direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Ugchelsegrensweg en De Oude Klarenbeek Ugchelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1297-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Ugchelsegrensweg en De Oude Klarenbeek Ugchelen

1 INLEIDING

In 2004 is een bestemmingsplan in procedure genomen dat voorzag in een herontwikkeling naar woningbouw van het voormalige campingterrein De Veldekster. Inzet was te komen tot een ruim woonmilieu als overgangszone tussen de kern van Ugchelen en de bosgebieden van de Veluwe. Aan de herontwikkeling werd het thema 'wonen in of aan het landschap' gekoppeld; ruime kavels met daartussen ruimte voor groen en bos. Voor de herontwikkelingsproject werd een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen gemeente en private partijen.

De Veldekster is als plangebied al geruime tijd in ontwikkeling. Zo'n 75 procent van het plangebied is uitgegeven en ontwikkeld en de openbare ruimte is ingericht. De ambities van het wonen in het groen op ruime kavels heeft gerealiseerd in een groen opgezette woonbuurt met verschillende woningtypen met grote verscheidenheid aan architectuur.

1.1 Aanleiding

Afgelopen jaren is de behoefte ontstaan het plan De Veldekster op onderdelen aan te passen en het villagebied in samenhang en als geheel af te ronden.

Boswoningen
De Veldekster heeft binnen Ugchelen unieke uitstraling en is een aantrekkelijk woonmilieu. Opvallend daarbij is wel dat de zogenaamde zone tussen het collectieve bosgebied en het overig deel van de Veldekster (de zg. boswoningen) niet verkoopt. De zeer stringente planvoorschriften, gebaseerd op het bij de start van ontwikkeling onderliggende stedenbouwkundige ontwerp, dwingen kopers in deze zone tot een meer modern ontworpen woning omgeven door een strak keurslijf. Dit in combinatie met de uitsluiting in de regels van de bouw van bijgebouwen op de kavels, maakt dat de vraag al jaren sterk achterblijft.


Het voorliggende bestemmingsplan wil met de te wijzigen verkavelingsstructuur meer afstemming zoeken met de overge delen van De Veldekster. Op deze wijze kunnen vrije kavels ontwikkeld worden die rechti doen aan het reeds bestaande beeld met dezelfde randvoorwaarden. Het aantal woningen is gelijk gebleven, het uit te geven m2 kavel is iets afgenomen, terwijl de hoeveelheid openbare ruimte in enige mate toeneemt. Dit resulteert onder andere in een beter zicht op het bosgebied met het wasserijcomplex in het verlengde van De Veldekster.

Enkwoningen
Ook voor de 4 woningen op de enk nabij de Ugchelsegrensweg wordt een aanpassing voorzien. Deze aanpassing ziet vooral toe op een lichte verschuiving richting de Ugchelsegrensweg, zodat er ook achtertuinen kunnen ontstaan en er meer ruimte overblijft voor instandhouding van de aanwezige houtwal (bosschage) achterop de kavels. De inhoud van de te realiseren woningen wordt verhoogd van 800 m3 naar 900 m3. Verder wordt het huidige fietspad meer naar het noorden verlegd zodanig dat een logischer aansluiting wordt gevonden op de Europaweg.

Wasserijcomplex

De ontwikkeling van het wasserijcomplex is door omstandigheden achtergebleven ten opzichte van de rest van De Veldekster. Inmiddels is het wasserijcomplex in handen van ontwikkelmaatschappij De Veldekster en is met een nieuwe ontwikkelaar een plan ontwikkeld dat gebruik maakt van de oorspronkelijke bebouwing aangevuld met 4 woningen. Dat wat aan bebouwing bouwkundig te slecht is om te behouden, wordt gesloopt/vervangen zonder dat dit afbreuk doet aan de beleving en sfeer van het oude cultuurhistorische complex. Het aantal te realiseren woningen binnen het wasserijcomplex neemt met één woning af.

Fietspad

Het verloop van het fietspad wordt in enige mate aangepast. Het voorstel is om het fietspad vanaf de Veldekster met een knik richting de Europaweg te leiden. Daarmee wordt de functionaliteit vergroot als verbindingsroute naar de stad terwijl het rondje met de hond ook nog tot de mogelijkheden behoort. Bijkomend voordeel is dat de route zich nu meer los maakt van de woningen waardoor een ontspannen route door het groen kan worden gegarandeerd.

1.2 Ligging en begrenzing

Dit bestemmingsplan betreft delen van het ontwikkelingsgebied 'De Veldekster'. Het gebied ligt aan de zuidwestelijke entree van Apeldoorn en wordt begrensd door de Europaweg aan de westkant en door het dorp Ugchelen aan de zuid-oostkant. In dit gebied lag voorheen een camping met de naam De Veldekster, het bosje op de hoek van de Hoogbuurloseweg en de Steenbeek en het driehoekige akkerperceel ten zuidwesten van de Ugchelsegrensweg.


Voorliggend bestemmingsplan Ugchelsegrensweg en De Oude Klarenbeek' betreft 6 delen die worden gewijzigd t.o.v. de vigerende bestemmingsplannen 'Ugchelen' en 'Zuidwestpoort De Veldekster'.

Op de onderstaande afbeelding is het uit 6 delen bestaande bestemmingsplangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0001.jpg"

1. Boswoningen (7 kavels waarvan 1 bebouwd is)

2. Omzetten van bestemming 'Wonen' naar 'Bos en natuurgebied'

3. Boswoningen (5 kavels)

4. Verleggen van het fiets-voetpad

5. Woningen aan de enk (4 kavels)

6. Wasserijcomplex

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0002.png"

afbeelding plankaart (verbeelding)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de strook braakliggende woonkavels gelegen aan De Oude Klarenbeek en het wasserijcomplex geldt het bestemmingsplan Ugchelen dat is vastgesteld op 18 juni 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0003.png"

afbeelding geldend bestemmingsplan Ugchelen

Voor de onbebouwde kavels op de Enk, gelegen aan de Ugchelsegrensweg, geldt het bestemmingsplan Zuidwestpoort - De Veldekster dat is vastgesteld op 28 oktober 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0004.png"

afbeelding geldend bestemmingsplan Zuidwestpoort De Veldekster

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0005.png"

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingspan bestaat uit drie delen:

1. de toelichting: hierin worden de redenen gegeven die hebben geleid tot het wijzigen van het geldende bestemmingsplan; ook wordt uitleg van de gebruikte bestemmingen gegeven;

2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving van de doeleinden gegeven en verder regels met betrekking tot gebruik van de in dit plan begrepen gronden en opstallen;

3. de verbeelding: waarop de bestemmingen van de betreffende gronden zijn aangegeven.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt een inventarisatie gegeven van voor het plangebied relevante beleid;
  • in hoofstuk 3 wordt de bestaande situatie van het plangebieden en omgeving beschreven;
  • in hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven. De stedenbouwkundige opzet komt hier ter sprake;
  • in hoofdstuk 5 komen de randvoorwaarden aan de orde die voorwaardelijk zijn voor de ontwikkeling en realisatie;
  • in hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen beschreven, en wordt ingegaan op specifieke juridische aspecten van het plan;
  • in hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 vormt onderdeel van de Omgevingsverordening Gelderland.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.

2.4 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3. In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

Met dit bestemmingsplan wordt in een gelijk aantal woningen voorzien voor de locaties boswoningen en de enk. In het wasserijcomplex wordt één woning minder gerealiseerd.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0006.png"

figuur kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

De Veldekster is gesitueerd op een interessante plek binnen de Groene Mal. Het boskarakter van de Veluwe dringt, gekoppeld aan de oude beek, het stedelijk gebied binnen. Vanuit de Groene Mal geldt het volgende programma:

- herstellen van beek c.q. spreng en deze beleefbaar maken;

- realiseren van een bijzondere plek langs de beek en spreng;

- verweven van de natuur met het stedelijk gebied.

2.6 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen

De woningen zijn in het huidige bestemmingsplan vigerend mogelijk. Er vindt geen toename plaats.

2.7 Waterbeleid

2.7.1 Nationaal beleid
2.7.1.1 Nationaal Waterplan 2009-2015

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe raakvlakkensamenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.7.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.7.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.7.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.7.4 Gemeentelijk beleid
2.7.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.7.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.

Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)

Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Grondwaterneutraal bouwen

2.8 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.8.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.8.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waardens

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Het welstandsbeleid is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden. Het welstandsbeleid voor ontwikkelingsprojecten is tijdelijk. Het geldt voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, worden nieuwe welstandseisen vastgesteld voor beheer van het gebied.

Voor dit gebied is eerder een gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Voor de zgn. Enkwoningen blijft dit onveranderd van kracht. Voor de Boswoningen zal overeenkomstig de planologische mogelijkheden de randvoorwaarden voor de vrije kavels van toepassing worden verklaard. Ook voor het wasserijcomplex blijft het beleid ongewijzigd.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Binnen De Veldekster bevindt zich het cultuurhistorisch waardevolle wasserijcomplex. In 1838 werd papiermolen De Klarenbeek gebouwd aan de Schoolbeek. Al vrij snel werd de molen verbouwd tot wasserij De Veldekster. De naam is afkomstig van de nabijgelegen boerderij uit 1840. In 1897 werd het oude complex vervangen door een nieuw, eigentijds wasserijgebouw. Het was een rechthoekig gebouw bestaande uit 2 lagen; beneden werd gewoond en gewerkt, boven werd de was gedroogd. De beek liep via een stenen goot door de wasserij heen.

Het terrein bevat nog verschillende elementen die aan de oude functie herinneren, te weten de opgeleide beek met waterval, de wasserij (alle toevoegingen van na 1928 zijn verwijderd), een boerderij en een voormalige directeursvilla. Deze villa, gelegen buiten het plangebied,  werd in 1937 gebouwd voor de eigenaar van de wasserij.

De opgeleide beek (de zgn. spreng) ligt hoger in het landschap om de val die de molen aandreef mogelijk te maken. Door opgaand groen is deze rechte lijn nog goed zichtbaar. De locatie wordt ingezet om met behoud van de oorspronkelijke sfeer te komen tot een nieuwe ontwikkeling naar woningbouw

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Aan de oorspronkelijke opzet uit 2003 van het plan 'De Veldekster' lagen de volgende uitgangspunten ten grondslag:


* Hoofddoelstelling; "Het plan beoogt de herontwikkeling van het voormalig campingterrein de Veldekster tot een woningbouwlocatie, waarbij een nieuwe overgang wordt vormgegeven tussen de kern van Ugchelen en de bosgebieden van de Veluwe. Het gebied kent door haar specifieke ligging, cultuurhistorische waarden en bosrijkw omgeving een sterke basiskwaliteit voor een bijzondere leefomgeving. Hierdoor wordt het mogelijk een exclusief woonmilieu vorm te geven in/aan het landschap."


* Ruimtelijke en functionele karakteristiek; "De specifieke ligging aan de rand van het bos van de Veluwe, de strategische plek in de plannen voor de Zuidwestpoort, de beekloop met ecologisch-recreatief en landschappelijk-cultuurlijke componenten, de bestaande waardevolle bomen en gebouwen alsmede de hinderwetcontouren en zoneringen, hebben als uitgangspunten gediend."


* Uitvoering ruimtelijke en functionele karakteristiek; "Door het ontsluitingsprincipe te baseren op de bestaande landschappelijke lijnen, wordt de gebiedseigen identiteit gewaarborgd. Hiervoor worden 3 bestaande invalswegen genut die voor een gelijkmatige verdelen van het gemotoriseerd zorgt. Een ander groot voordeel is dat een doorsnijding van gevoelige groenzones langs de Europaweg, welke een ruimtelijk en ecologische betekenis kent, kan worden voorkomen. Middels een nieuw fietspad, in deze groenzone, worden de beken en het cultuurhistorisch complex beter bereikbaar en daarmee zichtbaar."


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0007.png"

De Veldekster 2015 met oorspronkelijke plancontour


Bovenstaande visie is in 2004 vastgelegd in het bestemmingsplan 'Zuidwestpoort De Veldekster' en nadien tot uitvoer gebracht. Anno 2016 is het plan nagenoeg gerealiseerd (met uitzondering van de strook met zogeheten 'boswoningen', de woningen op de enk en het wasserijcomplex). De thematiek van 'wonen in en aan het landschap' is inmiddels in de uitgevoerde delen van het plan tot uitdrukking gekomen. Hier is goed te zien dat 'groen' (in de vorm van bos en beplanting op zowel openbaar als op uitgegeven gronden) versus 'rood' (bebouwing) in een goede verhouding tot elkaar staan. Nog steeds heeft daarbij de groene uitstraling de overhand. Uitgangspunt is dat de bebouwing als het ware 'te gast' is in deze groene omgeving.

3.3 Groenstructuur

Het ruimtelijk concept van de Veldekster waarbij de bebouwing 'te gast is' in het landschap wordt in hoge mate gedragen door het inpassen van de nieuwbouw tussen de bestaande bomen en bospartijen in. In de stedenbouwkundige opzet is zowel voor de wijk als geheel als voor de verschillende delen zeer gedetailleerd gekeken naar de bestaande groenstructuur en is zoveel mogelijk daarvan gespaard. Bij de individuele percelen zijn de bebouwingsmogelijkheden afgestemd op de locatie van die bomen die zowel qua soort, grootte en toekomstwaarde behoudenswaardig zijn. Op die manier wordt over het hele terrein een los beeld van volwassen bomen gegarandeerd. In de al gerealiseerde delen is te zien dat dit in de praktijk daadwerkelijk leidt tot een uiterst groene wijk. Waar nodig is de boomstructuur verder versterkt door de aanplant van nieuwe bomen. Deze zijn allen al gerealiseerd.


Op een lager schaalniveau wordt de groenstructuur van de wijk ook gedragen door de beukenhagen die overal op de grens tussen openbaar en privetuinen zijn aangeplant. Daar waar de boomstructuur juist veel variatie kent brengen de beukenhagen ruimtelijke eenheid en duidelijke begrenzingen. Juist daarom zijn de hagen al bij het woonrijp maken van de wijk overal aangeplant, net als de inritten en de grasbermen inclusief nieuwe bomen.



Als onderdeel van de ontwikkeling van de totale wijk is ook op het gebied dat als 'enk' bekend staat een stuk natuur en bosontwikkeling gerealiseerd. Daarmee is de scherpe scheiding tussen bos en open akker/weide die er voorheen was getransformeerd naar een meer geleidelijke en ecologisch meer diverse zone.

3.4 Verkeer en vervoer

De ontsluiting van het gebied vindt plaats via de bestaande wegen De Veldekster en De Steenbeek. De kavels hebben een zodanige omvang dat in parkeren op eigen terrein kan worden voorzien. De kavels op de Enk krijgen een een in/uitrit op de Ugchelsegrensweg.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Het stedenbouwkundig plan de Veldekster voorziet in verschillende woningtypen, te weten; boswoningen langs de beek met een typologische variant op de Enk, twee onder één dakwoningen langs de Veldekster, vrijstaande woningen centraal in het binnengebied van de ontsluitingslus (Oude Klarenbeek) met een typologische variant in het noordoostelijk deel van het plangebied, twee gebundelde wooncomplexen bij de entrees langs de Steenbeek en de Kleine Veldekster en een nieuwe invulling van het monumentale wasserijcomplex.


Inmiddels is het hier boven beschreven beeld voor een groot deel al gerealiseerd. In het plangebied van dit bestemmingsplan is tot nu toe slechts één woning gebouwd in ter plaatse van de bosstrook. Het plandeel aan de Ugchelsegrensweg is tot nu toe onbebouwd gebleven.

4.1 Bebouwing - nieuwe stedenbouwkundige opzet

'Boswoningen'

Voor de nog te ontwikkelen vrije kavels in de bosrand, de 'boswoningen' en aan de enk wordt er op de al ingezette uitvoering aangesloten. Hierbij zijn de ruimtelijke uitgangspunten op onderdelen aangepast t.o.v. het 'oude' plan:

  • De kavels in de bosrand zijn in de breedte ingedikt ten gunste van bredere doorgangen tussen de Oude Klarenbeek en het achtergelegen bos met fiets-voetpad. De fysieke en ruimtelijke relatie tussen de buurt en het bos wordt daarmee versterkt. Dit betekent dat de totale breedte van de kavels is afgenomen. Tussen twee naast elkaar gelegen percelen is de bestemming 'bos' op uitgeefbaar terrein komen te vervalen. Wel is deze bestemming nog gehandhaafd aan de achterzijde, grenzend aan het fiets-voetpad van de afzonderlijke percelen. Op deze wijze wordt een groene overgang aan het fietspad gegarandeerd.
  • De gebruiksmogelijkheden van de kavels zijn vergroot binnen dit bestemmingsplan; Zo heeft het gehele kavel m.u.v. het achterste deel, de bestemming 'Wonen' gekregen overeenkomstig de overzijde van de weg en andere delen van de Veldekster. Hiermee is de positionering van de woning flexibeler en zijn bijgebouwen mogelijk.

'Enkwoningen'

De bepalingen voor de 'Enkwoningen' aan de Ugchelsegrensweg zijn in geringe mate gewijzigd in het voorliggende bestemmingsplan;

  • De bestemming is hier nog steeds 'Wonen' maar er is geen stringente scheiding meer tussen de aanduiding 'Tuin' en 'Erf'. Dit heeft te maken met het feit dat de regelgeving tegenwoordig uitgaat van een scheidslijn tussen tuin- en erf-aanduiding op 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de hoofdbouw. Met andere woorden; dat deel van het perceel dat zich bevindt tussen de openbare ruimte en 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de hoofdbouw wordt beschouwd als achtererfgebied waar bebouwing met onder andere bijgebouwen mag plaatsvinden.
  • De bouwvlakken zijn t.o.v. elkaar verschoven en qua maatvoering aangepast.
  • Ook is een nieuw tracé voor het fietspad voorzien.
  • Voorzien wordt in een groter volume; max. 900 m3 (was 800 m3). De grootte van de kavels kunnen een dergelijke massa aan.

'Wasserij'

Nog steeds gaat het eindbeeld uit van 2 woningen in de voormalige boerderij. Ook worden er 2 woningen voorzien in het bestaande volume van het wasserijcomplex; nieuw is dat de bouw van 2 x een 2/1 1 kap en en vrijstaand huis vervalt, en wordt vervangen door de bouw van 2x een 2/1 kap met een eigen tuin die naast elkaar gesitueerd uitkijken op het oude bleekveld. Sprake is in het nieuwe plan van een grondgebonden woning met eigen tuin die in in omvang gelijk is aan de oorspronkelijk bedachte situatie.

Fietspad

Deze wordt meer naar het noorden verlegd waarbij een betere aansluiting op de Europeweg mogelijk wordt. Het oude trace over de enk wordt verwijderd.

4.2 Beeldkwaliteit

De confrontatie van wonen en landschap stelt hoge eisen aan de architectuur. Om die reden geldt voor geheel Veldester een 'zwaar' welstandsniveau. Om dit ingezette niveau te continueren zullen de nog te bebouwen delen in het plangebied moeten voldoen aan deze zware eis.

Van belang is en blijft dat de verhouding tussen de groene omgeving en de bebouwing die hierin een plek krijgt in balans blijft. Doel is dat deze bebouwing zich naadloos voegt in de landschappelijke context. Naast juridisch-ruimtelijke eisen (bestemmingsplan-bepalingen) worden ook aan de architectuur van de woningen eisen gesteld in de beeldkwaliteit paragraaf. Deze staan hieronder opgesomd in gebiedsgerichte welstandscriteria per deelgebied. Deze dienen enerzijds als criteria en handreikingen voor architecten bij het ontwerpen van een plan. Anderzijds vormen ze toetsstenen voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) bij het beoordelen van bouwplannen. Het uiteindelijke doel is dat deze criteria bijdragen aan een helder en hoogwaardig plan.

'Boswoningen'

Ten noorden van de Oude Klarenbeek liggen op de overgang van het bos en het woongebied een twaalftal vrije kavels; de z.g. 'boswoningen'. De woningen in deze strook zijn gelegen op riante percelen met rondom het bouwvlak ruimte. Hiermee ontstaat er een mooie verhouding tussen bebouwing en 'ruimte'/afstand tussen de woningen onderling.

De rechthoekige bouwvlakken zijn in de breedte of diepte op de percelen gepositioneerd waarbij de vlakken onderling ook nog t.o.v. elkaar verspringen. Hiermee ontstaat een 'los' en levendig straatbeeld.

Er is binnen het ruimtelijk-juridische kader relatief veel vrijheid voor een persoonlijke invulling van het kavel voor wat betreft de bouwstijl van de architectuur ('modern' naast 'traditioneel'). Ook in de massaopbouw is wordt veel ruimte gelaten, waarbij zowel platte daken als hellende kappen zijn toegestaan.

 

De oriëntatie van de woningen is primair gericht op Oude Klarenbeek. Daar waar een perceel met twee zijden aan de openbare ruimte grenst dienen de woningen een dubbele oriëntatie te krijgen. Verder dient er gestreefd dient te worden naar een zo compact mogelijke woning.

De 'verbinding' tussen de verschillende bouwstijlen zit in de materialisatie van de woningen; er dienen natuurlijke materialen (zoals bijvoorbeeld baksteen, hout, keramische dakpannen, riet, leien) te worden toegepast in gedekte kleuren (donkere, 'natuurlijke' tinten). Met felle tinten dient zeer terughoudend te worden omgegaan (hooguit in de vorm van klein accent), net als het toepassen van 'onnatuurlijke' materialen als kunststoffen en plaatmaterialen. De woningen dienen als het ware in de bosachtergrond te worden opgenomen.

'Enkwoningen'

De Ugchelsegrensweg is een van de hoofdontsluitingswegen van Ugchelen vanaf de Europaweg. De vier geprojecteerde kavels aan deze weg vormen dan ook de eerste aanzet van de dorpsbebouwing. Om die reden worden er stringente eisen gesteld aan de inpassing van de bebouwing en de uitstraling en beeldkwaliteit van de architectuur. De vier woningen die hier voorzien zijn verspringen ten opzichte van elkaar, waarbij de meest zuidelijke woning het dichtst bij de weg is gesitueerd. Elke volgende woning ligt vervolgens een stuk verder van de weg af. Ruimtelijk gezien ontstaat hiermee het beeld van een naarmate de passant, komende vanaf de Europaweg, dichter het dorp benaderd, de bebouwing zich letterlijk meer 'opdringt' naar de weg toe.

Qua architectuur woningen in dit plandeel traditioneel van stijl en opzet. Royale villa's met een hellende kappen zijn hier voorzien. Een opzet met een samenstelling van meerdere volumes is mogelijk. Wel dient elk volume (ook garages en andere bijgebouwen) te zijn voorzien van een hellende kap. Het kleur- en materiaalgebruik sluit aan op de traditionele bouwstijl, door traditionele bouwmaterialen (bijvoorbeeld baksteen, hout, keramische pannen en riet) in een terughoudende tinten. Als uitzondering hierop is wit keimwerk toegestaan.

4.3 Groenstructuur

De groenstructuur van de delen waar dit bestemmingsplan op van toepassing is, bestaat in zijn geheel al. Deels bestaat hij uit het originele boombestand dat voor de ontwikkeling van de wijk aanwezig was en dat ten tijde van de ontwikkeling van de wijk is aangevuld met nieuwe bomen, beukenhagen, grasbermen en de ecologische ontwikkeling van de boszone langs de beek (o.a. met poelen en natuur/bosontwikkeling op de enk).


De planwijzigingen leiden niet tot een andere groenstructuur. De oorspronkelijke ambities worden ook na aanpassing van het bestemmingsplan gegarandeerd door:

  • Het beperken van de breedtemaat van de kavelstrook langs de beek in het deelgebied 'boswoningen' waardoor aan de koppen van de stroken meer openbaar groen (bos, ruigte, grasland) openblijft en de zichtrelatie vanuit de wijk naar de omliggende boszone royaler wordt.
  • Het behouden van de bosbestemming op een deel van de percelen om daarmee de positionering van (bij)gebouwen dicht bij het fietspad en de beekzone te voorkomen.
  • Het dusdanig positioneren van de woongebouwen dat de bestaande bomen op de kavels maximaal behouden blijven. Door de verruiming van de mogelijkheden qua positie van de 'boswoningen' ontstaat ook meer flexibliteit om met het bouwplan voor elke kavel zelf in te spelen op de behoefte om de bestaande bomen duurzaam in stand te houden terwijl ook een aantrekelijk en logische indeling van de kavel (ligging woning, orientatie, parkeren etc.) kan worden gerealiseerd.
  • Het doorzetten van het beukenhagen thema langs de buitenzijde van de kavels om daarmee de eenheid tussen het al gerealiseerd deel en het nieuwe deel te garanderen.
  • Een andere tracering van het fietspad over de enk waardoor (naast een meer directere aansluiting op de kruising met de Europaweg) afstand wordt gecreëerd tot de te bouwen enkwoningen met meer ruimte en groen tussen beide.

Met de verkaveling van de Boswoningen is uitdrukkelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van bomen. Hiermee wordt recht gedaan aan het leidende principe van wonen in en aan het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1297-vas1_0008.png"

4.4 Infrastructuur

Ontsluiting; De Boswoningen worden voor (auto-)verkeer ontsloten via de Oude Klarenbeek. De woningen op de enk worden via de Ugchelsegrensweg ontsloten.


Parkeren; Voor het gebruik van de auto dient elke kavel minimaal 2 parkeerplaatsen te hebben. Dit om de openbare weg zoveel mogelijk te ontlasten van parkerende auto's, en de bermen te ontzien.


Het fiets-voetpad langs de beek vormt een verbinding tussen de Ugchelsegrensweg en de Europaweg. Met een tweetal doorsteken is er een verbinding met de oude Klarenbeek. Het fiets-voetpad zal tussen de Schoolbeek en de Ugchelsegrensweg worden afgebogen richting het kruispunt met de Europaweg, om zo de afstand tussen het noordelijkste woonkavel aan de enk te vergroten. Hiermee komt het fietspad geheel vrij in het groen te liggen.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen of functies mogelijk. Daar waar nu sprake is van een woonfunctie blijft dat zo, alleen wordt de ligging van de woonbestemmingen minimaal gewijzigd. Er is voor de bospercelen en het wasserijcomplex in het verleden veelvuldig onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Er hebben sinds die onderzoeken geen activiteiten plaatsgevonden die om een nieuw onderzoek vragen voor deze bestemmingsplanwijziging. Het meest recente onderzoek is uit 2013 en bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan.

Ter plaatse van de 4 woonkavels aan de Ugchelsegrensweg is een verkennend bodem- en asbestonderzoek van de bodem uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Tauw bv, gedateerd op 20 juli 2016 en heeft 1241369 als projectnummer. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat zowel in de bovengrond, de ondergrond als in het grondwater voor geen van de onderzochte stoffen verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Ook is er zowel visueel al analytisch geen asbest in de grond aangetroffen. Ook dit onderzoek is in de bijlagen opgenomen.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het overgrote deel van het plangebied is te kwalificeren als rustige woonwijk. Hier dienen in principe de richtafstanden uit de hiervoor opgenomen tabel te worden aangehouden. Er bevinden zich binnen deze richtafstanden geen milieubelastende bedrijfsmatige functies. Het tankstation langs de Europaweg verstrekt geen LPG meer en heeft daarom nog maar een milieuzone van 30 meter. De beoogde woonbestemmingen liggen daar ruimschoots buiten. Het aspect milieuzonering levert geen belemmering op voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van diverse wegen. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet (opnieuw) akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

    • 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
    • 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

In het verleden zijn de woonbestemmingen dusdanig geprojecteerd dat de geluidsbelasting minder dan 48 dB bedroeg. De woningen liggen echter wel in de zone van de Europaweg en Ugchelsegrensweg en aangezien de woningen zijn geprojecteerd binnen een geluidzone moet opnieuw akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 6 december 2016, opgesteld door OVIJ en opgenomen de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de N304, Ugchelsegrensweg en Brouwersmolenweg berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van de N304 en de Ugchelsegrensweg. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en/of financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is opvullen van een open gat. Het besluit hogere grenswaarde is genomen d.d. 22 december 2016. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Dit bestemmingsplan is op dit punt conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast (woonbestemming blijft woonbestemming met minder woningen) en maakt geen uitbreiding mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 onder b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Parallel aan de Rijksweg A1 en het zuidelijk deel van de Europaweg zijn twee hogedruk aardgastransportleidingen gelegen. Het betreffen een 6 inch (N552-69) en 12 inch (N552-70) leiding met een ontwerpdruk van 40 bar. De beoogde woningen zijn buiten de PR van deze leidingen geprojecteerd. Voor de bepaling van het GR geldt voor de buisleiding van 6 inch een onderzoeksgebied (inventarisatieafstand) van 70 meter en voor de buisleiding van 12 inch 140 meter. De planlocatie ligt buiten beide onderzoeksgebieden. Het groepsrisico ligt ruimschoots onder de oriëntatiewaarde en aangezien er geen woningen worden toegevoegd, neemt het groepsrisico ook niet significant toe. Gelet hierop hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

De planlocatie is gelegen nabij de provinciale weg N304 (Europaweg). Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N304 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.

Verder is een deel van de geprojecteerde woningen gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico van de rijksweg A1 (880 meter). Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op 10 augustus 2016 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1. tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plan 'Ugchelsegrensweg en De Oude Klarenbeek' ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2,5 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 27.00 en 29.00 m +NAP ligt. Nabij het plangebied ligt de grondwaterstand circa 1,40 m onder maaiveld. Er is in het plangebied geen grondwateroverlast bekend. In de nabijheid van het plangebied zijn wel zones met grondwateroverlast, dit wordt veroorzaakt door in het gebied aanwezige kleischotten. Het plan dient grondwaterneutraal te worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Parallel aan het plangebied en de straat De Oude Klarenbeek loopt de Schoolbeek. Ander oppervlaktewater is niet aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater hergebruikt of in de bodem geïnfiltreerd. De voorzieningen dienen minimaal 36 mm neerslag in één uur te kunnen verwerken. Een overschot aan water mag over maaiveld naar openbaar gebied afstromen. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten; dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Naast de soortbescherming zijn er vormen van gebiedsbescherming. In het kader van de Natuurbeschermingswet zijn daartoe Natura 2000 gebieden aangewezen met bijzondere beschermingsdoelen. Binnen Apeldoorn is met name het Natura 2000 gebied Veluwe relevant dat zich over een groot deel binnen het westelijk deel van de gemeente Apeldoorn uitstrekt. Binnen dit gebied zijn specifieke vegetaties (habitats) beschermd en daarnaast ook diverse soorten met de daarbij horende leefgebieden. Natura 2000 gebied de Veluwe omvat zowel de beschermingszones vanuit de Europese Vogel- alsook de Europese Habitatrichtlijn.

Gebiedsbescherming is er ook in de vorm van de planologische bescherming, Dat omvat het Natuurnetwerk Nederland (NNN) dat in Gelderland als het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te boek staat. Het GNN overlapt in grote mate met Natura 2000 maar kan ook natuurbestemmingen omvatten die daar buiten liggen. In het GNN geldt een “nee-tenzij” regime: nieuwe functies zijn er niet toegestaan. Aansluitend bij het GNN zijn er ook Groene Ontwikkelzones, die veelal een verbinding vormen tussen de GNN gebieden. In de GO-gebieden geldt eerder een “ja-mits” principe: ontwikkelen zijn er mogelijk als ze bijdragen aan het versterken van de (groene) kernkwaliteit van de die zones.

Compensatie en verevening

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden ten koste van natuur(bestemmingen) is vaak compensatie aan de orde. Dit kan het geval zijn op basis van de natuurwetgeving en/of de planologische bescherming. Dat wil zeggen dat een vervangende bestemming natuur op een andere locatie –gelijktijdig- moet zijn verankerd.

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden in Groene Ontwikkelzones zal “verevening” aan de orde zijn; dat betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling in gelijke mate moet bijdragen aan het versterken van de kenkwaliteiten van dat gebied.Ook dat moet planologisch zijn vastgelegd.

In het verlengde daarvan wordt in Apeldoorn compensatie gevraagd in het geval er bestemmingen natuur of bos verloren gaan; in eerste instantie fysiek, maar als dat in of aansluitend bij het gebied niet mogelijk of gewenst is, dan kan dat ook financieel. Deze compensatiebedragen worden geoormerkt opgenomen in een reserve (“groene kluis”) waarmee elders projecten in de groene hoofdstructuur van Apeldoorn (de Groene Mal) worden gefinancierd.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in Ugchelen niet ver van Natura2000-gebied De Veluwe en kent een groen karakter. Hieronder worden de verschillende deelgebieden beschreven.

Ugchelsegrensweg

Een deel van het plangebied lijkt te vallen binnen of is gelegen tegen een bosrand. Deze is opgebouwd uit tot ruim twintig meter hoge zomereiken en enkele berken. De zoom- en mantelzone is opgebouwd uit flinke Amerikaanse vogelkersen en bosbraam. Verspreid ook andere kleine bomen als lijsterbes, hazelaar en vuilboom. In het bos groeit klimop op de bodem en langs de boomstammen. Dauwbraam en echt wilgenroosje vormen een onderdeel van de ondergroei. Een onverhard wandelpaadje loopt nu langs deze bosstrook.


De rest van het plangebied kent een lage begroeiing. Voor een groot deel grazig met algemene soorten als gestreepte witbol, kropaar, kweek en gewoon timoteegras en kruiden als grote ratelaar, grasmuur, gewoon biggenkruid, ridder- en bermzuring.


Een deel van het terrein is flink afgegraven, vele decimeters onder maaiveld. Dit deel kent plekken met nog open zand en een pioniersvegetatie van mossen (o.a. gewoon haarmos) en andere voor schrale, zandige biotopen kenmerkende soorten zoals zandblauwtje, vogelpootje, hazenpootje, schapenzuring en St. Janskruid. Op de rand groeien intussen vrij grote struikjes struikheide. Verder overal opschietende zaailingen van berken en dennen (de laatste worden blijkbaar bestreden). Van de sprinkhaanfauna werden grote groene sabelsprinkhaan, wekkertje, knopsprietje en kalkdoorntje gezien. Zoemertje is daar vorig jaar gezien (eigen waarneming). Tevens werd een julikever gezien. In het terrein zijn veel mierennesten gevonden. Deze kunnen van belang zijn voor het in stand houden van de groene specht binnen dit deel van Apeldoorn. Er vlogen twee appelvinken over het terrein. Het belang van het voormalige campingterrein voor deze soort werd reeds in 2003 aangegeven (bureau Schenkeveld). In de hellende strook met struikheide kunnen levendbarende hagedissen verwacht worden. Deze waren op korte afstand (enkele honderden meters) aanwezig in een open strook in het bos achter het Wegenerterrein (Visie Eendrachtspreng, 2007).


Enkele honderden meters ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de weg, is aanwezigheid van dassen bij de gemeente bekend. Op de bouwlocatie zijn ten tijde van het veldbezoek geen sporen van dassen aangetroffen. In augustus werd kennis genomen van een waarneming van een overstekende das door een bewoner op punt 192.039/466.956. De verwachting is dat delen van de Veldekster, met name de strook langs de Europaweg, in ieder geval incidenteel onderdeel uitmaken van het uitgebreide areaal aan foerageergebied. Ter plaatse van de Ugchelsegrensweg kent het perceel waar gebouwd gaat worden vanwege afgraving tot op het gele zand een zeer schrale vegetatie en is daardoor geen sprake van foerageermogelijkheden. Door de realisatie van woningen neemt de ruimte voor een oversteek van dassen ter plaatse af, maar op de plaats waar de overstekende das werd gezien, ten westen van het deel met de bouwplannen, blijft oversteken zeer wel mogelijk. De functionaliteit van de dassenburcht wordt door het mogelijk maken van woningbouw niet beperkt. Mogelijk dient het fietspad door het terrein iets verlegd te worden. Hiervoor zijn geen beperkingen vanuit wettelijke regelgeving aan te geven.


Molenterrein
De exacte beoogde bouwlocatie is niet geheel duidelijk. Er is een boomgroepje aanwezig bestaande uit een zomereik en een plataan waarachter een greppel ligt met daarachter jongere bomen als hazelaar, Amerikaanse vogelkers en rode beuk. Ten westen hiervan, de mogelijke bouwlocatie, is grazig (o.a. rood zwenkgras en gestreepte witbol) met kruiden: St. Janskruid, margriet, echte koekoeksbloem, grasmuur, gewone rolklaver, gewone brunel, schapenzuring, gewone engelwortel, echt wilgenroosje, grote ratelaar. Bovendien groeit er dicht bij de spreng een groepje van acht rietorchissen. Deze zijn beschermd. Nabij de spreng groeit verder grote wederik, heelblaadjes en blaassilene.


Het oude gebouw erachter is in slechte staat en kan meerdere beschermde diersoorten herbergen (vogels en zoogdieren). Mogelijk bezoeken dassen uit het bos van Norel dit gebied om te foerageren. De geringe oppervlakteafname van dit gebied door realisatie van de bouwplannen brengt geen significante afname van de functionaliteit van de burcht met zich mee.


De Oude Klarenbeek (oostelijk deel)
Dit perceel is vrijwel ontoegankelijk vanwege de vegetatie. Er staan oude douglassparren (ca. 60 cm doorsnee), zomereiken (doorsnee ca. 30 cm) en diverse kleinere/jongere bomen (gewone es, zomereik, Robinia, hazelaar, plataan, zwarte els, ruwe berk. Het heeft het karakter van een bosstrook. De ruimte tussen de bomen is vol gegroeid met bosbraam. Op enkele nog enigszins open plekjes overheerst een grazige vegetatie met ook soorten als vingerhoedskruid en brem. Langs het fietspad is een dichte strook jonge, enkele meters hoge, beuken aanwezig. Vele broedvogels worden verwacht. Er was een grote bonte specht aanwezig.


De Oude Klarenbeek (westelijk deel)
Het naar de weg gelegen deel kent nauwelijks bomen van formaat, maar wel jong bos (zomereik, grove den, ruwe berk, schietwilg, beuk) met bosbraam. Op kleine meer open plekjes groeit brem, dagkoekoeksbloem, vingerhoedskruid, brem e.d. Erachter begint een deel met veel en grote bomen. Op de overgang staan grote rode beuken. De vraag is of de bouwvlakken het voortbestaan van deze reuzenbeuken in de weg staat. Aan vogels werden merel, zanglijster, vink, zwartkop en roodborst waargenomen.


Een van de kavels is reeds bebouwd en toont hoe in de praktijk met het bos wordt omgegaan. Er staan als restant van het bos in de tuin strak in het gazon naast een zomereik nog enkele grote douglassparren die hoog opgekroond zijn. Verder is er nauwelijks natuurlijke begroeiing over. Ook is er een boomhut gebouwd. Het op de duur aantasten of verdwijnen van het bestaande groen op de uit te geven percelen en daarmee het boskarakter aldaar valt te voorzien.

conclusie

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zullen meerdere natuurwaarden, zoals planten en dieren verdwijnen. De meeste hiervan kennen echter geen bescherming op wettelijke basis. Nabij het te bestemmen bouwvlak op het molenterrein groeien rietorchissen. Op het afgegraven deel langs de Ugchelsegrensweg kunnen levendbarende hagedissen voorkomen. Dit laatste wordt nader onderzocht. Indien gewerkt wordt conform een erkende gedragscode is geen ontheffing nodig. Als maatregel kan gedacht worden aan een verplaatsing van de soorten tot buiten de gevarenzone (ontheffingsplichtig of gedragscode nodig). De kavels langs de De Oude Klarenbeek hebben het karakter van bos, dat door de uitgifte aangetast zal worden. Het verlies aan bos wordt financieel gecompenseerd en komt ten goede van de Groene Kluis.

Compensatie en verevening

De ontwikkelingen in gebied leiden tot een vermindering van natuurbestemmingen. In totaal is dat berekend op 3150 m2 aan natuurbestemming dat verdwijnt. Tegelijkertijd wordt er 750 m2 aan natuurbestemming toegevoegd. Netto levert dat een verlies van ca. 2400 m2 op. In een eerdere bestemmingsplanfase is een 50% compensatie toegepast omdat de compensatie plaatsvond t.l.v. boskavels. Rekening houdend met dat gegeven is de compensatie uiteindelijk gesteld op 1200m2. Deze 1200 m2 zal elders vervangen worden; daartoe wordt een financiële regeling getroffen waarbij de gelden gereserveerd worden voor natuurontwikkelingsprojecten ter ontwikkeling van de groene hoofdstructuur van de Groene Mal.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf Archeologische beleidskaart al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Het plangebied ligt op de beleidskaart voor het overgrote deel in een zone met een (middel)hoge archeologische verwachting (categorie 4). Dit wil zeggen dat er in dat deel van het plangebied sprake is van een archeologische onderzoeksplicht, indien er bodemingrepen plaats (gaan) vinden met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm -Mv (zoals vastgesteld in de AHN2). Een kleine strook langs de Ughelsegrensweg heeft een lage archeologische verwachting (categorie 5), waar de onderzoeksgrenzen 2.500 m2 en 35 cm -Mv bedragen.


De (middel)hoge en lage archeologische verwachtingen van het plangebied zijn gebaseerd op de geomorfologische en bodemkundige situatie ter plaatse. Het plangebied ligt voornamelijk op een kleine daluitspoelingswaaier (middelhoge verwachting), waarbinnen een dalvormige laagte loopt langs de Ughelsegrensweg (lage verwachting). De bodem ter plaatse bestaat uit gooreerdgronden en veldpozolgronden.


Onderzoeksresultaten

De rechthoekige deelplangebieden langs de Oude Klarenbeek op de plankaart zijn reeds volledig archeologisch onderzocht, samen met enkele andere percelen die destijds tot plan Veldekster werden gerekend (bureau- en booronderzoek in 2012, proefsleuvenonderzoek in 2013). Deze delen hoeven straks op de plankaart dan ook geen archeologische gebiedsaanduiding meer te krijgen;


Het driehoekige deelplangebied langs de Ughelsegrensweg valt binnen een gebied dat in 2010 nog deel uitmaakte van plan Wegenerterrein. Hier is destijds booronderzoek uitgevoerd, op basis waarvan de gemeente heeft geadviseerd om vervolgonderzoek d.m.v. proefsleuven uit te voeren, o.a. op de locaties van de vier bouwvlakken die nu op de plankaart staan. Dit proefsleuvenonderzoek is destijds niet uitgevoerd, omdat de bestemmingsplanherziening die destijds speelde geen doorgang vond.


In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage is in de bijlagen opgenomen.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De wijzigingen hebben betrekking op het aanpassen van de bebouwingsmogelijkheden van uit te geven kavels voor de realisatie van woningen op de locaties de Boskamers, het voorrmalige wasserijcomplex en de Ugchelse Enk.

De Boskamers en het voornmalige wasserijcomplex maken onderdeel uit van een samenwerkingsverband waarin de gemeente participeert. De grondopbrengsten wijzigen niet door deze aanpassingen waardoor de economische uitvoerbaarheid blijft verzekerd.

De Ugchelse Enk wordt door private partijen ontwikkeld. Het aantal uit te geven m2 en het aantal maximaal te realiseren woningen wijzigen niet door de planaanpassing. Er bestaat géén verplichting voor de opstelling van een exploitatieplan, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.


6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk UITVOERBAARHEID toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf Karakter bestemmingsplan wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf Bestemmingen beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf Algemene regels en overgangs- en slotregels tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Ugchelsegrensweg en De Oude Klarenbeek Ugchelen is een ontwikkelingsplan, mett als doelstelling te komen tot een stedebouwkundige afronding van het woningbouwproject De Veldekster. De voorgestelde aanpassingen in de kavel- en bebouwingsopzet hebben als vertrekpunt de geldende regeling en de bestaande situatie.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bos

Op de gronden met de bestemming Bos zijn bos, struikgewas, hakhout en afschermende groenbeplanting toegestaan. Verder zijn paden, in- en uitritten en nutsvoorzieningen toegestaan.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden.

Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouw. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk ALGEMENE REGELS (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel Algemene bouwregels zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid Algemene regels bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid Afdekking van gebouwen bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel Algemene gebruiksregels staan de algemene gebruiksregels. In lid Gebruik in strijd met de bestemming is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid Strafbepaling is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel Algemene procedureregels staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel Verwijzing naar andere wettelijke regelingen tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel Algemene gebruiksregels in lid Gebruiksregel parkeren een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel Algemene afwijkingsregels is in lid Afwijkingsbevoegdheid parkeren de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.

Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 (paragraaf 4.4) betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Beken en sprengen

De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is met de dorpsraad Ugchelen besproken. De Doerpsraad heeft in in kunnen stemmen met de voorgestelde aanpassingen van de bestemmingsplannen.

7.2 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen. Wel is er op 6 juli 2016 een infomatieavond gehouden voor omwonenden.