Plan: | Lepelaarweg - Kanaal Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1327-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Lepelaarweg - Kanaal Zuid
Binnen de Kanaalzone ligt het gebied 'Schatkamer van Zuid'. Als onderdeel van de transformatie van de Kanaalzone is en wordt dit voormalige industriele terrein omgezet naar een gemengd gebied voor wonen, werken en voorzieningen. Het op 1 november 2011 vastgestelde bestemmingsplan Kanaalzone-Zuid - Kayersmolen richt zich op deze transformatie.
v
Ligging plangebied
Onderdeel van de opgave is het ontwikkelen van de voormalige Koldewijnlocatie met woningbouw en de transformatie van de Lepelaarseweg tot een woonstraat.
Het geldende bestemmingsplan laat naast de al aanwezige woningen aan de Lepelaarweg en Kanaal Zuid al enige woningbouw toe. Op overige plekken geldt echter nog een bedrijfsbestemming. Met dit bestemmingsplan wordt op die plekken de bouw van in totaal zestien woningen toegestaan. In samenhang daarmee wordt, ten behoeve van een zorgvuldige afstemming met de woonbestemming, de bedrijfsbestemming van het perceel Kayersdijk 49 beperkt gewijzigd en wordt de bedrijfsbestemming op de gronden tussen de Lepelaarweg, Kanaal Zuid en Mezenweg afgewaardeerd wat betreft milieucategorie. Ter plaatse van de Lepelaarweg 15 tot en met 25 worden aan de achterzijde de bestemmingsgrenzen gecorrigeerd naar de beoogde perceelsgrenzen. Tot slot wordt de bestaande inpandige bedrijfswoning op het perceel Kayersdijk 49 ingepast.
Plangebied
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integrale ruimtelijke beleid op provinciaal- en gemeentelijk nivo. Relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie streeft naar ook naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio’s en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 19 december 2018 is het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld. Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van een regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Het onderwerp duurzame verstedelijking en daarmee samenhangend het woonbeleid wordt in paragraaf 4.2 beschreven.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Met het uitbrengen van de Structuurschets Kanaalzone Apeldoorn in 2005 is een belangrijke stap richting de realisering van een ambitieus project gestart. Het project omvat de transformatie en vernieuwing van een centrale noord-zuid as van het stedelijke gebied van Apeldoorn. Van een gebied dat met de rug naar het Kanaal is gekeerd naar een gemengd stedelijk gebied voor wonen, werken en voorzieningen, dat met de voorkant naar het Kanaal ligt. Het Apeldoorns Kanaal fungeert voor dat gebied als belangrijke drager.
De Structuurschets dient een aantal doelen. Het rapport concretiseert de ruimtelijke en programmatische ambities die de stad met de Kanaalzone heeft. De Structuurschets vormt het inhoudelijke kader voor de uitvoering van de diverse projecten,
In Plandeel Zuid, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, vormt de historische structuur het uitgangspunt voor de herontwikkelingsplannen. Binnen het gebied worden verschillende woonmilieus voorgesteld, variërend van een hoogstedelijk milieu in het noordelijke deel tot een semi urbaan milieu in het middelste gedeelte.
Structuurvisie Kanaalzone
Voor het gebied Kanaalzone-Zuid Kayersmolen is de Structuurschets uiteindelijk vertaald in het ontwikkelingsplan "Schatkamer van Zuid" van juli 2008 (herzien in 2010). Dit plan geeft de grondslag voor de ontwikkeling van het gebied. Genoemd wordt onder andere:
Het in november 2011 vastgestelde bestemmingsplan maakt de voorgestane transformatie van dit deelgebied deels mogelijk. Aan de zuidzijde van de Lepelaarweg kunnen woningen worden gerealiseerd. Direct naast automaterialenhandel Birze is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om de bedrijfsbestemming te wijzigen naar wonen. Aan de noordzijde is de destijds bestaande situatie als uitgangspunt aangehouden. De aanwezige woningen zijn als zodanig bestemd. Het terrein van de voormalige Koldewijn-fabriek kent een bestemming Bedrijf.
Bestemmingsplan Kanaal-Zuid Kayersmolen
Apeldoorn Zuid bestond tot diep in de 19e eeuw uit heidevelden met een enkele woning aan één van de landroutes. De Kayersdijk en Kayersbeek begrensden het gebied aan de oostzijde. Met de komst van het Kanaal (1869) en spoor (1876) veranderde dat. Bedrijven als Koldewijn en Van der Ploeg vestigden zich met de kop aan het water. Langs de oude linten (2e Wormenseweg, Lepelaarweg ed.) verrezen de eerste arbeiderswoningen. Ook de latere tuindorpen, zoals Vogelkwartier en Metaalbuurt, waren voor fabrieksarbeiders bedoeld. Deze directe relatie tussen Zuid en het Kanaal bleef tot de Tweede Wereldoorlog bestaan.
Vanaf de jaren ’50 werd de relatie tussen wijk en industrie steeds losser. Apeldoorn Zuid werd meer en meer een ‘gewone’ uitleglocatie om de woningnood te lenigen. De bedrijven langs het Kanaal haalden op hun beurt het personeel uit de hele regio. Eens de economische en maatschappelijke motor van Zuid, ontpopte de Kanaalzone zich in toenemende mate als een barriére richting het water én richting de latere stadsuitbreidingen in De Maten uit de jaren ’70 en ’80.
Papierfabriek Koldewijn
De gebroeders Dirk en Teunis Koldewijn verhuisden in 1919 van Dordrecht naar Apeldoorn. Zij bouwden hier een stoere bakstenen fabriek die de hoek van het Kanaal en de Mezenweg markeerde. Achter deze ‘haak’ stonden werkhallen die in de loop van de tijd richting de Kayersdijk werden uitgebreid. Koldewijn bouwde ook twee portierswoningen en twaalf drie-onder-een-kapwoningen voor de werknemers, onder andere aan de Lepelaarweg. Zo ontstond een ensemble waarin de grote en kleine schaal moeiteloos samengaan. Het complex is begin 2006 gesloopt. De drie-onder-een-kapwoningen vormen de enige tastbare herinnering.
Op dit moment is de Koldewijnlocatie een gebied in transformatie. Het gootste deel van de locatie ligt braak. Het beeld aan de Lepelaarweg bestaat uit braakliggende gronden, aan weerszijden van de straat afgewisseld met enkele van oudsher aanwezige woningen en het woonzorggebouw aan de Mantelmeeuw. Op de hoek met de Mezenweg bevindt zich automaterialenhandel Birze. De straat kent een smal profiel. Troittors ontbreken.
Beeld Lepelaarweg vanaf Mezenweg
Beeld middendeel Lepelaarweg
Beeld Lepelaarweg vanaf Kanaal Zuid
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Mezenweg. Aan de overzijde bevindt zich bedrijventerrein. De oostelijke grens wordt gevormd door Kanaal Zuid en het Apeldoorns Kanaal. De Mezenweg en Kanaal Zuid kent alleen een rijbaan, troittors ontbreken. Langs Kanaal Zuid loopt de spoorlijn Apeldoorn-Dieren, welke alleen nog wordt benut voor transport van en naar Circulus en de stoomtrein naar Lieren/Dieren.
Beeld Mezenweg
Beeld Kanaal Zuid
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.
De voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen maken onderdeel uit van de Schatkamer van Zuid. Een ontwikkelingsplan dat voortbouwt op de kenmerkende schaalsprong langs het Apeldoorns Kanaal: grote fabrieken versus vrijstaande huisjes. De dorpse sfeer rondom de Lepelaarweg en Aalscholverweg wordt daarom gekoesterd. Karakteristieke bedrijfsgebouwen, zoals de voormalige Machinefabriek Van der Ploeg en de Koldewijn zijn weliswaar gesloopt maar worden in de nieuwbouw geïnterpreteerd om zo de historie en het karakter van dit gebied te behouden. De oorspronkelijke uitstraling van deze fabrieken vormen een inspiratiebron voor de nieuwe architectuur zodat de industriële sfeer van weleer voelbaar blijft.
Lepelaarweg
Aan de Lepelaarweg zijn drie twee-onder-1 kapwoningen voorzien. De woningen maken onderdeel uit van het zogenaamde dorpdeel. Kenmerkend hierbij zijn de kleinschalige vrijstaande en twee-onder-1 kapwoningen die hier het beeld domineren. Ook staan hier vier eenvoudige 3-aaneengesloten woonblokjes. Deze zijn oorspronkelijk gebouwd als arbeiderswoningen voor de fabriek de Koldewijn. Deze woningen hebben evenals de meeste overige woningen in dit gebied een bescheiden grootte wat zich ondermeer vertaald in een lagere goothoogte.
De voorgenomen woningen zijn ruimtelijk zorgvuldig ingepast door deze goothoogte over te nemen, door voldoende maat te houden met de bestaande bouw en door onderling afstand te houden. Daarbij is de bestaande rooilijn gerespecteerd waardoor er ruimtelijk een rustig beeld zal ontstaan. De woningen sluiten bovendien aan op de bouwmogelijkheden voor nieuwe twee-onder-1 kap woningen aan de overzijde van de Lepelaarweg en aan weerszijde van de Aalscholverweg. Hierdoor blijft het dorp zich ruimtelijk samenhangend presenteren. De ongedwongen sfeer van het "dorp" is hierbij het uitgangspunt. Een garage vinden we daarom ook achterop het erf.
Beeldkwaliteit:
De woningen zijn in traditionele materialen opgetrokken. De genuanceerde baksteen en karamische pan lijken voor de hand te liggen. Ook de keuze voor mooi geprofileerde houten kozijnen lijkt voor de hand te liggen. Een knipoog naar het heden met een moderne twist is denkbaar mits het ontwerp samenhangend is. De vrijstaande bijgebouwen zijn ondergeschikt in materialisering en hebben een kap.
Kanaal Zuid
Aan Kanaal Zuid zal een meer robuust woongebouw ontstaan. De 10 aaneengesloten woningen vormen gezamenlijk een "interpretatie" van de oude Koldewijnfabriek. Een kloek gebouw van drie lagen met een aantal subtiele rooilijn verspringingen en opbouwen die het oude hoofdgebouw van de fabriek weerspiegelt. De fabriek is daarbij uit één stuk. De afleesbaarheid van de enkele woning is ondergeschikt. Het middendeel en de hoeken zijn daarbij verschillend vormgegeven. De details zijn industrieel en overtuigend.
Beeldkwaliteit:
Voor de Schatkamer van Zuid zijn kaders vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan Schatkamer van Zuid. Hieronder staan hiervan de uitwerkingen zodat een gebouw kan ontstaan wat geïnspireerd is op de fabriek die hier ooit stond. Hieronder volgen de spelregels.
Voor de woningbouw wordt uitgegaan van gasloos bouwen.
Ontsluiting en parkeren
Het nieuwe woongebied waar de woningbouw deel van uitmaakt wordt voor het autoverkeer ontsloten naar de hoofdwegenstructuur: de Kayersdijk. Hierop wordt het doorgaande verkeer op stadsniveau gebundeld en afgewikkeld. Voor het gehele gebied tussen de Kayersdijk en het kanaal, gelegen tussen de Savorin Lohmanstraat en de Condorweg wordt gestreefd naar een beperkt aantal aansluitingen op de Kayersdijk. Dit in verband met de verkeersveiligheid en capaciteit op de Kayersdijk. Het eindbeeld voor dit gebied is dat wordt volstaan 2 aansluitingen voor het autoverkeer naar de Kayersdijk. De bestaande aansluiting van de Aalscholverweg blijft hierbij gehandhaafd, met daarnaast de nieuwe aansluiting die is gemaakt even ten noorden van de Johan de Wittstraat. De directe aansluiting van de Mezenweg op de Kayersdijk komt op termijn te vervallen, als ook het gebied ten noorden van het plangebied wordt ontwikkeld.
In het dorp liggen de Mezenweg, Lepelaarweg en Aalscholverweg als 'traditionele' woonstraten met aan weerszijden woningen. Op deze straten geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. Het parkeren voor de woningbouw wordt opgelost op de percelen van de woningen. Hiervoor is een oprit beschikbaar. Bezoekers kunnen langs de straat in de grindbermen parkeren.
De Kanaalkade langs het Kanaal wordt, ter hoogte van het plangebied, verkeersluw (in hoofdzaak ontsluiten de aanliggende woningen hierop), met veel ruimte voor voetgangers en fietsers. Het parkeren voor de nieuwbouw aan Kanaal Zuid zal plaatsvinden in het openbaar gebied. Zowel in de tijdelijke situatie als in de toekomstige situatie, na herinrichting van Kanaal Zuid, is daar voldoende ruimte voor. Gedurende de tijdelijke situatie kan geparkeerd worden langs Kanaal Zuid en bij de Mezenweg.
Voor het parkeren gelden de volgende normen:
Bij een woning met garage en oprit en bij een woning met carport telt parkeergelegenheid op eigen terrein als 1 parkeerplaats. Bij beoordeling van het aantal parkeerplaatsen telt mee of de plaatsen afzonderlijk gebruikt kunnen worden of gebonden zijn aan de betreffende woning.
Door het plangebied loopt een belangrijke fietsroute: Fietsdoorstroomas De Maten. Deze fietsroute loopt vanuit woonwijk De Maten, via de fietsbrug over het Kanaal, via de Lepelaarweg en een deel van de Mezenweg naar de Kayersdijk, en verder over de Reigersweg en 2e Wormenseweg richting het centrum van de stad. De toekomstige bewoners kunnen gebruik maken van deze snelle en comfortabele fietsroute naar het centrum.
Een duurzaam gebruik van de schaarse ruimte draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening. Om dit te borgen kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de bepaling dat de toelichting bij een bestemmingsplan welke een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De provincie heeft in haar eigen beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie aansluiting gezocht bij deze wettelijke bepaling. Dit in de vorm van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
De beoogde woningbouw betreft zestien woningen. Een zodanig aantal woningen wordt beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wat vraagt om een beschrijving van de behoefte.
De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied maakt deel uit het binnenstedelijke transformatiegebied Kanaalzone. Gelet hierop vraagt het Bro geen motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Provinciaal kader en beleid
Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.
Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.
Regionaal kader en beleid
In de Regionale woonagenda Cleantech Regio Stedendriehoek 2018-2023 zijn voor de regio Stedendriehoek de afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturen op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verder aandacht vragen. In deze woonagenda staat ook een perspectief voor de regio en Apeldoorn als het gaat om aantallen en de wijze van sturing. De agenda wordt iedere twee jaar geactualiseerd.
De agenda is op 11 december 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Het vormt de uitwerking van het provinciale beleid: “Koers voor Goed Wonen in Gelderland”. Als een woningbouwplan past binnen de vastgestelde regionale woonagenda wordt voldaan aan de Omgevingsverordening.
De regionale woonagenda vervangt de Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024 regio Stedendriehoek en het Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015 t/m 2024.
Gemeentelijk kader en beleid
Aansluitend op de regionale woonagenda is op 18 april 2019 de lokale Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 vastgesteld. Onderdeel van die agenda is de lokale kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogrammering. Deze woonagenda Apeldoorn vervangt de Woonagenda Apeldoorn 2014-2018. Over de te verwachten toevoeging van nieuwe woningen worden in deze Woonagenda ook uitspraken gedaan.
Het nu voorliggende woningbouwplan past binnen de regionale woonagenda en voldoet daarmee aan de Omgevingsverordening.
Doel van dit bestemmingsplan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen. Ook dient aangetoond te worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Locatie noordzijde Lepelaarweg (voormalige Koldewijnlocatie)
De locatie maakt deel uit van een grootschalig bodemonderzoek op de voormalige Kolkdewijnterrein. Vanwege sterke datering van de bodemonderzoeken zijn op deze voormalige Koldewijnlocatie in 2017 en 2018 actualisatieonderzoeken uitgevoerd bestaande uit:
Hieruit blijken er binnen het plangebied ten noorden van de Lepelaar (Koldewijnterrein) meerdere locaties aanwezig te zijn met sterke verontreinigingen in de grond en het grondwater. Vervolgens is in augustus 2018 een saneringsplan opgesteld en ingediend bij de provincie Gelderland (P12-0036-326 Saneringsplan d.d. 13 augustus 2018, zie bijlage). Dit saneringsplan laat zien dat de bodem geschikt is te maken voor beoogde functie van wonen. De sanering op grond van het saneringsplan is financieel uitvoerbaar. De start van de sanering is gepland voor het najaar 2018.
Locatie zuidzijde Lepelaarweg
De locatie maakt deel uit van de voormalige locatie Aalscholverweg 5 waarop een betonfabriek is gevestigd geweest. In de periode 1993-2008 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd (chemische kwaliteit)op deze voormalige locatie Aalscholverweg 5 i.v.m. toekomstige ontwikkelingen. Op de huidige deellocatie zijn destijds geen noemenswaardige verontreinigingen geconstateerd. In september 2012 is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op een aantal deellocaties van de voormalige aalscholverweg 5 waaronder de onderhavige locatie (adviesbureau BOOT, rapport P12-0036-051, betreft onderzoekslocatie 3). Het gemeten asbestgehalte voldoet ruimschoots aan de toegestane normering voor asbest in de grond.
Op basis hiervan worden geen noemenswaardige verontreinigingen in grond en grondwater verwacht op de locatie. Wel is het bodemonderzoek uit 2008 t.a.v. de chemische kwaliteit van de bodem sterk gedateerd en is in het kader van de Omgevingsvergunning een actualisatieonderzoek vereist.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als Stedelijke woonomgeving. De VNG-brochure spreekt in dit verband over omgevingstype gemengd gebied. Dit, omdat een deel van de stedelijke woonomgeving is gelegen nabij een drukke doorgaande verkeerswegen (Kayersdijk en Matenpoort), door het gebied een belangrijke fietsroute loopt en er tegenover het gebied een bedrijfsgebied is gelegen. Voor gemengde gebieden mag conform de VNG-publicatie een afstandscorrectie worden toegepast, met dien verstande dat voor het aspect gevaar een dergelijke afstandscorrectie niet mogelijk is.
In onderhavig plan gaat het om het mogelijk maken van een milieugevoelige functie en zodoende om inwaartse zonering.
Kayersdijk 49
De boogde woningbouwlocatie ten zuidoosten van Kayersdijk 49 en aan de zuidkant van de Lepelaarsweg is in het vigerende bestemmingsplan als bestemming Bedrijf bestemd, waarbij een bevoegdheid voor het college is opgenomen de daar geldende bedrijfsbestemming te wijzigen naar wonen. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn criteria verbonden. Eén daarvan is dat de bedrijfsfunctie van aangrenzende bedrijven niet onevenredig wordt belemmerd.
In 2009 bleek wat betreft de feitelijke situatie de geluidbelasting van het bedrijf Birze op de woningbouwplek het meest bepalend. Op basis van akoestisch onderzoek (Akoestisch onderzoek Birze Automaterialen Apeldoorn, d.d. 20 maart 2009) is destijds geconcludeerd dat Birze's bedrijfsvoering een belemmering vormt voor de gewenste woningbouw. Deze belemmering zou kunnen worden weggenomen indien:
Inmiddels is de plek waar materiaal wordt aangeleverd verplaatst naar de noordkant van het Birze-pand. Op basis van deze situatie is de gewenste woningbouw direct naast het perceel haalbaar. Ook met deze woningbouw kan Birze zijn activiteiten blijven uitvoeren. De aspecten stof, geur en gevaar zijn gelet op de activiteiten van het bedrijf niet relevant.
Planologisch gezien laat het vigerende bestemmingsplan milieucategorie 2 toe op het gehele Birze perceel. De beoogde woningbouw vraagt om een afwaardering van de potentieel aanvaardbare bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een klein deel van het perceel Kayersdijk 49 (het deel dat op minder dan 10 meter afstand ligt van het woningbouwvlak). Uitgaande van 'gemengd gebied' wordt op de bestemmingsplankaart de toegestane milieucategorie hier teruggebracht tot milieucategorie 1. In de bedrijvenlijst worden de activiteiten met een richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar onder milieucategorie 2 gebracht. Voor Birze is daar waar milieuzone 1 op de bestemmingsplankaart is aangegeven een maataanduiding opgenomen. Met deze maataanduiding blijven de activiteiten van Birze ook op dat deel van het perceel in de toekomst mogelijk. De bij de planregels opgenomen bedrijvenlijst is gebaseerd op de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 (incl. de daarin opgenomen standaardafstanden, bovengenoemde correctie vindt plaats via de plankaart).
De overige nieuwe woonbestemmingen (ten noorden van de Lepelaarsweg) liggen op dusdanige afstand (tussen bestaande woningen) dat hier wordt voldaan de minimale (gecorrigeerde) richtafstand uit de VNG-publicatie en de normen uit het Activiteitenbesluit.
De bestaande inpandige bedrijswoning aan de Kayersdijk 49 die met dit bestemmingsplan wordt ingepast, ligt op een afstand van 50 meter van de lijm- en plakmiddelenfabriek aan de Kayersdijk 37. Hiermee wordt voldaan aan de minimale (gecorrigeerde) richtafstand uit de VNG-publicatie. Bij de overige bedrijven in de omgeving van de bestaande inpandige bedrijfswoning aan de Kayersdijk 49, waar volgens het vigerende bestemmingsplan milieucategorie 2 is toegestaan, wordt tevens voldaan aan de minimale (gecorrigeerde) richtafstand.
Mezenweg 1-19 en Kanaal Zuid 14 en 16
De nieuwe milieugevoelige locaties liggen eveneens buiten de (gecorrigeerde) milieuzones van de bedrijfspercelen aan de Mezenweg 1-19 en Kanaal Zuid 14 en 16. Deze percelen hebben de bestemming Bedrijf, waarbinnen bedrijfstypes zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2 (met een milieuzone van 30 meter). De voormalige Vurec-locatie (Mezenweg 19 en Kanaal Zuid 14 en 16) maakt deel uit van dit bedrijfsterrein. Ten behoeve van het in 2011 aanwezige recyclingbedrijf is voor de gehele locatie een maataanduiding opgenomen welke dat type bedrijf toelaat. Inmiddels is het deel Mezenweg 19 en Kanaal Zuid 16 in gebruik als auto- en garagebedrijf en past dit in milieucategorie 2. De geprojecteerde woningen liggen op meer dan 30 meter en dus op grotere afstand dan de aan te houden richtafstand. Het deel aan Kanaal Zuid 14 wordt gebruikt voor opslag van schroot en loodaccu's waarbij beduidend minder geluid wordt geëmitteerd dan in 2010-2011. In 2017 is hiervoor een Omgevingsvergunning milieu verleend door de provincie Gelderland. De geprojecteerde woningen liggen op meer dan 50 meter van het perceel Kanaal Zuid 14 en dus buiten de richtafstand als gevolg van het bepalende aspect geluid. Doordat de aanduiding echter ook is opgenomen op de percelen Mezenweg 19 en Kanaal Zuid 16 en de afstand tot enkele geprojecteerde woningen aan Kanaal Zuid minder dan 50 meter bedraagt is de geluidssituatie hier nader bekeken.
Binnen het bedrijfsterrein gelden nog andere maataanduidingen. Het betreft de percelen Kanaal Zuid 12 (bouwbedrijf, categorie 3.2), Condorweg 8 (Groothandel chemische producten, categorie 3.2) en Kayersdijk 35-37 (lijm- en plakmiddelenfabriek, categorie 3.2). De invloed van het bedrijf aan Kanaal Zuid 12 en Kayersdijk 35-37 op het plangebied is gezien de afstand niet relevant. De beoogde woonfuncties liggen op meer dan 50 meter (gecorrigeerde richtafstand). Voor Condorweg 8 geldt een ongecorrigeerde richtafstand van 100 meter voor het aspect gevaar. Hier liggen reeds bestaande woningen binnen. Enkele nieuwe woningen ten noorden van de Lepelaarweg zijn eveneens op minder dan 100 meter afstand geprojecteerd.
In het vigerende bestemmingsplan is op basis van onderzoek (o.a. akoestisch onderzoek uit 2009, kwalitatieve beschouwing veiligheid) van de milieuvergunningen geconcludeerd dat de bedrijven op het bedrijfsterrein, de bedrijfsbestemmingen en de aanduidingen geen belemmering vormen voor de bestaande en nieuwe woningen in de Kanaalzone. Er is destijds ook onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting van de bedrijven samen. Conclusie was dat het bedrijf van Kanaal Zuid 14-16 destijds ten aanzien van het aspect geluid maatgevend was. Sinds 2009 is de milieu-impact van de betreffende bedrijven verminderd. De onderzoeken geven samen met het onderzoek Notitie geluidssituatie plangebied Lepelaarweg-Kayersdijk vanwege bedrijvigheid (5 oktober 2018, OVIJ, zie bijlage) een worst-case beeld van de (planologische) situatie en op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de enkele beoogde woningen in dit plan een geluidsbelasting zouden kunnen ondervinden van 50 tot 55 dB(A)-etmaalwaarde als gevolg van een worst-case invulling als metaalrecyling bedrijf op het totale perceel Mezenweg 19 en Kanaal Zuid 14-16. Het is echter niet aannemelijk dat een dergelijke invulling zal worden gegeven aan dit bedrijfsterrein. Daarnaast is het gelet op stap 2 en 3 van de VNG-publicatie en de geluidsbelasting vanwege wegverkeer geen onaanvaardbare hoge geluidbelasting.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de wegen Kayersdijk, Matenpoort en de spoorweg Apeldoorn-Dieren. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB of hoger als in het verleden een hogere grenswaarde is vastgesteld. Bij een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde of de eerder verleende hogere grenswaarde moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. Als er in het verleden een dergelijke hogere grenswaarde is verleend, moet naast toetsing aan de voorkeursgrenswaarde ook toetsing aan deze hogere grenswaarde plaatsvinden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Kayersdijk en Matenpoort. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. De beoogde woningen liggen binnen de zone van deze wegen. In 2009 en 2010 is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege deze wegen (Onderzoek akoestiek en luchtkwaliteit Kanaalzone Zuid, Gemeente Apeldoorn, 6 mei 2009 en Actualisatie onderzoek akoestiek en luchtkwaliteit Kanaalzone Zuid, Gemeente Apeldoorn, 13 december 2010, zie bijlage). Op basis van dit onderzoek zijn voor de deelgebieden waaronder dit plangebied hogere grenswaarden vastgesteld. Het onderzoek uit 2010 is geactualiseerd voor het plan Lepelaarweg-Kayersdijk. In dit onderzoek (Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan Lepelaarweg-Kayersdijk, 5 oktober 2018, OVIJ, zie bijlage) is de geluidssituatie bij de nieuwe woningen bepaald en getoetst aan de normen uit/op grond van de Wet geluidhinder. In casu is vanwege de Kayersdijk in 2012 een hogere grenswaarde vastgesteld van 63 dB ter plaatse van het deel gebied ten zuiden van Lepelaarweg. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 50 dB. Ten noorden van de Lepelaarweg bedraagt de geluidbelasting vanwege de Matenpoort maximaal 48 dB en vanwege de Kayersdijk minder dan 45 dB. Er wordt dus voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (en de eerder verleende hogere grenswaarde). Bij de woningen aan Kanaal-Zuid bedraagt de geluidbelasting maximaal 54 dB. Hier is een HGW vastgesteld van 56-58 dB en zodoende wordt ook hier voldaan.
De cumulatieve geluidbelasting bedraagt bij alle woningen meer dan 53 dB en maximaal 59 dB. Hierdoor zijn wel maatregelen aan de gevel nodig. De geluidbelasting is niet dusdanig hoog dat deze maatregelen zeer ingrijpend moeten zijn.
Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten railverkeerslawaai
De spoorlijn Apeldoorn-Dieren zit niet in het Geluidregister dat is vastgesteld door het Ministerie van I&M. De spoorlijn heeft ook geen geluidzone meer. Er rijdt nog wel treinverkeer over deze spoorlijn, maar het gaat daarbij alleen over transport van en naar Circulus en de stoomtrein naar Lieren/Dieren. In het Onderzoek akoestiek en luchtkwaliteit Kanaalzone Zuid, Gemeente Apeldoorn, 6 mei 2009 en Actualisatie onderzoek akoestiek en luchtkwaliteit Kanaalzone Zuid, Gemeente Apeldoorn, 13 december 2010 is wel rekening gehouden met treinverkeer over de spoorlijn Apeldoorn-Dieren, maar niet met de stroomtrein welke recreatief gebruik maakt van deze spoorlijn in vooral de zomerperiode. Wettelijk beschouwd is er geen kader voor het rijden met de stoomtrein. Voor de vergunning van VSM in Lieren is in 2008 onderzoek gedaan naar de invloed op de lucht- en geluidkwaliteit van de woningen direct rondom het traject bij Lieren (en het rangeerterrein). Hieruit valt af te leiden dat er geen significante effecten te verwachten zijn voor het plan Kanaalzone Zuid. De bijdrage van VSM zal, gelet op de afstand tot de toekomstige milieugevoelige bestemmingen, het beperkt aantal rijdagen en de lage rijsnelheid, nihil zijn en niet leiden tot onaanvaardbare hinder. Deze conclusie is ook gehanteerd in de toelichting van het bestemmingsplan uit 2011 en wordt met dit plan voor deze locaties niet anders.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. Categorieën van gevallen zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van zestien woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van de beoogde woningbouw bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Op korte afstand van de planlocatie ligt de (binnen de bebouwde kom) Kayersdijk. Het betreft hier een lokale weg, welke niet geschikt is voor doorgaand transport van gevaarlijke stoffen. De Kayersdijk wordt wel gebruikt voor de toelevering van gevaarlijke stoffen aan bedrijven die gelegen zijn op het bedrijventerrein Kanaal Zuid en voor een deel op het bedrijventerrein Matenhoek. In de Nota milieuveiligheid van de gemeente Apeldoorn (november 2011) wordt de Kayersdijk aangewezen als relevante weg in het kader van externe veiligheid. Dit gezien het relatief intensieve transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Wanneer een ontwikkeling zich binnen 200 meter van de Kayersdijk bevindt dient het groepsrisico verantwoord te worden. De beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. Recentelijk is voor een nabijgelegen locatie aan de Condorweg 1 een RBMII-risicoberekening uitgevoerd om de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk te maken en de toename van het groepsrisico aldaar te verantwoorden. Uit dit onderzoek (Notitie beoordeling externe veiligheid ten behoeve van Ruimtelijke onderbouwing Condorweg 1, OVIJ, 4 september 2015, zie bijlage) blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van de mobiele risicobronnen nergens de oriëntatiewaarde overschrijdt. Met de ontwikkeling bij Condorweg 1 zal het groepsrisico van de Kayersdijk significant toenemen (factor 0,14) en hiermee wordt het groepsrisico hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, maar lager dan 1 maal de oriëntatiewaarde. Het aantal personen neemt als gevolg van de ontwikkelingen bij de Kufa- en vd Ploeglocatie niet verder toe. Daarbij is de afstand tussen deze locaties en de Condorweg 1 ruim 350 meter. Er zal derhalve geen of zeer beperkte toename van het groepsrisico zijn. Het groepsrisico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Verder moet vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een 'beperkte' verantwoording worden opgesteld ten aanzien van zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt is een wolkbrandexplosie. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Conclusie hieruit is dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het plangebied ligt bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
Het gebied ligt op de oostelijke rand van de grondwaterfluctuatiezone die in de Omgevingsvisie Gelderland is opgenomen. De hoogste grondwaterstand in het gebied wordt sterk beïnvloed door het Apeldoorns Kanaal. In peilbuizen in de omgeving komen grondwaterstanden boven het kanaal peil (NAP+13.20 m nauwelijks voor. De gemiddelde grondwaterstand in het gebied ligt rond NAP+12.90 m, de grondwaterstand kan uitzakken tot circa NAP+12.40 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewatersysteem. Het plangebied ligt tussen de Kayersdijk en het Apeldoorns Kanaal. De vijvers aan de westzijde van de Kayersdijk en het Apeldoorns Kanaal vormen het significante oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater, er wordt niet geloosd op oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Er zijn dan ook geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In de omgeving van het plangebied ligt op dit moment een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. Bij verdere ontwikkelingen in het plangebied wordt in de Lepelaarweg en Aalscholverweg naast het bestaande gemengd stelsel een hemelwaterstelsel aangelegd, het oppervlak van de wegen wordt op dit hemelwaterstelsel aangesloten.
Het bestaande stelsel heeft in de huidige situatie in de Lepelaarweg (mede door de lage ligging van de weg) onvoldoende capaciteit om bij extreme neerslag al het water af te voeren zonder dat er water op straat ontstaat. Bij toekomstige verdere ontwikkelingen in dit gebied wordt deze situatie verbeterd.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Het hemelwater van te (her)ontwikkelen percelen mag niet rechtstreeks afvoeren naar het gemeentelijk rioolstelsel. Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van een berging van 36 mm ten opzichte van het verhard oppervlak op het perceel. Water uit deze voorzieningen wordt in de bodem geïnfiltreerd. Wanneer er meer neerslag valt dan door de voorziening kan worden verwerkt, mag dit hemelwater bovengronds worden afgevoerd naar de openbare ruimte.
De Lepelaarweg ligt, ten opzichte van omliggende wegen, relatief laag. Het laagste punt in de weg ligt circa 0,5 m lager dan omringende wegen. Bij extreem weer waarbij neerslag uit de omgeving niet snel genoeg kan worden afgevoerd zal water hier eerder op straat blijven staan dan in de omliggende wegen. Bij toekomstige ontwikkelingen buiten dit bestemmingsplan om wordt de wegas waarschijnlijk hoger aangelegd dan in de huidige situatie het geval is.
Om ook bij extreme omstandigheden de kans op schade door water in woningen te minimaliseren is een, ten opzichte van de weg, relatief hoog vloerpeil nodig. Het vloerpeil van de woningen dient minimaal 0,30 m boven de kruin van de weg te liggen. Uitgangspunt voor de Lepelaarweg is een vloerpeil van NAP+14.30 m of hoger. Aanbevolen wordt het vloerpeil af te stemmen op de peilen van omliggende woningen.
Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Watertoets
Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Bescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.
De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.
De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:
Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.
Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebieden).
Aard van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan toelaat samen met de afstand tot Natura 2000 is dusdanig dat aannemelijk is dat geen negatieve effecten optreden. Het plangebied ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuur Netwerk. Effecten op beschermde soorten ter plaatse worden niet verwacht. Uit onderzoek opgesteld door Econsultancy blijkt dat met de vaststelling van het bestemmingsplan geen significante gevolgen op Natura-2000 gebieden door een toename van stikstofdepositie te verwachten zijn. Het onderzoeksrapport van 20 januari 2020 is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Er is voor het overige geen reden voor nader onderzoek. Conclusie is dat het aannemelijk is dat het plan voldoet aan de Wet natuurbescherming.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische Beleidskaart 2015 vastgesteld. De kaart geeft zes beleidscategoriën met archeologische waarden of een archeologische verwachting. Het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting (categorie 5), wat inhoudt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als meer dan 2.500 m2 en 35 cm -Mv van de bodem verstoord gaat worden. Vooralsnog wordt de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 niet overschreden door de beoogde nieuwbouw en geldt daarom geen verdere onderzoeksplicht. Er wordt echter wel een archeologische aanduiding 'Waarde - Archeologie laag' opgenomen op de plankaart. Mochten voornoemde vrijstellingsgrenzen alsnog worden overschreden, dan geldt een onderzoeksplicht en dient er minimaal een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek te worden uitgevoerd volgens de normen van de KNA 4.0 en de Handreiking van de gemeente Apeldoorn.
Op 16 februari 2006 is de Nota I-cultuur door de raad vastgesteld. Op de daarin opgenomen cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde op de kaart kent drie gradaties. De beoogde woningbouw ligt in een zone met een gemiddelde attentiewaarde. wat inhoudt dat cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht is. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Voor het gebied is de historische structuur het uitgangspunt voor de herontwikkelingsplannen. De van oudsher dorpse sfeer rondom de Lepelaarweg wordt gekoesterd. De beoogde woningbouw voegt zich in het historische lintje aan de Lepelaarsweg en verwijst naar de papierfabriek Koldewijn aan Kanaal Zuid. De inrichting van de Lepelaarweg wordt typisch Apeldoorns, dus mét karakteristieke grindbermen.
De woningen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (tien woningen langs het kanaal en zes woningen aan de Lepelaarweg) maken onderdeel uit van het ontwikkelingsplan Schatkamer van Zuid. Voor de ontwikkeling van de Schatkamer van Zuid is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen twee woningbouwcorporaties, de Provincie Gelderland en de gemeente (NB. per 1 oktober 2018 maakt de provincie Gelderland geen onderdeel meer uit van de PPS) . In deze samenwerkingsovereenkomst zijn de uitgangspunten met betrekking tot de grondexploitatie en kostenverhaal van dit gebied nader uitgewerkt. De kosten (bouw- en woonrijp maken, apparaatskosten, sloop en sanering) en opbrengsten (uitgifte bouwrijpe grond en verkoop bestaand vastgoed) die betrekking hebben op de ontwikkeling van dit gebied komen ten laste en ten gunste van deze grondexploitatie. De ontwikkeling van De Schatkamer van Zuid levert naar verwachting een budgettair neutraal resultaat op en is daarmee financieel uitvoerbaar. Het kostenverhaal van de grondexploitatie is met de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor er geen reden is een exploitatieplan vast te stellen.
In hoofdstuk 5 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 6 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 6.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bedrijf
Het braakliggende terrein van de voormalige Koldewijn-fabriek en het perceel Kayersdijk 49 krijgen de bestemming Bedrijf. Bij deze bestemmingen is een milieuzoneringssystematiek toegepast. Binnen een bestemmingsvlak worden activiteiten toegestaan met een daarbij behorende maximale milieucategorie. Daarbij wordt verwezen naar de Lijst van toegelaten bedrijfstypen, die als bijlage bij de regels zijn gevoegd. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Ten opzichte van die brochure is de lijst ingeperkt. De inperking richt zich op de bestemming en de passend geachte milieucategorieën.
Omdat de aan Kayersdijk 49 gevestigde automaterialenhandel tot een hogere milieucategorie behoort dan voor een deel van het perceel bestemd wordt, is aangegeven dat naast de algemeen toelaatbare categorie ook de feitelijk aanwezige activiteit is toegelaten. Voor deze activiteit is op de plankaart een specifieke aanduiding aan de bestemming toegevoegd. Dit houdt in dat die activiteit kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een andere activiteit met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is. Wat betreft de bouwregels is het aanwezige planologische recht overgenomen.
Door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels kunnen bedrijven die niet voorkomen op de lijst danwel onder een hogere categorie vallen dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane activiteiten. Bij de toetsing kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het afwijken is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten activiteiten zou kunnen worden verwacht.
Voor een toelichting op de milieuzoneringssystematiek zie paragraaf 5.1.3 .
Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen. Met een functieaanduiding is het woningtype geduid.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het bevat onder andere een bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling.
Ter plekke van de beoogde woningbouw is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Voorwaarde voor toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Voor de ontwikkeling van de Schatkamer van Zuid worden regelmatig informatiebijeenkomsten gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten worden omwonden en nieuwe bewoners geinformeerd over de uitvoering van het project, maar ook over ruimtelijke procedures die nodig zijn om het project af te ronden. De meest recente bijeenkomst vond plaats op 15 mei 2019. Daarnaast wordt er gecommuniceerd via social media. In de omgeving is de ontwikkeling van het dorpdeel, zoals dit gedeelte van de Schatkamer van Zuid wordt genoemd, bekend.
Na afstemming met de provincie is er geen aanleiding voor vooroverleg met de provincie.