direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Het Rietveld achter 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1292-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Het Rietveld achter 20

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Ingesloten tussen de woonboulevard aan Het Rietveld, de spoorlijn Apeldoorn-Deventer en de Zutphensestraat ligt een braakliggend terrein. Aanvankelijk was het idee dit terrein te gebruiken voor een uitbreiding van detailhandel op het gebied van wonen, aansluitend op de woonboulevard. Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om een bouwmarkt. Gebleken is echter dat er op deze plek geen marktvraag is. Zodoende is een ander gebruik in beeld gekomen: het gebruik van het terrein ten behoeve van een autowasstraat.

1.2 Ligging en begrenzing

Het terrein voor de nieuwe autowasstraat is gelegen in het oostelijke gedeelte van de stad Apeldoorn. Het betreft een driehoekig terrein. Aan de noordwestelijke zijde wordt het begrensd door de spoorlijn Apeldoorn-Deventer. De oostgrens vormt het bestaande terrein van de woonboulevard Het Rietveld aan de gelijknamige weg. Aan de zuidzijde vormt de Zutphensestraat de grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0001.png"

Ligging in omgeving

Het plangebied wordt alleen gevormd door het beschreven terrein. Kadastraal is dit bekend als gemeente Apeldoorn, sectie M, nummers 7907 en 7913.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0002.png"

Luchtfoto omgeving

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan De Voorwaarts. Dit plan is op 22 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Vervolgens is dat plan op 5 september 2012 onherroepelijk geworden. In het bestemmingsplan heeft het betreffende gedeelte van het plangebied de bestemming Detailhandel - Wonen. In hoofdzaak zijn de gronden hiermee bestemd voor, kortgezegd, detailhandel op het gebied van wonen. Gebouwen dienen te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak.

Middels het wijzigingsplan De Voorwaarts wijziging 1 is de genoemde bestemming gewijzigd. Met die wijziging is het toegestane vloeroppervlak aan horeca binnen de bestemming verruimd. De wijziging is vastgesteld door burgemeester en wethouders op 27 mei 2013.

Voor het overige gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan Osseveld-Woudhuis. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2008. In dit plan heeft het betreffende gedeelte van het plangebied de bestemming Spoorwegdoeleinden. Gronden met die bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor spoorwegen met de bijbehorende voorzieningen.

Binnen de gegeven bestemmingen is het oprichten van een autowasstraat niet mogelijk. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0003.png"

Uitsnede geldende plankaarten (gecombineerde weergave) met het plangebied rood omkaderd en de grens van beide bestemmingsplannen in paars aangegeven

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De provincie streeft naar het behoud van kansrijke bestaande bedrijven en werkgelegenheid om de concurrentiepositie van Gelderland te versterken. Een optimaal vestigingsklimaat is het doel, waarbij bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen zorgen voor werkgelegenheid. De provincie gaat uit van de kracht van ondernemers en ondernemingen. De provincie zet zich maximaal in om kansrijke bedrijven te faciliteren. De provincie gaat op zoek naar de economische dynamiek en ondersteunt de economische kracht van Gelderse bedrijven. De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. De verordening bevat geen relevante bepalingen voor de vestiging van een solitair bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0004.png"

Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de Kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Het plangebied grenst aan de Zutpensestraat, die binnen de Groene Mal onder uitmaakt van de lanenstructuur in de stad. Langs dit gedeelte van de Zutpensestraat is reeds laanbeplanting aanwezig. Het plangebied biedt geen aanleiding om daar een versterking in aan te brengen. Onderhavige ontwikkeling past binnen de uitgangspunten voor De Groene Mal.

2.6 Detailhandelsvisie 2014-2019

Op 16 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2014-2019 vastgesteld. De Detailhandelsvisie beschrijft de gemeentelijke visie op en ambities voor de lokale winkelstructuur. In de visie zijn de vijf hefbomen benoemd waar beweging noodzakelijk is en die bepalend zijn in het bereiken van het gewenste toekomstbeeld voor de detailhandel: de ontwikkeling van een robuuste, dynamische en complete winkelstructuur in Apeldoorn. Per hefboom zijn in de visie de gemeentelijke ambities beschreven en de aanpak om tot realisatie van die ambities te komen:

  • 1. Uitnodigende Binnenstad
    De toekomstige binnenstad is compact en compleet, goed bereikbaar en heeft een plezierig en aantrekkelijk verblijfsklimaat. Een bezoek aan Apeldoorn is een ‘dagattractie’. De binnenstad is een regionale trekpleister met winkels, horeca, cultuur, bezienswaardigheden en evenementen. Deze ambitie wordt gerealiseerd door aanpak van de aanloopstraten, actief de leegstand te bestrijden, brancheverbreding te faciliteren en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
  • 2. Vitale fijnmazige winkelstructuur
    De gemeentelijke ambitie is om de fijnmazige winkelstructuur in de stad en het voorzieningenniveau in de dorpen te behouden en waar nodig te versterken. Deze ambitie wordt gerealiseerd door ruimte te bieden aan partijen die bestaande wijk- en buurtcentra aanpakken en/of saneren, aan marktinitiatieven die de kwaliteit van de fijnmazige winkelstructuur verbeteren en aan marktinitiatieven die de kwaliteit van het voorzieningenniveau in de dorpen verbeteren.
  • 3. Grootschalige en perifere detailhandel
    Apeldoorn wil vestigingsmogelijkheden bieden voor perifere en grootschalige detailhandel. De ambitie is locaties te realiseren met een duidelijk kernprofiel: locaties die herkenbaar zijn voor de consument en een gevarieerd aanbod hebben. Deze ambitie wordt gerealiseerd door te kiezen voor:
    • a. handhaving van de bestaande kaders van winkelbranchering op de locaties De Voorwaarts (grootschalige detailhandel), Het Rietveld (perifere detailhandel in de woonbranche) en de Europaweg (perifere detailhandel);
    • b. verkennen van de mogelijkheden zodra zich nieuwe initiatieven aandienen op de locaties Het Rietveld, Europaweg en de Kanaalzone die van de kaders voor branchering afwijken;
    • c. uitwerken van een integrale toekomstvisie voor Het Rietveld met betrokken partners;
    • d. handhaving van bestaande winkels in de Kanaalzone en daar vast te houden aan de bestaande branchering voor perifere detailhandel;
    • e. verruiming van de mogelijkheden voor het voeren van aanvullend assortiment bij tuincentra en kwekerijen.
  • 4. Vestigingsmogelijkheden voor internetwinkels
    De gemeentelijke ambitie is om internetwinkels te faciliteren. Deze ambitie wordt gerealiseerd door:
    • a. internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in woonwijken en op bedrijventerreinen;
    • b. afhaalpunten mogelijk te maken op bedrijventerreinen, winkelcentra of andere consumentaantrekkende locaties;
    • c. internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden mogelijk te maken in bestaande winkelcentra;
    • d. het via maatwerk afwegen van vestiging van logistieke centra voor internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheden;
    • e. het maken van een verkenning naar economische kansen voor internetbedrijven voor Apeldoorn.
  • 5. Maatwerk
    Een visie over de gewenste detailhandelstructuur biedt richting, maar laat ook vragen onbeantwoord. Er zullen initiatieven komen die niet één op één passen in het voorgestane beeld. De deur gaat dan niet dicht maar het gemeentebestuur gaat in gesprek en kijkt met de initiatiefnemer naar mogelijkheden. Wel ruimte, geen willekeur. In de nota is aandacht voor de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan dit maatwerk.

Onderhavige ontwikkeling betreft geen detailhandel. Toch heeft het, naar verwachting, positieve effecten op de aangrenzende woonboulevard; Het Rietveld. Het aanbod voor de consument op en rond de boulevard wordt verbreed en de nieuwe autowasstraat leidt in potentie tot een hogere bezoekersstroom naar en door het gebied. Dit is in lijn met de detailhandelsvisie: komen tot een gevarieerd aanbod op de door te ontwikkelen, perifere detailhandelslocaties.

2.7 Cultuurhistorisch beleid

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Voor het plangebied geldt een lage attentiewaarde. Voor dit plan is een cultuurhistorische quick-scan uitgevoerd. Dat is uitgewerkt in paragraaf 4.5.

Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën van terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Voor het plangebied geldt in het geheel een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Echter, gezien het gebruik van het plangebied en de omgeving, in de afgelopen decennia, zijn archeologische waarden hier niet te verwachten. In paragraaf 4.4 wordt dit nader toegelicht.

2.8 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan Voorwaarts en het Rietveld is gelijk met het bestemmingsplan De Voorwaarts vastgesteld. In het beeldkwaliteitplan geldt voor het plangebied het welstandsthema 'stedelijke bebouwing met gemengde functies' en het welstandsniveau 'zwaar'. Het beeldkwaliteitplan zet in op een versterking van het groene imago. Waarbij het behoud en het versterken van de functie van de Groene Wig als verbeeldende verbinding tussen stad en landschap, uitgangspunt is. Er is aandacht voor zorgvuldig ruimtegebruik door te investeren in de kwaliteit van de bestaande stad. Bestaande kwaliteiten zoals routes, groenstructuren en openheid worden gerespecteerd en waar nodig aangevuld. Daarnaast maakt de grote zichtbaarheid dat een zorgvuldige inrichting en uitstraling op zijn plaats is. Zeker gezien de aantrekkingskracht van de functies met een regionale en soms zelfs (inter)nationale uitstraling. Mede daardoor wordt gekozen voor het continueren van het hoogste welstandsniveau. Tot slot voorziet het plan in maatwerkoplossingen voor het toepassen van de reclame.Doel daarbij is het zoeken naar collectieve oplossingen die voorkomt dat er sprake is van een te groot aantal individuele uitingen.

Onderhavige ontwikkeling zal worden gerealiseerd binnen het geldende, gebiedsgerichte welstandsbeleid

3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

3.1 Bestaande situatie

3.1.1 Omgeving

In de 'driehoek' tussen de Laan van Osseveld, de Zutphensestraat en de spoorlijn Apeldoorn-Deventer bevindt zich de meubelboulevard Het Rietveld. Deze meubelboulevard is gerealiseerd in 1994. De ontsluiting van de meubelboulevard is gericht op de Laan van Osseveld, onderdeel van de Ring van Apeldoorn. De aansluiting is gelegen dicht op de kruising met de Zutphensestraat, welke een aansluiting op de A50 heeft. Direct ten noordwesten van de boulevard ligt de spoorlijn tussen Apeldoorn en Deventer. De bebouwing is grofweg opgezet als een kwart van een cirkel met daartussen ruimte voor de verkeersbewegingen en het parkeren. De bebouwing bestaat uit twee of drie bouwlagen. De meubelboulevard beslaat 23 duizend m² aan winkelvloeroppervlak. Direct ten zuiden van Zutphensestraat is een tuincentrum aanwezig en het Omnisportcentrum. Bij dit sportcentrum is een cluster voor grootschalige detailhandel gerealiseerd met een bruto vloeroppervlak van 17 duizend m². Aan de overzijde van de spoorlijn is, ook gescheiden door een brede groenstrook, een woonwijk aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0005.png"

Luchtfoto omgeving

3.1.2 Plangebied

Bezien vanaf de kruising Laan van Osseveld-Zutphensestraat, is achter de woonboulevard een weg gelegen met daarlangs expeditieruimte en parkeren. Ingesloten tussen de weg, de spoorlijn en de Zutphensestraat is een braakliggend terrein aanwezig. Vanwege het viaduct, waarmee de Zutphensestraat onder de spoorlijn doorgaat, is dit terrein maar beperkt zichtbaar vanaf de Zutphensestraat. Ruime tijd is het voornemen geweest om op dit terrein een uitbreiding van de meubelboulevard te realiseren. Daarnaar is echter niet van marktvraag gebleken en niet te verwachten is dat dit alsnog gaat ontstaan.

3.2 Nieuwe situatie

3.2.1 Context

Landelijk heeft de woonbranche in de afgelopen jaren te kampen gehad met een afnemende vloerproductiviteit (krimpende omzet 'tegenover' groeiende winkeloppervlak). Ook aan meubelboulevard Het Rietveld gaat dit niet voorbij. Wanneer een winkel vertrekt is het voor de eigenaar niet eenvoudig een nieuwe invulling te vinden. Hier komt bij dat de meubelboulevard een vrij eenzijdig aanbod kent. Dit maakt de boulevard gevoelig voor het economisch tij. Anderzijds is, landelijk, op perifere locaties met (grootschalige) detailhandel een toename van andere branches en functies te zien. Het gaat dan ook om horeca en vrijetijdsvoorzieningen. Uiteraard is deze tendens ingegeven door de wens van de consument. Daarom is aan Het Rietveld in de recente geschiedenis een restaurant en een sportschool toegevoegd. Dergelijke functies komen ook de leefbaarheid van het gebied ten goede, aangezien deze functies ook bezoekers trekken buiten de openingstijden van de woonwinkels.

3.2.2 Voornemen

Een autowasstraat die nu aan de Sleutelbloemstraat is gevestigd, Carwash Kleiboer B.V., wenst een nieuwe vestiging te openen in Apeldoorn. In reactie op het gedane verzoek is het plangebied in beeld gekomen als geschikte locatie. De locatie is voor het autoverkeer goed bereikbaar en heeft een goede zichtbaarheid vanaf de openbare weg. Naast de goede faciliteiten die het plangebied het voornemen biedt, heeft het voornemen ook voordelen voor het plangebied. De extra publiekstrekkende functie is positief voor de overige ondernemers die in het gebied zijn gevestigd. Dat komt de levendigheid van het gebied ten goede waardoor het voor consumenten aantrekkelijker is het gebied te bezoeken.

3.2.3 Ruimtelijke invulling

Voor de geplande wasstraat is een voorlopig bouwplan opgesteld. Dat plan gaat uit van het realiseren van de wasstraat in twee fases. Resultaat is een enkellaags bedrijfsgebouw annex overkapping met een driehoekige footprint en een oplopend lessenaarsdak richting het meubelplein. Hiermee vult het gebouw de huidige open ruimte op en reageert het op de richtingen van de Zutphenseweg en het spoor. Daarbij zal het gebouw zowel georiënteerd worden op de meubelboulevard als de Zutpensestraat. Feitelijk zijn er geen achterkanten. Dit bouwwerk zal circa 3500 m² invullen. De ruimtes voor het reinigen van auto's worden grotendeels inpandig gerealiseerd. De buitenruimte zal hoofdzakelijk bestaan uit verkeersruimte.

3.2.4 Verkeer en parkeren

De autowasstraat zal worden ontsloten via de bestaande infrastructuur, gelegen op 'Het Rietveld'. Die infrastructuur sluit direct aan op de Laan van Osseveld, die behoort tot de hoofdwegenstructuur van de stad (Ring). De capaciteit van deze infrastructuur is recent vergroot, waardoor de extra verkeersbewegingen goed verwerkt kunnen worden. Parkeerplaatsen voor het personeel worden gerealiseerd op het eigen terrein. Daarvoor is voldoende ruimte beschikbaar. Voor de bezoekers worden faciliteiten geboden die zijn benodigd voor het wassen van de auto, deze faciliteiten worden allemaal op het eigenterrein, deels inpandig opgelost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0006.png"

Situatietekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0007.png"

Impressie eerste fase - gezien vanaf de Zutphensestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0008.png"

Impressie eerste fase - vogelvluchtperspectief

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0009.png"

Impressie eerste fase - gezien vanaf de spoorlijn

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 07-01-2016, opgesteld door Antares en opgenomen in Bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bovengrond matig tot sterk is verontreinigd met arseen en licht verontreinigd is met minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. De sterke verontreiniging met arseen is een van nature verhoogd achtergrond gehalte en het is volgens het beleid van de provincie Gelderland geen geval van ernstig bodemverontreiniging volgens de Wet Bodembescherming.

De sterke arseen verontreiniging is door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ) beoordeeld met sanscrite. De sanscrite rapportage d.d. 12-01-2016 is opgenomen in Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit deze beoordeling blijkt dat er geen humane risico's zijn bij het gebruik van het perceel voor industrie (wasstraat).

Het grondwater is licht verontreinigd met arseen, barium en tetrachlooretheen. Zintuiglijk zijn asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch is asbest niet aangetoond.

Op grond van de bodemonderzoekresultaten en de sanscrite rapportage is de locatie geschikt voor de functie industrie, het realiseren van een wasstraat.

Mocht er bij de ontgraving de grond met sterk gehalte aan arseen vrijkomen, dan kan deze op eigen perceel worden verwerkt of als dat niet mogelijk is, dan moet de grond worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De grond met sterk gehalte aan arseen is niet elders toepasbaar volgens het besluit Bodemkwaliteit. Aan het afvoeren naar een erkende verwerker zijn kosten verbonden.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De zuidelijke zijde van de autowasstraat ligt aan de Zutphensestraat. Deze straat vormt een belangrijke ontsluitingsweg van en naar het centrum van Apeldoorn. In de directe omgeving is een woonboulevard, een tuincentrum en een tankstation gelegen. Derhalve kan het omgevingstype het best beschreven worden als 'gemengd gebied'. Voor het aspect geluid kan hierom een reducerende stap toegepast worden. De dichtstbijzijnde woning ligt aan de westzijde van de autowasstraat op een afstand van 86 meter.

De gewenste autowasstraat betreft een activiteit in milieucategorie 2 (SBI-code 45205). Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden (gecorrigeerde) milieuzone van 10 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen milieugevoelige functies. Milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Het bestemmingsplan betreft echter alleen de ontwikkeling van functies die niet geluidvoelig zijn. Derhalve is het op grond van de Wgh niet noodzakelijk akoestisch onderzoek uit te voeren.

Wel kan het, bij de vestiging van een nieuwe bedrijfsfunctie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, nodig zijn dat inzicht wordt gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking. Voor onderhavige ontwikkeling zal worden ontsloten via het gebied waarin zich woonboulevard Het Rietveld bevindt. Dat gebied is direct aangesloten op de hoofdwegenstructuur van de stad. Binnen het gebied van de woonboulevard zijn geen geluidgevoelige functies aanwezig. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de nieuwe autowasstraat geen wezenlijke, akoestische gevolgen zal hebben voor omliggende woningen.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van autowasstraat. Deze functie heeft een verkeersaantrekkende werking en valt niet onder de Regeling. Er is een NIBM-berekening uitgevoerd op basis van de NIBM-tool van Infomil (zie onderstaande tabel). Uit deze berekening blijkt dat zelfs bij een toename van 1000 personenauto's per dag, de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1292-vas1_0010.png"

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Gezien het beperkt aantal aanwezigen tegelijkertijd en de beperkte verblijftijd gemiddeld per dag (gemiddeld over een jaar) kan een autowasstraat niet aangemerkt worden als (beperkt) kwetsbaar object, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Externe veiligheid is in dit kader niet relevant en een verdere toetsing kan achterwege worden gelaten.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het Rietveld ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,6 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in haar Omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. De grondwaterstanden ten westen van het plangebied zijn hoger dan die ten oosten van het gebied. Ten westen van het plangebied zijn grondwaterstanden rond NAP+7.50 m tot NAP+8.50 m bekend. Ten oosten van het gebied variëren de grondwaterstanden tussen NAP+7.00 m en NAP+7.80 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan dient grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noordwesten van de spoorlijn ligt een vijverpartij. Het hemelwaterstelsel van Het Rietveld loost op deze waterpartij. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gescheiden rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater separaat worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Wanneer het hemelwater niet in het plangebied kan worden gebruikt, wordt het water in de bodem geïnfiltreerd, hiervoor dient een berging van minimaal 20 mm ten opzichte van het afvoerend oppervlak gerealiseerd te worden. Afvoer van overtollig water naar het hemelwaterstelsel van het Rietveld is toegestaan. Het hemelwater mag niet worden afgevoerd naar het vuilwaterstelsel.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Deze waterparagraaf is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Veluwe. De reactie is in deze waterparagraaf verwerkt.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied betreft een braakliggend terrein, zonder wezenlijke, opgaande begroeiing. Dit terrein ligt op grote afstand van beschermde natuurgebied. Natuurwaarden die de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan, vallen dan ook niet te verwachten.

4.4 Archeologie

De gemeenteraad heeft op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Voor het plangebied geldt in het geheel een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde.

4.5 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig. Monumenten zijn eveneens niet aanwezig.

4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Juridisch kader

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen onderzocht worden en met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De nieuwe Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan.

In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen nieuw bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit inbegrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering (als bedoelt in artikel 6.13, eerste lid) niet noodzakelijk is;
  • 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels (als bedoelt in artikel 6.13, tweede lid) niet noodzakelijk is.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een autowasstraat mogelijk. De gemeente voert in het gebied een actieve grondpolitiek en in het verleden zijn daarom de betreffende gronden verworven en in eigendom van de gemeente. Het verhaal van kosten vindt plaats door middel van gronduitgifte en is daarmee anderszins verzekerd. Bovendien is het niet noodzakelijk om door middel van een exploitatieplan een tijdvak te bepalen danwel nadere eisen te stellen.

Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Het Rietveld achter 20' maakt onderdeel uit van het grondbedrijf complex Meubelplein. Het Meubelplein betreft een gebiedsdeel dat al voor een belangrijk gedeelte is gerealiseerd met uitzondering van dit perceel. Er is sprake van actieve gemeentelijke bouwgrondproductie met klassieke kosten van aankoop, apparaatskosten, kosten van bouwrijp maken, woonrijp maken, rente en vele andere. Tegenover de kosten staan inkomsten uit verkoop van bouwrijpe grond. Voor het beoogde programma is een uitgiftecontract gesloten met de betreffende realisator. Voor dit gebiedsdeel is sprake van een sluitende grondexploitatie zodat vanuit het blikveld van de gemeente de economische uitvoerbaarheid is verzekerd. De eindafnemer zorgt voor de opstal ontwikkeling.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Het Rietveld achter 20 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. De geldende bestemmingen voor het plangebied worden vervangen door een nieuwe bestemming waarbinnen een autowasstraat met bij behorende bouwwerken en voorzieningen is toegestaan.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. Dit plan bevat niet meer dan één bestemming. Deze bestemming wordt hierna besproken.


Bedrijf

Met de bestemming Bedrijf wordt voorzien in de geplande autowasstraat. Voor de situering van gebouwen en overkappingen is een bouwvlak aangegeven. Daarvoor is het geldende bouwvlak uit bestemmingsplan De Voorwaarts overgenomen. Vervolgens is dat vlak vergroot richting de spoorlijn om te voorzien in de bouwvoornemens. Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is in de regels een bebouwingsschema opgenomen. Bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

Qua bedrijvigheid wordt binnen de bestemming bij recht niet meer toegestaan dan een autowasstraat. Mocht zich in de toekomst een ander bedrijfstype aandienen, die passend is in de omgeving, dan kan toepassing worden gegeven aan de afwijkingsbevoegheid die opgenomen is in sublid 3.4.1, onder a.. Met die bevoegdheid kan bij omgevingsvergunningen worden voorzien in een ander bedrijfstype. Dat andere bedrijfstype moet dan naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de toegestane bedrijfsfunctie.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap. Vanwege de nabijheid van de spoorlijn Apeldoorn-Deventer is het ontwerp van dit plan voor toegezonden aan Prorail. In reactie daarop heeft Prorail laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

6.3 Totstandkoming plan

Van 16 juni 2016 tot en met 27 juli 2016 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn acht zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van deze zienswijzen zijn te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.