beek. Langs deze beek ontstond een losse opzet van boerderijen tussen het gebied Engeland in het westen en Oosterhuizen in het oosten. Het dorp groeide daarna vanaf het begin van de twintigste eeuw, na de komst van de spoorlijn, geleidelijk uit langs de linten van de Tullekensmolenweg, Molenvaart en de Lierderstraat. Er ontstond op kleine schaal een eigen middenstand.

De planmatige uitbreiding in de naoorlogse periode is vooral beperkt gebleven tot een aantal kleine straatjes achter de bebouwingslinten. Verder zijn veel boerderijen omgevormd naar burgerwoningen en zijn nieuwe burgerwoningen in het boerenlint ingepast.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het perceel van De Coöperatie is gelegen aan één van de linten waaruit Lieren is ontstaan. De Tullekensmolenweg is ook één van de linten in Lieren waar het voormalige agrarische karakter nog herkenbaar aanwezig is. In het lint bevinden zich enkele (voormalige) boerderijen die veelal al een woonfunctie hebben gekregen. In de directe omgeving bevinden zich geen (actieve) agrarische bedrijven meer. Wel zijn in het lint een aantal bedrijfsfuncties aanwezig.Het perceel ligt centraal in het dorp en is zowel direct gelegen aan de Tullekensmolenweg als aan de spoorlijn. Het gebied wordt gekenmerkt door een enigszins gemengd karakter. Naast overwegend woningen komen bedrijfs- en detailhandelsfuncties voor; het gebouw van De Coöperatie is er daar één van. Ook de kerk van de Protestantse gemeente ligt in de directe omgeving.

3.3 Cultuurhistorie

In het plangebied is het pand Tullekensmolenweg 92 (gebouw De Coöperatie) aanwezig. Dit pand staat op de nominatie om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. De procedure voor aanwijzing als gemeentelijk monument is nog niet gestart.

Architectuurhistorische waarde

Het complex bezit architectuurhistorische waarde als goed en gaaf voorbeeld van een landbouwcoöperatiegebouw uit de periode van het Interbellum. Het complex is van belang vanwege het bijzondere, deels experimentele bouwtype, vanwege de toegepaste constructies, en –wat betreft het hoofdgebouw- vanwege de opmerkelijke vormgeving in zakelijk-expressieve stijl en als onderdeel van het oeuvre van de Apeldoornse architect G.W. van den Beld, voor wie het gebouw typerend is voor zijn ontwerpen uit de jaren rond 1930.

Stedenbouwkundige waarde

Het voormalige coöperatiegebouw te Lieren vormt een markant, historisch complex, dat wordt bepaald door karakteristieke hoofd- en kapvormen en een gave historische detaillering. Het complex vormt een waardevol en door zijn prominente hoofdvorm zeer beeldbepalend element, niet alleen voor de Tullekensmolenweg ter plekke, maar voor de gehele dorpskern van Lieren.

3.4 Groenstructuur

Tussen de Tullekensmolenweg en de spoorlijn is een open veld, omringd door bomen, aanwezig. Dit veld is niet planmatig aangelegd maar overgebleven na de verdichting die om de kerk en De Coöperatie heeft plaatsgevonden. Het veld heeft een zekere waarde als sport- en speelgebied, en vormt een aardige groene ruimte nabij de kern van het dorp.

3.5 Verkeer en vervoer

Het perceel is rechtstreeks gesitueerd aan de lokale ontsluitingsweg Tullekensmolenweg. Parallel aan het spoor is een private ontsluitingsweg gelegen die het perceel aan die zijde kan ontsluiten.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

In het geldende bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' is in artikel 3.35 een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van maximaal 35 woningen opgenomen. Het plangebied van het toekomstige bestemmingsplan ligt volledig binnen de grenzen van deze wijzigingsbevoegdheid.

Door het onderhavige bestemmingsplan verschuiven de grenzen van de bestaande wijzigingsbevoegdheid en wordt het gebied van de wijzigingsbevoegdheid kleiner. Dit neemt echter niet de mogelijkheid weg dat op basis van de wijzigingsbevoegdheid nog steeds 35 woningen kunnen worden gebouwd.

Uit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt en uit het oogpunt van woningcontigentering een ongewenste ontwikkeling.

De woningbouwprogrammering voor het gebied van De Coöperatie gaat uit van maximaal 24 nieuwbouwwoningen. Het onderhavige bestemmingsplan maakt het bouwen van 21 woningen mogelijk. Uit planologsiche en stedenbouwkundig oogpunt is het niet wenselijk om voor maximaal drie woningen de wijzgingsbevoegdheid in het nieuwe bestemmigsplan te handhaven.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing

Het bestaande Coöperatiegebouw behoudt vooralsnog zijn bedrijfsmatige functie. De bestaande zonering van de vuurwerkopslag op Tullekensmolenweg 94 verhindert transformatie naar een woonfunctie. In dit bestemmingsplan wordt, middels een wijzigingsbevoegdheid, de mogelijkheid gecreëerd om op termijn 5 woningen in het gebouw van De Coöperatie te realiseren.

Het gebouw van De Coöpratie staat op de nominatie om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. De procedure voor aanwijzing als gemeentelijk monument is echter nog niet gestart.

Aan de Tullekensmolenweg worden twee twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning gesitueerd, min of meer in de voorgevelrooilijn van het gebouw van De Coöperatie. De woningen oriënteren zich op de Tullekensmolenweg en hebben een voortuin van circa 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0003.png"

 

De nieuwbouw van 9 woningen, de twee rijen van 4 en 5 woningen, bevatten verschillende woningtypen en een kleine differentiatie in de rooilijn. Er ontstaat met de bestaande en nieuwe bebouwing en open ruimte een nieuw ensemble. Het kenmerkende complex, met lage en hoge delen, wordt opgenomen in een woonhofje. De hof is via voetpaden verbonden met de omgeving, waaronder het veld langs de spoorbaan. De hof wordt voor auto's ontsloten aan de westzijde van het Coöperatiegebouw. Omdat de hof zowel de buitenruimte van de woningen vormt, onderdeel is van de informele routes van het dorp en parkeerruimte bevat, is de inrichting belangrijk. Het hofje is stenig en vormt een verbinding met de groene ruimte die zuidelijker ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0004.png"

Impressie

Spoorzijde

In de bestaande reeks van woningen langs het spoor wordt een gebouw met twee woningen onder één dak toegevoegd. Deze ruimere 2/1 kapper past in de reeks, en beëindigt de rij richting het veld.

4.2 Parkeren

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is berekend op basis van de geldende gemeentelijke parkeernormen. In onderstaande berekening van het aantal parkeerplaatsen is in eerste instantie uitgegaan van 16 woningen en bedrijfsruimte / kantoorruimte.

De behoefte aan parkeerplaatsen is als volgt berekend:

woning zonder parkeerplaats 1,50 pp/wo 9 woningen 13,5 pp

woning met pp/erf 2,25 pp/wo 6 woningen 13,5 pp

woning met garage en oprit 1,75 pp/wo 1 woning 1,75 pp

bedrijfsruimte / kantoorruimte 1,60 pp/100 m2 bvo 800 m2 12,80 pp

Op basis van bovenstaande is de conclusie dat 42 parkeerplaatsen voor woningen en bezoekers dienen te worden gerealiseerd. In het plangebied worden 41 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het verschil van één parkeerplaats wordt door de mogelijkheid van 'dubbelgebruik' teniet gedaan.

Wanneer het gebouw van De Coöperatie een woonbestemming krijgt, dient te worden onderzocht of met het aantal aanwezige parkeerplaatsen kan worden volstaan of dat dit aantal dient te worden uitgebreid. In de wijzigingsbevoegdheid voor het Gebouw van De Coöperatie is een voorwaarde opgenomen dat een voldoende aantal parkeerplaatsen dient te worden geraliseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0005.png"

Impressie

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Woningbouwprogramma 2010 - 2020

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

5.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), moet de toelichting van een bestemmingsplan, dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het stedelijk gebied mogelijk maakt, dan moet worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het bestemmingsplan maakt in eerste instantie realisering van 16 woningen mogelijk. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kunnen in het plangebied in totaal 21 woningen worden gerealiseerd.

In het geldende bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' (onherroepelijk 5 juli 2012) heeft een gedeelte van het plangebied al een woonbestemming. Daarnaast ligt het plangebied in een gebied met de aanduiding 'Wijzigingsgebied'. In het gebied met de aanduiding 'Wijzigingsgebied', mogen maximaal 35 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Dit impliceert dat realisering van woningbouw in het plangebied al geruime tijd een mogelijke optie is.

5.2.1 Stedelijke ontwikkeling

Vanwege het aantal van 16 tot 21 woningen is op basis van jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient te worden getoetst aan de treden van de ladder voor 'duurzame verstedelijking.

5.2.2 Behoefte

De behoefte aan woningen is vastgesteld op basis van een onderzoek van het bureau Rigo (in 2011) tot en met de periode 2019. Voor de periode tot 2029 is gebruik gemaakt van landelijke behoefte modellen (Primos en Pearl). Dit beleid

Voor de uitbreidingsbehoefte in de gemeente wordt voor de periode van 2010 t/m 2019 van 3.900 woningen en voor de periode 2020 t/m 2029 van 2.000 woningen uitgegaan. Voor een gezonde aan te houden voorraad aan woningbouwplannen en voldoende ruimte voor de dorpen wordt uitgegaan van in totaal 7.130 woningen.

Op basis van afspraken in de regio Stedendriehoek is het 'Meerjaren woningbouwprogramma Apeldoorn 2010 - 2019' opgesteld.

In dit woningbouwprogramma zijn voor het dorp drie nieuwbouwlocaties opgenomen: De Nieuwe Voorweg herstructurering, de Coöperatie en Veldbrugweg / Nieuwe Voortweg. Voor deze locaties zijn in totaal 78 woningen 'geprogrammeerd. Voor de locatie van de Coöperatie zijn 24 woningen 'geprogrammeerd'.

In het woningbouwprogramma wordt voor verdeling voor kwalitatief een vertrekpunt gehanteerd van: 30% goedkoop, 40% middelduur en 30% duur. Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen is deze verdeling aangepast. Vanwege de afgenomen vraag naar dure woningen zijn voornoemde percentages aangepast naar: 35% sociaal, 45% middelduur en 20% duur. Deze percentages zijn opgenomen in de met de eigenaar van de locatie gesloten anterieure overeenkomst.

In het plangebied wordt woningbouw in twee fasen gerealiseerd. In de eerste fase worden 16 woningen gerealiseerd en in de twede fase (na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het gebouw van De Coöperatie) 5 woningen gerealiseerd. In totaal worden 21 woningen in het plangebied gerealiseerd.

Gelet op voornoemde percentages bestaat de woningvoorraad in het plangebied in de eerste fase uit (afgerond): 6 sociale woningen, 7 middeldure woningen en 3 dure woningen. In de tweede fase bestaat de woningvoorraad in het plangebied uit (afgerond): 8 sociale woningen, 9 middeldure woningen en 4 dure woningen.

In Lieren is sprake van een tekort aan aanbod. Er is vooral een wens voor betaalbare huisvesting (sociale woningbouw) voor de eigen bevolking (ouderen en jongeren). Door realisering van in totaal 8 sociale woningen (38%) in het plangebied wordt vooral in deze vraag voorzien.

5.2.3 Stedelijk gebied

De stedelijke ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

5.2.4 Conclusie

De behoefte aan woningen in stedelijk gebied is voldoende beschreven.

5.3 Waterbeleid

5.3.1 Nationaal beleid - Nationaal Waterplan 2016 - 2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

5.3.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

5.3.3 Provinicaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

5.3.4 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

5.3.5 Gemeentelijk beleid
5.3.5.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

5.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Algemeen

De ontwikkellocatie ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.4.2 Grondwater

Het gebied ligt net buiten de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 16.00 m en NAP+ 17.55 m ligt. Het maaiveld van het plangebied varieert globaal van NAP+19.80 m tot NAP+20.1 m. De hoogst geregistreerde grondwaterstanden liggen dus meer dan 2,0 m onder maaiveld. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.4.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en rond het plangebied ligt geen oppervlaktewater, door dit plan ontstaat ook geen extra oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

5.4.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater vastgehouden en in de bodem geïnfiltreerd. Hiertoe dient minimaal 36 mm berging per vierkante meter verhard oppervlak (daken en bestrating) te worden gerealiseerd.

Het plan dient zodanig uitgevoerd te worden dat ook bij hevige neerslag (T=100 situatie) geen wateroverlast wordt veroorzaakt in de omgeving. In deze situatie wordt geaccepteerd dat water op straat blijft staan, dit mag echter niet leiden tot afvoer van water naar woningen en andere panden.

De bestaande afvoer van bestaande panden mag ongewijzigd in stand blijven. Bij voorkeur wordt ook de bestaande verharding van het gemengd stelsel afgekoppeld.

5.4.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.4.6 Watertoets

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap heeft geen opmerkingen op de watertoets aangeleverd.

5.5 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

5.5.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

5.5.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

5.5.3 Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.6 Milieuaspecten

5.6.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.6.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Op de locatie zijn de volgende relevante bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend/nulsituatie bodemonderzoek op de locatie aan de Tullekensemolenweg 92 te Lieren, uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV. Projectnummer 140319/lvh/sh, datum juli 2014 (versie 01);
  • Verkennend/nulsituatie en nader bodemonderzoek met plan van aanpak op de locatie aan de Tullekensemolenweg 92 te Lieren door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV. Projectnummer 160721/lvh/sh, datum 09 februari 2017;

Resultaten bodemonderzoeken

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat op de locatie de volgende verontreinigingen aanwezig zijn:

  • Een verontreiniging met olie en aromaten in grond en grondwater naast de silo. In de vaste bodem is in circa 20 m² sterke verontreiniging aanwezig. Ongeveer 40 m³ grondwater is sterk verontreinigd
  • Sterke verhoogde gehalten aan minerale olie in de grond van ongeveer 20 m³ inpandig.
  • Matige verontreiniging met PAK van circa 7 m³. Deze verontreiniging bevindt zich ter plaatse van de meest westelijke bebouwing;
  • Ter plaatse van de voormalige kolenopslag is in de grond een verontreiniging van ongeveer 15 m³ met sterk verhoogde gehalten aan PAK in de grond aanwezig;
  • De kelder onder de silo staat vol met regenwater waarop een olievlies aanwezig is. De kwaliteit van het water in de kelder is niet bekend.

Conclusies

  • Tijdens de uitgevoerde bodemonderzoeken is de bodem voldoende onderzocht op de overige relevante stoffen.
  • In de bodem zijn een aantal verontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn allen beperkt van omvang; het zijn geen gevallen van bodemverontreiniging waarvoor de provincie Gelderland het bevoegde gezag is. Voor deze verontreinigingen bestaat geen saneringsplicht. Zij kunnen echter wel belemmeringen opleveren voor het toekomstige gebruik van de locatie. De verontreinigingen worden gelijktijdig met de voorgenomen herinrichting van de locatie, onder milieukundige begeleiding, worden verwijderd.

Asbest

In het plangebied is op 2 november 2017 en 11 november 2017 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft de titel 'verkennend asbestonderzoek op de locatie Tullekensmolenweg 92 te Lieren', heeft projectnummer: 171056/dh/sh en is gedateerd 1 december 2017.

Conclusie

Op basis van een maaiveld inspectie is op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.Op basis van zintuigelijke waarnemingen, bij het nemen van monsters, en labaratoriumonderzoek van de monsters, is de conclusie dat de aangetroffen hoeveelheid asbest de 'bepalingsgrens' niet overschrijdt. Op basis van deze resultaten is in het plangebied geen nader onderzoek naar asbest noodzakelijk.

5.6.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

5.6.3.1 Onderzoeksresultaten milieuzonering

In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het onderzoek aangegeven:

Ligging planlocatie   Korte toelichting keuze  
Rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
Ja   Veel woningen met verspreid liggende bedrijvigheid langs rustige weg  
Gemengd gebied   Nee    
Correctie mogelijk?   Nee    
Functiemenging   Nee    
     
Inwaartse zonering   Ja   Woningen  
Uitwaartse zonering   Ja   Eventueel bedrijfsmatig gebruik cöoperatiegebouw  

Milieuzonering bedrijven

Binnen het onderzoeksgebied (200 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen.

De planlocatie is gelegen binnen de feitelijke milieuzones van de volgende bedrijven/percelen:

  • Tullekensmolenweg 94.

De planlocatie is gelegen binnen de planologische milieuzones van de volgende bedrijven/percelen:

  • Tullekensmolenweg 88;
  • Dorpsstraat 193.

5.6.3.2 Oplossingen milieuzonering

  • Tullekensmolenweg 92

De bedrijfsactiviteiten op Tullekensmolenweg 92 zijn beëndigd. In het bestemmingsplan krijgt het gebouw van De Coöperatie de bestemming Bedrijf. Op deze bestemming zijn alleen bedrijven uit milieucategorie 1 toegestaan. Hierdoor bedraagt de milieuzone 10 meter. De nieuwe woningen worden buiten de milieuzone van 10 meter gerealiseerd.

  • Tullekensmolenweg 94

Het is niet mogelijk woningen te realiseren in een deel van het Coöperatiegebouw aan de Tullekensmolenweg 92, omdat dit gebouw gedeeltelijk binnen de veiligheidsafstanden (bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit) van de naastgelegen vuurwerkopslag en de milieuzone van de huidige bedrijfsactiviteiten ligt.

De nieuwe bouwvlakken voor de woningen ondervinden geen belemmering van de bedrijfsactiviteiten aan de Tullekensmolenweg 94.

  • Tullekensmolenweg 88

Tussen Tullekensmolenweg 88 (Gemengd) en het plangebied is een woning aanwezig. Deze wonig is maatgevend voor de milieubelasting. Hierdoor is het uitgesloten dat overlast binnen het plangebied kan ontstaan. De te realiseren woningen vormen geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten op Tullekensmolenweg 88.

  • Dorpstraat 193

De doorzet van LPG is in de vergunning voor het benzinestation aan de Dorpstraat 193 beperkt tot niet meer dan 1.000 m3 per jaar.

De bouwvlakken van de te bouwen woningen liggen op de planlocatie buiten het invloedsgebied van 160 meter. De inrichting vormt geen belemmering voor het plangebied.

5.6.3.3 Uitwaartse zonering

  • Tullekensmolenweg 94

In het bedrijf aan de Tullekensmolenweg 94 wordt consumentenvuurwerk verkocht en opgeslagen (maximaal 16.750 kilogram per jaar). Voor de opslag van consumentenvuurwerk is op 20 juli 2007 (MPM 10366) een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk en nog steeds van kracht.

De veiligheidsafstanden uit het vuurwerkbesluit moeten worden aangehouden. Deze afstanden zijn correct aangegeven op de verbeelding.

De veiligheidszone van de bewaarplaats valt in dit geval volledig binnen die van de bufferbewaarplaats en hoeft daarom niet apart weergeven te worden.

Binnen de veiligheidsafstanden mogen zich geen kwetsbare objecten (o.a. woningen) of b(eperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van het Vuurwerkbesluit bevinden. Wanneer een bedrijf niet aan te merken is als (beperkt) kwetsbaar object kan het zich in het coöperatiegbouw vestigen.


Vanwege de ruime definitie van (beperkt) kwetsbaar object is realisering van woningen in het Coöperatiegebouw niet mogelijk. Een mogelijk oplossing is het, in overleg met de ondernemer, terugbrengen van de maximale hoeveelheid opgeslagen consumentenvuurwerk tot maximaal 10.000 kilogram. De aan te houden veiligheidsafstand tot kwetsbare objecten bedraagt dan tenminste 8 meter (gemeten in voorwaartse richting). De afstand van de gevel van het Coöperatiegebouw tot de dichtstbijzijnde vuurwerkopslag bedraagt dan 15 meter, waarmee wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden uit bijlage III bij het Vuurwerkbesluit.

5.6.4 Geluidhinder wegverkeer

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn (Apeldoorn - Dieren). Derhalve worden beschouwd de Tullekensweg, de Zwarte Bergweg en de spoorlijn Apeldoorn - Dieren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

5.6.4.1 Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn Tullekensmolenweg en de Zwarte Bergweg. Voor beide wegen geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km. en dus doet zich een van de genoemde uitzonderingen voor. Beide wegen hebben van rechtswege geen geluidzone.

Ondanks dat sprake is van niet gezoneerde wegen in de nabijheid van het plangebied en dus geen akoestisch onderzoek is vereist, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat) een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouwwoningen.

In de rapportage van 14 september 2016, opgesteld door Nieman Raadgevende Ingenieurs B.V. en opgenomen in bijlage van deze toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Tullekensmolenweg en Zwarte Bergweg berekend. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwbouwwoningen langs de Tullekensmolenweg 54 dB bedraagt. Deze geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar aanzienlijk lager dan de maximale (hogere) grenswaarde van 63 dB. Voor het garanderen van een goed woon- en leefklimaat worden bij het bouwen van de nieuwe woningen, gevelmaatregelen genomen om in de woning een binnenniveau van ten hoogste 33 dB te waarborgen.

De geluidbelasting op de gevels van de woningen langs de Zwarte Bergweg bedraagt ten hoogste 45 dB. Dit is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

5.6.5 Geluidhinder spoorverkeer

De spoorlijn Apeldoorn-Dieren is beschouwd. Op dit traject rijden in de zomerperiode, op toeristische basis, uitsluitend stoomtreinen en/of historische diesellocomotieven.

De spoorlijn Apeldoorn - Dieren is niet opgenomen op de zonekaart of in het geluidregister. Hierdoor is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Daarnaast kan de spoorlijn niet worden aangemerkt als een inrichting waarop de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit van toepassing is.

Het piekgeluid van de stoomfluit van de treinen bedraagt in de zomerperiode, in de dagperiode, circa 60 dB. Vanwege de dagperiode zal van slaapverstoring geen sprake zijn.

Door ventilatieopeningen in de zijgevels van de nieuwbouwwoningen te realiseren zal het binnenniveau, vanwege de stoomfluit, in de buurt komen van het maximaal toegestane niveau van 55 dB.

5.6.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt realisering van 21 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.6.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Onderzoeksresultaten 

Stationaire risicobronnen

In de omgeving van het plangebied bevindt zich het LPG-tankstation Assies. Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour alsmede de effectcontour (60 m) van de circulaire LPG. Wel ligt het plangebied voor een klein deel binnen het invloedsgebied (150 meter) van het LPG-tankstation alsmede binnen de effectcontour van 160 m van de circulaire LPG. Het uitvoeren van een risicoberekening is niet nodig, maar een verantwoording van het groepsrisico is wel noodzakelijk.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt een invloedsgebied van 150 meter rondom het vulpunt van het LPG-tankstation. In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van 150 meter ligt, worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Als gevolg hiervan ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.

De ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten binnen 160 meter van het LPG-tankstation is alleen gemotiveerd toegestaan, dus met gewichtige redenen. De bouwvlakken voor de nieuwe woningen liggen echter op een grotere afstand van van het LPG-tankstation.

Hieronder is in het blauw het invloedsgebied van LPG-tankstation Assies aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0006.png"


Daarnaast bevindt zich op Tullekensmolenweg 94 vuurwerkopslag- en verkoop van der Kamp, (16.750 kg consumentenvuurwerk). In Bijlage 3, voorschrift 1.3, van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden aangegeven. De afstanden die gelden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0007.png"

De afstanden komen deels terecht op perceel Tullekensmolenweg 92, waar de bestemming Bedrijf op komt te liggen. Binnen de veiligheidscirkel mogen zich geen kwetsbare of (beperkt) kwetsbare object vestigen zoals bedoeld in het Vuurwerkbesluit. De geprojecteerde woningen op het naastgelegen perceel liggen buiten de veiligheidscirkel van de bufferbewaarplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0008.png"

Mobiele risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) mobiele risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied. De ontwikkeling ligt wellicht langs de mogelijke aanvoerroute van LPG voor het LPG-tankstation Assies. Dit transport is echter zeer gering en wordt als niet relevant beschouwd op basis van de nota milieuveiligheid.

Deelconclusie

Het in de buurt gelegen LPG-tankstation vormt geen directe belemmering. Een deel van de bestemming ligt binnen de veiligheidscirkel van de bufferbewaarplaats van de vuurwerkhandel. Hier mogen zich geen (beperkt) kwetsbare objecten vestigen zoals bedoelt in het Vuurwerkbesluit. De geprojecteerde woningen op het naastgelegen perceel liggen buiten de veiligheidscirkel van de bufferbewaarplaats. Tot slot wordt geadviseerd om binnen de 160 meter van het LPG tankstation de ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten (zoals kinderopvang etc) uit te sluiten.

5.6.8 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en zendmasten.

5.6.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen tot en met 5.6.8. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.7 Natuurwaarden

5.7.1 Wettelijk kader en beleid
5.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

5.7.2 Onderzoeksresultaten

Door Staring Advies is in april 2014 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er voor wat betreft Flora- en fauna geen beperkingen zijn voor de uitvoering van het plan. Bij sloop van bebouwing is aanvullend onderzoek noodzakelijk naar gierzwaluw, huismus,steenmarter, en vleermuizen.

In augustus 2017 is door Staring Advies een aanvullend natuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft projectnummer 2827 en rapportnummer 1783.

Uit dit aanvullend onderzoek blijkt dat de geplande herinrichting van het plangebied een mogelijk verstorend effect heeft op vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus, gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Voor overige soorten zijn negatieve effecten door de geplande activiteiten op voorhand uit te sluiten.

Bij het slopen van de loodsen moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van de huismus en de aanwezigheid van zomerverblijven van de gewone dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis.

Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan de Wet Natuurbescherming. Indien negatieve effecten niet zijn te voorkomen dient een ontheffing bij de provincie te worden aangevraagd en moet een compensatieplan worden opgesteld. De provincie dient te beoordelen of de in het compensatieplan voorgestelde maatregelen voldoende zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

5.8 Archeologie

Zoals in paragraaf al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Het plangebied ligt op de Archeologische Beleidskaart 2015 in een terrein met archeologische waarden (categorie 3). Op basis van het bureauonderzoek gold specifiek een middelhoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum, een hoge verwachting voor de periode Neolithicum – Volle Middeleeuwen (13e eeuw) en een lage verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de bewoningsmogelijkheden die het landschap door de eeuwen heen bood, de bekende archeologische waarden en eerdere onderzoeksresultaten in de directe omgeving.


De gespecificeerde verwachting uit het bureauonderzoek is getoetst middels een zestal verkennende boringen, verspreid gezet over het plangebied daar waar dit mogelijk was. Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat de bodem o.a. een plaggendek met een dikte van 80 – 95 cm (inclusief huidige bouwvoor) bevat. Het plaggendek gaat via een dunne bioturbatielaag op 90 – 100 cm over in de natuurlijke ondergrond. De oorspronkelijke (podzol)bodem is niet aangetroffen en zal zijn opgenomen in het afdekkende plaggendek.

In het noordoostelijke deel van het plangebied dat bebouwd is, zijn rondom de bebouwing diepe bodemverstoringen aangetroffen waardoor restanten van het plaggendek of oorspronkelijke bodem ontbreken (boring 1 en 3). Plaatselijk kan het onderste deel van het plaggendek nog intact zijn, zoals in boring 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0009.png"

Archeologische verwachting

Op basis van de afwezigheid van de oorspronkelijke (podzol)bodem is de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum – Mesolithicum door de onderzoekers naar laag bijgesteld. Ter plaatse van de intacte bodemprofielen (zone 1 en 2) blijft de verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum – Late Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. Ter plaatse van en direct rondom de huidige bebouwing waar de bodem tot diep in de C-horizont verstoord, is de verwachting voor nederzettingsresten uit deze periode naar laag bijgesteld. De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 14e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd bij te stellen.

Gezien de resultaten van het bureau- en booronderzoek is voor verlening van de omgevingsvergunning na definitief maken van het rapport verder archeologisch onderzoek noodzakelijk in zones 1 en 2, zoals weergegeven op de advieskaart in Afbeelding 1.


Vervolgonderzoek

Vervolgens is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in zone 1. Op basis van dat archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied sprake is van een nederzettingsterrein dat vooralsnog uit de Vroege- en Midden-IJzertijd lijkt te dateren, gebaseerd op het aangetroffen aardewerk. De gemeente Apeldoorn volgt het selectieadvies van Transect tot het uitvoeren van vervolgonderzoek middels een opgraving, daar waar de archeologische waarden worden bedreigd door de toekomstige bodemingrepen i.v.m. nieuwbouw. Beleidscategorie 3 (zone met archeologische waarden) wordt dan ook gehandhaafd.

Van het onderzoek is reeds een evaluatierapport opgeleverd, op basis waarvan bovenstaand selectiebesluit is genomen, met de volgende eisen:

  • Op basis van het uitgevoerde bureau- en inventariserend veldonderzoek is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk, als in het plangebied bodemingrepen gepland worden die groter zijn dan 100 m2 en dieper gaan dan 35 cm –Mv;
  • Het vervolgonderzoek dient uitgevoerd te worden in de vorm van een vlakdekkende opgraving van de toekomstige bouwvlakken en andere civiele ontgravingen, zoals cunetten voor nutsvoorzieningen en infrastructuur. Voor het mogen uitvoeren van een opgraving is een door de gemeente Apeldoorn goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.0. Dit PvE dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning goedgekeurd te zijn door de gemeente;
  • Het onderzoek dient uitgevoerd te worden door een gecertificeerd archeologisch bureau.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Monumenten en karakteristieke panden

In het plangebied bevindt zich het pand Tullekensmolenweg 92 (gebouw 'De Coöperatie). Het pand staat op de nominatie om te worden aangewezen als gemeentelijk monument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1334-vas1_0010.jpg"

Gebouw 'De Coöperatie'

Cultuurhistorische waarde:

Het object bezit een bijzondere cultuurhistorische waarde door de verwijzing naar de agrarische ontwikkelingen in en rond het dorp Lieren. Deze uit de Middeleeuwen daterende nederzetting was van oudsher vooral gericht op agrarische en (later ook) industriële activiteiten. Het enkencomplex tussen Lieren, Oosterhuizen en Beekbergen vormde één geheel en werd door de buurtschappen gezamenlijk geëxploiteerd. Vooral sinds de landbouwcrises van de jaren 1880-1890 vonden er te Lieren (en elders in de gemeente Apeldoorn) geleidelijke moderniseringen plaats van de landbouwvoering waarbij een grote rol werd gespeeld door particuliere initiatieven. Onder andere het gebruik van kunstmest en landbouwmachines werd in belangrijke mate gepropageerd. Het optreden van de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw leidde tot de oprichting van diverse coöperaties zoals coöperatieve zuivelfabrieken, aankoopcoöperaties en coöperatieve boerenleenbanken. Tegen deze achtergrond moet ook de bouw van het nieuwe coöperatiegebouw te Lieren worden gezien, dat aanvankelijk ook als maalderij fungeerde. Mede doordat het gebouw ondanks diverse latere wijzigingen en uitbreidingen nog steeds een goede en overtuigende indruk geeft van het oorspronkelijke karakter, vormt het object een belangrijke illustratie van de landbouwkundige ontwikkelingen in Lieren en binnen de gemeente Apeldoorn.

Zeldzaamheidswaarde

Het complex heeft in architectuurhistorische en cultuurhistorische zin zeldzaamheidswaarde, vanwege de specifieke oorspronkelijke typologie en functie van landbouwcoöperatiegebouw.

5.10 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven en onderbouwd. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Tullekensmolenweg 92 en omgeving Lieren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is gegeven aan het bestaande gebouw van De Coöperatie. In dit pand vinden op dit moment geen bedrijfsactiviteiten plaats. Op de bestemming Bedrijf worden alleen activiteiten in milieucategorie 1 toegestaan vanwege de milieuzonering. Bij bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 hoort een milieuzone van ten hoogste 10 meter. Hierdoor vormen de bedrijfsactiviteiten in het gebouw van De Coöperatie geen belemmering voor de (realisering van) nieuwbouwwonigen in het plangebied.

De bouwhoogte op deze bestemming mag maximaal 12 meter bedragen. De aanwezige silo heeft een hoogte van 23 meter. De afwijkende hoogtemaat van de silo is nader aangegeven op de verbeelding.

Aan de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid toegekend. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' teneinde 5 woningen in het gebouw van De Coöperatie' te kunnen realiseren.

De wijzigingsbevoegdheid kan pas worden toegepast wanneer de opslag van consumentenvuurwerk op het perceel Tullekensmolenweg 94 is beëindigd of de hoeveelheid consumentenvuurwerk die wordt opgeslagen minder dan 10.000 kg. bedraagt. In die gevallen kan de 'veiligheidszone - vuurwerk' van de verbeelding worden verwijderd. De wijzigingsbevoegdheid maakt dit laatste ook mogelijk.

Gemengd

De bestemming maakt multifunctionele gebruiksmogelijkheden mogelijk. Binnen deze bestemming zijn de functies wonen (inclusief beroep aan huis), detailhandel, maatschappelijk, cultuur en ontspanning en kantoor toegestaan. Daarnaast is horeca mogelijk waar specifiek aangeduid. Bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 zijn tevens toegestaan daar waar de aanduiding 'bedrijf' is toegevoegd. Dit maakt dat binnen deze bestemming de nodige flexibiliteit mogelijk is.


Een bijzondere aanduiding binnen deze bestemming betreft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag consumentenvuurwerk'. Deze aanduiding is gelegen op de speciaal daarvoor geschikte ruimten waarin het consumentenvuurwerk wordt bewaard. Rondom deze ruimten is een 'veiligheidszone-vuurwerk' opgenomen. Binnen deze zone zijn geen (beperkt) kwetsbare functies toegestaan (zoals wonen). Indien regelgeving, maatregelen of wijzigingen in de opslag van het consumentenvuurwerk (bijvoorbeeld het beëindigen ervan) daartoe aanleiding geven, is het mogelijk deze zonegrens te wijzigen. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.

Groen

Het openbare groen is onder deze bestemming gebracht. Binnen de bestemming 'Groen' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 m bedragen. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 m.

Binnen de bestemming voorkomende grotere nutsvoorzieningen zijn middels een bouwvlak en aanduiding aangegeven. De bouwhoogte beperkt zich tot 4 meter. Op de verbeelding is de veiligheidsafstand van het gasdrukmeet- en regelstation opgenomen. Hierbij is de veiligheidsafstand op basis van een 'open opstelling / vrijstaand gebouw' aangehouden.

Maatschappelijk

Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden is binnen deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Welke voorzieningen dat zijn staat in de Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Daar waar de betreffende aanduiding is opgenomen is een bedrijfswoning toegestaan.

Het gaat hier om maatschappelijke voorzieningen die thuishoren in een kern en noodzakelijk zijn voor het functioneren, zoals scholen, kerken en (para)medische praktijken.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Daar waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven is gewerkt met kleinere bouwvlakken.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf is het uitoefenen van een bedrijf toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 10 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 10.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving.Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 10.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 11 staan de algemene gebruiksregels. In lid 11.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 11.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 19 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 20 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In de relevante bestemmingen is een regeling voor het parkeren opgenomen. Dit betekent dat de te hanteren parkeernorming en de mogelijkheid tot afwijking van de parkeernormering is opgenomen.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

Gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Zoals in paragraaf al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2  en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.

6.4.4 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de bestemming Wonen is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.5 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.5 Wijzigingsbevoegdheid geldend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan 'Beekbergen en Lieren' is in artikel 3.35 een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van maximaal 35 woningen opgenomen. Het plangebied van het toekomstige bestemmingsplan ligt volledig binnen de grenzen van de bestaande wijzigingsbevoegdheid. Het onderhavige bestemmingsplan maakt het bouwen van 21 woningen mogelijk.

Door het toekomstige bestemmingsplan verschuiven de grenzen van de bestaande wijzigingsbevoegdheid. Hierdoor wordt het gebied van de wijzigingsbevoegdheid kleiner. Dit neemt echter niet de mogelijkheid weg dat op basis van de wijzigingsbevoegdheid nog steeds 35 woningen kunnen worden gebouwd. Uit een oogpunt van woningcontigentering een ongewenste ontwikkeling. In het onderhavige bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid niet meer opgenomen.

6.4.6 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.