Plan: | Korrelhoed en omgeving |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1278-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Korrelhoed en omgeving
Aan de noordoostkant van de stad Apeldoorn wordt het woon- en werkgebied Zuidbroek ontwikkeld. Hiervoor heeft de gemeenteraad in 2006 het bestemmingsplan Zuidbroek vastgesteld. Een deelgebied van Zuidbroek is het Rooster.
Het Rooster is inmiddels voor een groot deel gerealiseerd danwel in aanbouw. De Vellertzoom, het meest noordelijke deel van het Rooster, is nog niet in ontwikkeling genomen. Dit deel bestaat uit een brede groenzone welke als een buffer ligt tussen het noordelijk gelegen bedrijvenpark Apeldoorn-Noord 2 en het woongebied. Aanvankelijk waren in deze groenzone, naast een inmiddels gerealiseerde basisschool, een vijftal bebouwingsclusters voorzien met eengezinswoningen zonder privétuinen op ondergrondse parkeerbakken in een duur marktsegment. Mede door een veranderde marktvraag, is dit plan niet realiseerbaar gebleken. Wel bleek er binnen Zuidbroek, ook weer door de veranderde woningmarkt, vraag te zijn naar woningen in het goedkope segment. Dit vormde de aanleiding voor voorliggend bouwplan met in totaal 68 woningen in de Vellertzoom.
Figuur 1: deelgebieden Zuidbroek
Bovenstaande ontwikkelingen hebben geleid tot een herijking van de bouwvoornemens voor de Vellertzoom. Dat heeft uitgemond in een nieuw stedenbouwkundig plan voor de planlocatie dat volledig uit grondgebonden rijwoningen: in totaal 68 stuks. Daarbij zal het gaan om sociale huurwoningen. Stedenbouwkundig is daarbij aangesloten op de oorspronkelijke visie voor deze locatie: bebouwingsclusters van woningen in een riante groene setting.
De Vellertzoom ligt in Zuidbroek, direct ten noorden van het al gerealiseerd deel van Het Rooster en ten zuiden van bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2. Grofweg ligt het plangebied binnen het gebied tussen de Korrelhoed, de Laan van het Omniversum, de Laan van de Leeuw en Laan van Zodiak. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Korrelhoed. Aan de west- en noordzijde wordt de plangrens bepaald door de buitengrenzen van de voorgenomen nieuwbouw. Aan de oostzijde wordt de plangrens bepaald door de meest oostelijke plek waar bestemmingsplan Zuidbroek in de realisatie van een woongebouw voorziet (ten noorden van de Korrelhoed).
Figuur 2: ligging in omgeving
Figuur 3: luchtfoto omgeving met het plangebied globaal rood omkaderd
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Zuidbroek. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 april 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 21 november 2006.
In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Groenvoorzieningen'. Gronden met die bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor groenvoorzieningen en voor voorzieningen voor de waterhuishouding. Daarnaast wordt middels vier aanduidingen voorzien in woongebouwen. Per aanduiding is één woongebouw toegestaan. De maximale oppervlakte van die gebouwen loopt van oost naar west af: 3.000 m², 2.000 m², 1.000 m² respectievelijk 500 m². De maximale bouwhoogte van de gebouwen is 12 m, met bebouwingsaccenten die maximaal 15 m hoog mogen zijn.
Binnen de beschreven bestemmingen is het niet mogelijk het nieuwe stedenbouwkundige plan te realiseren. De groenbestemming voorziet niet in de geplande woningen. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Figuur 4: uitsnede plankaart Zuidbroek met het plangebied globaal, rood omkaderd
De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, gezien als onderdeel van de stedelijke agglomoratie van de regio Stedendriehoek. De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. De grote steden en hun omgeving hebben elkaar nodig. De provincie en partners willen de (economische) kracht van steden en stedelijke netwerken versterken. Verbindingen tussen de steden helpen om agglomeratie-voordelen te benutten. De provincie meent dat de economische kracht van steden toeneemt als de steden en de (landelijke) omgeving een samenhangend geheel vormen. Het over en weer bereikbaar maken van voorzieningen en werkgelegenheid biedt veel potenties.
In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Toetsing
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen de woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.5.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het woningbouwprogramma zijn circa 1600 woningen opgenomen voor Zuidbroek. De woningen die dit plan mogelijk maakt, passen binnen die programmatische ruimte.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
In de Woonagenda Apeldoorn 2014-2018 (zie paragraaf 2.6 waarin geagendeerd staat dat het programmatisch kader actueel te houden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit heeft geleid, op 5 maart 2015, tot vaststelling door de gemeenteraad van de nota 'Actualisatie woningbouwprogrammering'. Mogelijk dat in vervolg op deze nota tot een bijstelling van het woningbouwprogramma wordt overgegaan. Echter tot dat over bijstelling nadere besluitvorming heeft plaats gevonden blijft het woningbouwprogramma uit november 2012 (zie paragraaf 2.5) het kader voor woningbouwplannen.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.
De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.
Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.
De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.
Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.
De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor deelgebied Het Rooster van Zuidbroek is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit beleid is als beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het stedenbouwkundig plan voor Het Rooster; vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2009. Voor de Vellertzoom gelden specifieke uitgangspunten. Binnen die uitgangspunten is het goed mogelijk de beoogde ontwikkeling te realiseren op één aspect na; er wordt uitgegaan van een platte afdekking voor alle bebouwing in de Vellertzoom.
Tussen 2009 en 2016 is er om verschillende redenen ingrijpend in het stedenbouwkundig plan van het Rooster gewijzigd. Zo is het oostelijke deel van de woningbouw in het Rooster komen te vervallen en zijn er programmatische en typologische wijzigingen doorgevoerd. Al met al is daarmee de oorspronkelijke visie uit 2009 met woningbouw zonder privé buitenruimte boven een ondergrondse parkeerkelder (in een dure categorie) omgezet naar het voorliggende plan met een meer traditionele verkaveling met grondgebonden woningen met tuinen in een groene context. Daarbij wordt ook een meer traditionele architectuur voorgestaan met zadelkappen. In dit voorliggende bestemmingsplan wordt hierop al geanticipeerd in de bepalingen.
Het plangebied, de 'Vellertzoom', is gelegen tussen het deels ontwikkelde bedrijvenpark 'Apeldoorn Noord 2' en woongebied Het Rooster. In de huidige situatie bestaat het plangebied (zie rood omkaderd gebied op de luchtfoto hieronder) uit een onontgonnen strook grasland met sporadisch bomen. De waterpartij plus oevers, welke de grens vormt tussen het bedrijvenpark en de Vellertzoom is inmiddels aangelegd in een ddefinitieve vorm.
Figuur 5: luchtfoto plangebied en omgeving
Plangebied
Het plangebied gelegen in de Vellertzoom wordt begrensd door een watergang, de Laan van Zodiak, de Korrelhoed en de Laan van de Leeuw (+ in aanbouw zijnde basisschool) aan respectievelijk de noord-, oost-, zuid- en westkant.
De beschikbare ruimte voor woningbouw is hier een 'resultante' van de volgende milieuzoneringen en ruimtelijke randvoorwaarden:
Context
De Vellertzoom maakt onderdeel uit van het deelgebied Het Rooster, samen met het Mozaïek en de Wellen één van de drie woningbouwlocaties in Zuidbroek. Op wijkniveau maakt de Vellertzoom onderdeel uit van een groenblauwe hoofdstructuur welke als een buffer op de grens tussen het bedrijvenpark 'Apeldoorn Noord' en de woongebieden het Mozaïek en Het Rooster ligt. De Vellertzoom vormt een doorgaande groene recreatieve structuur (waar onder andere de Vellertheuvel deel van uit maakt) en de waterloop heeft een ontwateringsfunctie voor een deel van Zevenhuizen en Zuidbroek. Via een duiker onder de A50 sluit deze aan op de waterstructuur van het Weteringse Broek. Vanuit de Anklaarseweg in Zevenhuizen loopt een fiets-voetpad door tot het noorden van Zuidbroek, langs de nieuwe basisschool, en via het tunneltje onder de Oost Veluweweg naar Wenum Wiesel.
De beplanting in deze zone heeft een inheems karakter. Het gebied is ingezaaid met ruig gras waarbij de bebouwing steeds wat hoger ligt dan de zones daartussen. Aan de waterzijde is sprake van groepen wilg en els met een enkele kastanje. Aan de wegzijde bepalen grote groepen berken het beeld. De groepen berken in de royale groenzone vormen het beeldmerk van het aaneengesloten groengebied van Vellertzoom dat één geheel vormt met het gebied van de Vellertheuvel.
De gehele groen-blauwe zone heeft ook een begeleidende, representatieve functie voor de Laan van de Leeuw, de hoofdontsluitingsweg van Zuidbroek.
Stedenbouw
De Vellertzoom is onderdeel van de hoofdgroenstructuur in Zuidbroek. Bebouwing in deze zone is daaraan ondergeschikt (“te gast in het groen”). Met andere woorden; het beeld wordt in eerste instantie bepaald door de groene setting met gestrooide bomen en een losse wadi- en padenstructuur. In deze groene setting zijn vijf alzijdige bebouwingsclusters c.q. bouwblokken opgenomen.
De afstand tussen vijf bebouwingsclusters c.q. bouwblokken is zodanig dat ze voldoende los van elkaar staan en er ruimte voor collectief, openbaar groen overblijft. Eén cluster aan het kruispunt Laan van de Leeuw – Korrelhoed is al in ontwikkeling genomen als basisschoollocatie. Deze ontwikkeling valt buiten het kader van dit bestemmingsplan. De overige vier clusters bevatten in totaal 68 grondgebonden woningen.
Figuur 6: situatietekening nieuwe situatie
Architectuur
De vier bouwblokken bestaan elk uit twee rijen woningen van verschillende lengte, waarbij de achtertuinen aan elkaar grenzen. Ze worden architectonisch op eenzelfde wijze uitgewerkt. De woningen bestaan uit één bouwlaag met steile zadelkap. De erfafscheidingen van de zijtuinen tussen de twee blokken worden mee-vormgegeven waardoor er één, samenhangend architectonisch beeld ontstaat. Bijzonder is de grote overstekken van de kappen op de kopgevels. Dit geeft de woningen een ruraal karakter met een menselijke maat. Dit beeld is onderscheidend t.o.v. de bebouwing ten zuiden van de Korrelhoed.
De woningen worden ontsloten via voetpaden aan de voorzijde van de bouwblokken. Alle woningen hebben een oriëntatie aan de voorzijde op het groen. Auto's worden per cluster geparkeerd in parkeerhoven die via een straat parallel aan de Korrelhoed worden ontsloten. In deze groengebieden zijn geen auto's toegestaan.
Figuur 7: impressie - vogelvlucht vanaf Het Rooster
Figuur 8: impressie bouwmassa's woningen, gezien vanaf de Korrelhoed, in westelijke richting
Figuur 9: impressie bouwmassa's woningen, gezien vanaf de Ridderzwam
Figuur 9: impressie bouwmassa's woningen, gezien vanaf de Honingzwam
Figuur 8: impressie bouwmassa's woningen, gezien vanaf de Korrelhoed
Voor de ontsluiting van de nieuwe woningen worden twee woonstraten gecreëerd, die beide in de vorm van een lus worden aangesloten op de Korrelhoed. Even ten westen van het plangebied haakt de Korrelhoek aan op de Laan van Zuidbroek, deze weg heeft een ontsluitende functie, via de Laan van de Leeuw naar de Oost-Veluweweg. Langs de nieuwe woonstraten worden parkeerplaatsen gerealiseerd waar bewoners en bezoekers kunnen parkeren. In totaal zijn hier 102 parkeerplaatsen voorzien. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm (1,5 parkeerplaatsen per woning).
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het tanken-/bedrijvenbestand en het bodeminformatiesysteem dat de locatie onverdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. Dit is bevestigd in het verkennend bodemonderzoek NEN5740 Het Rooster, Oranjewoud, 196159, d.d. 18-06-2009. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen en het grondwater is licht verontreinigd met barium, zink, cadmium, kobalt, koper en nikkel. Er zijn voor dit aspect geen bezwaren ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie betreft het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Er is alleen sprake van de realisatie van nieuwe, milieugevoelige functies. Derhalve kan alleen inwaartse zonering aan de orde zijn. De enige, milieubelastende functies in de omgeving zijn de bedrijven op het bedrijventerrein, even ten noorden van het bedrijventerrein. Daar zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Derhalve geldt richtafstand van 100 meter. Aan deze afstand wordt voldaan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt alleen wegverkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van<keuze: 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Laan van de Maagd, Laan van de Leeuw en Laan van het Omniversum. Voor deze wegen is dus op grond van de Wet geluidhinder nagegaan in hoeverre er wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze wet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in dit onderzoek ook de Laan van Zuidbroek en Korrelhoed beschouwd. Uit het onderzoek d.d. 11 april 2016 en opgenomen in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING blijkt dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Daarnaast blijkt dat de geluidsbelasting maximaal 52 dB bedraagt. Aangezien bij nieuwbouw de gevelwering minimaal 20 dB bedraagt is hier sprake van een aanvaardbaar binnenniveau en een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 68 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Op ongeveer 450 meter van het plangebied is de rijksweg A50 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de ligging van het plangebied tot de A50 valt het plangebied binnen het invloedsgebied van de A50. Uit de nota milieuveiligheid blijkt dat ter hoogte van de planlocatie geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. De afstand tussen de planlocatie en de A50 is groter dan een eventuele plasbrandaandachtsgebied van 25 meter. Derhalve levert het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering voor de planontwikkeling.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A50 moet een 'beperkte' verantwoording worden opgesteld ten aanzien van zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De commandant van de veiligheidsregio dient te adviseren over de mogelijkheden voor het voorbereiden op en bestrijden van een ramp en de zelfredzaamheid van personen. Gezien de afwezigheid van een groepsrisico zal dit advies niet leiden tot ruimtelijke aanpassingen. Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt is een wolkbrandexplosie. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af. Ten aanzien van deze maatregelen zijn er geen redenen om te veronderstellen dat dit niet uitvoerbaar is. Om die reden vormt dit aspect geen belemmeringen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Op 250 meter van de planlocatie is een hoogspanningslijn aanwezig. De aan te houden indicatieve zone van de hoogspanningslijn bedraagt 71 meter aan weerszijden van de lijn. De planlocatie is buiten deze zone gelegen. De berekende specifieke zone bedraagt 71 meter aan weerszijden van de lijn. De planlocatie is buiten deze zone gelegen. Hierdoor vormt de hoogspanningslijn dus geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het aantal woningen ligt echter ver beneden de drempelwaarde van 2000 woningen die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen. Het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied en overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake zal zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en er is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied maakt deel uit van deelgebied Het Rooster van de wijk Zuidbroek en ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Onder andere de onderstaande algemene uitgangspunten zijn gehanteerd voor de (nieuwe) waterhuishouding en riolering.
Er wordt gestreefd naar een minimale drooglegging (=verschil tussen maaiveld en waterpeil oppervlaktewater) van circa 1,2 m. Bij deze drooglegging kan een voldoende ontwatering van wegen en percelen worden gecreëerd. De benodigde drooglegging wordt verkregen door voor het waterpeil uit te gaan van de gemiddelde laagste grondwaterstand ter plaatse. Indien dit leidt tot een te geringe drooglegging wordt het maaiveld opgehoogd.
De ophoging van de openbare gebieden wordt uitgevoerd door de gemeente. De ophoging van de percelen is een verantwoordelijkheid van de ontwikkelaars/bouwers.
Het gebied ligt niet in de Omgevingsvisie van de provincie Gelderlande vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. De grondwaterstanden in Zuidbroek bevinden zich gemiddeld tussen de 1 en 1,5 meter onder maaiveld.
Voor de ontwatering van wegen en percelen wordt uitgegaan van respectievelijk minimaal 0,70 m ten opzichte van wegpeil en minimaal 0,90 m ten opzichte van vloerpeil. Als maatgevend grondwaterstand wordt de gemiddelde hoogste grondwaterstand gehanteerd. In de praktijk betekent dit dat bovengenoemde normen enkele weken per jaar overschreden kunnen worden.
Een drooglegging van 1,2 m schept goede randvoorwaarden om bovenstaande ontwateringsnormen te realiseren. De vereiste ontwatering wordt dus gerealiseerd door uit te gaan van een waterpeil dat gebaseerd is op de gemiddelde laagste grondwaterstand ter plaatse en de ophoging van het maaiveld. Buiten de invloedsfeer van de watergangen worden aanvullende maatregelen getroffen. De permeo-buizen hebben zowel een transportfunctie voor het hemelwater als een drainagefunctie voor het grondwater. Beide functies worden gestuurd door drempelputten, waarmee een optimale afstemming plaatsvindt tussen voldoende ontwatering en de afvoer van zo min mogelijk grondwater.
De nieuwbouw en daarmee samenhangende ontwikkelingen zullen minimale effecten op de grondwaterstand veroorzaken. Hierdoor zal het plangebied grotendeels grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Ten noorden van het plan is oppervlaktewater aanwezig, dat zorgdraagt voor waterberging en de afvoer van overtollige water uit Zuidbroek, Apeldoorn Noord en Zevenhuizen.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Het hemelwater wordt gescheiden ingezameld van het (huishoudelijk) afvalwater en geïnfiltreerd op eigen terrein of op maaiveldniveau aangeboden op de perceelsgrens voor berging en afvoer in het openbare gebied. Het aldus aangeboden hemelwater en het wegwater wordt oppervlakkig afgevoerd via goten naar wadi's of rechtstreeks naar de straatkolken van de permeo-buizen. De permeo's monden rechtstreeks uit in het oppervlaktewater.
Via de wadi's infiltreert het regenwater in de bodem en overtollig hemelwater tijdens zwaardere regenbuien stort over op de permeo-buizen. De permeo-buizen hebben hoofdzakelijk een transportfunctie en voeren het overtollig hemelwater af naar het oppervlaktewater.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen. De afkoppeling van regenwater ten opzichte van de bestaande situatie zorgt voor een geringere belasting van het rioolstelsel.
Het (huishoudelijk) afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd via de vuilwateriolering. Deze riolering voert onder vrij verval af naar het rioolgemaal van Zuidbroek. Vervolgens wordt het afvalwater via een persleiding afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Het plan omvat meer dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera.
In het verleden is er in nauw overleg met het voormalige waterschap Veluwe naar de waterhuishouding van het hele plan Zuidbroek gekeken. Dit heeft onder andere geresulteerd in de Facetnota Water Zuidbroek (september 2003) en het Waterhuishoudingsplan Zuidbroek (juli 2008). Aangezien deze uitwerking onderdeel van het totale plan uitmaakt is besloten om het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege te laten.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuurnetwerk. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Het terrein is een restant van voormalig agrarisch gebied. Het ligt al jaren braak en kent een spontane ruige vegetatie. Enkele opgaande groenelementen (bomen en struiken) en greppels zijn nog aanwezig, maar zullen voor de ontwikkelingen waarschijnlijk geruimd moeten worden. Aan de noordzijde ligt een brede watergang met natuurvriendelijk ingerichte oevers. Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied voor vleermuizen. Boven en nabij de watergang ten noorden van het plangebied zijn ook foeragerende Gewone dwergvleermuizen, Laatvliegers, Rosse vleermuizen en Watervleermuizen vastgesteld. In de lage vegetatie zijn regelmatig Patrijzen gezien, die hier waarschijnlijk broed(d)en. In het gebied voorkomende amfibieën zijn bruine kikker en gewone pad en daarnaast middelste groene kikker in de aangrenzende vijver.Door de ontwikkeling gaat een deel van het potentiële broedgebied van deze Rode Lijstsoort in de wijk verloren. Andere broedvogels zijn algemene soorten als Kievit, Tjiftjaf, Grasmus, Winterkoning en Merel. In het voorjaar wordt er ook Tapuit en Roodborsttapuit gesignaleerd. In het verleden (2010) hebben er ook Oeverzwaluwen gebroed in een hoop grond. Op het terrein huizen verder nog Hazen en het is onderdeel van het foerageergebied van Bunzing, Steenmarter, Wezel, Houtduif, Holenduif, Ekster, Scholekster, Zwarte roodstaart, Huismus, Putter, Kneu en Torenvalk en buiten het broedseizoen van groepen zangvogels (o.a. Vink, Geelgors, Huismus, Ringmus). Vanwege de aanwezige (deels beschermde) natuurwaarden is het raadzaam de (voorbereidende) werkzaamheden uit te voeren buiten het broed- en voortplantingsseizoen.
Het plangebied valt in categorie 5 van de archeologische beleidskaart 2015: zone met lage archeologische verwachting.
In 2004 is binnen het geplande Zuidbroek een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het onderhavige plangebied valt binnen het destijds onderzochte plangebied. Op grond van het onderzoek in 2004 is besloten dat binnen het plangebied van Zuidbroek grotendeels geen archeologisch onderzoek meer nodig is. Dat geldt ook voor het onderhavige bestemmingsplangebied. Daarmee geldt dat in dit bestemmingsplan geen archeologische (gebieds)aanduiding hoeft te worden ogenomen.
In het plangebied zijn geen bijzondere, cultuurhistorische waarden aanwezig. Monumenten zijn eveneens niet aanwezig.
Inleiding
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen onderzocht worden en met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De nieuwe Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan.
In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen nieuw bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 68 grondgebonden woningen mogelijk en de woongebouwen in de groenstrook (in de noordrand van Het Rooster) komen te vervallen. De gemeente voert in het gebied een actieve grondpolitiek en in het verleden zijn daarom de betreffende gronden verworven en in eigendom van de gemeente. Het verhaal van kosten vindt plaats door middel van gronduitgifte en is daarmee anderszins verzekerd. Bovendien is het niet noodzakelijk om door middel van een exploitatieplan een tijdvak te bepalen danwel nadere eisen te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 'Korrelhoed en omgeving' maakt onderdeel uit van het complex Zuidbroek. Hieronder wordt in eerste instantie ingegaan op de financiële positie van Zuidbroek en vervolgens ingezoomd op de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan over gaat.
Grondbedrijfcomplex Zuidbroek
Jaarlijks stelt de raad het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG) vast waarin de financiële positie van het grondbedrijf wordt vastgelegd en (indien nodig) de verliesvoorzieningen worden aangepast om de verschillende complexen (waaronder Zuidbroek) financieel uitvoerbaar te maken. In het MPG 2016, dat is vastgesteld door uw raad op 19 mei 2016, was het financiële resultaat per 1 januari 2016 van het complex Zuidbroek € 75,1 mln. negatief. Middels de vaststelling van het MPG 2016 heeft de raad besloten de verliesvoorziening aan te passen naar € 75,1 mln. waarmee er sprake is van een sluitende grondexploitatie.
Korrelhoed en omgeving
Zoals vermeld maakt onderhavige ontwikkeling onderdeel uit van de ontwikkeling van Zuidbroek en is daarmee ook onderdeel van het negatieve resultaat van € 75,1 mln. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is er geen sprake van een wijziging van de grondexploitatie.
De realisatie van 68 sociale huurwoningen past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Hetzelfde geldt voor de programmering van het complex Zuidbroek. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft geen wijzigingen in het programma binnen Zuidbroek tot gevolg.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Korrelhoed en omgeving is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het stedenbouwkundig plan en de onderliggende uitgangspunten zijn doorvertaald in de plankaart en de regels.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
De groenzones rond en tussen de nieuwe woningen zijn onder de bestemming Groen gebracht. De bestemming is daarbij zo ruim getrokken dat de bouwmogelijkheden voor woongebouwen binnen de geldende groenbestemming, tussen de Korrelhoed en het noordelijk gelegen bedrijventerrein, geheel komen te vervallen.
In deze bestemming zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de nieuwe toegangswegen tot de nieuwe woningen, vanaf de Korrelhoed,
In de bestemming zijn wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen toegestaan. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Wonen
De nieuwe woonpercelen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen dat bouwvlak zijn, qua woningtype, alleen aaneengebouwde woningen mogelijk. In de specifieke gebruiksregels is een parkeernorm opgenomen.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en is de definitie van het begrip achtererf uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap, met een dakhelling van maximaal 60 graden. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Tijdens een inloopavond op 13 april 2014 is het stedenbouwkundige plan getoond aan de omwonenden, omliggende bedrijven en de wijkraad Zevenhuizen-Zuidbroek. Dit heeft geen aanleiding gegeven om wijzigingen door te voeren in het stedenbouwkundig plan.
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding. In paragraaf 4.2 is reeds toegelicht waarom het vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is geacht.
Met ingang van 12 mei 2016 tot en met 22 juni 2016 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen is één zienswijze ingediend. De inhoud en de beoordeling daarvan is te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.