Plan: | Westenenkerweg naast 69 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1287-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Westenenkerweg naast 69
Op de hoek van de Westenenkerweg met de IJzerweg is een klein parkeerterrein aanwezig, dat gemeentelijk eigendom is. Dit parkeerterrein, naast het adres Westenenkerweg 69, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie L, nummer 4809, werd gebruikt door het kerkgenootschap dat aan de overzijde, aan de IJzerweg 53 gezeteld was. Het kerkgenootschap is inmiddels geruime tijd geleden vertrokken en sindsdien doet het aanwezige (kerk)gebouw dienst als adviesbureau. Voor die functie is het parkeerterrein naast nummer 69 niet nodig. Het heeft daarmee als parkeerterrein weinig toegevoegde waarde meer. Ondertussen is de vraag naar woningen binnen Apeldoorn hoog. Bovendien vormt het onbebouwde perceel naast nummer 69 in de huidige vorm een onderbreking van de lintbebouwing aan de Westenenkerweg. Met deze bestemmingsplanherziening wordt het mogelijk om op het perceel een vrijstaande woning te bouwen, waardoor de lintbebouwing langs de Westenenkerweg kan worden gecompleteerd.
Het perceel is gelegen in de Metaalbuurt. Het plangebied wordt aan de noord-west-zijde begrensd door de Westenenkerweg en aan de zuid-west-zijde door de IJzerweg. Op de naastgelegen percelen aan de Westenenkerweg bevinden zich woningen. Aan de achterzijde grenst de planlocatie aan het schoolplein van de Openbare basisschool De Rietendakschool. Aan de overzijde van het plangebied, aan het adres IJzerweg 53, ligt het perceel waarop zich voorheen het kerkgenootschap huisvestte en waar tegenwoordig een adviesbureau is gevestigd. Op onderstaande luchtfoto is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met het plangebied rood omkaderd
Het plangebied valt onder het bestemmingsplan 'Metaalbuurt en Omgeving', vastgesteld op 1 december 2005. Een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan is in onderstaande figuur weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Metaalbuurt en Omgeving'
De locatie heeft de bestemming 'verblijfsgebied'. Dat geldt ook voor de aangrenzende Westenenkerweg (noord-west) en IJzerweg (zuid-west). De percelen naast het plangebied hebben de bestemming 'wonen', met de aanduiding 'halfvrijstaande of vrijstaande woningen'. De school die achter het plangebied is gevestigd en het voormalige kerkterrein aan de overzijde van de planlocatie op adres IJzerweg 53 kennen beide een maatschappelijke bestemming.
Volgens het bestemmingsplan zijn de voor verblijfsgebied aangewezen gronden bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken.
De enige bebouwing die op gronden met de bestemming verblijfsgebied is toegestaan, zijn 'andere bouwwerken' (zoals antenne-installaties, speel- en klimtoestellen en overkappingen).
Om een woning binnen het plangebied mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien.
De toelichting vangt aan met de beschrijving in hoofdstuk 2 van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de ruimtelijke en functionele opzet van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van overleg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling heeft met name een relatie met de punten 1, 2 en 3.
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.
Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.
Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd willen we de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Deze ontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten van het NOVI.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Ambitie wonen
Op het vlak van wonen streeft de Provincie naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en samen maken zij afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Het voorliggende bestemmingsplan, dat mogelijk maakt dat de onderbroken lintbebouwing aan de Westenenkerweg wordt gecomplementeerd door toevoeging van een nieuwe vrijstaande woning, is in lijn met het genoemde beleid en de weergegeven ambitie.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 19 december 2018 is het Actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld. Met het Actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale Woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale Woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van een regionale Woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Het voorliggende plan betreft een klein initiatief, dat slechts één woning mogelijk maakt, en past binnen de afspraken van de regionale Woonagenda.
Intrekgebieden
Het perceel naast Westenenkerweg 69 ligt in een Intrekgebied, een waterbeschermingsgebied aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet Milieubeheer. Volgens artikel 2.6.3.1 van de Omgevingsverordening Gelderland krijgen in een bestemmingsplan Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan maakt een dergelijke bestemming niet mogelijk en is daarmee ook op dat vlak in lijn met de Omgevinsgverordening.
Op 11 september 2018 hebben de acht gemeenten van de Cleantech Regio de Woonagenda 2018-2021 vastgesteld. De gezamenlijke ambities voor de Woonagenda richten zich op drie thema’s: een sterke diversiteit aan woonmilieus, het verduurzamen in combinatie met klimaatbestendigheid en wonen en zorg.
De Agenda benoemt de volgende speerpunten:
In de Woonagenda Cleantech Regio 2018-2021 is vastgelegd dat de woningvoorraad in de gemeente Apeldoorn in de periode 2018 tot 2027 mag groeien met 5.500 woningen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021, iedereen een thuis' vastgesteld. De Woonagenda 2018-2021 benoemt op basis van trends en ontwikkelingen de ambities en voorgenomen acties van de gemeente Apeldoorn voor de komende jaren. Daarbij is de lijn van de vorige Woonagenda voortgezet en van nieuwe accenten voorzien, die samenhangen met de actuele trends en ontwikkelingen. Een van die actuele trends en ontwikkelingen is de toenemende behoefte aan nieuwe woningen. Apeldoorn moet in de periode 2018-2027 circa 5.500 woningen aan haar woningvoorraad toevoegen om te voldoen aan de behoefte. Daarbij houdt de gemeente de aansluiting met de omgeving in het oog alsmede het profiel van de gemeente die zij wil zijn: groen, midden op de Veluwe, goed bereikbaar en met goede voorzieningen in de stad en in de dorpen.
Groei van het aantal woningen is dus nodig, maar wel op de goede plekken, met de juiste woningen en op een manier die past bij de veranderende vraag. De samenstelling van de bevolking en de behoeften van de huishoudens veranderen immers in rap tempo. Zo groeit het aantal senioren- en kleine huishoudens de komende jaren, hebben steeds meer mensen thuis zorg of begeleiding nodig en neemt de culturele diversiteit in de samenleving toe. Ook veranderen woonvoorkeuren, worden deze diverser en zoeken mensen een woning die past bij hun levensfase en identiteit.
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
1. Een basis die op orde is: a) zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en b) de grote opgave om alle woningen te verduurzamen;
2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente;
3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.
Figuur beleidsschema woonagenda
In de regionale Woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en zo nodig zullen de afspraken worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa 4.000 van deze 5.500 woningen zijn reeds opgeleverd of in aanbouw, althans is of wordt daarvoor een bestemmingsplan vastgesteld of een anterieure overeenkomst afgesloten. De resterende programmatische ruimte telt circa 1.500 woningen.
Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)
De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.
Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Dit Afwegingskader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen, zoals hiervoor is uiteengezet.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een kleinschalig initiatief, dat slechts één woning mogelijk maakt. Voor dergelijke initiatieven stelt de gemeente jaarlijks ruimte beschikbaar, waaraan wordt getoetst. Verder worden de kleinschalige initiatieven kwalitatief afgewogen, waarbij doorslaggevend is of een initiatief kwalitatief ter plaatse past en of er reëel vooruitzicht is op realisatie: wordt de woning/worden de woningen binnen 3 jaar gerealiseerd? In de programmering is ruimte voor het onderhavige plan. Verder zal in de hoofdstukken 4 en 5 worden onderbouwd dat het initiatief ter plaatse past. Daarmee wordt voldaan aan het Afwegingskader.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Parkeernormen voor wonen
In het plangebied wordt één grondgebonden woning mogelijk gemaakt. De parkeernorm hiervoor bedraagt 1,75 (inclusief bezoek) parkeerplaats. Op eigen terrein wordt minimaal één parkeerplaats gecreëerd (waarbij de mogelijkheid om op een oprit achter elkaar te parkeren wordt gezien als één parkeerplaats, terwijl afzonderlijk van elkaar te gebruiken parkeerplaatsen naast elkaar tellen als twee); het bezoekers-parkeren wordt zo nodig op de openbare weg opgelost.
Er wordt voldaan aan de normen uit de Beleidsregel Parkeren.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Zie hiervoor verder de paragrafen 5.5 en 5.6, waarin archeologie en cultuurhistorie aan bod komen.
Het plan is in lijn met de Nota I-cultuur.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Dit bestemmingsplan bevat in artikel 8 voornoemde wijzigingsbevoegdheid. Verder is in de anterieure overeenkomst die de gemeente met de initiatiefnemer heeft gesloten het genoemde beleid privaatrechtelijk geborgd.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
In hoofdstuk 5 wordt in paragraaf 5.2 op de waterhuishouding ingegaan. Daar komt ook de watertoets aan bod.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
In hoofdstuk 5 wordt in paragraaf 5.2 op de waterhuishouding ingegaan. Daar komt ook de watertoets aan bod.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De start van woningbouw in de Metaalbuurt valt terug te voeren naar het begin van de 20ste eeuw. In 1917 kocht wooncorporatie De Goede Woning via de gemeente grond op de Westenenk tussen de Arnhemseweg en de Hoenderparkweg. De reden voor de aankoop van deze grond was dat er veel ruimte was en in de omgeving waren veel bedrijven gevestigd. Daarnaast speelde de lage grondprijs een rol bij de aankoop van de grond. Eind 1917 begon De Goede Woning er met de bouw van 98 Woningwetwoningen. Vanwege de aard van de straatnamen werd de officiële benaming van de buurt "Metaalbuurt". In de loop van de jaren zijn er meer woningen in het gebied gerealiseerd. Het merendeel van deze woningen betroffen sociale huurwoningen.
Het terrein werd aan de oostzijde begrensd door de (toentertijd al verharde) Arnhemseweg en aan de noordzijde door een zandpad, dat het huidige verloop van de Westenenkerweg volgde. Op het terrein bevonden zich percelen akkerland, grasland, heide en bos. Op het bosperceel werd het oudste deel van de wijk aangelegd.
De wijk heeft in een eeuw tijd weinig ingrijpende wijzigingen ondergaan. Aan de Westenenkerweg werden tussen de oudere woningen wel enkele nieuwe huizen gebouwd.
In 1998 is de Metaalbuurt aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
Het historische, in de jaren dertig verder ingevulde straatbeeld van de Westenenkerweg is opmerkelijk goed bewaard gebleven. De weg is nog zeer herkenbaar als een oud lint. De straat heeft zijn oude profiel en een zeer fraaie laanbeplanting met platanen behouden. De bebouwing verkeert nog voor een aanzienlijk deel in de oorspronkelijke staat. Het geheel ademt de sfeer van de interbellumperiode. Hierdoor is de Westenenkerweg een typerend voorbeeld van een oude landwegenstructuur, opgenomen binnen de bebouwde kom en voorzien van een karakteristieke bebouwing uit de eerste helft van de twintigste eeuw.
Het plangebied is gelegen in de Metaalbuurt, op de hoek van de Westenenkerweg met de IJzerweg.
De Westenenkerweg bestaat uit asfalt en brede grindbermen met grote platanen vanaf de Eendrachtstraat tot nabij de Houtweg.
Aan de IJzerweg grenst de planlocatie aan het perceel van de Rietdakschool.
De planlocatie betreft op dit moment onbebouwde grond met een dichte halfverharde funderingslaag. De locatie wordt bij gelegenheid door buurtbewoners gebruikt als parkeerplaats. De onderstaande foto geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
De hoofdgroenstructuur van de Metaalbuurt wordt gevormd door het Westenenkerpark en het Bronsplein, die beide echter niet relevant zijn voor de planlocatie.
In de Metaalbuurt is in een aantal straten met in de bermen laanbomen en hagen op de overgang van erf naar straat. Met name op de hoeken zijn de hagen zeer wezenlijk voor de sfeer. Ook de Westenekerweg kent mooie platanen als laanbomen. In de stoep aan de voorzijde van het planlocatie staat zo een plataan. Deze is ook zichtbaar op de foto van de huidige situatie, weergegeven onder 3.2. De plataan, die gezond oogt, is als onderdeel van een laanbeplanting van platanen in de straat beeldbepalend. De boom dient bij de toekomstige inrichting van de kavel behouden te blijven.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de stad Apeldoorn, in de Metaalbuurt, aan de Westenenkerweg en de IJzerweg, twee straten met een verblijfsfunctie. De Westenenkerweg is een belangrijke route voor fietsers van en naar de Bouwhof en Ugchelen.
De planlocatie functioneerde in het verleden als parkeerterrein voor het tegenovergelegen kerkgebouw, aan de IJzerweg 53. In de plaats van de kerk bevindt zich tegenwoordig een adviesbureau, dat voor het parkeren door medewerkers en bezoekers voldoende heeft aan het eigen terrein. De locatie heeft dus geen parkeerfunctie meer voor het tegenoverliggende perceel aan de IJzerweg 53.
Bij gelegenheid parkeren er buurtbewoners op de locatie. Uit een beoordeling van de situatie is echter gebleken dat de parkeerdruk rond de planlocatie niet zodanig is dat de locatie als parkeerruimte noodzakelijk is of niet gemist kan worden. Er is namelijk bij de omliggende percelen sprake van parkeerruimte op eigen terrein, zoals opritten en garages en er is nog parkeerruimte in het openbaar gebied. Bij het begin en einde van de schooldag is er bij de Rietdakschool achter de planlocatie sprake van verkeer voor het brengen en halen van kinderen. Er is geen signaal dat dit schoolverkeer gebruik maakt van de planlocatie: het brengen en halen gebeurt niet door te parkeren maar door kortstondig te stoppen voor het schoolplein.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.
De planlocatie ligt aan de Westenenkerweg, binnen beschermd stadsgezicht de Metaalbuurt. De Westenenkerweg laat zich omschrijven als een oud bebouwingslint met karakteristieke vrijstaande en geschakelde woningen. De straat kent nog grote delen met grindbermen en de deze geven, in combinatie met de aanwezige laanbeplanting de straat een dorps karakter. Aan de zijde van de planlocatie zijn eenduidige en traditioneel vormgegeven woningen met een zadeldak haaks op de weg gesitueerd. De kap is vanaf de 1e verdieping aangezet wat het geheel een kleinschalig karakter geeft.
Hieruit vloeien voor wat betreft het realiseren van bebouwing op de planlocatie de volgende randvoorwaarden voort:
De ontsluiting van de planlocatie zal in beginsel via de bestaande ontsluiting plaatsvinden.
Het voorliggende plan betreft een kleinschalig initiatief, dat op de locatie de bouw van één (vrijstaande) woning mogelijk maakt. De parkeernorm voor een grondgebonden woning bedraagt 1,75. Het parkeren wordt als volgt opgelost: op eigen terrein wordt minimaal één parkeerplaats gecreëerd (waarbij de mogelijkheid om op een oprit achter elkaar te parkeren wordt gezien als één parkeerplaats, terwijl afzonderlijk van elkaar te gebruiken parkeerplaatsen naast elkaar tellen als twee); het bezoekers-parkeren wordt zo nodig op de openbare weg opgelost.
Zoals ook in het kader van de beschrijving van de bestaande situatie in 3.4 onder Verkeer en vervoer aan bod is gekomen, wordt de planlocatie bij gelegenheid door buurtbewoners als parkeerplaats gebruikt. Dat gebruik zal in de nieuwe invulling als woonperceel niet meer mogelijk zijn. Na beoordeling van de situatie is geconstateerd dat de parkeerdruk rond de planlocatie niet zodanig is dat de locatie als parkeerruimte noodzakelijk is of niet gemist kan worden. Er is namelijk bij de omliggende percelen sprake van parkeerruimte op eigen terrein, zoals opritten en garages. Bij het begin en einde van de schooldag is er bij de Rietdakschool achter de planlocatie sprake van verkeer voor het brengen en halen van kinderen. Er is echter geen signaal dat dit schoolverkeer gebruik maakt van de planlocatie: het brengen en halen gebeurt niet door te parkeren maar door kortstondig te stoppen voor het schoolplein.
Per 1 juli 2018 is het niet meer mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor nieuwbouwwoning die nog aangesloten zijn op het aardgasnet. Bij vergunningverlening zal met dit aspect dan ook rekening worden gehouden.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Beoordeling
Omdat dit bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijk zijn. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt de bodem geschikt voor de te realiseren woonfunctie.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 3 maart 2020 met projectnummer 190660/dh/sh, opgesteld door Hunneman Milieu Advies en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bovengrond sterk puinhoudend en licht verontreinigd is met PAK, PCB's en minerale olie, de ondergrond licht verontreinigd is met PCB's en minerale olie en het grondwater niet verontreinigd is met de geanalyseerde stoffen. Zintuigelijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen en analytisch in de grond een gewogen gehalte asbest van 14 mg/kg.ds is aangetroffen. Dit is ruim gelegen onder de waarde voor nader asbestbodemonderzoek en de interventiewaarde voor asbest van respectievelijk 50 en 100 mg/kg.ds.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Gelet op de intensiteiten over de Westenenkerweg en de nabijgelegen maatschappelijke functies kan het gebied worden aangemerkt als gemengd gebied. Hierdoor mag een correctie worden toegepast voor de afstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en geldt voor het aspect geluid vanwege de bestemming Maatschappelijk een richtafstand van 10 meter. Hiermee is de beoogde woonbestemming buiten de maatschappelijke bestemming van IJzerweg 53 gelegen. Het perceel grenst op een afstand van 5 meter aan het perceel van de school met de bestemming maatschappelijk van Zilverweg 29. In de bestemming maatschappelijke doeleinden zijn ook evenementen, sport en recreatie mogelijk. Redelijkerwijs is ervan uitgegaan dat dit soort activiteiten qua oppervlakte niet passen op de locatie. De milieuzone voor deze maatschappelijke percelen kan zodoende bijgesteld worden naar 10 meter. Voor het perceel aan de Westenenkerweg 38 (een autobedrijf) geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter. Het bouwvlak van de te realiseren woning is op ruim 30 meter gelegen en valt zodoende buiten de milieuzone.
Op basis van de voorgenoemde conclusie en het stappenplan uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dient het aspect geluid nader te worden beschouwd (stap 3 en 4 van het stappenplan).
Het feitelijke schoolplein en het gebouw zijn op meer dan 10 meter van de woonbestemming gelegen. Tussen het schoolplein en de woonbestemming bevindt zich groen (bomen, struiken). Het is echter niet uitgesloten dat ook daar kinderen spelen en om die reden is een worst-case berekening uitgevoerd naar het geluidseffect van deze spelende kinderen op de woning en in de tuin achter de woning. Ook al zou in de toekomst een andere maatschappelijke invulling worden gegeven aan dit perceel, de akoestisch bepalende activiteiten zullen naar verwachting vergelijkbare of minder hoge geluidniveaus veroorzaken dan bij het huidige gebruik. De uitgangspunten van de berekening en de resultaten zijn opgenomen in de bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting.
Gelet op de aard van de (woon)omgeving is sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als het toekomstige langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de buitengevel van een woning hoger wordt dan 50 dB(A) etmaalwaarde, het maximale geluidniveau meer dan 70 dB(A) etmaalwaarde zal bedragen en de geluidniveaus leiden tot een beperkte spraakverstaanbaarheid in de tuin ((piek)geluidniveaus van meer dan 75 dB(A) en langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van meer dan 60-65 dB(A)).
Deze normen op de buitengevel van de woning sluiten aan bij de normen uit het Activiteitenbesluit die van toepassing zijn op een school. Volgens het Activiteitenbesluit hoeft stemgeluid bij een school of kinderopvang niet te worden meegenomen in de toetsing aan de geluidnormen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet dit wel.
Uit de berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorgenoemde normen en criteria uit de VNG-publicatie. De geluiden afkomstig van de school (vooral pratende/schreeuwende kinderen) zullen overdag wel hoorbaar zijn (en mogelijk tot hinder kunnen leiden, want dat is nooit uit te sluiten), maar niet leiden tot een onaanvaardbare geluidssituatie.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van enkele verkeerswegen. Derhalve worden de IJzerweg en Westenenkerweg beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Indien er een gevoelige functie is geprojecteerd buiten de zone en/of in de nabijheid van alleen 30 km/uur wegen geldt geen onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd, indien het gaat om relevante wegen die (gecumuleerd) een geluidbelasting kunnen veroorzaken van meer dan 53 dB. In de beoordeling van de geluidsbelasting moet rekening worden gehouden met het Actieplan Geluid Apeldoorn 2018-2023, de normen uit de Wet geluidhinder en de mogelijkheid om zonder te ingrijpende kosten maatregelen te treffen.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In de rapportage d.d. 12 maart 2020, opgesteld door Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Westenenkerweg en de IJzerweg berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting maximaal 55 dB bedraagt (noordwestgevel; aan de zijde van de Westenenkerweg). De waarde ligt ruimschoots lager dan de plandrempel van het Actieplan Geluid. Maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig/reëel. Bij een geluidsbelasting van 55 dB zijn maatregelen aan de gevel (isolatie) wel reëel en uitvoerbaar. Alleen de manier van ventileren is een aandachtspunt. De meerkosten zijn zodanig gering dat dit de uitvoerbaarheid niet in de weg staat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijnstof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een enkele woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Circulaire effectenafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan de Bevi noodzakelijk.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
De nieuwbouw van de woning op deze locatie betreft een nieuw kwetsbaar object in de zin van artikel 1, lid 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
Bron: risicokaart.nl
Bron: risicokaart.nl
Legenda: Groene lijn: basisnet spoor (mobiele risicobron spoorlijn Amersfoort-Deventer) Rode lijn: buisleiding aardgas Zwarte cirkels: risicocontour 10-6 voor installaties |
In de directe nabijheid van de planlocatie zijn geen stationaire risicobronnen gevestigd die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor deze ontwikkeling.
Op een afstand van circa 310 meter van het plangebied ligt een mobiele risicobron: Provinciale weg N788, Arnhemseweg. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N788 is echter dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Er hoeft geen verantwoording groepsrisico te worden uitgevoerd en geen nader onderzoek in het kader van externe veiligheid plaats te vinden.
Op een afstand van circa 780 meter van het plangebied ligt de mobiele risicobron: de spoorlijn Amersfoort-Deventer.
Risicobron | PR-contour | PAG | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Spoorlijn Amersfoort-Deventer (30ET.6) | 0 | n.v.t. | 460 | ± 780 meter |
De spoorlijn heeft geen plaatsgebonden risico-contour of plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone en buiten het invloedsgebied (460 m) van de spoorlijn. De bouw van de woning is wettelijk bezien mogelijk. Het groepsrisico hoeft niet (beperkt) verantwoord te worden. Evenmin hoeft (in het kader van de verantwoording van het groepsrisico) de VNOG (veiligheidsregio) geconsulteerd te worden voor een advies over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden
In de nabijheid van de locatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r. beoordeling dient dan voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure plaats te vinden.
Onderzoeksresultaten milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. De milieu-effecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het perceel Westenenkerweg naast nummer 69 ligt in bestaand stedelijk gebied. De locatie heeft een oppervlakte van circa 485 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Maatregelen tegen grondwateroverlast behoeven dan ook niet genomen te worden.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit is ook niet mogelijk omdat er in de direct nabijheid van het plangebied geen oppervlakte aanwezig is. In en om het plangebied komt ook geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied zal het regenwater, volgens het gemeentelijke beleid, in de bodem worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt bovendien niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat – voor zover voor bestemmingsplannen relevant – regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wnb voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
5.3.1.3 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie en -verordening Gelderland.
De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingsszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor de GO.
5.3.1.4
Gemeentelijk beleid
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
In de APV is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van het vellen houtopstanden. Het is in principe verboden om houtopstanden te vellen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. In de APV is geregeld welke bomen vergunningplichtig zijn (aan de hand van soort en stamomvang) en wat de beoordelingscriteria zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Er bestaat een mogelijkheid om een herplantplicht op te leggen. Ook zijn gebieden aangewezen waar het verbod om houtopstanden te vellen niet geldt. Voor het kappen van bomen in deze gebieden hoeft dus geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Tot slot voorziet de APV in de bescherming van bijzondere bomen. Dit zijn bomen van minimaal 80 jaar oud, die van grote cultuurhistorische en/of ecologische waarde zijn. Voor deze bijzondere bomen wordt in principe geen kapvergunning verleend.
Groenbeleid / Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groen kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit. Op de kaart die gebieden vastgelegd waar behoudt van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en APV en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Verordening Groene Balans
De gemeente beschermt groene gebieden in de Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van goene waarden, in werking getreden op 29 maart 2018. In de verordening is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt. Als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee versterking van de groene mal.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal Landschap, Natura 2000-gebied, Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone. Daarnaast zijn, gezien het feit dat het hier om een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied gaat, binnen het plangebied geen flora & fauna te verwachten die vallen onder de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming. Op basis van de afstand tot het natura 2000 gebied zijn ook andere effecten op dat gebied, anders dan verzuring en vermesting door stikstof, uitgesloten
Bron: natura2000.nl
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk, binnen stedelijk gebied. Hoewel ruimtelijke ontwikkeling van 'woningbouwlocaties' valt onder de beschrijving van 'stedelijke ontwikkeling', heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in vaste jurisprudentie (zie ook de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) bepaald dat een ontwikkeling die voorziet in niet meer dan 11 woningen (die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt), niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. De ontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is dus geen 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van artikel 3.1.6 Bro, zodat niet hoeft te worden voldaan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals hiervoor is aangegeven, is door de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. In het onderstaande is een uitsnede voor het plangebied van deze beleidskaart weergegeven.
Uit de beleidskaart volgt dat voor het plangebied een zone van (middel)hoge archeologische waarde geldt (gele kleur). Voor zones met (middel)hoge archeologische verwachting geldt dat pas bij grotere bodemingrepen de kans groot wordt dat een vindplaats wordt aangetroffen van verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De planlocatie heeft een oppervlakte van 485 m2. Daarom is in deze geen archeologisch onderzoek vereist.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De planlocatie ligt in gebied met een lage attentiewaarde conform de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur. Het gemeentelijke cultuurhistorische beleid beveelt aan om in dergelijke gebieden de cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken. Het uitvoeren van een cultuurhistorische quick-scan is afdoende en er hoeft geen nader (bureau)onderzoek plaats te vinden. Uit de quick-scan is het volgende gebleken. De planlocatie ligt in gemeentelijk beschermd stadsgezicht Metaalbuurt, naast het gemeentelijk monument de Rietendakschool, aan de Zilverweg 29. De planlocatie zelf, de voormalige parkeerplaats van het kerkgenootschap aan de IJzerweg 53, heeft geen cultuurhistorische waarde, maar de omgeving wel. Daarom wordt in het voorliggend bestemmingsplan geborgd dat de op de locatie te bouwen woning zich voegt binnen de historische omgeving, door het reguleren van een eenduidige hoofdbouwmassa, een lage goothoogte (max 4m), en een kaprichting haaks op de Westenenkerweg. Overigens zal een te bouwen woning in het vergunningtraject ook getoetst worden op onder meer traditioneel materiaalgebruik.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving.
Het plangebied is onbebouwd en betreft geen monumenten, kandidaat-monumenten, noch karakteristieke panden. Wel is de naastgelegen Rietendakschool een gemeentelijk monument.
De planlocatie is gelegen binnen de Metaalbuurt, die in 1998 is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht (het deelgebied Westenenkerweg). In het beschermde gezicht zijn de cultuurhistorische waarden hoog van bebouwing, verkaveling, wegenplan, wegprofielen, groen en de samenhang daartussen. Daarbij ligt de planlocatie nabij (naast) het gemeentelijk monument de Rietendakschool.
Hoewel de planlocatie zelf geen cultuurhistorische waarde heeft, heeft de omgeving die derhalve wel. Bij de invulling van de planlocatie door nieuwbouw van een woning dient met de cultuurhistorische waarde van de omgeving rekening te worden gehouden door de woning te voegen binnen de historische omgeving. Daartoe worden aan de te bouwen woning te volgende voorwaarden verbonden:
Verder wordt de cultuurhistorische waarde van het groen in de omgeving beschermd door de volgende twee voorwaarden:
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor zijn eigen rekening neemt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze planwijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 4, de Ruimtelijke en funtionele opzet, is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit zesde hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2, wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan Westenenkerweg naast 69 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het betreft een kleinschalig plan, een zogenaamd postzegelplan, dat aan één perceel een nieuwe planologische invulling geeft.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Overigens is in het kader van dit postzegelplan sprake van slechts één bestemming, te weten Wonen.
Wonen
De planlocatie heeft de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding. Binnen wonen is ter plaatse van de aanduiding ook een parkeergarage toegestaan.
Voor de woning is op de plankaart een bouwvlak gegeven. De rooilijn loopt evenredig aan de rooilijn op de belendende woonpercelen, zoals Westenenkerweg 69. Bij het bepalen van de omvang van het bouwvlak is de Apeldoornse standaarddiepte voor bouwvlakken gehanteerd: 15 meter voor een vrijstaande woning. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt af van de diepte van de op te richten woning. Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Door middel van bouwaanduidingen is bepaald welke bouwwijze van woningen is toegestaan, te weten: vrijstaand. Daarnaast is aangegeven dat op de planlocatie een verplichte nokrichting geldt; in de regels is vervolgens ingevuld welke richting dat is, te weten: haaks op de Westenenkerweg. Verder is door middel van een aanduiding kenbaar gemaakt dat de maximum goothoogte 4 meter bedraagt en de maximum bouwhoogte 8 meter.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht bij de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is eveneens gebaseerd op de regeling voor het vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht. In die regeling is de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken gerelateerd aan de oppervlakte van het achtererfgebied. Is het achtererfgebied kleiner dan 500 m2, dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan. Daarbij geldt de aanvullende voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd. Aangezien het oppervlakte van de planlocatie in het geheel 485 m2 bedraagt, is bepaald dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen 50 m2 beloopt.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de op te richten gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Parkeren
Indien in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanwezigheid van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's nodig is, moet in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen. In dit bestemmingsplan is bij de specifieke gebruiksregels ten aanzien van de bestemming 'wonen' in artikel 3.6.3 een gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken voor woondoeleinden is toegestaan als voldaan wordt aan de in het bestemmingsplan opgenomen parkeernormen. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het voldoen aan deze specifieke gebruiksregel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien. In paragraaf 4.2 Verkeersontsluiting en parkeren is onderbouwd hoe de parkeernormen in dit plan zijn toegepast en hoeveel parkeerplaatsen er aangelegd worden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de geldende maatvoeringsaspecten. Ook wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Voorwaardelijke verplichting
Omdat de geluidbelasting op één gevel 55 dB bedraagt zoals aangegeven bij Geluidhinder, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te bewerkstelligen dat een goed woonklimaat met betrekking tot geluid wordt bereikt voor de nieuw te bouwen woning. De maximale geluidbelasting in de woning is 33 dB. De voorwaardelijke verplichting ziet niet op aanpassingen aan de bron van het geluid. De wijze om deze binnenwaarde te behalen ziet op extra isolatie van de gevel van de woning die is gekeerd naar de Westenenkerweg.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Indien aanwezigheid van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, moet in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de specifieke gebruiksregels ten aanzien van de bestemming Wonen in lid 3.6.3 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid 9.2 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is. De huidige beleidsregels is als bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE REGELS opgenomen.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden en (wetgevings)zones opgenomen.
Archeologie
Het plangebied is op de Archeologische beleidskaart 2015 aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting en heeft dienovereenkomstig de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakte en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. In artikel 2 Wijze van meten is bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
Aan het nieuwe woonperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.11 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woning te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd is en ook niet in aanbouw is. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het bouwvlak voor de nieuwe woning kan worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van een woning zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen informatiebijeenkomst georganiseerd. Er is wel gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het ontwerp van het bestemmingsplan in te dienen. Aan de omwonenden en de wijkraad is een brief verstuurd (25 juni 2020) en de raad is daarover geïnfomeerd. Uit de omgeving zijn twee inspraak reactie gekomen met een nadruk op parkeerdruk en de inpassing in het beschermde stads- en dorpsgezicht.
Er is geen concept ontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie en/of het Rijk. Met dit plan zijn geen rijksbelangen of provinciale belangen in het geding. Daarnaast heeft dit bestemmingsplan geen invloed op de waterhuishouding en is vooroverleg met het waterschap niet nodig.
Inspraak heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan.