direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Kerkeveld naast 6 Beekbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1276-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Kerkeveld naast 6 Beekbergen

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om, naar aanleiding van een verzoek van de eigenaar, één vrijstaande woning te realiseren op een onbebouwd perceel aan het Kerkeveld naast 6 te Beekbergen (kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie K, nummer 3755).

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied betreft een gedeelte van een onbebouwd agrarisch perceel tussen Kerkeveld 6 en 10 te Beekbergen. Dit perceel is gelegen aan de zuidoostkant van Beekbergen, in het gebied begrensd door De Hoeven, de Dorpstraat en het Kerkeveld gelegen aan de rand van het dorp en binnen de bebouwde kom.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0001.png"

Ligging in omgeving

Het plangebied beslaat het oostelijk deel van het perceel dat direct grenst aan het Kerkeveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0002.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor dit plangebied geldt het bestemmingsplan Beekbergen en Lieren. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012 en op 5 juli 2012 onherroepelijk geworden. In dit plan heeft het perceel de bestemming Agrarisch met de aanduiding natuur en landschapswaarden. De grond is in hoofdzaak bestemd voor agrarische activiteiten. Het realiseren van één woning is binnen deze bestemming niet mogelijk. Om de woning mogelijk te maken is derhalve een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0003.png"

uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan met het plangebied globaal, rood omkaderd

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige ruimtelijke situatie in het plangebied beschreven en vindt afstemming met het relevante beleidskader plaats. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte ruimtelijke beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau.

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

In het provinciale ruimtelijke beleid komen een aantal onderwerpen aan de orde die relevant zijn voor de nu aan de orde zijnde ontwikkeling op het perceel Kerkeveld naast 6. Het betreft: Nationaal Landschap en Kwalitatief Woonprogramma. In paragraaf 2.2 worden deze onderwerpen beschreven.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:

Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.

Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.

De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is nog geen kwantitatieve opgave wonen vastgesteld. Dit betekent dat het KWP 3 nog van kracht is.

Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen ook het toevoegen van enkele woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook de paragrafen 2.8 en 2.9. Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in paragraaf 2.3.

Nationale Landschappen
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alle activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.

Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau

De kernkwaliteiten worden beschreven in een bijlage 5 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap, Veluwe, deelgebied Beekbergen en Loenen. Het Nationaal Landschap Veluwe is een gebied van circa 160.000 hectare (bron CBS, jaar 2010) dat zich grofweg uitstrekt van Harderwijk en Hattem in het noorden tot Arnhem in het zuiden en van Ede en Putten in het westen tot aan de IJssel in het oosten. Het deelgebied Beekbergen en Loenen is het gebied dat strak om de kernen Beekbergen, Lieren en Oosterhuizen ligt en zicht uitstrekt ten westen van Beekbergen tot over de A50.

Voor het deelgebied Beekbergen en Loenen gelden op grond van bijlage 5 de volgende kernkwaliteiten:

  • gave open oude bouwlanden met bebouwing langs de randen
  • kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting
  • gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap
  • sprengenbeken die van de stuwwal stromen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0005.png"Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW

ligging van het plangebied in Nationaal Landschap De Veluwe (Omgevingsverordening Gelderland, uitsnede kaart 5)

2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.

Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.

Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

  • a. aantal nieuw te bouwen woningen
    Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
  • b. verhouding huur-koop
    Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
  • c. betaalbare segmenten
    Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
  • d. aandeel nultreden
    Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
  • e. woningbouw korte termijn
    De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.

Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten.

2.4 Regionale structuurvisie De Voorlanden

Op 12 november 2009 heeft de raad de 'Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriekhoek 2030' vastgesteld Deze regionale structuurvisie van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Het plangebied en omgeving maken deel uit van de volgende gebieden of structuren die onderdeel zijn van het fundament van de Buitenstad:

Overgangszone IJsselvallei

Tegenover de kwaliteiten van de Veluwe aan de westkant van Apeldoorn liggen aan de oostkant de veel weidsere landschappelijke kwaliteiten van de IJsselvallei. In de overgangszone tussen de twee landschappen ligt een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, dat op een prachtige manier is verweven met de dorpen Wiesel, Wenum, Beekbergen, Lieren, Loenen en Zilven.

Het behouden van de kwaliteiten van dit gebied richt zich op het handhaven van de kenmerkende openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.

Verweving Buiten - Stad

Vooral in de Veluwse dorpen en in het westelijk deel van de kern Apeldoorn vormt de verweving tussen stad en landschap een kernkwaliteit. Hoge woonkwaliteiten en bijzondere verbindingen tussen de woongebieden en het landschap komen hier samen. Het op niveau houden van deze kwaliteiten betekent oog hebben voor de kleine schaal en de landschappelijke context, ook bij nieuwe ontwikkelingen.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.6 structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020

De gemeenteraad heeft op 20 april 2010 de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie dient om gewenste ontwikkelingen, waaronder woningbouw, in beide dorpen te sturen.

In deze structuurvisie zijn naast de inbreidingslocaties (locaties in stedelijk gebied), de uitbreidingslocaties uit de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' (vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 12 december 2006) overgenomen en zijn een aantal algemene ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden vastgelegd en vervolgens per locatie nader uitgewerkt.

Voor Beekbergen zijn dit de uitbreidingslocaties Ruitersmolenweg, Holleweg, Vier Dorpen en Kerkeveld en de inbreidingslocaties Bergbeek, Klein Canada, De Kerk en De Boerderij. Ook biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige invulling van de bestaande linten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0006.png"

Overzicht woningbouwlocaties in Beekbergen Structuurvisie

Een deel van deze locaties is of wordt gerealiseerd. De twee nog niet gerealiseerde inbreidingslocaties (De Kerk en De Boerderij) hebben nog een functie en zijn daardoor niet beschikbaar. Er zijn hierdoor geen alternatieve locaties in stedelijk gebied beschikbaar.

Voor de overige uitbreidingslocaties, waaronder het Kerkeveld, waar het plangebied onderdeel vanuit maakt, is door vaststelling van recentere woningbouwprogramma's geen programma meer beschikbaar. De locatie is in kader van de structuurvisie echter wel ruimtelijk afgewogen en als geschikte uitbreidingslocatie aangewezen. Bij herinrichting dient het kleinschalige karakter van dit gebied overeind te blijven, waarbij de weg Kerkeveld een harde begrenzing van het nieuwe buurtje vormt.

De ruimtelijke uitgangspunten voor de locatie Vier Dorpen en Kerkeveld zijn:

  • 1. Oude patronen in het landschap als basis voor nieuwe ontwikkeling:

Oude verkavelingsrichting als uitgangspunt nemen voor nieuwe richtingen voor wegen

Langs bestaande wegen ontwikkelen met dorpse korrel en karakteristiek ritme van bebouwd en onbebouwd.

  • 2. Relatie met landschap omgeving:

Zicht op de enk bewaren vanuit de weg (bijvoorbeeld door een aantal kavels te bestemmen als weiland)

Het bestaande park en bos onbebouwd laten. Tevens een afstand van minimaal 50 meter tot aan de bosrand vrijhouden van bebouwing

2.7 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen.

2.8 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor kleinschalige initiatieven. Dit zijn initiatieven met (netto) minder dan 5 woningen. Het gaat om totaal 30 woningen per jaar.

2.9 Actualisatie woningbouwprogrammering

In maart 2015 heeft de gemeenteraad de Actualisatie woningbouwprogrammering vastgesteld. Hierin staat onder andere met betrekking tot de programmering in de dorpen en het dure segment in 2015 te komen tot nadere conclusies voor de woningbouwprogrammering in met name het landelijk gebied, zowel kwantitatief als kwalitatief. Nader onderzocht wordt in hoeverre bijstelling van de huidige programmering aan de orde is. Zowel nieuwbouwplanning in projecten als kleinschalige initiatieven worden betrokken in de afweging. Voorafgaand wordt in samenspraak met stakeholders, waaronder de dorpsraden, een reëel ontwikkelperspectief voor het wonen in de afzonderlijke dorpen opgesteld. Daarbij vindt ten opzichte van de algemene behoefte-analyse ten behoeve van de nota Actualisatie woningbouwprogrammering een verdieping plaats per dorp, ook voor Beekbergen. Daarbij wordt niet alleen de behoefte naar aantallen woningen, maar ook onder andere de verdeling over de prijssegmenten betrokken. Tot dat over bijstelling nadere besluitvorming heeft plaats gevonden blijft het in het Woningbouwprogramma 2010-2029 opgenomen kader voor kleinschalige initiatieven uitgangspunt.

2.10 Waterbeleid

2.10.1 Nationaal beleid
2.10.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.10.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.10.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.10.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.10.4 Gemeentelijk beleid
2.10.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.10.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.

Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)

Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Grondwaterneutraal bouwen

2.11 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.11.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.11.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor Beekbergen en Lieren is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Beekbergen en Lieren dat is vastgesteld door de gemeenteraad .

Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoets daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.

Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op hetgeen is vastgelegd in het klein apeldoorns dorpenkookboek. Dit kookboek bevatten tevens handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.

2.13 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Beekbergen is een dorp dat zich minder dan de andere Veluwse dorpen laat lezen als een agrarisch dorp. Er is in het verleden zoveel planmatige uitbreiding geweest dat het een echt burgerdorp is geworden. De nabijheid van Apeldoorn en de werkgelegenheid daar heeft van Beekbergen een forenzendorp gemaakt. Ook de instellingen in en rondom het dorp geven Beekbergen een andere sfeer dan dorpen in de directe omgeving.

Bij Beekbergen werd al in een ver verleden gewoond. Dit is gebleken uit archeologische vondsten in en om het dorp. Op korte afstand ten oosten van het plangebied zijn bijvoorbeeld resten aangetroffen van een urnenveld uit de Late Bronstijd – IJzertijd (grofweg 800 v.C.). In die tijd werden daar dus crematieresten in urnen begraven en dat duidt erop dat er dichtbij een nederzetting moet hebben gelegen.

Beekbergen heeft een agrarische oorsprong. Het akkercomplex om het dorp vormde één geheel, een zg. enk. De bebouwing werd in hoofdzaak op de flanken gerealiseerd, landbouw vond plaats op de hogere en relatief vruchtbare enkgronden, terwijl de lager gelegen graslanden in het beekdal lagen.

Er was vanouds een meer agrarisch bebouwingscluster aan de Tullekensmolenweg, tussen enk en beekdal, en een cluster langs de Dorpstraat aan de rand van de hoge stuwwal. Hier ligt ook de kerk. Dit laatste cluster heeft zich ontwikkeld tot de kern van het dorp.

In de periode 1900-1960 neemt het bevolkingsaantal geleidelijk toe en verloopt de ontwikkeling vrij natuurlijk. Beekbergen groeit langzamerhand naar het noorden en de Dorpstraat breidt zich uit naar het oosten. De eerste kleinschalige projectmatige bebouwing wordt gerealiseerd. Ten zuiden van Beekbergen werd het bosgebied, onderdeel van het Veluwe Massief, flink versterkt en uitgebreid. Door de bosrijke omgeving vormde de Veluwe een aantrekkelijke vestigingsplaats voor psychiatrische inrichtingen, sanatoria, rusthuizen en vakantiekolonies. Daarom vestigde zich een groot aantal (medische) instituten in de omgeving van Beekbergen.

Door het natuurschoon van de bossen vormt Beekbergen al ruim een eeuw een toeristische trekpleister. Aanvankelijk waren vooral de pensions in trek bij welgestelde burgers. Daarna werden de campings en de huisjesparken populair bij het grote publiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0007.png"

Vanaf ca. 1960 is Beekbergen sterk gegroeid met planmatige woningbouwinvullingen en grootschalige bebouwing in de vorm van zorgcomplexen. In de jaren zeventig wordt Beekbergen een uitbreidingsgebied voor Apeldoorn (satellietfunctie). In de jaren tachtig en negentig wordt er verder ingebreid met schakel- en vrijstaande woningen. Door deze planmatige in- en uitbreidingen is Beekbergen een groot, maar relatief compact dorp geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0008.png"

Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen dorp en buitengebied. Vanouds was dit onderdeel van de enk. De directe omgeving is vanaf ca. 1900 stukje bij beetje bebouwd, achtereenvolgens aan de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld.

3.2 Bestaande situatie plangebied

Het plangebied met een oppervlakte van circa 0.17 hectare ligt aan de rand van het dorp Beekbergen (zuidooskant) en maakt deel uit van het gebied tussen De Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld. Aan deze linten zijn voornamelijk woningen gelegen en in de loop der jaren zijn op open plekken meerdere woningen toegevoegd. Het plangebied zelf is onderdeel van een kleine open agrarische plek in het lint aan het Kerkeveld. Deze plek wordt omsloten door bebouwing en groen in de tuinen van de diepe percelen aan weerzijde van het plangebied en aan de Dorpsstraat. De voorzijde van het perceel ligt aan het Kerkeveld dat grenst aan de open enk.

Het Kerkeveld kenmerkt zich door een losse stedenbouwkundige structuur van voornamelijk vrijstaande woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap.

Het gebied tussen de Dorpsstraat, De Hoeven en het Kerkeveld was historisch gezien onderdeel van de enken die om de historische kern van Beekbergen hebben gelegen. Doordat de kern van Beekbergen in de afgelopen eeuwen is gegroeid, is de rand van het open enkengebied geleidelijk aan verschoven tot voorbij het Kerkeveld. Dit open enkengebied - zoals begrenst in het Groot Apeldoorns Landschaps kookboek en de Structuurvisie Beekbergen en Lieren - kenmerkt zich door zijn openheid en heeft grotendeels een agrarische functie.

In het gebied tussen De Dorpsstraat, de Hoeven en het Kerkeveld is een kleinschalig vriendelijk overgangsgebied ontstaan dat de rand vormt van het waardevolle open enkencomplex. Het is een gebied dat zich kenmerkt door zijn kleinschaligheid. In dit gebied bepaalt een afwisseling van landbouwgebruik, landschappelijke beplanting in de vorm van singelstructuren en bosjes en losse bebouwing op ruime kavels langs de ontsluitingswegen het beeld. Door deze afwisselende invulling vormt dit gebied een belangrijk ruimtelijk overgangsgebied tussen de openheid van de enk en het 'versteende' dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0009.png"

Plangebied (gezien vanaf het Kerkeveld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0010.png"

Uitzicht vanaf het plangebied over de enk

Het plangebied grenst aan het Kerkeveld. Deze weg ligt binnen de bebouwde kom en bevat een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het Kerkeveld sluit aan op de Dorpstraat. Ten zuiden van het plangebied in het kleinschalig overgangsgebied tussen De Hoeven en het Kerkeveld ligt de Achterste Kerkweg die het Kerkeveld met De Hoeven verbindt.

In de nabijheid van Beekbergen liggen geen gasleidingen, andere leidingen of straalpaden. Wel loopt er ten oosten van Beekbergen een 150 kV hoogspanningsleiding. Deze ligt op ongeveer 230 meter van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten de invloedssfeer van de leiding.

3.3 Nieuwe situatie plangebied

Het plan voorziet in het oprichten van een vrijstaande woning ter plaatse van een open plek in het lint aan het Kerkeveld. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande ruimtelijke structuur.

Een verdichting van dit lint, aan de rand van het dorp met een vrijstaande woning is passend in deze structuur, mits deze geen seriematige uitstraling krijgt.

De nieuw te bouwen woning is gelegen op een zeer ruime kavel zodat er naast de al aanwezige singelbeplanting en het groen op de omliggende percelen, voldoende ruimte is voor invulling met groen op eigen terrein. Dit draagt bij aan het afwisselende landelijke beeld ter plaatse.

Door ter plaatse bebouwing aan de rand van de enk toe te voegen, wordt bijgedragen aan het verhelderen van de enkrand. Het contrast tussen het kleinschalige gebied ten westen van het Kerkeveld en de open enk ten oosten van het Kerkeveld wordt hiermee versterkt.

Doordat de resterende gronden in het gebied tussen de Dorpsstraat, De Hoeven en het Kerkeveld, agrarisch blijven, blijft het kleinschalig karakter en de verbinding tussen het dorp en enk ten oosten van het Kerkeveld behouden en daarmee een zekere mate van openheid richting deze enk.

De overgang tussen het Kerkeveld en de woonkavel dient te worden voorzien van een grasberm om het dorpse karakter te versterken.

In lijn met de woningen in de directe omgeving zal de woning bestaan uit één bouwlaag afgedekt met een kap. Hiervoor worden specifieke voorschriften opgenomen in het bestemmingsplan. Qua architectuur wordt gestreefd naar een zekere eigenheid. Het beeldkwaliteitsplan Beekbergen en Lieren bevat de randvoorwaarden en uitgangspunten die terugkomen bij toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand.

Het plangebied sluit rechtstreeks aan op het Kerkeveld. De woning zal dan ook op het Kerkeveld ontsloten worden. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

3.4 Afstemming beleidskader

Het plangebied ligt zoals beschreven in een gebied dat op grond van provinciaal beleid is aangewezen als Nationaal Landschap. Een ontwikkeling in dit Nationaal Landschap past, mist deze geen aantasting vormt, maar bijdraagt aan het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.

Door situering en geringe omvang afgezet tegen de schaal van het Nationaal Landschap Veluwe is de invloed op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap zeer beperkt en is om die reden al geen sprake van aantasting.

Wanneer de feitelijk situatie ter plaatse van het plangebied en haar omgeving aangemerkt wordt als kernkwaliteit van het Nationaal Landschap sluit deze gezien het in paragraaf 3.2 beschreven landschap ter plaatse het meest aan bij de voor het deelgebied Beekbergen en Loenen beschreven kernkwaliteit 'kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting' voor wat betreft het gebied tussen de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld en gaat deze kernkwaliteit geleidelijk over in de kernkwaliteit 'Gave open oude bouwlanden, met bebouwing langs de randen' ter plaatse van de open enk ten oosten van het Kerkeveld. Waarbij tussen de kernkwaliteiten sprake is van enige overlap.

Het plan, zoals beschreven in paragraaf 3.3, sluit goed aan op deze kernkwaliteiten.

De ontwikkeling betreft een inpassing van een woning op een zeer ruime kavel langs het Kerkeveld en is door zijn beperkte omvang passend binnen de kleinschalige opzet van het gebied. Ook qua bebouwingsvolume is zoveel mogelijk aangesloten op de ruimtelijke structuur ter plaatse.

Door het toevoegen van een losse woning op een zeer ruime kavel is er voldoende ruimte voor een groene invulling van de kavel en samen met de bebouwing en het groen op de aangrenzende percelen zal het algehele beeld van de afwisseling van kleinschalige elementen die dit gebied kenmerken per saldo niet afnemen. Wel is het zo dat er accenten verschuiven; de open agrarische plek neemt in beperkte omvang af, de losse bebouwingsstructuur en groene invulling nemen in beperkte mate toe. Het totaalbeeld zal echter gelijk blijven.

Door ter plaatse bebouwing aan de rand van de enk toe te voegen, wordt bijgedragen aan het verhelderen van de enkrand. Het contrast tussen het kleinschalige gebied ten westen van het Kerkeveld en de open enk ten oosten van het Kerkeveld wordt hiermee versterkt.

Doordat de resterende gronden in het gebied tussen de Dorpsstraat, De Hoeven en het Kerkeveld, agrarisch blijven, blijft het kleinschalig karakter en de verbinding tussen het dorp en enk ten oosten van het Kerkeveld behouden en daarmee een zekere mate van openheid richting deze enk.

Het waardevolle open landschap van beekdalen en enken is in de Structuurvisie 'Apeldoorn biedt Ruimte' benoemd als onderdeel van het fundament voor de Buitenstad. Behoud en waar nodig versterking hiervan vindt de gemeente Apeldoorn zeer belangrijk. De borging van dit fundament voor de enk ten oosten van het Kerkeveld vindt plaats in het geldende bestemmingsplan Stuwwalrrand Parkzone Zuid, waar het gebied de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde', met de nadere aanduiding 'open enk' heeft. Dit plan brengt daarin geen verandering.

De woning past tevens in de Structuurvisie Beekbergen en Lieren. De Structuurvisie biedt ruimte voor een kleinschalige invulling van de bestaande linten in of aan de dorpen, zoals het onderhavig plan voor thans één woning. De woning voldoet ook overigens aan de structuurvisie. Er zijn geen inbreidingslocaties beschikbaar en de ontwikkeling is passend binnen de gestelde ruimtelijke randvoorwaarden.

De woning die met dit plan worden toegevoegd past binnen het met inachtneming van het provinciale Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) vastgestelde gemeentelijke woningbouwprogramma, waarin ruimte is opgenomen voor dergelijke kleinschalige initiatieven.

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:

  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om een woning te bouwen. De bouw van een woning wordt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Een toets aan artikel 3.1.6 lid 2 is dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.2.2 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in een Nota bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 10 augustus 2015, opgesteld door Kruse Milieu B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging en dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging.

4.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het gebied kan worden aangemerkt als omgevingstype rustige woonwijk en landelijke omgeving. In de directe omgeving bevindt zich een bestemming Gemengd met de aanduiding 'bedrijf'. Op dit moment is er geen bedrijf gevestigd. De bedrijfsbestemming heeft een milieuzone van 30 meter. Daarnaast bevindt zich een installatiebedrijf met een bestemming Bedrijf en specifieke aanduiding Bouwbedrijf. Deze bedrijfsbestemming heeft een milieuzone van 50 meter. De beoogde woning ligt op meer dan 50 meter afstand van de voorgenoemde bedrijfsbestemmingen. Daarnaast zijn er bestaande woningen op kortere afstand van de bedrijfsbestemmingen gelegen dan de nieuwe woning. Deze woningen zijn bepalend voor de milieuruimte. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen te verwachten zijn ten aanzien van het aspect milieuzonering.

4.2.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van meerdere verkeerswegen, te weten het Kerkeveld, de Achterste Kerkweg en de Dorpstraat. Derhalve worden deze wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Dorpstraat, Achterste Kerkweg en Kerkeveld. Het betreft wegen met een rijsnelheid van 60 km/uur (deel Dorpstraat en Achterste Kerkweg) en 30 km/uur (deel Dorpstraat en Kerkeveld). Een deel van de Dorpstraat en de Achterste Kerkweg hebben van  rechtswege een geluidzone. Het Kerkeveld en het andere deel van de Dorpsstraat hebben geen geluidzone, doordat deze wegen een 30 km/uur regime hebben.

Uit de rapportage d.d. 13 januari 2016, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat de geluidbelasting op de gevels voldoet aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de maximaal toelaatbare waarde (63 dB). De cumulatieve geluidsbelasting is dusdanig laag dat een aanvaardbaar buiten- en binnenniveau kan worden gegarandeerd uitgaande van de minimale gevelwering van 20 dB, zoals vereist door het Bouwbesluit. Er is zodoende sprake van een goede geluidkwaliteit. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemming. Verder zal het toevoegen van een woningniet leiden tot een hoorbare toename van het wegverkeer.

4.2.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een woning mogelijk te maken. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.2.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het realiseren van een woning.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

4.2.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.2.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2.1 tot en met 4.2.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,17 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.3.2 Grondwater

Het plangebied ligt in de in de Omgevingsvisie Gelderland vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens naar aanleiding van metingen bij peilbuizen in de omgeving blikt dat de grondwaterstand zich tussen tussen de 8 en ruim 10 meter beneden maaiveld bevindt. Er is in de omgeving geen grondwateroverlast bekend. Het plan kan grondwaterneutraal ontwikkeld worden.

4.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Buiten greppels rondom de landbouwpercelen komt in en rondom het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal dan ook niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft daardoor geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.3.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de gemeentelijke regelgeving is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe woning dient te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel. Dit rioolstelsel heeft voldoende capaciteit voor deze extra afvoer van afvalwater.

4.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.4 Natuurwaarden

4.4.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en via de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet, via Natura 2000-gebieden en in de Omgevingsverordening Gelderland, via het Gelders Natuuurnetwerk (GNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en via de Groene Ontwikkelzone (GO). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Hiervan is in dit plan geen sprake en blijft dan ook buiten beschouwing.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 6 juli 2015, opgesteld door Natuurbank Overijssel worden de resultaten van de uitgevoerde quickscan natuurwaarden beschreven. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting. Op basis van het de quick-scan, bestaande uit literatuuronderzoek en de bevindingen tijdens het veldbezoek kan het volgende geconcludeerd worden.

Soortbescherming

Het onderzoeksgebied bestaat volledig uit een intensief beheerd graslandperceel. Het gebied wordt mogelijk incidenteel en kortstondig als foerageergebied benut door sommige soorten vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Deze soorten bezetten geen vaste rust- of verblijfplaatsen in het gebied en worden door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet verwond of gedood. De in het gebied voorkomende amfibieën en grondgebonden zoogdieren staan vermeld in tabel 1 van de Ffw. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen (verstoren, doden, verwonden) omdat de voorgenomen activiteit een ruimtelijke ontwikkeling betreft. Omdat de dieren geen vaste rust- of verblijfplaats in het gebied bezetten, zijn geen nadere maatregelen vereist in het kader van de algemene zorgplicht.

Vleermuizen benutten het plangebied mogelijk incidenteel en kortstondig als foerageergebied. Deze functie wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ffw aangevraagd te worden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ ligt op ongeveer 350 meter afstand van het plangebied. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. Landgoederen Brummen) liggen op grotere afstand, vanaf 7,5 km. Door de afstand tot het Natura 2000 gebied ‘Veluwe’, ‘Landgoederen Brummen’ en overige Natura 2000 gebieden en de geplande kleinschalige ontwikkeling in het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000 gebieden niet te verwachten.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO)

Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Rondom de bebouwde kom van Beekbergen bevinden zich diverse bos-, heide- en graslandpercelen, behorende bij de Veluwe, welke zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Tussen deze percelen liggen diverse groene ontwikkelzones als verbindend element. Door de ontwikkeling vindt geen ruimtebeslag op bestaande natuur of groene ontwikkelzones plaats. Bij het toetsingskader van het GNN is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN en de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van de bestaande natuurgebieden en ontwikkelzones. De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast.

4.5 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.11.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Het plangebied wordt conform de archeologische beleidskaart geheel aangemerkt als terrein met archeologische waarde.De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0012.png"

beschrijving onderzoeksresultaten en vervolgacties

Voor het plangebied is een acheologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In de rapportage van 15 september 2015, opgesteld door De Steekproef en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat.

Aangezien het potentiële archeologische sporenniveau intact is, geldt een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uithet Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen en een hoge verwachting op begravingen (met name uit de periode Late-Bronstijd – IJzertijd).

Uit het booronderzoek blijkt dat er een esdek van ca. 55cm dikte in het hele gebied aanwezig is. Het potentiële archeologische niveau bevind zich daarom rond de diepte van 55 cm. De geplande ontgravingsdiepte ten behoeve van de bouw van de twee geplande woningen is nog niet bekend, maar met alle gebruikelijke funderingswijzen zullen eventueel aanwezige archeologische resten worden verstoord. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan gezegd worden dat wanneer bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 25 cm beneden maaiveld (buffer van 30 cm) archeologische resten verloren kunnen gaan.

conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan

Wanneer op het perceel bodemingrepen worden gepland die dieper reiken dan 35 cm beneden maaiveld en meer dan 100m2 beslaan - en dat is het geval bij het planologisch mogelijk maken van een woning- , is conform het bestaande archeologische beleid van de gemeente, archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, teneinde vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE worden de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoekvastgelegd. Hierbij wordt uitgegaan van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1276-vas1_0013.png"

Het is niet noodzakelijk om het vervolgonderzoek voor één woning voor vaststelling van het bestemmingsplan uit te voeren. Dit kan gedaan worden in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning. Op basis van bovenstaande is in dit bestemmingsplan een aanduiding 'overige zone -archeologische verwachtingswaarde' opgenomen die waarborgt dat het vervolgonderzoek uitgevoerd wordt bij bodemingrepen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is die  dieper  reiken dan 35 cm beneden maaiveld en meer dan 100m2 beslaan.

4.6 Cultuurhistorie

Het plangebied heeft volgens de cultuurhistorische beleidskaart bij de nota I-cultuur van 16 februari 2006 een hoge attentiewaarde. Het gebied is nader onderzocht en beschreven in de Cultuurhistorische Analyse Beekbergen Lieren uit 2009. In de waardenkaart bij de deze analyse krijgt het betreffende gebied ('overgang dorp – enk') cultuurhistorische basiswaarde toegekend.

Het plangebied ligt aan, of eigenlijk op, de van oorsprong middeleeuwse enk van Beekbergen. De betreffende kavel is zelfs herkenbaar als akker-kavel op de kadastrale kaart van 1832. Thans is het gebiedje tussen De Hoeven en Kerkeveld ten dele afgesloten van de open ruimte van de enk door enige bebouwing aan Kerkeveld. In ongeveer een eeuw tijd is stukje bij beetje de omliggende bebouwing aan de Dorpstraat, De Hoeven en Kerkeveld gebouwd.

Ten behoeve van het beeld dient een nieuwe woning en de erfafscheiding langs de weg terughoudend te worden vormgegeven in dorpse typologie.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is onder andere geregeld dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de initiatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3.3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Kerkeveld naast 6 Beekbergen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen, maar waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de regeling in het geldende bestemmingsplan Beekbergen en Lieren.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Wonen

De beoogde woning in het plangebied heeft de bestemming Wonen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemming Wonen uit het geldende bestemmingsplan Beekbergen en Lieren. Op onderdelen is deze bestemming ontdaan van elementen die voor dit plan niet nodig zijn. Daarnaast zijn de regels bijgewerkt op nieuw, (gemeentelijk) beleid en regelgeving. Voor de woning is op de plankaart een bouwvlak gegeven.

In de regels is bepaald dat alleen vrijstaande woningen zijn toegestaan. Bij de woning is een diepte van 15 meter voor het bouwvlak gehanteerd, zoals gebruikelijk is voor vrijstaande woningen.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken en is de definitie van het begrip achtererf uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Parkeren

Uitgangspunt is dat bij elke woning voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand gelaten. Om dit te verzekeren is in de regels een parkeernorm van minimaal 2 parkeeplaatsen per woning opgenomen. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein binnen de bestemming Wonen te worden gerealiseerd. Bouwwerken voor wonen kunnen uitsluitend worden gebruikt als voldaan is aan het realiseren en in stand laten van deze parkeerplaatsen. Gebruik in strijd met deze bepaling is een strafbaar feit. In artikel 3.6 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om afwijken van deze parkeernorm indien het voldoen aan de parkeernorm in bezondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of, voor zover op andere wijze in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de woning en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2, dat gaat over de wijze van meten, bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Informatiebijeenkomst

Op 2 december 2015 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, de dorpsraad Beekbergen-Lieren en raadsleden van de gemeente Apeldoorn.

Naar aanleiding van deze informatiebijeenkomst is het bestemmingsplan aangepast, zodanig dat de afstand van het bouwblok tot de zijdelingse perceelgrens met de naastgelegen percelen nu 3 meter bedraagt in plaats van 2.5 meter.

6.2 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan is in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland.

Bij brief van 8 maart 2016 heeft de provincie Gelderland hierop als volgt gereageerd.

Reactie provincie Gelderland

Het bestemmingsplan raakt, aldus de provincie, een provinciaal belang, namelijk Nationaal Landschap. De provincie constateert dat het bestemmingsplan op dit punt afwijkt van de Omgevingsverordening Gelderland.

De omgevingsverordening stelt, aldus de provincie, voorwaarden aan bestemmingen in Nationaal Landschap. Bestaande kernkwaliteiten mogen niet worden aangetast en indien deze wel worden aangetast zijn bestemmingen alleen mogelijk als er geen reële alternatieven zijn, sprake is van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen. De kernkwaliteiten voor Beekbergen en Loenen zijn kaderstellend voor de inhoudelijke beoordeling. Het bestemmingsplan is getoetst aan de hier van toepassing zijnde kernkwaliteiten 'openheid van het open bouwland- en het behouden hiervan' en 'kleinschalig met wisselend landbouwgebruik en beplanting'.

De provincie vindt de beschrijving dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast onvoldoende gemotiveerd en kan zodoende niet opmaken of het bestemmingsplan consequenties heeft op de hiervoor van toepassing zijnde kernkwaliteiten. Voorts ontbreekt een onderzoek naar de eventuele alternatieve locaties in stedelijk gebied. Dit is reden voor de provincie om te adviseren het bestemmingsplan hierop aan te passen.

Reclamant adviseert het plan nader te motiveren dan wel om in overleg te treden omtrent mogelijke alternatieven dan wel gezamenlijk een modus te vinden om deze ontwikkeling in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de Omgevingsverordening Gelderland.

Reactie gemeente

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt in artikel 2.7.4.2, eerste lid dat een bestemmingsplan voor gronden binnen Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen niet aantasten of versterken.

In afwijking hiervan is in artikel 2.7.4.2, tweede lid bepaald dat activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten, of deze niet versterken, alleen mogelijk zijn wanneer er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland.

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap, Veluwe, deelgebied Beekbergen en Loenen. Het Nationaal Landschap Veluwe is een gebied van circa 160.000 hectare (bron CBS, jaar 2010) dat zich grofweg uitstrekt van Harderwijk en Hattem in het noorden tot Arnhem in het zuiden en van Ede en Putten in het westen tot aan de IJssel in het oosten. Het deelgebied Beekbergen en Loenen is het gebied dat strak om de kernen Beekbergen, Lieren en Oosterhuizen ligt en zicht uitstrekt ten westen van Beekbergen tot over de A50.

Voor het deelgebied Beekbergen en Loenen gelden op grond van bijlage 5 de volgende kernkwaliteiten:

  • gave open oude bouwlanden met bebouwing langs de randen
  • kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting
  • gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap
  • sprengenbeken die van de stuwwal stromen

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Beekbergen (zuidoostkant) en maakt deel uit van het gebied tussen de Dorpsstraat, De Hoeven en het Kerkeveld. Aan deze linten zijn voornamelijk woningen gelegen en in de loop der jaren zijn op open plekken in deze linten meerdere woningen toegevoegd. Het plangebied zelf is onderdeel van een open agrarische plek in het lint aan het Kerkeveld. Het perceel sluit in ruimtelijke zin direct aan op de kern van Beekbergen en wordt aan drie zijden begrensd door al aanwezig woonbebouwing en omliggende tuinen met groen. De voorzijde van het perceel ligt aan het Kerkeveld dat grenst aan de open enk. De oppervlakte van de woonkavels (met een woonbestemming) bedragen totaal circa 0,17 hectare.

Door situering en geringe omvang afgezet tegen de schaal van het Nationaal Landschap Veluwe is de invloed op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap voor zover al aanwezig zeer beperkt. Van aantasting is om die reden al geen sprake.

Als de feitelijk situatie ter plaatse van het plangebied al aangemerkt zou kunnen worden als kernkwaliteit van het Nationaal Landschap zijn wij daarbovenop van mening dat gezien het landschap ter plaatse de kernkwaliteit 'kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting' van toepassing is voor wat betreft het gebied tussen de Dorpstraat, De Hoeven en het Kerkeveld.

De provincie Gelderland geeft in haar reactie aan dat ook de kernkwaliteit 'openheid van het open bouwland- en het behouden hiervan' van toepassing is (bijlage 5 van de Verordening spreekt van 'Gave open oude bouwlanden, met bebouwing langs de randen')

Uit nader overleg blijkt dat de provincie deze kernwaliteit in dit kader met name ziet voor de enk ten oosten van het Kerkeveld. Zij adviseert beide kernkwaliteiten in de onderbouwing te betrekken vanwege een landschappelijke overgang tussen deze twee gebieden.

Naar aanleiding van de reactie van de provinicie is de toelichting op onderdelen aangepast en voorzien van een aanvullende motivering, waarom sprake is van behoud en versterking van de genoemde kernkwaliteiten, met andere woorden dat geen sprake is van aantasting. Daarbij is ook de kernkwaliteit 'Gave open oude bouwlanden, met bebouwing langs de randen' betrokken.

De aanpassing betreft met name hoofdstuk 3 van de toelichting waarin de bestaande en nieuwe situatie en de toetsing aan het beleidskader, waaronder de toetsing aan het provinciale beleid, wordt beschreven.

De conclusie blijft dat het plangebied weliswaar gelegen is in Nationaal Landschap, maar dat geen sprake is van aantasting hiervan, zodat de Omgevingsverordening Gelderland niet aan dit bestemmingsplan in de weg staat.

Ten aanzien van het onderzoek naar eventuele alternatieve locaties in stedelijk gebied (oftewel reële alternatieven), wordt opgemerkt dat dit slechts nodig is als sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten. Hiervan is naar onze mening geen sprake.

Daar bovenop wordt opgemerkt dat in de structuurvisie Beekbergen en Lieren op basis van een ruimtelijke afweging inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties (voormalige provinciale zoekzones) zijn benoemd. Een groot deel van deze locaties is of wordt gerealiseerd (Klein Canada, Bergbeek, Ruitersmolenweg). Twee inbreidingslocaties (de kerk en de boerderij) hebben nog een functie en zijn daardoor niet beschikbaar. Geconcludeerd wordt dat er geen alternatieve locaties in stedelijk gebied (het dorp Beekbergen) beschikbaar zijn.

Voor wat betreft de niet ingevulde uitbreidingslocaties, waaronder het Kerkeveld (waar het plangebied onderdeel van uitmaakt) is door vaststelling van recentere woningbouwprogramma's geen programma meer beschikbaar. De locatie is in kader van de structuurvisie echter wel ruimtelijk afgewogen en als geschikte uitbreidingslocatie aangewezen. Bovendien biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige invulling van de bestaande linten, zoals de onderhavige.