direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kraaienjagersweg 7 Beemte Broekland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1315-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Kraaienjagersweg 7 Beemte Broekland

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de Kraaienjagersweg 7 te Beemte-Broekland was tot 2015 een agrarische bedrijf aanwezig. Op wat hobbymatige activiteiten na, wordt er geen agrarische bedrijvigheid meer uitgevoerd. De eigenaren hebben dan ook verzocht om een functieverandering van Agrarisch naar Wonen om twee vrijstaande woningen te realiseren. De huidige bedrijfswoning alsmede de voormalige bedrijfsopstallen zullen worden gesloopt.

1.2 Ligging en begrenzing

De planlocatie ligt aan de Kraaienjagersweg in Beemte-Broekland, ten noord-oosten van de stad Apeldoorn. Het perceel wordt begrensd door agrarisch gebied. In de omgeving liggen enkele solitaire woonpercelen. De gemeentegrens ligt op korte afstand van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 - planlocatie in de rode cirkel, paarse lijn is gemeentegrens

Het plangebied betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie F nummer 8893, plaatselijk bekend Kraaienjagersweg 7 te Beemte Broekland, ter hoogte van het huidige agrarische bouwvlak. De rest van het perceel alsmede de overige gronden die bij het bedrijf behoorden, behouden een agrarische bestemming.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord-Oost'. Dit bestemmingsplan is op 11 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak aanwezig en mag één bedrijfswoning aanwezig zijn. Tevens geldt een middelhoge archeologische waarde en ligt een deel van het plangebied in de invloedssfeer van vliegveld Teuge. Op het perceel zijn geen woningen, anders dan de bedrijfswoning toegestaan. Om twee woningen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 - uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Noord-Oost', planlocatie rood

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Daarna wordt uitgelegd hoe de toelichting is vertaald naar de regels en tot slot een hoofdstuk over de totstandkoming van het plan.

2 BELEIDSKADER

2.1 Provinciaal beleid

2.1.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Laatstelijk is deze structuurvisie geactualiseerd bij besluit van Provinciale Staten van 5 januari 2018. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De provincie streeft er naar vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.

In een Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen.

Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

2.1.1.1 Groene Ontwikkelzone (GO)

Het plangebied ligt in een Groene Ontwikkelingszone (GO). De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.

Vanwege de dubbele doelstelling de GO te beschermen en te ontwikkelen, is er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Bij een uitbreiding gaat het om het 'per saldo' niet signicant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en rust (omgevingscondities).

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

2.1.1.2 Nationaal Landschap

In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voor zover voor de ontwikkeling relevant, aangewezen als onderdeel van Nationaal Landschap. Het gaat dan om nationaal landschap de Veluwe. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0003.png"

Afbeelding 2.1 - Kaartuitsnede Nationaal Landschap Veluwe

Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening, die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.

Toetsing plan:

In de omgevingsvisie valt het plan binnen het Nationaal Landschap. Door realisatie van het plan worden de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, hersteld en versterkt. De landschappelijke samenhang wordt vergroot door realisatie van de voorgeschreven inrichting bestemming Wonen en Groen - Landschapselement, waarbij landschap ontsierende schuren worden verwijderd en natuurverevening plaatsvindt. De omgevingsvisie biedt ruimte voor deze ontwikkeling.

2.1.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie heeft de verordening een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De toelichting op deze regel stelt dat het de bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Op verzoek van een regio kan de vervanging voor die regio eerder plaatsvinden. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld.

Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (art. 2.7.2.)

In een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO), worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij geen reële alternatieven aanwezig zijn, sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt, en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Toetsing plan:

Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige functieverandering, waarbij meer bebouwing wordt gesloopt dan dat er wordt toegevoegd. Conform de gemeentelijke verordening verevening en compensatie worden de kernkwaliteiten van het gebied middels de aanleg van natuur(belevings)elementen versterkt.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie Apeldoorn

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeren de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0004.png"

Afbeelding 2.2 - Structuurvisie Buitenstad

Toetsing plan:

Op de structuurvisiekaart ligt het plangebied in de overgangszone IJsselvallei. Voor deze zone wordt onder andere ingezet op het verbeteren van de verbinding tussen de twee landschappen van de Veluwe en de IJsselvallei. In de overgangszone ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een waardevolle wijze is verweven met de voorkomende dorpen. Het behoud van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.

Bij de planontwikkeling is rekening gehouden met een versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een verbetering van de landschappelijke overgangszone tussen de Veluwe en de IJsselvallei.

2.2.2 Functieveranderingsbeleid: Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De spelregels voor de functieverandering van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan Gelderland 2005 worden daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Dat streekplan is inmiddels vervallen. De uitwerking is echter vastgesteld door de verschillende gemeenteraden van de regio-gemeenten. Zodoende is de uitwerking nog het relevante beleidskader voor functieveranderingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0005.png"

Afbeelding 2.3 - voormalig agrarisch bedrijf Kraaienjagersweg 7 (dec. 2016)

Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.

Het plangebied ligt in de zone ten noord-oosten van Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning).

In zijn algemeenheid gelden onder andere de volgende voorwaarden bij functieverandering:

  • 1. Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legaal vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied.
  • 2. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming.
  • 3. Overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • 4. Voor alle woningen geldt een maximum inhoudsmaat, die overeenkomt met de gangbare maten in de bestemmingsplannen buitengebied.
  • 5. De functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak. Met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd.
  • 6. Functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing.
  • 7. Met beeldkwaliteitplannen wordt door de gemeenten de verschijningsvorm van de functieveranderingen afgestemd op de omgeving.
  • 8. In alle gevallen dient functieverandering gepaard te gaan met -naast sloop- een vorm van verevening: de bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving wordt in dit plan geleverd door de landschappelijke inpassing.
  • 9. Voor monumenten en karakteristieke bebouwing wordt altijd maatwerk geleverd. Monumentale en karakteristieke bebouwing mag niet gesloopt worden.
  • 10. Buitenopslag van goederen en stalling buiten zijn niet toegestaan. Parkeren, laden en lossen dienen plaats te vinden binnen het nieuwe bestemming

Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:

  • De gemeenten zullen van geval tot geval, op basis van maatwerk, bepalen wat wel en niet mogelijk is. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten;
  • De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe, gezien de behoefte daaraan. Bovendien zullen die woningen vaak meer bijdragen aan ontsteningswinst dan het bouwen van woongebouwen met meerdere wooneenheden;
  • De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.

Het beleid is in 2014 door de gemeente Apeldoorn verbijzonderd/geactualiseerd. Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m². Zo geldt er nu een maximale inhoudsmaat voor de te bouwen woningen van 700 m3 per woning. Het aantal te bouwen woningen bedraagt maximaal twee en het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt ten minste 500 m2, exclusief de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast kan voor bijgebouwen extra ruimte worden toegestaan tot 150 m2, mits deze extra oppervlakte ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe erf.

Toetsing plan:

Het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria en aan de ruimtelijke kwaliteit wordt uitvoering gegeven middels de voorwaardelijke verplichting tot sloop van de oude opstallen en een voorgeschreven landschappelijke inpassing, erfinrichting en natuurverevening. In totaal wordt 1042,3 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, exclusief de bedrijfswoning (á 200 m2). Tot 50% van deze oppervlakte mag worden teruggebouwd ten behoeve van de functie wonen. Kijkend naar het erfinrichtingsplan, plankaart en de regels wordt hieraan voldaan.

2.2.3 Gebiedsvisie Weteringse Broek

Kraaienjagersweg 7 is gelegen aan de rand (maar binnen de begrenzing) van Het Weteringse Broek. Dit gebied is benoemd als 'groene uitloopzone' voor de nieuwe wijk Zuidbroek. Onderstaand figuur geeft een totaaloverzicht van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0006.png"

Afbeelding 2.4 - Begrenzing Het Weteringse Broek.

Voor het Weteringse Broek is de Gebiedsvisie Weteringse Broek (2006) opgesteld door de gemeente Apeldoorn, de gemeente Voorst en het waterschap Veluwe. Het Weteringse Broek ligt ten noordoosten van Apeldoorn en moet gaan dienen als recreatief uitloopgebied. Het gebied is ongeveer 500 hectare groot. De gebiedsvisie is een uitwerking van de Groene Mal.

De behoefte aan een recreatie uitloopgebied wordt gevoed door de realisatie van de wijk Zuidbroek. Uitgangspunten in die visie zijn onder andere behoud van een vitale landbouw en agrarisch landschap, zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik, aanleg van recreatieve routes, ontwikkeling van minimaal 75 hectare natuur en herinrichting van de Nieuwe Wetering ten behoeve van natuur en waterberging. Accent van de landschapsontwikkeling ligt in het Drostendal, dat Zuidbroek met Teuge groen gaat verbinden. In deze zone komt ook een recreatief punt. In het zuiden van het gebied is ruimte voor de ontwikkeling van nieuw wonen in de vorm van nieuwe landgoederen. In de gebiedsvisie zijn diverse uitvoeringsprojecten geformuleerd, waaronder het realiseren van nieuwe natuur ter hoogte van de afrit Apeldoorn Noord van de A50.

Toetsing plan:

Voor het plangebied en de omgeving ervan is, volgens de gebiedsvisie, vooral het versterken en aanbrengen van perceelsrandbeplantingen van belang. Hieraan wordt invulling gegeven middels het landschappelijk inpassingsplan en de aanleg van natuur(belevings)elementen.

2.2.4 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.4 Archeologie respectievelijk 5.5 Cultuurhistorie.

2.2.5 Woningbouwprogramma 2010-2029

Het gemeentelijke woningbouwprogramma is een uitwerking van de Woonagenda. In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Vastgelegd is welke woningbouwprojecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten later worden uitgevoerd en welke projecten een andere opzet krijgen.

Wanneer zich nieuwe woningbouwplannen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren.

Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

In maart 2015 (Nota actualisatie woningprogrammering) heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

Het raadskader voor de woningbouwprogrammering verhield zich in 2012 met het toenmalige regionale programmeringskader KWP3 2010 t/m 2019 en op dit moment met de opvolgende Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024. Het college heeft besluit genomen over de toewijzing van de extra 882 woningen.

Toetsing plan:

Plan past binnen gemeentelijke woningbouwprogramma en voldoet daarmee aan de Omgevingsverordening

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het voormalige agrarische bedrijf aan de Kraaienjagersweg 7 bestaat uit een bedrijfswoning met vijf vrijstaande bijgebouwen. De aanwezige bebouwing is niet opgenomen als rijks- of gemeentelijk monument. De locatie staat wel op de Archeologische Kenniskaart 2012 van de gemeente Apeldoorn als 'historische boerderij'. Op de bijbehorende kaartbijlage 13 staat de code van de boerderij vermeld: CHB39. In Catalogus 8 staan vervolgens de gegevens van de boerderij, te weten: toponiem De Huiskamp, 15de-eeuwse boerderij. Vanwege deze cultuurhistorische attentiewaarde is er in het kader van dit bestemmingsplan een schriftelijke documentaire over het pand opgesteld, getiteld 'De Huiskamp - geschiedenis van een apeldoornse boerderij', opgenomen als Bijlage 3 Cultuurhistorische beschrijving bij de toelichting. Zie verder ook 5.5 Cultuurhistorie.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de stad Apeldoorn, buiten de bebouwde kom ten zuiden van Beemte Broekland, aan de oostzijde van de rijksweg A50, in overwegend agrarisch gebied. Kraaienjagersweg 7 betreft een ruim perceel, gelegen tussen de Kraaienjagersweg en de watergang Nieuwe Wetering.

Op het perceel staat een boerderij met meerdere bedrijfsgebouwen, waaronder stallen en (kap)schuren. Drie bedrijfsgebouwen zijn in de lengterichting gesitueerd en twee bedrijfsgebouwen zijn haaks op de Kraaienjagersweg georiënteerd. De boerderij is met de achtergevel richting de weg georiënteerd en staat sinds 2015 leeg. De bedrijfsbebouwing is niet meer in gebruik voor een agrarisch bedrijf en wordt deels gebruikt als opslaglocatie voor hout, stro en ander materiaal. Het noordoostelijke deel van het erf wordt nog gebruikt als buitenopslag voor hooibalen. Het perceel is ontsloten middels een in-/ uitrit aan de noordzijde en wordt aan de overige zijden omsloten door grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0007.png"

Afbeelding 3.1 - Kraaienjagersweg 7 en omliggende functies.

In de omgeving zijn voornamelijk agrarische functies (akkerbouw, extensieve veehouderij) te vinden, afgewisseld door enkele percelen met de bestemming Wonen, zoals bovenstaand figuur laat zien.

3.3 Landschap

Het perceel is gelegen in een broekontginningenlandschap/kampenlandschap op een dekzandrug. Het landschap kenmerkt zich door een open en orthogonale structuur met weinig en verspreid gepositioneerde bebouwing en beplanting. Deze openheid wordt op verschillende plaatsen doorkruist door elzensingels, die op subtiele wijze de landschappelijke ruimtes verdelen. Her en der staan nog plukken opgaande beplanting als restant van het vroegere boerengeriefhout of van een oude veekering. Zeer kenmerkend voor dit type landschap zijn de boerderijen die als het ware als groene eilandjes in een weids en open landschap liggen.

Het landschap typeert zich door openheid. Juist die openheid vormt een contrast met het besloten, grillige kampenlandschap eromheen, aldus het groot Apeldoorns landschapskookboek. Bebouwing in de broeklanden ligt vaak op een net iets hoger zandbultje in de natte laagte, zo ook de boerderij aan de Kraaienjagersweg. Bebouwing wordt daarom in deze gebieden ook als een eiland in de ruimte benaderd. Door beplanting kan het eilandje extra massa krijgen en daardoor het contrast met het open broekland versterken.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Bebouwing en erfinrichting

In de nieuwe situatie wordt op het erf alle bestaande bebouwing gesloopt, inclusief de bestaande boerderij. De huidige in- en uitrit blijft gehandhaafd. Aan weerszijden van deze in- en uitrit wordt een woning gebouwd. Deze woningen hebben een rechthoekige vorm en staan haaks op elkaar, waardoor er één met de korte zijde naar de weg en één met de lange zijde naar de Kraaienjagersweg is gericht. Op het achtererf van het perceel wordt bij beide woningen een bijgebouw (schuur) gerealiseerd. Deze schuren zijn georiënteerd in de lengterichting van de in- en uitrit, en staan haaks op de Kraaienjagersweg. Op het achtererf van de woning aan de westzijde wordt een paardenbak aangelegd.

De entree van het erf blijft in de toekomstige opzet ongewijzigd. Ten opzichte van de oude situatie, waarin het voorerf naar de weide gericht was, wordt in de nieuwe situatie een duidelijk onderscheid gemaakt tussen voor- en achtererf door de positionering van hoofd- en bijgebouwen en richt het voorerf zich naar de Kraaienjagersweg. Ook in de landschappelijke inpassing van het toekomstige erf komt dit onderscheid tussen functies duidelijker naar voren.

Deze landschappelijke inpassing wordt verder benadrukt door gebruik van beplanting. De bestaande beplanting (veelal sparren) op het erf zal grotendeels worden verwijderd, want de spar hoort niet in dit type landschap thuis. De twee elzen langs de Kraaienjagersweg blijven wel gehandhaafd. Het principe van het beplantingsplan is dat het erf zich met gebiedseigen beplanting als een ‘groen eiland’ voegt in het open broeklandschap. Dit eilandje in een zee van ruimte sluit aan op de basis ingrediënten uit het groot Apeldoorns landschapskookboek. De groenstrook met de twee elzen langs de Kraaienjagersweg zal aangevuld worden met twee eiken. Ten behoeve van de verkeersveiligheid worden direct naast de in- / uitrit van het woonerf geen bomen aangeplant.

Rondom het functieveranderingserf wordt een haag aangeplant van 1 meter hoog. Op deze manier worden een aantal elementen uit het zicht ontnomen en kan het erf zo open mogelijk gehouden worden. Daarnaast wordt hiermee het ‘groene eiland’ zichtbaar en het rechtlijnige karakter van de omliggende broeklanden benadrukt. Nabij de parkeerplaatsen van de woningen zijn losse hagen te vinden, zodat personenauto’s niet direct zichtbaar zijn vanaf de Kraaienjagersweg. Ook de rijbak wordt ingepast met een haag van 1 meter hoog zodat de rijbak uit het zicht wordt ontnomen en er tevens een kwalitatief hoogwaardige groene afscheiding is gerealiseerd in het landschap.

Op het functieveranderingserf zijn in de nieuwe situatie twee kleine boomgaarden aangelegd, bestaande uit twee keer 4 fruitbomen. Het ‘eiland’-karakter van het erf wordt verder nog benadrukt door het toevoegen van een aantal solitaire bomen (es) aan de westzijde en een elzenbosje op de zuidoostzijde van het erf. Het elzenbroekbosje is een bosje dat van nature thuishoort in de broeklanden. Elzen overleven in een laag en moerassig gebied. Op de scheiding van de twee woonerven wordt tot slot een solitaire boom (walnoot) toegevoegd.

Aangezien het plangebied is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone schrijft de provinciale Omgevingsverordening voor dat bij een kleine ontwikkeling (zoals een erftransformatie) de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. Een en ander is uitgewerkt in de 'Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' van de gemeente Apeldoorn. Op basis van deze verordening is er een vereveningsplan opgesteld voor het functieveranderingserf. Dit vereveningsplan voorziet in de aanleg van een 15 meter brede natuurzone langs de Nieuwe Wetering, waarin tevens een struinpad wordt gerealiseerd over een lengte van zo`n 400 meter. De natuurzone wordt verder ingezaaid met een schraal grastype. Ten behoeve van het struinpad en de natuurbeleving worden de kruisende slootjes voorzien van boomstambruggetjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0008.png"

Afbeelding 4.1 - Landschappelijke inpassing en erfinrichting

De bovenstaande ruimtelijke opzet en inpassing zijn vastgelegd in een landschappelijk inpassings- en beplantingsplan. De effectuering van deze plannen wordt geborgd door ze in de planregels te verwerken, c.q. op te nemen als voorwaardelijke verplichting.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

Het perceel wordt ontsloten via de Kraaienjagersweg. het betreft een asfaltweg, heeft ter hoogte van de planlocatie een breedte van 4,0 meter en is afgekant met aan weerszijden een rammelstrook. De weg wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer, landbouwverkeer en recreatief fietsen. De maximum snelheid bedraagt 60 kilometer per uur.

De huidige in-/uitrit blijft behouden en in de toekomstige situatie zal het parkeren op eigen terrein plaatsvinden (norm o.b.v. Nota Actualisatie Parkeernota: 2 parkeerplaatsen per woning), waarbij bij beide woningen ruimte wordt geboden voor het parkeren van ten minste twee auto`s.

4.3 Duurzaam ruimtegebruik

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ontwikkeling maakt per saldo één nieuwe woning mogelijk. Aangezien de ladder voor duurzame verstedelijking pas dient te worden toegepast bij een stedelijke ontwikkeling van 12 nieuwe woningen of meer, is de ladder in dit geval niet van toepassing.

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Op 6 maart 2018 heeft de provincie Gelderland per brief laten weten mee te werken aan het ophogen van de kwantitatieve opgave van de Stedendriehoek met 882 woningen. Hiermee is het toevoegen van een woning passend in het woningbouwprogramma.

De behoefte voor de voorgenomen ontwikkeling wordt gevoed door het ontbreken van opvolging voor het agrarisch bedrijf en de verouderde opstallen op het perceel. De enige manier om het terrein op te schonen en een kwaliteitsbijdrage voor de omgeving te realiseren en dat alles binnen financierbare kaders, is het toepassen van functieverandering. Er wordt voorzien in twee woningen en voor beide woningen is op moment van schrijven een particulier opdrachtgever. Beide opdrachtgevers zijn initiatiefnemer van deze ruimtelijke ontwikkeling.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 1 februari 2017, opgesteld door Hunneman Milieu - Advies (opgenomen in bijlage 1 van de toelichting), zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt is voor de toekomstige functie.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Met dit bestemmingsplan wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Er is daarom sprake van inwaartse zonering: bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Binnen het onderzoeksgebied (tot 100 meter rond het plangebied) zijn geen inrichtingen gesitueerd. De dichtstbijzijnde inrichting ligt op circa 350 meter van de planlocatie, te weten Lochemsestraat 5A te Terwolde (bedrijf tot milieucategorie 2). Milieuzonering levert geen negatieve effecten op ten aanzien van de uitvoerbaarheid.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt de Kraaienjagersweg beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Er is één relevante weg: de Kraaienjagersweg. Voor de Kraaienjagersweg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze van rechtswege een geluidzone heeft. Deze buitenstedelijke weg heeft een geluidzone van 250 meter.

In de rapportage d.d. 29 maart 2018, opgesteld door adviesbureau De Haan en opgenomen in bijlage 2 van de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Kraaienjagersweg berekend. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op beide woningen voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de functieverandering.

Luchtverkeerslawaai

De planlocatie bevindt zich in het invloedgebied van Vliegveld Teuge. In 1997 is het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL) in werking getreden. In 2009 is dit vervangen door de regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML). Daarnaast is er in 2010 een omzettingsregeling vastgesteld door de provincie Gelderland. Door de inwerkingtreding van de RBML is de provincie Gelderland verantwoordelijk geworden voor de luchthaven Teuge. De provincie bepaalt onder meer hoeveel geluidsoverlast en vervuiling de luchthaven mag veroorzaken. Vooralsnog heeft de provincie nog geen luchthavenbesluit genomen waarin de nieuwe (geluid)contouren/zones worden vastgelegd. Er kan derhalve nog niet getoetst worden aan de nieuwe regelgeving in het RBML.

De provincie stelt in haar 'omgevingsbeleid luchthavens' dat er op dit moment voor luchthaven Teuge géén aanleiding is om tot een andere afweging te komen dan reeds in het verleden is gemaakt. De ruimtelijke bescherming van luchthaven Teuge blijft daarom ongewijzigd. Daarom is getoetst aan het toetsingskader zoals dat is opgenomen in het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart.

Het plangebied ligt, volgens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL), binnen de 47 BKL-contour van het vliegveld Teuge. Volgens het BGKL, geldt dat woningbouw in de 47 BKL-contour alleen mogelijk is mits er wordt voldaan aan één van onderstaande ontheffingscriteria:

  • een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
  • ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond of bedrijfsgebondenheid;
  • zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.

De nieuwe woning wordt toelaatbaar geacht omdat het gebouwd wordt ter vervanging van de bedrijfsgebouwen van het voormalige agrarische bedrijf aan de Kraaienjagersweg 7 op basis van het functieveranderingsbeleid. Daarnaast acht de gemeente hogere geluidswaarden voor de woning toelaatbaar gelet op het feit dat functieverandering een verfraaiing van het landschap en erf met zich mee brengt. Ondanks dat er mogelijk enige vorm van geluidsoverlast zou kunnen ontstaan bij de nieuwe woning, is er wel sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde locatie.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een erftransformatie waarbij een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en twee woningen worden teruggebouwd. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

In de nabijheid van Kraaienjagersweg 7 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi, geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van Kraaienjagersweg 7 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en het bestemmingsplan maakt geen plaatsing van nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Kraaienjagersweg 7 ligt bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,65 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de directe omgeving zijn geen grondwaterstanden bekend. Op basis van verderop gelegen peilbuizen lijkt rekening gehouden te moeten worden met een (hoogste) grondwaterstand rond NAP+4.00 á NAP+4.30 m. Het maaiveld van de weg en het bestaande perceel liggen rond NAP+5.10 á NAP+5.50 m. Grondwateroverlast in de omgeving is niet bekend en wordt niet verwacht.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Langs de Kraaienjagersweg en in de omgeving van het plangebied liggen diverse sloten/watergangen met een ontwaterende functie voor dit gebied. Door afname van verharding ten opzichte van de huidige situatie neemt de belasting vanuit het plangebied op deze watergangen af.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukrioolstelsel waarmee vuil afvalwater wordt afgevoerd. Op dit systeem mag een regenwater worden geloosd.

In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

Na ontwikkeling van de plannen is er in het gebied minder verharding aanwezig dan voorheen. De nieuwe verharding wordt niet rechtstreeks aangesloten op de omliggende watergangen. Uitgangspunt is dat er 20 mm waterberging wordt gerealiseerd op het terrein. Vanuit deze berging mag maximaal de landelijke afvoer (2 l/s/ha / 17 mm/dag) worden afgevoerd naar de omliggende watergangen.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat een vermindering van de hoeveelheid verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Ter beoordeling van de effecten op de natuurwaarden in het plangebied, heeft EcoTierra ecologisch adviesbureau een quickscan flora en fauna uitgevoerd, d.d. 17 januari 2017. Dit rapport is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting. Op hoofdlijnen luiden de conclusies

Het plangebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk. De provincie Gelderland hanteert geen externe werking als het gaat om het GNN. Het plangebied is wel gelegen in de Groene ontwikkelingszone. De nieuwe inrichting dient het gebied ecologisch en/of landschappelijk te versterken. Hierbij kan rekening worden gehouden met de steenuil.

Er liggen geen Natura2000-gebieden binnen een straal van 3.000 meter. De beperkte ingreep zal geen negatief effect hebben op Natura2000-gebieden.

Wat flora betreft zijn er geen beschermde wilde soorten aangetroffen in het plangebied.

Algemeen voorkomende vogelsoorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen eventueel broeden binnen het plangebied. De sloop- en rooiwerkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen plaats te vinden. Aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van steenuil en huismus is niet voor honderd procent uit te sluiten. Er is daarom een nader onderzoek naar huismus en steenuil uitgevoerd (opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting). Hieruit is gebleken dat er geen jaarrond beschermde nesten of exemplaren van de huismus of steenuil aanwezig zijn. Een ontheffing in het kader van de Wmb is derhalve niet noodzakelijk.

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen.

Er zijn geen geschikte verblijf- en/of voortplantingsplaatsen voor vleermuizen aangetroffen binnen het plangebied. Tevens betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied en zullen er door de ingreep geen essentiële vliegroutes verloren gaan. Conclusie luidt dat er geen natuurwaarden zijn die de beoogde ontwikkeling in de weg staan.

5.4 Archeologie

5.4.1 Beleid
5.4.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsvisie Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Onderstaand de voor dit plan relevante categorieën.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt op de Archeologische Beleidskaart 2015 in een terrein met vastgestelde archeologische waarden (categorie 2), een (middel)hoge archeologische verwachting (categorie 4) en een zone met een lage archeologische verwachting (categorie 5). Op basis van het bureauonderzoek gold specifiek een middelhoge verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum, een lage verwachting voor de periode Neolithicum – Volle Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Deze verwachting is gebaseerd op de bewoningsmogelijkheden die het landschap door de eeuwen heen bood, de bekende archeologische waarden en eerdere onderzoeksresultaten in de directe omgeving. In het bijzonder is uit historische bronnen bekend dat er resten van de van oorsprong 15e-eeuwse boerderij De Huiskamp aanwezig kunnen zijn in het noorden van het plangebied.

In het plangebied zijn een tweetal vooronderzoeken uitgevoerd. Het eerste onderzoek betrof een bureau- en verkennend vooronderzoek uitgevoerd door Transect (Verboom-Jansen, 2017). Op basis van het veldonderzoek valt af te leiden dat de top van het oorspronkelijk bodemprofiel overal lijkt te zijn omgewerkt. Dit heeft vermoedelijk te maken met de inrichting van het plangebied als boerenerf en het landgebruik vanaf het midden van de jaren '50 van de vorige eeuw. Er lijkt een onderscheid te maken in verschil in siltigheid van het zand, waarbij het zand in het zuidoostelijk deel van het plangebied siltiger c.q. lemiger is dan in het noordelijk en zuidwestelijk deel. Veen en klei zijn niet aangetroffen en mogelijk dus verdwenen. De omwoeling heeft ertoe geleid dat naar verwachting grote delen van de oorspronkelijke bodemopbouw en daarmee eventueel aanwezige vindplaatsen zullen zijn verdwenen. De verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met het begin van de Late Middeleeuwen is dus laag.

In het noordelijk deel van het plangebied, rondom de huidige boerderij, staan reeds op historisch kaartmateriaal uit het begin van de 19e eeuw gebouwen. Deze gaan op basis van historische informatie zelfs terug tot in de 15e eeuw. De boringen, die in dit deel van het plangebied zijn verricht, zijn gestuit in dik puin. Het kon niet worden uitgesloten, dat het puin deel uitmaakt van een voormalige fundering van een voorganger van de huidige boerderij. In dit deel van het plangebied bleef daarom vooralsnog sprake van een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Daarom is in overleg met de initiatiefnemers, Van Westreenen en de gemeente Apeldoorn d.d. 18-05-2017 besloten tot uitvoeren van een gecombineerd archeologisch proefsleuvenonderzoek/archeologische begeleiding, met indien de resultaten van dat onderzoek daar aanleiding toe geven een directe doorstart naar opgraven in de advieszone zoals weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1315-vas1_0009.png"

Figuur 4.1 - Advieskaart zone vervolgonderzoek in blauw weergegeven (bron: Verboom-Jansen, 2017).

Uit het proefsleuvenonderzoek bleek het volgende:

  • Sporen en vondsten die samenhangen met een boerderij die hier in 1910 is gesloopt. De sporen bestaan grotendeels uit een uitbraaksleuf en uitbraakkuilen, waarbij in de uitbraaksleuf een restant van de oorspronkelijke muur is blijven staan;
  • De oudste vondsten gaan niet verder terug in de tijd dan de tweede helft van de 18e eeuw. De relatief lange gebruiksduur van de aangetroffen keramieksoorten, lijkt het vondstcomplex echter grotendeels in de 19e eeuw te dateren. Op deze datering zijn twee uitzonderingen, te weten de Wellenfuâ (knijpvoet) van een protosteengoed kan (vondstnr. 1, aanlegvondst vlak 1) en twee fragmenten van een majolica bord (vondstnr. 2, aanlegvondst vlak 0). Waarschijnlijk betreft dit contaminatie (aangevoerd c.q. vergraven materiaal).
  • Een water- i.c. drenkkuil met een datering in waarschijnlijk ook de 18e-19e eeuw.

Er zijn echter geen sporen en vondsten aangetroffen die teruggaan tot in de 15e eeuw. Grijs aardewerk, kogelpotaardewerk, spaarzaam geglazuurd roodbakkend aardewerk en steengoed (m.u.v. van het knijpvoetje) ontbreken, wat men wel in een 15e-eeuwse context zou verwachten. Hiermee heeft het proefsleuvenonderzoek geen concreet bewijs opgeleverd voor de aanwezigheid in het plangebied van het historisch boerenerf De Huiskamp, zoals dit in de archeologische verwachting was opgenomen. Daarentegen kunnen deze ook verstoord zijn als gevolg van de aangetroffen 19e-eeuwse uitbraaksleuf/uitbraakkuilen en kan de waterkuil als een voorzichtige aanwijzing worden gezien voor de – nabijheid van eht – historische boerderijerf (wanneer men de aan de basis aangetroffen bodem met standring van roodbakkend loodgeglazuurd aardewerk ouder dateert). Concreet bewijs hiervoor ontbreekt echter en uit het proefsleuvenonderzoek blijkt ook dat dit niveau in verregaande mate is verstoord. Ook heeft het proefsleuvenonderzoek geen sporen en nagenoeg ook geen vondsten uit oudere perioden opgeleverd, zodat ook op dit onderdeel de archeologische verwachting uit het vooronderzoek niet is uitgekomen.

Gezien de lage waardering van het spoor- en vondstcomplex wordt deze niet als behoudenswaardig gekwalificeerd. De archeologische waarde in het noorden van het plangebied kan zodanig worden afgewaardeerd. Derhalve werden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd door de onderzoekers. De uitgevoerde archeologische onderzoeken zijn toegevoegd in bijlagen 6 en 7 van de toelichting

Gevolgen voor bestemmingsplan

Gezien de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is voor verlening van de omgevingsvergunning na definitief maken van het rapport geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk in de advieszone zoals weergegeven in figuur 4.1. Er hoeft geen archeologische gebiedsaanduiding te worden opgenomen in het bestemmingsplan voor het plangebied.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader en beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.5.2 Onderzoeksresultaten
5.5.2.1 Cultuurhistorische analyse

Op de cultuurhistorische beleidskaart is Kraaienjagersweg 7 aangemerkt als terrein met een gemiddelde verwachtingswaarde. De aanwezige bebouwing is niet opgenomen als rijks- of gemeentelijk monument. De locatie staat wel op de Archeologische Kenniskaart 2012 van de gemeente Apeldoorn als 'historische boerderij'. Op de bijbehorende kaartbijlage 13 staat de code van de boerderij vermeld: CHB39. In Catalogus 8 staan vervolgens de gegevens van de boerderij, te weten: toponiem De Huiskamp, 15de-eeuwse boerderij. Vanwege deze cultuurhistorische attentiewaarde is er in het kader van dit bestemmingsplan een schriftelijke documentaire over het pand opgesteld, getiteld 'De Huiskamp - geschiedenis van een apeldoornse boerderij', opgenomen als Bijlage 3 Cultuurhistorische beschrijving bij de toelichting. De bebouwing is niet dermate waardevol dat het de voorgenomen ontwikkeling blokkeert.

5.5.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.

5.5.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemers is op 10 november 2016 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor zijn rekening neemt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevatte de beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kraaienjagersweg 7 Beemte Broekland is een ontwikkelplan, waarin de toekomstige situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch

De gronden met de bestemming Agrarisch hebben in het voorheen geldende bestemmingsplan ook de bestemming Agrarisch en maakten onderdeel uit van het agrarisch bedrijf en bouwvlak. In dit bestemmingsplan is het bouwvlak van deze gronden verwijderd.

Groen - Landschapselement

De gronden waarop de natuurverevening plaats dient te vinden, hebben momenteel de bestemming Agrarisch. Dit bestemmingsplan kent aan deze gronden de bestemming Groen - Landschapselement toe, waarmee de realisatie van de landschappelijke verbetering kan worden uitgevoerd.


Wonen

De beoogde woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de bouw- en gebruiksregels voor beide woningen wordt gebruik gemaakt van de standaardregels voor het buitengebied. In verband met de juridische invulling van het functieveranderingsbeleid in dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting houdt in dat de bouw van de nieuwe woningen wordt gekoppeld aan de realisatie van het inrichtingsplan voor de landschappelijke verbetering.

Ook is een afwijkingsbevoegheid van de bouwregels opgenomen voor het vergroten van de oppervlakte bijgebouwen en overkappingen:

  • a. onder direct aansluitend wordt verstaan: gronden direct grenzend aan het woonperceel en/of gescheiden in de vorm van een sloot, weg, natuurstrook o.i.d.;
  • b. onder de hoeveelheid hectare grond wordt verstaan: het totale oppervlak met de bestemming Agrarisch en Wonen minus het bebouwde en verharde oppervlak;
  • c. onder 'hoort bij' wordt verstaan: bewoner is eigenaar, heeft beperkt recht en/of meerjarige gebruikersovereenkomst).

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan het nieuwe woonperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 6.4.2 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het bouwvlak voor de nieuwe woning kan worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen. Wel is het plan gepresenteerd en besproken in een buurtbijeenkomst. De resultaten van het overleg zijn als volgt.

Op maandagavond 4 juni 2018 hebben de initiatiefnemers een informatieavond georganiseerd voor buurtbewoners, gemeenteraadsleden, betrokken ambtenaren, belangenvereniging Beemte Broekland en andere geïnteresseerden.

De avond was goed bezocht met zo`n elf bezoekers. Veel buurtbewoners hebben van de gelegenheid gebruikt gemaakt om in meer detail kennis te nemen van de plannen. De reacties waren allemaal positief. Ze vonden het een mooi plan, een hele verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Ook vonden ze het leuk dat de initiatiefnemers weer terugkeren op de plek waar ze zijn opgegroeid. Dat geeft hen een bekend en vertrouwd gevoel.

Ook de reacties op de voorlopige schetsen van de type woningen waren positief. Het zal de buurt een betere aanblik geven. Ze hopen dan ook dat de plannen snel gerealiseerd kunnen worden.

De meesten vonden het wandelpad met groenstrook langs de wetering ook een verrijking als verbinding tussen het Drostendal en Weteringse broek. Er was wel een zorg van een buurtbewoner. Het wandelpad komt uit op de Kraaienjagersweg recht tegenover de doodlopende weg naar de nummers 10 en 12. Wandelaars zullen gauw de neiging hebben recht over te steken. In het gesprek met de aanwonenden zou dit, met goede bewegwijzering van de wandelroute en eventueel een bord van doodlopende weg, verder geen probleem hoeven te zijn.

Vanuit de raadsfracties hebben twee vertegenwoordigers de informatieavond bezocht. Ook zij waren positief over de plannen en de uitwerking ervan.

7.2 Totstandkoming plan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 14 juni 2018 tot en met 25 juli 2018. In deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.