direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Van Golsteinlaan 26 en 30 Ugchelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1284-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Van Golsteinlaan 26 en 30 Ugchelen

1 BESCHRIJVING INITIATIEF

1.1 Aanleiding

Van der Valk Apeldoorn onderneemt met haar hotel-restaurant De Cantharel aan de rand van de Veluwe. De centrale ligging ten opzichte van rijksweg A1, provinciale weg N304, Apeldoorn én de Veluwe maakt het een unieke locatie. In de afgelopen decennia is de onderneming dan ook uitgegroeid van een lokale eet- en slaapgelegenheid tot een uitvalsbasis en ontmoetingspunt voor zowel binnenlandse als buitenlandse gasten.

Van der Valk wil twee belangrijke aspecten, namelijk de unieke locatie en de gast, in de toekomst meer met elkaar verbinden. Bij het doorontwikkelen van De Cantharel staan de wensen van gasten centraal. Zo heeft deze steeds meer de wens om tijdens haar verblijf in een hotel een buitengewone beleving te ervaren. Dit wil Van der Valk bieden door het hotel-restaurant-product te blijven ontwikkelen, onder andere door het verbreden van het type accommodaties.

Ten behoeve hiervan heeft het hotel een ruimtelijke ontwikkelingsvisie opgesteld. In de visie krijgen verschillende deelprojecten (met betrekking tot onder andere landschap, natuur en recreatie) een plaats en worden verbindingen gelegd. De belangrijkste peilers van de ontwikkelingsvisie zijn het opschonen van de enk, het versterken van de enkrand en het beleven van de enk. Om dit te realiseren wordt zowel geïnvesteerd in het landschap als in het aanbod aan recreatieve en overnachtingsmogelijkheden.

Om enkele deelprojecten uit de ontwikkelingsvisie mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in:

  • Het veranderen van de kantoorvilla aan de Van Golsteinlaan 26 naar een groepsaccommodatie.
  • Het veranderen van de woning met bijgebouwen aan de Van Golsteinlaan 30 naar een huiskamerrestaurant met gastenverblijf en ontvangsruimte/algemene bedrijfsbebouwing.
  • Het realiseren van een moestuin voor het hotelcomplex op agrarische gronden ten noorden van het perceel Van Golsteinlaan 30.

1.2 Ligging en begrenzing

De planlocatie is gelegen in Ugchelen en omvat globaal beschouwd de percelen Van Golsteinlaan 26 en 30 en een stuk agrarische grond ten noorden hiervan. De locatie is direct gelegen naast het bestaande Van der Valk hotel – De Cantharel. In onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0002.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de planlocatie zijn twee bestemmingsplannen van toepassing. Voor de locatie waar de moestuin is voorzien geldt het bestemmingsplan 'Veluwe' (vastgesteld op 5 juli 2012) en voor de percelen Van Golsteinlaan 26 en 30 geldt het bestemmingsplan 'Ugchelen' (vastgesteld 18 juni 2009). Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van deze bestemmingsplannen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0003.png"

Groepsaccommodatie/valantievilla

Het perceel Van Golsteinlaan 26 ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Ugchelen. Voor deze locatie is een kantoorbestemming van toepassing, hoofdzakelijk bestemd voor kantoordoeleinden en/of zakelijke dienstverlening. Op de omliggende gronden geldt de bestemming Bos en natuurgebied. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, bescherming, aanleg en versterking van het bos en de natuurwaarden. De plek van het kantoorgebouw is binnen de kantoorbestemming vastgelegd door een bouwvlak. Voor het kantoor geldt een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 10 m en 5 m. Daarnaast is op de locatie de gebiedsaanduiding Zeer belangrijke archeologische zone van toepassing.

Huiskamerrestaurant/gastenverblijf

Het perceel Van Golsteinlaan 30 ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Ugchelen. Voor de locatie is een woonbestemming van toepassing met de aanduiding Vrijstaande woningen. Op de omliggende gronden geldt de bestemming Bos en natuurgebied. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, bescherming, aanleg en versterking van het bos en de natuurwaarden. De plek van de woning is vastgelegd met een bouwvlak. Voor de woning geldt een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 8 m en 3 m. Daarnaast ligt er op het noordelijke gedeelte van de woonbestemming de aanduiding Tuin en op het zuidelijke gedeelte de aanduiding Erf. Daarnaast is op de locatie de gebiedsaanduiding Zeer belangrijke archeologische zone van toepassing.

Moestuin

Voor de locatie waar de moestuin is voorzien, is binnen het bestemmingsplan Veluwe een agrarische bestemming van toepassing met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog en de gebiedsaanduidingen cultuurhistorisch gebied en open landschap.

1.4 Bestaande situatie

Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie van het plangebied en de direct omliggende gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0004.png"

Onderstaande foto geeft een beeld van het aanzicht op de agrarische gronden waar de moestuin is voorzien met op de achtergrond het hotelcomplex en het daarnaast gelegen woonperceel Van Golsteinlaan 30.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0005.png"

Woonvilla Van Golsteinlaan 30

Tot aan de recentelijke aankoop van het perceel door het direct naastgelegen hotel werd de locatie Van Golsteinlaan 30 gebruikt voor woondoeleinden. Op het perceel staat een woonvilla met daarbij behorend diverse bijgebouwen, waaronder een 'zwembadwoning' en enkele paardenstallen.

Het huidige landschap rondom de villa en haar tuin wordt gedomineerd door de grote en oude enk. Deze enk wordt in het noorden begrensd door de noordelijke afrit van de A1. De oostkant wordt omrand door het beekdal van de Ugchelse beek. Als westelijke grens kan het Van der Huchtbos worden aangemerkt. De zuidgrens wordt gevormd door de enkwal aan de rand van het Ugchelsche Bosch. Het plangebied ligt op de oostrand van de enk. Oorspronkelijk was dit deel van de enk open akkerland. Vanaf 1900 verscheen er op deze plek af en aan beplanting. Het projectgebied ligt met zijn rug (zuidoostkant) naar de enkrand die van oorsprong bestaat uit kamers van eikwallen.

De tuin rondom de villa heeft een bosachtig karakter. De zuidoostkant van de tuin wordt begrensd door resten van een historische eikwal. Het beeld van de rest van de tuin wordt bepaald door gazons, doorzichten met groepen coniferen, oude sparren en clusters rhododendrons. Aan de hand van de volgende foto's wordt de locatie verder in beeld gebracht.afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0006.png"

Kantoorvilla Van Golsteinlaan 26

Het huidige landschap rondom de kantoorvilla en haar tuin wordt eveneens gedomineerd door de grote en oude enk zoals hiervoor omschreven. De kantoorlocatie ligt ten oosten van de enk, in de enkrand. De enkrand is een dichte rand van bebouwing, verharding en weiden, tussen resten van eikwallen en bosranden met veel uitheemse boomsoorten zoals sparren en coniferen. In deze enkrand, naburig aan de kantoorvilla, bevindt zich ook het hotel-complex Van Golsteinlaan 20. De tuin rondom de kantoorvilla heeft een parkachtig karakter. Hierin liggen resten van de eikwallen, gazons, doorzichten met groepen coniferen, oude sparren en clusters rhododendrons. Aan de hand van de volgende foto's wordt delocatie verder in beeld gebracht

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0008.png"

1.5 Nieuwe situatie en ruimtelijke inpassing

Zoals gesteld in paragraaf 1.1 Aanleiding heeft Hotel De Cantharel een ruimtelijke visie gemaakt voor haar hotellocatie aan de Van Golsteinlaan. Met deze visie wordt ingezet op versterking/uitbreiding van het hotelconcept en op de versterking van de landschappelijke kwaliteiten van het gebied rondom het hotel en de Ugchelse enk. Deze uitgangspunten worden vanuit de gemeente Apeldoorn onderschreven.

De initiatieven waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld passen prima binnen deze uitgangspunten en het totale pakket aan maatregelen en inrichtingsvoorstellen dat voor de gehele locatie wordt onderzocht. Geconcludeerd is dat de voorgestelde ontwikkelingen/ dergelijke horecavoorzieningen een goede aanvulling kunnen zijn op het bestaande aanbod in Apeldoorn, e.e.a. in relatie tot de totaalbeleving van de hotellocatie. Met voorliggend bestemmingsplan kunnen de beoogde ontwikkelingen worden gerealiseerd en hiermee kan onder andere een bijdrage worden geleverd aan de vernieuwing en verbreding van de toeristische sector op de Veluwe.

Onderstaande overzichtstekening geeft een beeld van de nieuwe situatie van de percelen Van Golsteinlaan 26 en 30. Ook is daarop de verplaatsing van de moestuin weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0009.png"

Huiskamerrestaurant Van Golsteinlaan 30

De bestemming van de woonvilla wordt gewijzigd naar een horecabestemmming zodat de villa verbouwd kan worden tot huiskamerrestaurant. De villa zal het decor zijn van een restaurant voor het midden- en hogere segment. Het bij de villa behorende bijgebouw dat is ingericht als 'zwembadwoning De noordwest rand van het projectgebied (richting de enk) wordt sterker aangezet om de voormalige groene kamer te herstellen. Wel moet hier het zicht naar de open enk mogelijk zijn. In de rest van de tuin dient het bosachtige karakter met gazons (wat extensiever bemaaid), doorzichten met groepen bomen en clusters rhododendrons behouden te blijven.

Doordat het huiskamerrestaurant en het gastenverblijf (voormalig bijgebouw bij de woning) onafhankelijk van elkaar te gebruiken moeten zijn, is privacy een nieuwe randvoorwaarde in de inrichting van de villatuin.

Gasten van het huiskamerrestaurant en het gastenverblijf parkeren op de parkeerplaats van het restaurant/hotel, zodat de omgeving van de vakantievilla zo mooi mogelijk blijft en het beeld niet wordt verstoord door geparkeerde auto’s. Bij extreme drukte kan er ook geparkeerd worden in het projectgebied. Bezoekers van het huiskamerrestaurant kunnen gebruik maken van de bestaande oprit, aan de zuidkant van de kavel. Bezoekers van het gastenverblijf kunnen gebruik maken van één invalideparkeerplaats aan de bestaande oprit aan de noordwestkant.

De overige bebouwing op de locatie zal worden gebruikt als opslag voor horecamateriaal en als ontvangstruimte. Wanneer grotere groepen in het huiskamerrestaurant komen dineren (voor bijvoorbeeld een bruiloft) kunnen zij eerst in de ontvangstruimte worden ontvangen.

In Bijlage 1 is de nadere inpassing van de locatie beschreven met daarin opgenomen de voorgenomen inrichtingsmaatregelen.

Vakantievilla Van Golsteinlaan 26

De bestemming van de kantoorvilla wordt gewijzigd naar een horecabestemmming zodat de villa verbouwd kan worden tot die van een vakantievilla. De villa zal als groepsaccommodatie in gebruik worden genomen. Behoud van het parkachtige karakter (gazons, doorzichten met groepen bomen en clusters rhododendrons) van de tuin is hier wenselijk. Enkele ontwerpingrepen zijn op de locatie gepland, binnen de parkachtige uitstraling.

Bezoekers van de vakantievilla kunnen gebruik maken van de twee opritten, zowel aan de zuid- als aan de westkant van de kavel. Gasten van de vakantievilla parkeren op de parkeerplaats van het restaurant/hotel, zodat de omgeving van de vakantievilla zo mooi mogelijk blijft en het beeld niet wordt verstoord door geparkeerde auto’s. Om bij extreme drukte in voldoende parkeerplaatsen te voorzien, zijn er ook in het plangebied ruim voldoende parkeerplaatsen. De overige aanwezige bebouwing in de nabijheid van de villa zal worden gebruikt ten behoeve van opslag van horecamaterialen.

In Bijlage 2 is de nadere inpassing van de locatie beschreven met daarin opgenomen de voorgenomen inrichtingsmaatregelen.

Duurzame verstedelijking

Vanuit verschillende overheidslagen alsmede overige actoren wordt in toenemende mate ingezet op duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Nieuwe ontwikkelingen dienen in dit kader bezien te worden in samenhang met de bestaande voorraad. Om aan deze gedachte concreet invulling te geven heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gedachte is dat aan de hand van drie stappen de locatiekeuze gemotiveerd dient te worden. Concreet houdt de Ladder in dat bij het mogelijk maken van een stedelijke ontwikkeling eerst in beeld moet worden gebracht of daarvoor wel regionale behoefte bestaat (trede 1). Zo ja, dan moet vervolgens worden bepaald of de ontwikkeling een plek kan krijgen binnen bestaand, stedelijk gebied (trede 2). Pas daarna kan een locatie buiten stedelijk gebied in beeld komen (trede 3).

In paragraaf 1.1 Aanleiding is reeds gemotiveerd dat er sprake is van een behoefte aan de nieuwe functies als uitbreiding van het bestaande aanbod binnen het bestaande hotelcomplex dat al goed ontsloten is met haar centrale ligging ten opzichte van rijksweg A1, provinciale weg N304, stad Apeldoorn én de Veluwe. Geheel in lijn met de gedachte van de ladder wordt de bestaande bebouwing op de locatie ingezet om in de behoefte te kunnen voorzien.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

De ontwikkelingen waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluiten aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Natura-2000

De Europese Unie heeft een gevarieerde natuur, die van biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Voor het plangebied is relevant dat Veluwe is aangewezen als Natura 2000 gebied (Vogel- en Habitatrichtlijn).

Bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000 gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, dient rekening te worden gehouden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

De planlocatie ligt buiten het Natura 2000 gebied Veluwe, zie onderstaande kaartuitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0010.png"

Ligging planlocatie t.o.v. Natura 2000 

2.3 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Het versterken van de ruimtelijk-economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Hierbij denkt de provincie met name in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande' en richt ze zich met name op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

De ligging van de Cantharel aan de Rijksweg A1 en tussen de stad Apeldoorn en de Veluwe maakt het de uitgelezen kans om als recreatieve uitvalsbasis te dienen.

Vrijetijdseconomie

Aangezien de Veluwe Nederlands bekendste natuurgebied is hebben de provincie en haar partners de ambitie dit te vertalen naar de sterkste toeristische regio (welke deels is verouderd) van Nederland. De uitdaging is de natuurlijke kwaliteit van het gebied te versterken en dat economisch beter uit te nutten. Hiertoe wordt ruimte geboden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op opgaven zoals; het behouden en versterken van kwaliteiten zoals natuur, water etcetera en versterken van de recreatieve en toeristische sector. Om een gezonde vrijetijdseconomie te bewerkstellingen staat Gelderland voor de volgende opgaven:

  • voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland en een verhoging van de kwaliteit van het toeristisch product;
  • vergroten van de bijdrage van vrijetijdseconomie aan de werkgelegenheid en het inkomen van de mensen in Gelderland;
  • de vrijetijdseconomie ondersteunen bij het aanpassen aan de eisen van deze tijd (duurzaam, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ruimtelijke kwaliteit);
  • ondersteunen van de vrijetijdseconomie als nieuwe economische drager op het platteland;
  • cultuurhistorie vermarkten voor vrijetijdseconomie;
  • meer Gelderse burgers laten sporten en bewegen ter bevordering van de gezondheid en sociale cohesie en ter vermindering van overgewicht;
  • het initiatief nemen voor een Gelders wandelnetwerk om het recreatief toeristisch product 'Gelderland wandel-provincie nr.1' te ontwikkelen en een infrastructuur te bieden die bewegingsarmoede tegengaat.

De provincie wil de werkgelegenheid een impuls geven door meer toeristische bezoekers en daarmee bestedingen aan te trekken. Daartoe moet de kwaliteit van het toeristisch product omhoog. De provincie wil het bedrijfsleven ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van dagrecreatieterreinen en routestructuren behouden of verbeteren. Hierbij moet een relatie gelegd worden tussen de kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen en de kwaliteit van het bestaande.

In de omgevingsvisiekaart 'vrijetijdseconomie', is te zien dat de Cantharel centraal gelegen is ten opzichte van bestaande Lange afstand wandel- en fietspaden. Daarnaast vormt het de uitgangsbasis voor overige wandelroutes op de Veluwe. Deze wandel, fiets, struin- en ruiterroutes zijn belangrijk voor de vrijetijdseconomie en variëren van lokale ommetjes tot fietsknooppunten en lange afstandsroutes (LAW's). De LAW's zijn onderdeel van het landelijke routenetwerk, dat met financiële steun van Rijk en provincie is aangelegd en hebben een grote belevingswaarde. De Cantharel ligt gunstig gelegen ten opzichte van LAW nummer 16, het Veluwe Zwerfpad. Hier op aansluiten heeft een grote waarde.

De provincie geeft aan niet mee te werken aan de bouw van solitaire recreatiewoningen aangezien de bedrijfsmatige exploitatie hiervan als niet reëel wordt geacht. Om die reden is in de verordening de bepaling opgenomen dat in een bestemmingsplan alleen solitaire recreatiewoningen worden toegestaan op plekken waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd. Voor het oprichten van recreatiewoningen is een bedrijfsmatige exploitatie een voorwaarde. Onder deze bedrijfsmatige exploitatie wordt verstaan: 'Het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden, waarbij de recreatiewoningen worden opgericht dan wel gebruikt voor de verhuur'. De vakantievilla vormt een uitbreiding van het aanbod aan slaapgelegenheden bij de Cantharel en wordt om die reden niet gezien als een solitaire recreatiewoning. Daarnaast wordt de vakantievilla bedrijfsmatig geëxploiteerd door het Van der Valk hotel – De Cantharel.

De provincie onderzoekt of het mogelijk is om nieuwe toeristisch recreatieve activiteiten meer te concentreren op de bestaande dagrecreatieterreinen. Deze worden (gedeeltelijk) al intensief gebruikt voor recreatiedoeleinden. Met concentratie van bedrijfsmatige activiteiten op deze terreinen, kan de omgeving verder worden ontzien. Voor vrijetijdsbedrijven is het voordeel dat dit kan leiden tot diversiteit in het aanbod op deze terreinen die aansluit bij de consumentenvraag. Tegelijkertijd kan dit een bijdrage leveren aan de verbetering van de exploitatie van deze terreinen en daarmee het behoud van de openbare functie van (gedeelten) ervan. De Cantharel functioneert op dit moment grotendeels als horecagelegenheid. Door de uitbreiding ervan met een extra accommodatie in en rond bestaand recreatieterrein, wordt de omgeving verder ontzien.

Ruimtelijke kwaliteit

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Concreet betekent dit:

  • ontwikkelen met kwaliteit;
  • recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De opgaven die zij hierbij zien, zijn:

  • ruimte bieden aan (economische) ontwikkelingen met respect voor de unieke kwaliteiten van een gebied;
  • bij een ingrijpende ruimtelijke ingreep initiatiefnemers en gemeenten ondersteunen bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit;
  • de unieke Gelderse kwaliteiten vermarkten voor de vrijetijdseconomie.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

De verordening bevat geen specifieke regels voor de voorgestelde horeca-uitbreidingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. De activiteiten dienen net als elke andere ontwikkeling te passen binnen het beleid dat voor het specifieke gebied geldt. Zo dient de voorgenomen uitbreiding van horecavoorzieningen te voldoen aan het beschermingsregime voor de thema's Natuur en Landschap. Hieronder wordt ingegaan op de ligging van de planlocatie ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en het nationaal landschap buiten GNN en GO.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe wordt ingezet op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

De planlocatie is buiten het Gelders Natuurnetwerk gelegen en tevens buiten de Groene Ontwikkelingszone, zie onderstaande kaartuitsnedes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0011.png"

Ligging planlocatie t.o.v. Gelders Natuur Netwerk (GNN) 

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0012.png"

Ligging planlocatie t.o.v. Groene Ontwikkelingszone (GO)

Nationaal Landschap

Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, maar liefst zeven liggen er in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht.

Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in Omgevingsverordening Gelderland die bepaalt dat in een bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk gemaakt mogen worden die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.

Voor het plangebied geldt dat de locatie buiten het Nationaal Landschap is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1284-vas1_0013.png"

Ligging planlocatie t.o.v. Nationaal Landschap (buiten GNN en GO)

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

In de structuurvisie beschrijft de gemeente de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Apeldoorn. Het maatschappelijke en economische belang van de toeristische sector voor de gemeente Apeldoorn wordt hierin benadrukt. De structuurvisie zet in op vernieuwing en verbreding van het aanbod, versterking van de samenhang tussen aangeboden voorzieningen en verruiming van de toegankelijkheid van De Veluwe voor toeristen en recreanten.

2.6 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000 - 2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:

  • een evenwichtige economische basis behouden;
  • de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
  • de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
  • de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
  • de plattelandseconomie verstevigen.

De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelandsontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.

Voor het plangebied is met name het speerpunt het verbeteren van de kwaliteit van toerisme en recreatie van belang. Door de realisatie van de ontwikkelingen waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet wordt hieraan een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de kwaliteit van toerisme en recreatie. In paragraaf is nader beschreven hoe het project zich verhoudt tot de economische structuur en detailhandelsstructuur van Apeldoorn.

2.7 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een cultuurhistorische en een archeologische beleidskaart.

2.7.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.7.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeoligische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.8 Waterbeleid

2.8.1 Nationaal beleid

Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. In 2000 is de watertoets geïntroduceerd door de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw en in 2001 vastgesteld door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet de watertoetsprocedure worden doorlopen. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de waterparagraaf.

2.8.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015)

In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.

De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening (juli 2015).

In de verordening is bijvoorbeeld vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over omgang met natte landnatuur en oppervlaktewater.

In (digitaal) kaartmateriaal zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.8.3 Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan Waterschap Vallei&Veluwe

In 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016 -20212 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het sterven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn een zestal ambities geformuleerd:

  • Beschermen tegen overstromingen
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • Schoon en vuilwater worden zoveel mogelijk gescheiden
  • Hoogste mogelijk waarde uit water halen
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als een geheel met onze partners

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in korte termijn doelstellingen voor 2021.

Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de waterschapskeur van toepassing.

2.8.4 Gemeentelijk beleid

 Apeldoorns Waterplan 2005-2015

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijke consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd. De effecten op de waterhuishouding worden in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten uit het beleid.

Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

In 2015 wordt een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld voor de periode 2016 -2020. Speerpunt hierin is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de woning af te koppelen en tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

3 UITVOERBAARHEID

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

3.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de planlocatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging. Voor de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is een bodemonderzoek noodzakelijk als er meer dan 50 m> grond bebouwd gaat worden en er meer dan 2 uur per dag meerdere dagen in de week mensen in het gebouw verblijven. Voor interne verbouwing is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

3.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangebied en de directe omgeving kunnen worden aangemerkt als gemengd gebied gelet op de ligging nabij de Otterloseweg (N304), de Rijksweg A1 en divers verspreid liggende bedrijfsmatige – en woonfuncties. De beoogde horeca- en recreatiefuncties hebben een milieuzone van 10 meter. Hierbinnen zijn geen milieugevoelige functies gelegen. Het aspect milieuzonering is om die reden geen belemmering.

3.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Er worden geen geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh mogelijk gemaakt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook de akoestische situatie van beperkt gevoelige bestemmingen zoals horeca met nachtverblijf inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Otterloseweg, Hoenderloseweg en Van Golsteinlaan en de rijksweg A1. In de rapportage d.d. 1 oktober 2015, opgesteld door Alcedo en opgenomen in Bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen berekend. Daarnaast is berekend wat de akoestische gevolgen zijn van het plan (geluid vanwege verkeer van en naar de planlocatie) bij de bestaande omliggende woningen. Uit het onderzoek blijkt dat er een aanvaardbare geluidkwaliteit is in het plangebied uitgaande van een horeca- en recreatiebestemming en een tijdelijk verblijf. Daarnaast is er geen sprake van een verhoging van de geluidsbelasting bij de omliggende woningen als gevolg van verkeer van en naar de planlocatie en liggen de geluidsbelastingen lager dan de gangbare norm voor indirecte hinder. Het plan leidt zodoende niet tot een onaanvaardbare verslechtering en er zijn geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid.

3.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan is het effect op de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 28 september 2015, opgesteld door Eelerwoude en opgenomen in Bijlage 4 van de Bijlagen bij, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. Uit het onderzoek volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Dit aspect vormt zodoende geen belemmering.

3.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Onderzoeksresultaten externe veiligheid

Op ongeveer 550 meter van het plangebied is de rijksweg A1 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op circa 70 meter ligt de Otterloseweg (N304), een provinciale weg. Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de A1 en de N304. De wijziging zal geen significante invloed hebben op de personendichtheid. Er zal derhalve een zeer beperkte toename van het groepsrisico zijn. Uit de nota milieuveiligheid blijkt dat ter hoogte van de planlocatie geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. De afstand tussen de planlocatie en de A1 is groter dan een eventuele plasbrandaandachtsgebied van 25 meter. Derhalve levert het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering voor de planontwikkeling.

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A1 moet een 'beperkte' verantwoording worden opgesteld ten aanzien van zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt is een wolkbrandexplosie. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af.

3.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen Inleiding tot en met Elektromagnetische velden. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

3.2 Waterhuishouding

3.2.1 Algemeen

Het plan betreft hoofdzakelijk het wijzigen van het gebruik van de bestaande bebouwing op de percelen. Er zijn geen ruimtelijke ingrepen voorzien met betrekking tot woningen c.q. bedrijfspanden (sloop, nieuwbouw, uitbreiding) en in of aan bestaande watergangen. De afvoer van (huishoudelijk) afvalwater wijzigt niet significant ten opzichte van de bestaande situatie. Om deze reden is geen vooroverleg geweest met het waterschap (als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) en beperkt deze waterparagraaf zich tot het benoemen van algemene regels.

3.2.2 Grondwater

Eventuele nieuwe ontwikkelingen zullen grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

3.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Op nieuwe ontwikkelingen welke plaatsvinden in de keurzone van oppervlaktewateren zijn de regels uit de keur van toepassing.

3.2.4 Afvoer van hemelwater

Gemeente Apeldoorn hanteert bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.

Wijzigingen of plannen daartoe met betrekking tot de riolering of waterhuishouding dienen met Gemeente Apeldoorn te worden afgestemd.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

3.2.5 Afvoer van afvalwater

Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

3.3 Natuurwaarden

3.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

3.3.2 Onderzoeksresultaten

Ten behoeve van de geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is door Eelerwoude een quickscan uitgevoerd naar beschermde flora en fauna. Deze quickscan is opgenomen als Bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting. Uit dit onderzoek volgt dat de Flora- en Faunawet de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Tevens blijkt uit het onderzoek dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige natuurgebieden. Aangezien er per saldo geen sprake is van afname van areaal is er geen sprake van compensatieverplichtingen.

3.4 Archeologie

Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart 2015 in een zone met vastgestelde archeologische waarden en in een zone met archeologische waarden. Dit betekent dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan respectievelijk 50 en 100 m2, de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Deze onderzoeksverplichting is eveneens van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde.

3.5 Cultuurhistorie

Bij de planvorming en landschappelijke inpassing is op een zorgvuldige manier aansluiting gezocht bij de cultuurhistorische context van de locatie. Het resultaat hiervan is beschreven in Bijlage 1 en Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.

3.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van de initiatieven voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemers. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De locatie is reeds in eigendom van de initiatiefnemers. Met de verbouw, terreininrichting of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

4 JURIDISCHE PLANOPZET

4.1 Inleiding

Bestemmingsplan Van Golsteinlaan 26 en 30 is een ontwikkelingsplan met eindbestemmingen. Daarin zijn de stedenbouwkundige / landschappelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling doorvertaald.

4.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch, Horeca en Natuur

Om de moestuin met bijbehorende ondergeschikte bouwwerken te kunnen realiseren is de bestaande agrarische bestemming van bestemmingsplan Veluwe uitgebreid waarbij het gebruik in ruime zin wordt toegestaan. De bestaande bestemming Bos- en natuurgebied van bestemmingsplan Ugchelen is aangepast naar de bestemming Natuur met daarin opgenomen de huidige inzichten van een dergelijke bestemming en aangepast naar de specifieke situatie van zowel de bestaande toestand als de beoogde nieuwe toestand van de percelen.

Op gronden met de bestemming Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de Lijst van toegelaten horecatypen toegelaten. Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels en ook andere horecatypen worden toegelaten. Criterium voor het afwijken is dat de dan toegelaten horecavorm naar aard en invloed vergelijkbaar is met de bij recht toegelaten vormen.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

4.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

4.3.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. ard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

4.3.2 Bepalingen over waarden

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Vanwege de lanschappelijke en cultuurhistorische waarde die aan de locatie wordt toegekend, zijn naast de bestemmingen de aanduidingen Cultuurhistorisch gebied en Open landschap opgenomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

Zoals in paragraaf 3.4 Archeologie al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2  en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.

4.3.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

5 INSPRAAK EN OVERLEG

5.1 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.

5.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding. In hoofdstuk 3 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.